Uitgelicht

Election Files 3: vrijheid

Vrijheid. Een cruciaal woord waarnaar in de komende verkiezingscampagne weer vaak wordt verwezen, in deel drie van de ‘Election Files’ een nadere blik op vrijheid. Vrijheid, een woord dat tegenwoordig te pas en te onpas wordt gebruikt. Zo vonden er in 2021 en 2022 veel demonstraties plaats waarin mensen werd opgeroepen om op te staan en te demonstreren ‘voor de vrijheid’. Bij het voeren van een gesprek over vrijheid is het van belang om duidelijk te maken wat er met het begrip wordt bedoeld. Als er wordt gevraagd of je voor vrijheid bent, zal zo ongeveer iedereen JA zeggen. Als je de vraag toespitst op iets specifieks dan kan dat heel anders liggen. Zo leert de discussie rond het waardig levenseinde of abortus ons dat lang niet iedereen de vrijheid om je eigen einde te kiezen of de vrijheid van een vrouw om te kiezen voor een abortus ondersteunt.

Sinds 1999 wordt de laatste week van het jaar opgeluisterd door de TOP2000. De lijst met 2000 liedjes die door de luisteraars van Radio2 wordt samengesteld. En zoals ieder jaar staat ook Me and Bobby McGee van Janis Joplin in de lijst. Joplin behoort bij de beroemde club van 27, de lijst met popartiesten die niet ouder werden dan 27 jaar. Die lijst bevat naast Joplin illustere namen als Brian Jones de medeoprichter en gitarist van de Rolling Stones, de legendarische gitarist Jimi Hendrix, Doors voorman Jim Morrison, Nirvana voorman Kurt Cobain en Amy Winehouse. Terug naar Me and Bobby McGee en vooral naar het eerste refrein dat begint met de zin: “Freedom’s just another word for nothin’ left to lose. Nothin’, it ain’t nothin’ honey, if it ain’t free.” Je bent vrij als je niets meer te verliezen hebt. Als je niets meer te verliezen hebt, ben je vrij, zingt Joplin. De ‘demonstranten voor de vrijheid’ dachten daar anders over. Zij protesteren omdat ze iets verliezen waardoor hun vrijheid verloren gaat.

Bron: pexels.com/

Vrijheid werd, zo betoogt Annelien de Dijn: “met de democratisering van veel stadstaten rond 500 v.Chr, … een belangrijker ideaal in de Griekse politieke cultuur. In die periode begonnen gewone mannelijke burgers in diverse Griekse steden aanzienlijke macht uit te oefenen. Belangrijke politieke beslissingen werden nu vaak genomen in vergadering waarin alle mannelijke burgers, in principe althans, evenveel te zeggen hadden.” i Op die bestuursvorm, democratie, die toen ontstond, kom ik in een ander hoofdstuk terug want ook daar is veel over te vertellen. Volgens de Grieken was een vrije staat een staat waar mensen hun eigen bestuursvorm bepaalden. Vrijheid betekende meebepalen en meebesturen. Vrijheid bij de oude Grieken was gericht op de groep.

Die gerichtheid op de groep is, zo betoogt De Dijn, een gevolg van de confrontatie tussen de Grieken en de Perzen. In die confrontatie gebeurde min of meer hetzelfde als er in Oekraïne gebeurde. Die oorlog zorgde ervoor dat de Oekraïners zich Oekraïenser gingen voelen dan ze zich ooit hadden gevoeld. In de Griekse stadstaten gebeurde volgens De Dijn, ook zoiets: “De lange, bloederige confrontatie met de Perzen had een enorme impact op de politieke verbeelding van de Grieken. Ze begonnen het Grieks-zijn te beschouwen als een collectieve identiteit, die grotendeels werd bepaald door de dingen die hen onderscheidden van hun buitenlandse aanvallers. En het belangrijkste verschil (althans in de ogen van de Grieken zelf) was hun politieke organisatie. Zoals de Griekse waarnemers keer op keer benadrukten, zaten de Perzen en hun bondgenoten onder de duim bij een machtige autocraat. Maar in Griekenland deden ze dingen anders. Griekse burgers waren vrij omdat ze zichzelf bestuurden.” ii Op het beeld dat de Grieken van zichzelf en van de Perzen hadden, is het nodige aan te merken vandaar ook de toevoeging tussen haakjes van De Dijn. Maar ook daarin verschillen de oude Grieken niet zoveel van de hedendaagse mensen. Omdat Europa en dan vooral het westelijk deel ervan, de Grieken als de bakermat van hun cultuur en samenleving zien, is dat vertekende Griekse beeld in het westerse doorgesijpeld. Doorgesijpeld met enige vervorming. Vervorming omdat de belangrijkste bron betreffende de oorlog tegen de Perzen Herodotus is. De, zoals hij wordt genoemd, vader van de geschiedwetenschap.

Nu is niet te achterhalen of Herodotus (die leefde tussen 485 en 425) werkelijk de eerste geschiedschrijver was. Wat we zeker weten is dat hij de geschiedschrijver is van het oudst bewaarde ‘geschiedenisboek’, zijn Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht. Het is daarmee een van de belangrijkste bronnen die ons inzicht geven in het denken in het oude Griekenland. In zijn Historiën beschrijft hij de oorlog tussen de Grieken en de Perzen en de lange aanloop ernaartoe, een periode van circa 560 tot 479 BCEiii. Aangezien Herodotus waarschijnlijk in 484 is geboren, schrijft hij vooral over zaken die hij niet zelf heeft meegemaakt en die hij ‘van horen zeggen’ heeft. Of zoals hij zelf in de ondertitel schrijft: ‘’ Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht.” iv Zijn Historiën is een echt geschiedenisboek, omdat hij schreef over een gebeurtenis of beter een reeks gebeurtenissen die zich deels voor zijn geboorte en deels in zijn heel vroege jeugd afspeelden, de Perzische oorlogen aan het begin van de vijfde eeuw voor onze jaartelling en de aanloop ernaar. Oorlogen met drie bekende slagen. Iedereen die nu de marathon loopt, treedt in de voetsporen van Pheidippides. Volgens de bekende legende rende Pheidippides van Marathon naar Athene, sprak daar de woorden ‘gegroet, we hebben gewonnen’ en viel dood neer. Hiermee deed hij verslag van de slag bij Marathon in 490 alwaar de Grieken de Perzen in de eerste Perzische oorlog versloegen. Deze versie hebben we te danken aan Pioutarchos die deze bijna zes eeuwen nadien optekende. De tweede bekende slag is die bij Thermopylae in 480 alwaar een van de koningen van Sparta, Leonidas, met een kleine strijdmacht trachtte het ver in het overtal zijnde Perzische leger tegen te houden. De Perzen wonnen die slag maar leden er zeer grote verliezen. De film 300. Rise of an Empire verhaalt over deze slag. Als laatste de slag op zee bij Salamis vlak na die bij Thermopylae ook in 480 die de Perzen verloren en die koning Xerxes deed besluiten zijn poging om de Griekse gebieden te onderwerpen te staken.

Vrijheid was voor de oude Grieken dus meebesturen en: “Dit onderscheidde hen van de Perzen, die niet alleen onderworpen waren aan absolute heersers als Xerxes, maar hun onderwerping ook onbewogen leken te aanvaarden.” De Perzen werden in de ogen van de Grieken: “overheerst en geknecht” v en waren daarom ‘slaaf’. Vrijheid geplaatst tegenover slavernij is van nog veel vroeger datum: “dit onderscheid was bekend bij alle samenlevingen in het Nabije Oosten. Mesopotamische talen als het Akkadisch en Soemerisch hadden woorden voor ‘vrijheid’(respectievelijk andoeraroem en amargi), die net als het Oudgrieks het tegenovergestelde van persoonlijke onderworpenheid aanduidden. We vinden al verwijzingen naar ‘vrijheid’ tegenover juridische slavernij in Mesopotamische documenten uit het derde millennium v.Chr,” vi aldus De Dijn. Het onderscheid tussen vrijheid en slavernij speelt in zeer veel culturen een rol.

De oude Grieken voegde aan dat oude begrip vrijheid een nieuwe dimensie toe. Daar waar vrijheid en slavernij in alle andere culturen betrekking had op het individu, verbreedden de oude Grieken de begrippen naar het politieke niveau van een samenleving. De Grieken waren vrij omdat ze zichzelf bestuurden, de Perzen waren, hoe rijk en machtig ze ook waren, slaven van hun Grote Koning. Herodotus verhaalt van een tocht die Sperthias en Boulis maakten naar het hof van de Perzische Grote Koning. Een tocht om een boete te betalen voor de dood van een door de Perzische Grote Koning Darius gezonden afgezant. De Spartanen hadden deze afgezant in een put gegooid: “met de aanbeveling daaruit aarde en water mee te nemen.” vii Op weg naar het Perzische hof kwamen ze langs bij: “Hydarnes, een Pers, militair bevelhebber over de kuststeden van Azië. Deze man onthaalde de Spartanen gastvrij en stelde hun tijdens de ontvangst de vraag: ‘Spartanen, waarom bent u zo afkerig van vriendschap met de koning? U ziet toch dat de koning de kunst verstaat verdienstelijke mannen eer te bewijzen, wanneer u naar mij en naar mijn positie kijkt. Zo kan het ook u vergaan: als u zichzelf aan hem overgeeft, kan ieder van u (want u hebt zich bij hem de naam van verdienstelijke mannen verworven) over een deel van Griekenland gaan heersen, als een voorrecht dat de koning u schenkt.’” Spartanen zagen het echter anders: “Hydarnes, de raad die u ons geeft berust maar op één kant van de zaak! U geeft die raad op grond van uw ervaring met het ene, maar het andere hebt u niet ervaren. Wat slaaf zijn betekent, weet u, maar leven in vrijheid hebt u nooit meegemaakt en u weet niet of vrijheid zoet is of niet. Als u met vrijheid kennis zou maken, zou u ons aanraden haar niet alleen met speren, maar ook met bijlen te verdedigen.” viii

Daarmee hebben we drie betekenissen van vrijheid. Als eerste Joplin’s ‘nothing left to loose’. Als tweede de individueel vrijheid die staat tegenover slavernij. En als derde de politieke door vrijheid te verbinden aan het besturen van een politieke eenheid, vrijheid is zelf deel hebben aan het bestuur van je stad of land.

In het redactioneel Commentaar van een van de eerste edities van De Andere Krant wordt een uitspraak van Spinoza aangehaald in relatie tot vrijheid. Die: “al in 1673 stelde dat het doel van de staat vrijheid is. De staat moet er alles aan doen om iedereen een zo vrij mogelijk leven te laten leiden.” Volgens de auteur van het Commentaar, Sander Compagner, gaat het daar mis want: “Bij iedere crisis is de reactie van de verschillende overheden om hun controle op de samenleving te vergroten. Dit gaat ten koste van onze vrijheid.” ix De staat die vrijheden inperkt in plaats van iedereen een zo vrij mogelijk leven te laten leiden. Precies dat wat er, zo betoogt de auteur, bij de aanpak van de coronacrisis gebeurt. Met de definitie van Joplin zou je dat anders kunnen beoordelen: de controle van de staat zorgt ervoor dat je weer minder te verliezen hebt en je dus vrijer wordt. Als we Joplin even vergeten en kijken naar Spinoza. Compagner ziet een overheid die de burger wil controleren. Hij zoekt daarbij steun bij de genoemde zeventiende-eeuwse filosoof die immers verkondigde dat het doel van de staat vrijheid is’. Dat Spinoza dat verkondigde is niet te ontkennen, maar wat bedoelde hij daarmee? Bedoelde hij daarmee dat de overheid ons allen niet mag beperken en ons vrij moest laten om onze hartstochten na te jagen? Met andere woorden wat verstaat Spinoza onder vrijheid?

Spinoza deed deze uitspraak in 1670 in een van zijn belangrijke werken het Tractatus theologico-politicus. Het werd anoniem gepubliceerd en dat wat niet voor niets omdat hij pleitte voor volledige vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid. Zaken die in de zeventiende eeuw nog lang geen gemeengoed waren. Hij sprak vooral over burgerlijke en politieke vrijheid. Over de manier waarop een staat bestuurd zou moeten worden en beschreef democratie als: “het meest natuurlijke staatsbestel, dat het dichtst in de buurt komt van die vrijheid die de natuur ieder mens schenkt. Want in een democratische staat draagt niemand zijn natuurlijk recht volledig aan een ander over zodat hij daarna niet meer hoeft te worden geraadpleegd; hij draagt het over aan de meerderheid van de volledige gemeenschap waar hij deel van uitmaakt. Op die manier blijven alle mensen gelijk, zoals ze waren in hun natuurlijke staat.” x

Hij schreef niet over het ‘recht op de kroeg’ of de vrijheid een festival te bezoeken of op vakantie te gaan. Daar handelde zijn hoofdwerk Ethica dat na zijn dood verscheen over. Daarin zet hij vrijheid tegenover slavernij. En nee, niet slavernij in de zin van het bezitten van andere mensen, dat trouwens ook een manier is om vrijheid te beschrijven. Spinoza’s slaaf zit in ons allen. “Het menselijk onvermogen om de gevoelens te matigen en in te tomen noem ik slavernij.” En vervolgt met: “Een mens die aan zijn gevoelens onderworpen is, is immers niet onafhankelijk, maar afhankelijk van het lot; en hij is dusdanig in de macht van dat lot dat hij vaak gedwongen is het slechte te volgen, hoewel hij iets ziet wat beter voor hem is.” xi Voor Spinoza was en is een vrij mens een mens die volgens de rede leeft en niet volgens zijn hartstochten: “De mens die door de rede wordt geleid, is vrijer in de staat – waar hij volgens het gemeenschappelijk besluit leeft – dan in eenzaamheid, waar hij alleen zichzelf gehoorzaamt.” xii Vrijheid is leven volgens de rede en niet de hartstochten. Nu moeten we Spinoza in zijn tijd zien en die tijd was de zeventiende eeuw de eeuw van de ontluikende Verlichting een stroming waarvan René Descartes, de basis legde met de woorden cogito ergo sum: ‘ik denk, dus ik ben’. Descartes wilde alles kunnen beredeneren en twijfelde aan alles. Met deze woorden creëerde hij een eerste zekerheid. Dat is de achtergrond van Spinoza’s definitie van vrijheid: leven volgens de rede en niet de hartstocht. Meer dan 300 jaar nadenken en redeneren hebben ons geleerd dat onze rede ook bijzonder goed is om hartstochten als rede te verkopen en omgekeerd ook om rede tot hartstocht te verklaren. De rede kent veel dwalingen. Wie kent er nog de frenologie. De leer dat het karakter uit de vorm van de schedel afgeleid kan worden, die bepaalde knobbels zou vertonen. De leer waaraan we de begrippen ‘wiskunde’ en talenknobbel’ te danken hebben. En de ervan afgeleide studie naar de vorm en afmeting van de schedel, de craniometrie, de studie van de vorm, afmetingen en onderlinge verhoudingen van de botten van de menselijke schedel. Dit met als veronderstelling dat hoe groter de schedel was, hoe intelligenter de mens was. Als dat werkelijk zo zou zijn, dan zouden niet wij, de Homo sapiens, hebben overleefd, maar de Neanderthaler. Hun schedel en herseninhoud was groter dan die van de mens. De beoefenaren van deze wetenschap konden, geleid door de rede, uitstekend beredeneren waar er toch echt sprake was van wetenschap. Galileo Galilei is een voorbeeld van het omgekeerde wetenschap tot ‘hartstocht’ maken. Hij toonde aan dat het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus meer was dan een wiskundig model. Iets wat niet in het kerkelijke wereldbeeld paste.

Spinoza pleitte voor vrijheid op de oud- Griekse manier, het recht om jezelf mee te besturen. Hij koppelde dat aan democratie. Nu leven we in een democratie, we besturen ons dus zelf. Compagner betoogt nu dat het handelen van die die overheid, wij zelf dus, onze vrijheid beperkt. De overheid die zich onze vrijheid toe-eigend. Dat is tegen het zere been van Compagner. Hij hanteert een andere definitie van vrijheid. Voor Compagner lijkt vrijheid te betekenen: ‘doen wat je wilt’.

‘Doen wat je wilt’ klinkt mooi en leuk. Maar met ‘ doen wat je wilt’ is conflict niet ver weg. Wat ik wil en dus doe, zou jou wel eens flink kunnen hinderen. Als ik met 160 kilometer per uur over de linker weghelft wil racen en dat doe, en jij komt me tegemoet, dan ben je niet blij met mij. ‘Doen wat je wilt’ wordt ook wel negatieve vrijheid genoemd. Het begrip negatieve vrijheid komt, net als trouwens positieve vrijheid, uit de koker van de filosoof Isaiah Berlin. Die sprak erover in zijn inaugurale rede op 30 oktober 1958. Die rede is uitgegeven in een klein boekje met als titel Twee opvattingen over vrijheid. Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.”xiii Berlin omschrijft negatieve vrijheid als volgt: “ “het domein waarbinnen het aan het subject – een persoon of groep personen- wordt overgelaten of zou moeten worden overgelaten, om te doen of te zijn wat in zijn vermogen ligt, zonder tussenkomst van andere personen.”xiv Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Verkeersregels zijn toch nodig. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking : “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.” xv Jurisdictie van de maatschappij is een mooie manier om te zeggen dat de overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens kijken naar voorbeelden. Als eerste roken. Dat iedereen mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt mogen worden. Ben je als aanhanger van negatieve vrijheid dan ook meteen voor roken in publieke ruimten? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen. Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid kan daarmee toch een rookverbod in publieke ruimtes worden onderbouwd. Een tweede voorbeeld: de maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Zelfs een aanhanger van negatieve vrijheid kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de nadeligheid voor de belangen van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Een laatste voorbeeld: het dragen van een boerka. Wie wordt in zijn belangen geschaad door de geringe kansen op de arbeidsmarkt van de boerkadrager? Of dat die persoon zich uitsluit van een groot deel van het maatschappelijk verkeer? Niemand, alleen de drager van de boerka. Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Wordt die druk weggenomen door een verbod? Ook als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid is een boerkaverbod niet te onderbouwen.

Zoals gezegd zag Berlin twee opvattingen van vrijheid. Naast negatieve vrijheid schetste hij positieve vrijheid. Daar waar negatieve vrijheid kort geformuleerd neerkomt op vrij zijn van een verbiedende overheid, gaat positieve vrijheid over de mogelijkheden van iemand om iets te doen. Op zijn mogelijkheden om gebruik te maken van die negatieve vrijheid. Zo heeft iedereen de vrijheid om zijn mening op papier te zetten. Die vrijheid is bijna onbeperkt en dat zal een aanhanger van negatieve vrijheid deugd doen. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid zal deze vrijheid ook worden toegejuicht, maar is de vrijheid van, niet voldoende. Om je mening op papier te verwoorden, moet je kunnen lezen en schrijven. Dus de mogelijkheid hebben om van een vrijheid gebruik te maken. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid verwacht men daarom dat de overheid mensen onderricht en ze leert lezen en schrijven. Immers pas dan kunnen ze gebruikmaken van dit recht. De boerka weer als voorbeeld. Een boerka beperkt de drager in zijn mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt om zijn mening op papier te zetten. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Probleem is alleen dat de voormalige drager van de boerka dan wel de straat op moet. Als het gevolg van een verbod is dat die persoon zich in huis opsluit, dan verkleint het verbod de deelname.

Zo kent veel overheidsingrijpen een rechtvaardiging vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid. Het onderwijs heb ik al genoemd en wat te denken van alle preventieve activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg? Alle campagnes tegen roken, alcoholgebruik, suiker en campagnes voor bewegen en de schijf van vijf en haar opvolgers. Allemaal bedoeld om het gedrag van mensen in een bepaalde richting te beïnvloeden. Een richting waarvan de samenleving als geheel vindt dat het de goede richting is. Of denk aan veiligheidsgordels of een helm op de brommer. Maar ook de AOW en de andere sociale wetgeving. Die zijn allemaal gebaseerd op het positief vrijheidsbegrip. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude regime in de Sovjet Unie met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid. Positieve en negatieve vrijheid zijn, zoals Berlin opmerkt, twee totaal verschillende houdingen ten opzichte van het doel van het leven. Tussen volledige negatieve vrijheid en het voormalige Sovjetregime zit een hele wereld aan mogelijkheden. De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen de twee vormen van vrijheid.

De meest bijzondere manier om vrijheid te definiëren stipte ik in mijn recente prikker Brood en Spelen aan. Die ligt in het verlengde van ‘doen wat ik wil’ van Compagner maar dan nog extremer. Haar vertegenwoordigers zien vrijheid in termen van de markt: vrijheid is consumptie. In zijn Techno optimstisch handvest betoogt Marc Andreessen dat technologie: “Bevrijdend (is) voor de menselijke ziel, de menselijke geest,” en een: “Uitbreiding van wat het kan betekenen om vrij te zijn, om vervuld te zijn, om te leven.” Artificiele intelligentie zou ertoe kunnen leiden dat: “ machines beslissingen voor ons nemen.” Als dat gebeurt, en dat zal, zo betoogt Andreessen gebeuren, dan: “wordt ruimschoots gecompenseerd door de vrijheid om ons leven in te richten die voortvloeit uit de materiële overvloed die wordt gecreëerd door ons gebruik van machines.”xvi Vrijheid is daarmee verworden tot materialisme. Iets wat Spinoza als slavernij zou betitelen.

Zo zie je maar weer dat de ene vrijheid de andere niet is. Wat de ene vrijheid noemt, is voor de ander een vorm van slavernij.

i Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 29-30

ii Idem, pagina 35

iii BCE = Before Common Era en betekent voor de gangbare jaartelling die begint met de veronderstelde geboortedatum van christus

iv De inleiding door de vertalers Michel Buijs en Wolther Kassies bij Herodotus, Historie. Alles wat ik zag hoorde en onderzocht, pagina 35

v Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 25

vi Idem, pagina 25-26

vii Herodotus, Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht, boek 7 133 (editie 2019 pagina 633)

viii Idem, boek 7 13 (editie 2019 pagina 633-634)

ix https://deanderekrant.nl/edities/6

x Geciteerd bij Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 205

xi Benedictus de Spinoza (vertaling Corinna Vermeulen), Ethica, pagina 179 (deel IV De slavernij van de mens of de kracht van de gevoelens)

xii Idem, pagina 237

xiii Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken tekst op de kaft

xiv Idem, pagina 11

xv John Stuart Mill, Over Vrijheid, pagina 127

xvi The Techno-Optimist Manifesto

In defence of democratic politics

“Many forms of Government have been tried and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” Aldus Winston Churchill. Ik moest aan deze uitspraak denken toen ik las dat verzet bieden binnen ons huidige politieke systeem niet genoeg is. Waaraan moet ik denken bij verzet ‘buiten het systeem’? Ik krijg er in ieder geval geen prettig gevoel bij.

“In elk geval is het niet genoeg om binnen het systeem verzet te bieden. Ik schreef hier eerder al dat een politiek systeem met vierjarige verkiezingen en partijen die vastomlijnde belangen en het grote geld vertegenwoordigen niet bestendig is, in een tijd van ecologische crisis en extreemrechtse macht. We hebben alternatieven nodig, zoals burgerberaden, luisterpraktijken en nieuwe publieke ruimtes. De taal kan ons hierin helpen, in gesprekken met elkaar en omdat we andere verhalen kunnen vertellen. Waarschijnlijk gaan we evengoed ten onder. Maar wel met opgeheven hoofd.” Woorden van Eva Meijer die ik las in een post op LinkedIn. Woorden die, zo las ik, afkomstig zijn uit een column van Eva Meijer bij de NRC. Weet Meijer wel waar ze over spreekt?

Ik kan de column niet lezen. Die is alleen voor abonnees toegankelijk. Dus het zou kunnen dat ik daardoor iets mis. ‘Het politieke systeem’ is volgens Meijer iedere vier jaar verkiezingen en partijen die vastomlijnde belangen en het grote geld vertegenwoordigen. In het kort staat hier democratie = verkiezingen. En dan ook nog verkiezingen waarbij het grote geld de uitkomst bepaalt. En ja, als er is gekozen dan staan we vier jaar aan de kant. Dit is wel een erg magere definitie van ons ‘democratische politiek systeem’.  Daarom deze verdediging van democratische politiek aan de hand van de Franse denker Pierre Rosanvallon

Democratie is een bijzonder politiek systeem. Een systeem dat, zoals Pierre Rosanvallon constateert, zich doet kennen als zowel een belofte als een probleem: “De belofte van een stelsel dat afgestemd is op de behoeften van de samenleving die gebaseerd is op de verwerkelijking van de dubbele imperatief van gelijkheid en autonomie. En het probleem van een realiteit die deze nobele idealen verre van ingelost heeft.” Democratie is te vergelijken met de tiende symfonie van Beethoven, ze is om het op z’n Duits te zeggen ‘ein unvollendetes Werk’. “Het democratisch project (…) zelfs daar waar het was geproclameerd steeds onvoltooid (is) gebleven, of het nu ruw geperverteerd, subtiel versmald of als vanzelf tegengewerkt is. In zekere zin hebben we, in de sterkste betekenis van het woord, nooit volledig ‘democratische’ regimes gekend.[1]

In 2012 gaf Rosanvallon de Spinozalezing. In die lezing constateert hij ‘democratische onbepaaldheid’ een begrip dat hij als volgt definieert: “het subject van de democratie, haar doel en procedures (gaan samen) met spanningen ambiguïteiten, paradoxen, aporieën, asymmetrie en overlappingen die de definitie en het begrip ervan  problematisch maken en derhalve ook een bron zijn van de vele vormen van ontgoocheling.[2] Rosanvallon onderscheidt er vijf spanningen.

Als eerste zijn er structurele spanningen. Die openbaren zich bij de keuze van de volksvertegenwoordigers. In een volksvertegenwoordiger zoeken we twee kwaliteiten. Als eerste ‘nabijheid’ kan ik me herkennen in de volksvertegenwoordiger of zoals Rosanvallon het beschrijft: “de vertegenwoordiger als valoriserende stand-in, getrouwe uitdrukking en stem van de vertegenwoordigde.”  Het pleidooi van Pieter Omtzigt om een deel van de Kamerleden ‘regionaal’ te laten verkiezen kan worden gezien als een manier om invulling te geven aan ‘nabijheid’. De tweede kwaliteit die we zoeken in een volksvertegenwoordiger is ‘geschiktheid’: “de vertegenwoordiger als vertrouwensman, geïnformeerde afgevaardigde,” aldus Rosanvallon. Twee kwaliteiten die: “elkaar vaak uitsluiten en moeilijk in één vertegenwoordiger te verenigen zijn.” En, zo vervolgt hij: “Bovendien verwijzen ze vaak naar de waardering van twee verschillende politieke momenten: dat van de verkiezingscampagne en dat van de regeringsdaad.[3]Daar komt een ander probleem bij en dat is dat een vertegenwoordiging nooit een afspiegeling van het gehele volk kan zijn.

De tweede ambiguïteit vloeit, volgens Rosanvallon: “voort uit het niet overlappen van twee constitutieve definities van hetzelfde object.” Dat object is ‘het volk’. “Het volk is zowel het korps van burgers, dat naar een idee van eenheid, een vorm van totaliteit verwijst, als een sociale vorm, die diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid impliceert.[4] Tegenwoordig spelen politici als Wilders met die ambiguïteit. Spelen door te spreken over ‘het volk’ als die eenheid terwijl ze slechts een klein deel van de diversiteit van de ‘sociale vorm’ bedoelen. Het volk in de sociale vorm spreekt nooit met één stem en bij onze besluitvorming moet een meerderheid worden gevonden door zoveel onderdelen van de ‘sociale vorm’ achter een voorstel te verzamelen dat er een meerderheid ontstaat. 

Als derde constateert Roasanvallon ‘functionele asymmetrieën: “Als we in aanmerking nemen dat de democratie het dubbele doel heeft de bestuurders te legitimeren en de bestuurden te beschermen, dan moeten we wel vaststellen dat die twee functies elkaar niet kunnen dekken. De legitimering berust op het vormen van een vertrouwensband tussen bestuurders en bestuurden, terwijl de bescherming van de bestuurden juist uitnodigt tot het organiseren van het wantrouwen[5] De coronapandemie bracht deze asymmetrie duidelijk naar voren. Maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, roepen veel verzet en wantrouwen op en de legitimiteit van de maatregelen wordt ter discussie gesteld.

Als vierde moeten we democratie zien in haar tijd en ruimte. Volgens Rosanvallon: “is er een duidelijk verschil tussen een democratie op het moment van haar constitutie en een permanente democratie.” Wat democratisch is en welke instituties er nodig zijn verschilt in de tijd. Rosanvallon geeft een voorbeeld: “Op het moment van de Franse Revolutie leek het ondenkbaar om vertegenwoordigers te kiezen voor de duur van meer dan een jaar; bovendien werd er elke week een nieuwe voorzitter van het parlement gekozen!” Naast ‘tijd’ kan ook ‘ruimte’ variëren. Met ‘ruimte’ bedoelt hij dat wat de kern is van de democratie. Rosanvallon: “lange tijd heeft men gedacht dat het gezin de werkelijke school van de democratie was, omdat men in het gezin er het duidelijkst vorm aan geeft. Anderen zeiden dat het lokale niveau de school van de democratie is, omdat de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap zich niet hoeft uit te drukken door middel van de oprichting van een institutie. De groep bestaat er direct als gemeenschap.[6] De recente decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten werd onderbouwd met argumenten in deze lijn. Sinds het midden van de negentiende eeuw is de natie echter dé, om Rosanvallons woord te gebruiken, school van de democratie. Tegenwoordig ondervindt die school concurrentie van een nieuwe supranationale, namelijk de Europese Unie maar ook van het lokale. Bij het aanpakken van de klimaatproblematiek speelt ‘ruimte’ een belangrijke rol. Klimaat trekt zich immers niets aan van door de mens verzonnen ‘fictionele feitelijkheden’ als landsgrenzen.

Als laatste kent democratie, zoals Rosanvallon het noemt: “pluraliteit van vormen en domeinen.” Wat moeten we hieronder verstaan? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[7] Een wereld van gelijken waarbij iedereen betrokken is, iedereen het woord kan nemen, zich kan informeren.

Volgens Rosanvallon is het: “verkeerd begrijpen van de structuur van die onbepaaldheden (…) de motor van de democratische ontgoocheling. … Van die onbepaaldheden kan men zich op twee manieren rekenschap geven: ze reduceren door simplificerende definities van de politiek en de democratie, of juist door de democratie te compliceren.” Deze vijf punten maken, zo betoogt Rosanvallon dat: “de democratie (…) structureel problematisch en derhalve structureel onvoltooid is.[8] Misschien is dit ook wat de Britse staatsman Winston Churchill bedoelde toen hij de uitspraak deed waarmee deze prikker begon.

 Om met dat structureel problematische en onvoltooide om te kunnen gaan wordt er vooral gezocht naar ‘vereenvoudiging’ of zoals Rosanvallon het schrijft naar: “Pathologiën (die) kunnen begrepen worden als reducerende vormen van de complexiteit, van polarisatie of het vergeten van de structurele spanningen van haar verschillende figuren.” Rosanvallon ziet hierbij aan de ene kant versimpelingen: “van de vertegenwoordiging, berustend op een zogenaamde versimpeling van de relatie macht/samenleving.” Versimpeling die: “het handelen van de macht de adequate uitdrukking van de algemene wil maken … die het kamp dat als winnaar uit de stembus tevoorschijn komt gelijkstellen aan de stem van het volk; waan voorstellingen van één volk.” Deze versimpelingen kunnen in milde en extreme vorm (“Alleenheerschappij, populisme, totalitarisme”) voorkomen. Aan de andere kant ziet hij versimpelingen zoals: “De reductie van de democratie tot verkiezingen, de reductie tot haar liberale dimensie of de reductie tot haar institutionele definitie. [9]

Het is menselijk om een complex en zeer moeilijk te omvatten probleem te versimpelen en terug te brengen tot behapbare brokken. Het terugbrengen van democratie tot ‘verkiezing’ of ‘referendum’ maakt het eenvoudig. Net zoals een beperking van ‘het volk’ tot de winnaar van de verkiezingen een versimpeling is. Zeker als die winnaar, zoals in Nederland de afgelopen decennia het geval is, nooit meer dan dertig procent van de stemmen kreeg. En sterker, de winnaar (grootste partij) ook wel tot de verliezers (minder zetels dan na de vorige verkiezingen) kan behoren. ‘Versimpeling’ is volgens Rosanvallon niet de manier. Volgens hem moet we: “De democratie compliceren om haar te voltooien.”

“Als het volk in de democratie structureel nergens te vinden is, hoe dan de structurele crisis van de vertegenwoordiging te boven te komen die eruit voortvloeit en onze gevoelens van in de steek gelaten zijn aanwakkert, die de ontgoocheling en het wantrouwen tegenover de instituties voeden?” Deze vraag stelt hij zich op het eerste gebied dat hij verder wil compliceren, het gebied van dat belangrijke begrip dat op meerdere manieren gedefinieerd wordt. Hij ziet vijf dimensies van het volk. Als eerste het ‘rekenkundige volk’, dat bezit : “een beslissende, zowel sociale als procedurele consistentie.” Immers: “We kunnen eindeloos discussiëren over de definitie van het algemeen belang, over wat de beste politiek is om op dit of dat gebied te voeren, maar het feit dat 51 meer is dan 49 maakt een einde aan alle discussies. … Maar het volk manifesteert zich ook als een historische constructie,” en daarmee zijn we bij de tweede dimensie van het volk.

De principes van deze dimensie zijn vooral vastgelegd in de grondwet: “Dit volk/principe laten leven betekent dus een juridisch volk laten leven, en niet slechts een electoraal of rekenkundig volk. Vandaar de rechtvaardiging van de superioriteit van de constitutionele orde boven de orde van de kortstondige meerderheid.” Als we in onze huidige wereld om ons heen kijken dan zien we dat op verschillende plekken wordt getornd aan de superioriteit van de constitutionele orde. De extreme politisering van de benoeming van rechters in de Verenigde Staten en de politisering van de rechtspraak in Hongarije en Polen onder de PiS regering, zijn hiervan voorbeelden.

Een derde dimensie van het begrip ‘volk’ is: “de figuur van de verwachtingen, ontgoochelingen, betwistingen of beproevingen van het gemeenschappelijke leven, dat op een gegeven moment over een stuk uit het collectieve leven vertelt of het tot uitdrukking brengt.” Dit volk bestaat volgens, Rosanvallon: “ofwel via instituties die handelen leiden – bijvoorbeeld syndicaten -, ofwel via zijn directie manifestatie in de revolutionaire momenten die verlengd worden door het verhaal dat ze vergezelt.” 

De vierde dimensie: “is het volk bestaande uit ‘willekeurige individuen’.” Dit volk drukt zich uit: “via peilingen of van het toeval afhangende uitingen, waarderingsmechanismes van de een of ander.” 

De laatste dimensie is: “het volk zowel als belofte als herinnering, het volk als bouwer van een toekomstige geschiedenis en als erfgenaam van een traditie.” Dit volk wordt vertegenwoordig door: “de kunst, de literatuur, de sociale wetenschappen, de onderzoeken en allerlei getuigenissen.

Daarmee is de vraag naar het te boven komen van de structurele verantwoording nog niet beantwoord. Dat antwoord begint met het accepteren van de complexheid: “We moeten het volk dus begrijpen als een structureel onbepaald object, maar een waarvan de bepaling benaderd kan worden door vergroting van de erkenning van zijn verschillende vormen.” Accepteren want: “in deze vermeerdering ontstaat het leven, en niet simpelweg in het zoeken naar een enkel principe dat alle mogelijkheden ervan uitputtend zou bevatten. [10] ‘Het volk’ spreekt zich op zeer veel verschillende manier uit. Zeer veel verschillende manieren, met veel verschillende stemmen en veel verschillende inhouden. Daar moet ruimte voor zijn, dat moeten we koesteren en niet versimpelen.  

Een tweede vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op het gebied van de soevereiniteit. Hij wil: “van de idee van directe volkssoevereiniteit over (…) stappen op de idee van een complexe soevereiniteit. De complexe soevereiniteit bestaat in het gelijktijdig vormgeven van de verschillende manieren waarop ze uitgeoefend wordt, namelijk de benoeming of de keuze, de beslissing, de controle en het toezichtde evaluatie en het oordeel.[11] Op dit punt komt hij met het begrip ‘tegendemocratie’. ‘Tegendemocratie’ omschrijft hij als volgt: “Deze tegendemocratie is niet het tegendeel van de democratie; zij is eerder de vorm van de democratie die de andere als een steunboog versterkt, de democratie van de in het sociale lichaam verstrooide indirecte machten, de permanente democratie van het wantrouwen tegenover de wisselende democratie van de electorale legitimering. Deze democratie vormt op die manier één geheel met de wettige democratische instituties.[12] De media, onderzoekcollectieven, wetenschappers, vakbonden, actiegroepen enzovoorts die elk vanuit hun belang en interesse controleren, toezicht houden en evalueren. Die naar de rechter stappen om iets af te dwingen zoals Urgenda. Die aandacht vragen voor groot en klein recht en onrecht. De luizen in de pels van bestuurders en politici maken deel uit van deze voor de democratie onmisbare tegendemocratie. Tegendemocratie als: “institutionalisering van het begrip wantrouwen.” Diecomplexheid moeten we koesteren, niet versimpelen. Zij houdt ons scherp en zorgt ervoor dat het volk in al zijn verschillende dimensies uit de vorige alinea, zich kan uitspreken.

Soevereiniteit moet nog op een andere dimensie complexer worden gemaakt. Er moet, zo betoogt Rosanvallon, “een steeds groter onderscheid gemaakt (…) worden tussen verkiezing en stemming. In het gewone taalgebruik verwart men deze woorden vaak. Terwijl het heel verschillende zaken zijn. de verkiezing heeft tot doel personen te benoemen, de stemming heeft tot doel een positie tegenover een te nemen beslissing uit te drukken.” Volgens Rosanvallon staat: “de moderne democratie steeds minder aan de kant van de verkiezing (…), enschuift ze steeds meer: “naar de kant van de stemming, het referendum.” Dit levert problemen op: “de democratie kan niet alleen een stelsel van beslissingen zijn. Zij moet tegelijkertijd een stelsel van de wil zijn, van het toezicht en het oordeel.[13]  Democratie gaat over veel meer dan het nemen van beslissingen. Ze bestaat vooral uit het opbouwen van een gemeenschappelijke ruimte.

Een derde vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op de scheiding der machten. Die is nog steeds gebaseerd op de Montesquieu en zijn drie te onderscheiden machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Volgens Rosanvallon is die driedeling niet meer steekhoudend voor onze huidige tijd. Rosanvallon: “In alle moderne samenlevingen wordt het begrip ‘macht’ voortaan steeds in het enkelvoud opgevat. Er is overal maar een werkelijke sturende macht: de uitvoerende macht. Aan deze komen alle initiatieven en wezenlijke beslissingen toe.” Als we naar de Nederlandse praktijk kijken, dan zien we dit ook. We hebben een wetgevende macht, de Tweede Kamer, maar hoeveel initiatieven van wet komen er vanuit die Kamer en halen de eindstreep? De overgrote meerderheid van alle wetten en voorstellen daartoe worden opgesteld door de regering, de uitvoerende macht. Zelfs de begroting, een belangrijk ‘machtsinstrument’ van het parlement, wordt opgesteld door de regering waarna het parlement nog wat in de marge kan schuiven. De uitvoerende macht bindt de wetgevend al bij de kabinetsformatie omdat de coalitiepartijen zich binden aan een regeerakkoord en daarmee alle wezenlijke discussie beslechten waarna de kamer het kan ‘afstempelen’.

Volgens Rosanvallon bestaat ook de derde, de rechterlijke, macht: “als zodanig allang niet meer… Omdat zijn rol voortaan uitsluitend de contentieuze jurisdictie is.”  Hij concludeert: “De term ‘scheiding der machten’ volgens de oude driedeling is dus niet meer gegrond.” Toch is het: “noodzakelijker dan ooit om in te gaan tegen de voortdurende neiging van de (uitvoerende)macht in het algemeen om zich zonder tegenwicht uit te oefenen en zich op te werpen als enige legitieme macht.” Het complexe evenwicht van drie machten is versimpeld tot een dominante (uitvoerende) macht. Dit moet, zo betoogt hij, weer complexer en dat kan op verschillende manieren. Als eerste: “moeten we de uitdrukkingsvormen van de algemene wil vermeerderen. De huidige politieke macht ontleent haar legitimiteit aan verkiezingen. Daarbij worden twee verschillende dimensies vermengt: ‘een rechtvaardigheidsprincipe en een beslissingstechniek.” Een beslissingstechnische uitspraak (51 -49) valt niet automatisch samen: “met het idee van een legitimering die naar een grotere maatschappelijke consensus verwijst.” Voor dit laatste zijn andere instituties nodig. Instituties: “die vereenzelvigd worden met de principes van onpartijdigheid (de onafhankelijke autoriteit, het recht) en reflexiviteit (de constitutionele gerechtshoven die het volk/principe in de tijdsduur uitdrukken). Als democratisch geldt dan een stelsel dat die drie samenwerkende en complementaire uitdrukkingsvormen van de algemene wil in zich verenigd.”  Hierbij spelen handelen (regering) en controle (oppositie) een onderscheidende rol waarbij met name de positie van ‘controle’ versterkt moet worden. Compliceren betekent niet verzwakken maar: “voortdurend dwingen uitleg te geven, rekenschap af te leggen, te evalueren en te controleren. Compliceren betekent ook afscheid nemen van de idee van simpele en directe democratie. De belangen van de macht en de samenleving zijn op de volgende manier met elkaar verbonden: om sterk te zijn zal een macht voortaan democratischer moeten zijn.[14]

Een vierde vlak waarop we de complexiteit moeten aanvaarden betreft wat Rosanvallon noemt de ‘verschillende figuren van de democratie’: “Want er zijn vier complementaire definities van democratie: zij is een burgeractiviteit, een politiek stelsel, een samenlevingsvorm en een politieke kwaliteit.” Als burgeractiviteit impliceert zij het openbare debat en: “Ze vereist ook de organisatie van onafhankelijkheid van de macht, publiek, toezicht, kritiek, de uitdrukking van burgers in al haar vormen.” Als politiek stelsel is zij: “een verzameling van procedures en instituties.[15]” Ook is zij de manier waarop het gemeenschappelijke wordt ingericht, de democratie als samenlevingsvorm. Als politieke kwaliteit definieert zij de handelswijzen en het gedrag. Het ‘politieke stelsel’ van Meijer is maar één onderdeel van onze democratie.

Een laatste complexiteit betreft de democratie in de tijd. De democratie moet: “plaats bieden aan de verschillende ritmes van het sociale leven, de banden tussen het evenement en de geschiedenis, de herinnering en het bouwen aan een toekomst.” We moeten: het democratische gemeenschappelijke steeds onderscheiden van simpele homogeniteit. Identiteit is nooit alleen een erfenis, een natuurlijk gegeven, maar tekent zich af in de vele ervaringen van het probleem een gemeenschappelijke wereld in te richten.[16]

Het lijkt mij dat er ‘binnen het systeem’, ook al is het ‘ein unvollendetes Werk’ meer dan voldoende mogelijkheden zij om ‘in verzet’ te komen. Verzetten kan door een gang naar de rechter, door onderzoek te doen naar en te schrijven of filmen over wat er in jouw ogen anders moet. Je kunt een actiegroep oprichten en jezelf vastlijmen aan de weg en zelfs, zoals de agro-industrie recentelijk deed, een politieke partij op te richten. Niemand let Meijer om een burgerberaad, luisterruimtes of nieuwe publieke ruimtes te beginnen. Ons politieke systeem biedt daar alle ruimte voor. Ik ken geen ander politiek systeem dat al deze mogelijkheden biedt. “All those other forms that have been tried from time to time,” waarover Churchill sprak boden minder mogelijkheden om invloed uit te oefenen.


[1] Pierre Raosanvallon, Counter-Democracy. Politics in an age of distrust, pagina 2 (eigen vertaling)

[2] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 70-71

[3] Idem, pagina 71-72

[4] Idem, pagina 72

[5] Idem, pagina 73

[6] Idem, pagina 74-75

[7] Idem, pagina 76

[8] Idem, pagina 77

[9] Idem pagina 77-78

[10] Idem, pagina 79-82

[11] Idem, pagina 82

[12] Idem, pagina 99

[13] Idem, pagina 83-84

[14] Idem, pagina 84-87

[15] Idem, pagina 87-88

[16] Idem pagina 88

Wakker liggen om recht op abortus

Nee, ik heb niets tegen Simon van Teutem. Dit even vooraf want ook in deze prikker staat een artikel van Van Teutem bij De Correspondent centraal. Een artikel waarin Van Teutem onderzoekt of jonge mannen conservatiever worden. In de titel van het artikel geeft hij al meteen het antwoord: Worden jonge mannen echt steeds conservatiever? Niet als je naar de cijfers kijkt. Voor het antwoord hoef je het artikel dus niet meer te lezen. Toch deed ik het en kwam er een rammelend beargumenteerd standpunt tegen. En omdat de Ballonnendoorprikker ‘beoogt kromme redeneringen en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak te stellen’, moest ik daar iets mee.

Van Teutem loopt verschillende onderwerpen na en laat op basis van de World Values Survey en de Europese variant ervan zien dat het met dat conservatisme wel mee valt. Een van die onderwerpen is abortus. “Of neem abortus, altijd een heet hangijzer in de arena van conservatieven versus progressieven. In 1981 vond slechts 36 procent abortus acceptabel. In 2008 was het nog altijd minder dan de helft, maar in 2022 is dat meer dan 71 procent. Een ware aardverschuiving.” Een positief verhaal dat Van Teutems betoog ondersteund. Tot zover niets aan de hand. Dan vervolgt hij met de volgende conclusie op basis van deze cijfers: “We hoeven dus niet wakker te liggen, bang voor Amerikaanse toestanden in Nederland.”

Wat die Amerikaanse toestanden zijn, licht hij niet toe maar het kan niets anders zijn dan het recente besluit van de Amerikaanse Supreme Court om Roe vs Wade terug te draaien en daarmee het recht op abortus. We hoeven, zo betoogt hij, in Nederland niet bang te zijn dat het recht op abortus terug wordt gedraaid omdat 71% van de bevolking het acceptabel vindt. En op die conclusie, op dat standpunt sloeg de Ballonnendoorprikker aan.

Als 70% van de mensen in een democratie iets vindt bijvoorbeeld dat abortus acceptabel is, dan is dat een meerderheid en daarmee is het pleit beslecht en is het recht op abortus niet in gevaar. Dat lijkt een een-tweetje. Maar toch. Als we naar het land van die Amerikaanse toestanden kijken dan vindt ook daar de meerderheid van de mensen dat abortus acceptabel is, zo blijkt uit een poll van Gallup. 52% ziet zich als Pro-Choice en 44% Pro-Life. Toch is het recht op abortus afgeschaft. ‘Maar dat is Amerika, daar hebben ze een heel ander politiek systeem’ kun je tegenwerpen. Dat klopt, daar hebben ze een heel ander politiek systeem.

Dan maar even naar Nederland. Het Wetboek van strafrecht  van 1881 verbood abortus maar maakte abortus op medische gronden mogelijk. Op andere gronden bleef het strafbaar. In de jaren zeventig van de vorige eeuw vonden de Dolle Mina’s dat dit moest veranderen. De vrouw moest ‘Baas in eigen buik’ zijn en dat hield ook abortus in als de vrouw dat wenste. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de Eerste Kamer in 1981 instemde met de Wet afbreking zwangerschap. De Tweede Kamer had een jaar eerder al ingestemd met de kleinst mogelijke meerderheid. Bijzonder hierbij is dat in dat jaar 1981, aldus de cijfers die Van Teutem zelf geeft, slechts 36% abortus acceptabel vond. Een minderheid en toch werd er een wet aangenomen die abortus mogelijk maakte. Als een wet kan worden aangenomen waar een minderheid van de mensen (36%) voor is, dan is het omgekeerde ook mogelijk.

Een meerderheid voor iets  onder de bevolking is in onze democratie geen garantie dat iets wel of niet gebeurt. Wat we willen wordt niet altijd wet en wat we niet willen kan toch gebeuren. Ook in onze Nederlandse democratie. Wakker liggen om ‘Amerikaanse toestanden op dit gebied lijkt mij wat overdreven, waakzaam blijven niet.

IJzer smeden

In mijn vorige prikker behandelde ik de ideeën van  NSC-leider Pieter Omtzigt voor een districtenstelsel. Dit in het kader van de roep om bestuurlijke vernieuwing. Nu is Omtzigt niet de enige die een en ander wil veranderen. Volgens Vinzenz Ziesemer is, zo blijkt uit een artikel bij De Correspondent, het ijzer nu heet zodat er met smeden kan worden begonnen. Dit omdat: “een groot deel van de Kamer vertrekt.” Een uitgelezen kans omdat: “vertrekkende Kamerleden stemmen niet meer over zichzelf, maar over hun opvolgers. Dat neemt de schijn van zelfzuchtigheid al wat weg.”  Is het tijd om te smeden?

Bron: Flickr

Laten we de ideeën van Ziesemer eens nader bekijken. Als eerste: “De simpelste weg is: geef Kamerleden meer medewerkers, dan kunnen ze meer dossiers tegelijk behandelen.” Nadeel hiervan, dat geld: “kan worden ingezet om meer communicatiemedewerkers in dienst te nemen.” Dat kan worden voorkomen door het extra geld toe te wijzen aan het: “Bureau Wetgeving en de Dienst Analyse en Onderzoek, die Kamerleden inhoudelijk kunnen bijstaan.” Meer geld hiervoor op de begroting kan. Dan moet de huidige Kamer de begroting van de Staten Generaal, waartoe ook de Tweede Kamer behoort, wel voor de verkiezingen vaststellen. Dus dit kan. Dit ijzer kan worden gesmeed maar of het vervolgens ook zo wordt uitgevoerd dat is aan de Kamer die we in november kiezen.

Dan een tweede plan:“meer dan 40.000 mensen tekenden bijvoorbeeld een petitie om de kiesdrempel te verhogen,  zodat de Kamerfracties groter worden – als ze met meer mensen zijn, dan kunnen ze het werk beter verdelen.” Een kiesdrempel vergt een wijziging van de Kieswet. Dat lukt niet meer voor de komende verkiezingen want ook daarvoor zal een voorstel tot wijziging van die wet geschreven moeten worden. Zelfs als een meerderheid van de huidige Kamer het eens is dat er een drempel komt en hoe hoog die drempel moet zijn, dan nog is het onhaalbaar om de Kamer daar voor de verkiezingen over te laten stemmen. Zo’n voorstel moet eerst nog in de consultatieronde en daarna nog naar de Raad van State. Eensgezindheid voor een verhoging van de kiesdrempel is er niet. Want zoals Ziesemer schrijft kan dit idee: “niet iedereen bekoren, want zo’n kiesdrempel maakt onze democratie minder representatief.” En dan gaat het nog niet eens over de hoogte van die drempel. Ik vrees dat dit ijzer niet gesmeed kan worden door de huidige Tweede Kamer.

Deze week pleitten Volt-leider Laurens Dassen en ChristenUnie-leider Mirjam Bikker voor uitbreiding van de Tweede Kamer naar 250 leden. Een idee dat ook aan bod komt in Ziesemers artikel. Dat idee vergt een wijziging van de Grondwet. Daarvoor moet een voorstel worden opgesteld en dat moet dan door de Tweede en Eerste Kamer worden vastgesteld en dan na de verkiezingen nogmaals met twee derde meerderheid in beide Kamers worden aangenomen. Het lukt nooit een voorstel dat nog niet is opgesteld voor de verkiezingen door beide Kamers te loodsen. Ja, we moeten ons democratisch systeem evalueren en wellicht aanpassen. Dat nu ‘even in twee maanden’ doen, is geen goed idee zelfs al zou het kunnen.

Nu kan het ijzer alleen heet genoeg gemaakt worden voor dat extra geld. Kan omdat dit van de wil van de huidige Kamer afhangt. Alle andere veranderingen vragen meer tijd. Andere meer ingrijpende verandering vragen niet alleen qua procedure meer tijd. Want vragen dergelijke aanpassingen niet om een  maatschappelijk gesprek. Een gesprek over ons politiek bestuurlijk systeem. Samen nadenken maar niet binnen het huidige systeem, zoals we nu doen door het over te laten aan de koehandel van politieke partijen bij de formatie. Partijen en hun vertegenwoordigers die belangen hebben bij het huidige systeem. Nee, nadenken en werken buiten die kaders door bijvoorbeeld een grondwetgevende vergadering bijeen te roepen. Een vergadering die de opdracht krijgt om met ons allemaal in gesprek te gaan. Een ‘burgerberaad’ met 13.000.000 kiesgerechtigde burgers van dit land. “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[1] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Nee dit lukt niet in twee maanden. En nee, ook dit ijzer kan nu niet meteen worden gesmeed. Ook dat vraagt een wettelijk kader dat door een nieuwe Kamer moet worden opgesteld. Wat nu wel kan, is zo’n gesprek agenderen door de partijen die deelnemen aan de verkiezingen te vragen of zij kunnen instemmen met zo’n gesprek. Dan kan de nieuwe Kamer bij een positief antwoord hier meteen mee aan de slag.


[1] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

Jeuk

Hoe zal ik deze prikker eens aanvliegen? Een goede vraag. Je wil iets duiden maar je weet niet precies hoe. De berichten over het komen en gaan en het nog niet weten of ze gaan of blijven en als het blijven is in welke hoedanigheid van politici. Van Rutte en Kaag weten we dat ze gaan. Henk Krol, de Heintje Davids van de politiek, wil terugkomen. Niet meer als vertegenwoordiger van de ouderen en ook niet voor de Partij voor de Toekomst waarvoor hij een in het recente verleden korte tijd actief was waarna hij het als een soort ‘Pim Fortuyn’ zonder succes met zijn eigen lijst probeerde. Nee dit keer heeft hij zich aangesloten bij (BVNL) Belang van Nederland van Van Haga, een van de afscheidingen van het FvD van Baudet.

Bron: Flickr

Als politicus moet je agile zijn. Het lijkt tegenwoordig meer om het pluche te gaan dan om de denkbeelden. Neem Dilan Yesilgöz, na actief te zijn geweest voor de SP, GroenLinks en de PvdA  wil ze nu de lijst van de VVD gaan trekken. Voor de aanhangers van de VVD is het te hopen dat ze aan de voorkant  alles goed hebben afgehecht. Voor je het weet springt ze, eenmaal gekozen als premier, over naar de Partij voor de Dieren en staat ze aan de lat voor het opdoeken van de intensieve veehouderij. Dat zou een bijzonder doorontwikkeling van haar politieke carrière zijn. Dat opdoeken is een stip aan de horizon waar een VVD-stemmende agrariër niet op zit te wachten. Zijn die er trouwens nog? VVD stemmende agrariërs? Of zijn die overgestapt naar de BBB? De grote uitvraag van 22 november aanstaande zal dat uitwijzen.

Over BBB gesproken. De leider van die club, Caroline van der Plas schijnt geen premier te willen worden. Wie het dan wel wordt als haar partij die functionaris mag leveren, is nog niet bekend. Ze is wel met mensen in gesprek. Voor haar volgers is het te hopen dat ze in dat bilaatje dan wel het goede gesprek voeren. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Ja, bij de onboarding van mensen bij je partij kan het gigantisch fout gaan. De recente geschiedenis laat twee voorbeelden zien waar dat gigantisch fout ging. Als eerste de LPF. Na de moord op haar leider, restte een schip met mensen die allemaal dachten dat ze kapitein waren. Bij het tweede voorbeeld, het al genoemde FvD hadden de scheepslui helemaal gemist dat kapitein Baudet al ruim voor de verkiezingen behoorlijk was ontspoort. Die ontsporing culmineerde in houtkoolschets  waarin de uil van Minerva een hoofdrol speelde maar waar verder geen touw aan vast te knopen was.

Anderen, zoals Pieter Omtzigt weten nog niet wat ze gaan doen. In ieder geval niet terug naar het CDA en ook niet naar het CDA 2.0, de BBB van Caroline. In z’n eentje wordt het niets want in je uppie 47 zetels bemensen wordt lastig. Ja, velen zien hem als een heilige die de zo ongeveer de hele wereld, maar dan toch zeker de governance van Nederland gaat veranderen. Dan ligt de lat zo hoog dat organisch veranderen veel te traag gaat. Als heilige van vandaag ben je dan al snel de schlemiel van morgen. Een waarheid als een koe die ik er wel even inschiet. Om dat te voorspellen hoef je geen glazen bol te hebben. Zo’n verandering is, om een rugbyterm te gebruiken, een scrum. Niet iedereen zal aan jouw kant staan te duwen. Daarbij kan consultatie  helpen. Maar dan moet je wel duidelijk aangeven wat je doet met wat je ophaalt. Dus op welke trede van de participatieladder je staat. Dat kan je verder brengen maar dat veder kan ook  verder van huis zijn.

En dan is er nog BIJ1. Simons nam afscheid. Er was iets met een toxische sfeer in de partij en aantijgingen waar ze zich wel kan maar niet steeds tegen wil verdedigen. Wie haar opvolger wordt is nog niet bekend. Wie wil er voor die partij aan de lat staan? Een goede vraag. Een integrale blik is voor deze partij pas integraal als die ook intersectioneel is. Dan kom je er niet met wat flankerend beleid. Dan moet je permanent aan staan. Dan kun je nog zo goed je best doen en alles willen verbinden maar voor je het weet meldt zich iemand die nog meer kruispunten van achterstelling aantikt en dan sta je in je hemd of zelfs in je blootje. Al probeer je nog zo goed om maatwerk te leveren.

Daarmee kom ik aan het einde van deze prikker. Ik ben ‘geland’ en het is mij gelukt. Het is gelukt om vierentwintig van de vijfentwintig ambtelijk jargonjeukwoorden op te nemen in een prikker. Alleen met het meest jeukende lukte het niet. Een prikker schrijven rond vijfentwintig voorgeselecteerde woorden is dan ook geen dagdagelijkse activiteit. Oh, het is toch gelukt dat meest jeukende woord ook nog te gebruiken.   

Eén en één is twee

“De complexe aard van het probleem vereist actie en leiderschap van individuen en organisaties in alle sectoren van de samenleving. Deze cursus zou op maat worden gemaakt voor elk studieprogramma, met ten minste de basiswetenschap over de opwarming van de aarde en de gevolgen daarvan, en het bespreken van haalbare mitigatietrajecten en vragen over wereldwijde rechtvaardigheid.” Een passage uit een open brief van Scientist Rebelion Nederland en Scientist for Future Nederland aan de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs. Een bijzondere brief.

Bron: Flickr

In de open brief pleiten ze om: “verplicht klimaatonderwijs op te nemen in alle curricula om studenten vertrouwd te maken met de systemische aard van de klimaat- en ecologische crisis en hen in staat te stellen actie te ondernemen.”  En ze zijn niet de eersten: “Universiteiten in Frankrijk en Spanje hebben al de nodige stappen gezet om een ​​verplichte klimaatcursus in te voeren. Het Nederlandse hoger onderwijs mag niet achterblijven. Studenten in Nederland en de rest van de wereld eisen verandering en het is tijd voor een doortastende reactie.” Ze: “benadrukken dat dit onderwijsvoorstel niet gaat over het promoten van een politieke agenda. De wetenschappelijke consensus over de ernst en de oorzaken van de klimaat- en ecologische crisis is goed ingeburgerd, zoals gedocumenteerd in het IPCC-rapport.”  Geen politieke agenda?

De hele brief is het ‘promoten van een politieke agenda’. Het woordgebruik is politiek geladen. Woorden als klimaat- en ecologische crisis en rechtvaardigheid zijn door en door politiek. Wat rechtvaardig is, hoe een rechtvaardige samenleving eruit ziet en hoe je die moet bevorderen is bij uitstek politiek. Daar zijn, ondanks alle pogingen van filosofen door de eeuwen heen, geen objectieve maatstaven voor. Het woord ‘crisis’ is een waardeoordeel en waardeoordelen zijn bij uitstek politiek. En nee, dit is geen ontkenning van het opwarmen van de aarde noch van de menselijke hand hierin. Hoe anderhalve graad opwarming wordt beoordeeld, of dat een bedreiging is en wat daaraan gedaan moet worden, is bij uitstek politiek. Of daarvoor alle fossiele brandstof moet worden verboden en ingezet op ‘wind en zon’, of er ‘nucleair’ gegaan moet of wat dan ook en of er überhaupt iets moet gebeuren, zijn bij uitstek politieke keuzes.  

Bijzonder is dat de ondertekenaars hetzelfde lijken te willen als de BBB, namelijk iets uit onze democratie halen, zoals ik recentelijk betoogde. Voor BBB hoort landbouw niet op de politieke agenda, dat moet je overlaten aan boeren en agrarische belangenbehartigers want die weten wat goed is. Het is, zoals de partij in haar programma schrijft: onwenselijk om alleen politieke agenda’s te laten beslissen over voedselproductie en waterbeheer. Inhoudelijke (hydrologische) kennis en verstand van zaken is van groot belang. Burgers moeten op de kennis van eigenaren van gronden kunnen vertrouwen.” Deze studenten lijken hetzelfde. Ze: “eisen verandering en het is tijd voor een doortastende reactie.” Ze willen het klimaat uit de politiek halen en overlaten aan de wetenschappers. Die cursus moet namelijk tot die doortastende reactie leiden. Hoe? Nou die komt via die verplichte cursus vanzelf, zo lijken de studenten te denken. Die: “moet een uitgebreid overzicht bieden van de systemische oorzaken en gevolgen van de klimaat- en ecologische crisis en mogelijke oplossingen.” Dit op basis van: De wetenschappelijke consensus over de ernst en de oorzaken van de klimaat- en ecologische crisis”,” want die: “is goed ingeburgerd, zoals gedocumenteerd in het IPCC-rapport.”  Dan is het promoten van een politieke agenda overbodig want op basis van dat IPCC rapport moet iedereen op basis van dezelfde logica wel tot dezelfde conclusie komen. Eén en één is immers twee.

Wellicht is het aan te bevelen om in alle curricula een verplicht deel over de werking van politiek in verschillende samenlevingsvormen op te nemen? Dan wordt duidelijk dat politiek geen natuurwetenschap is en dat in de politiek één plus één tot verschillende tweeën leidt. Dit afhankelijk van de opvattingen van degene die de som maakt.

Problem, government, solution

In de Volkskrant pleiten drie gepensioneerde TU Delft ingenieurs, zoals ze zich noemen, ervoor: “een soort Deltacommissie in het leven te roepen om dit complexe project weg te trekken bij de politiek, want die heeft al laten zien dat ze geen resultaten kunnen boeken.” Het complexe project waar ze het over hebben betreft het klimaatneutraal maken van onze manier van leven. Want alles wat er nu gebeurt is ineffectief en kost veel geld zo betogen de ingenieurs. Niet vreemd want: “Politici zijn geen technici en kunnen derhalve niet beslissen over de optimale keuzes tussen voor- en nadelen van verschillende maatregelen.” Die keuze moet worden overgelaten aan specialisten want: “Dat is echt een technische en economische afweging.” Nu maak ik me ook zorgen om de klimaatverandering en mogen de maatregelen best wat forser en sneller. Toch maak ik me meer zorgen om dergelijke betogen.

File:Deltawerken - Osterschelde - Zeeland.jpg - Wikimedia Commons
Bron: Flickr

Mijn zorgen richten zich als eerste op hun gebrek aan historische en staatkundige kennis. De ingenieurs verwijzen naar de Deltacommissie die in 1953 werd ingesteld om te bekijken hoe Nederland kon worden beveiligd tegen overstromingen zoals die van de watersnoodramp van een jaar eerder. De commissie bestond uit ingenieurs, logisch want die hebben verstand van die zaken, een landbouwkundige en een econoom. Het was de politiek, de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat Jacob Algera, die deze commissie in het leven riep om hem en in het verlengde de regering en het parlement, te adviseren over te nemen maatregelen. Een staatscommissie binnen ons bestuurlijk bestel voor een specifiek onderwerp met een specifiek doel. Een adviescommissie want besluiten namen de regering en het parlement. Het complexe project waterveiligheid werd dus allerminst ‘weggetrokken van de politiek’. Nu is dit het minst belangrijke punt van zorg.

Grotere zorgen maak ik me om hun grote vertrouwen in technische maar vooral economische specialisten. Techneuten, de drie ingenieurs lijken daarop geen uitzondering te zijn, hebben groot vertrouwen in wat techniek vermag. Een terecht vertrouwen want techniek vermag veel. Zo kunnen we door technische vindingen energie opwekken door atomen te splitsen. Dat kan beheerst in een kerncentrale en onbeheerst via een atoombom. En die: “effectiefste oplossing” wordt, zoals de heren aangeven, onbenut gelaten. Maar misschien is de effectiefste manier wel te duur en is het ‘opslaan van koolstofdioxide’ iets minder effectief maar goedkoper. Bij dat uitrekenen van kosten komen economen dan weer van pas. Maar nu we het over economen hebben. Techneuten kunnen verschillende technieken aanbevelen als beste, en dus van opvatting verschillen. Economen hebben dat nog veel meer. Neem de gezondheidszorg, afhankelijk van de kijk op de wereld zal de ene, meer socialistisch georiënteerde, econoom een hartstochtelijk pleidooi voor publieke gezondheidszorg houden en de andere, neoliberale het als de grootste waanzin en economische dwaling afwijzen. Aan welke techneuten en economen laten we de oplossing van dit probleem over?

Nu ik het toch over neoliberaal heb, het denken van de ingenieurs vertoont overeenkomsten met het neoliberale denken. En daarmee kom ik op een volgende en grootste punt van zorg. De overeenkomst tussen de ingenieurs en het neoliberalisme betreft een stuitend gebrek aan vertrouwen in de overheid en ons democratische bestel. Neoliberalen zien de markt als oplossing voor alle problemen en de overheid als oorzaak van alle ellende. Om het met de woorden van wijlen voormalig president van de Verenigde Staten Ronald Reagan te zeggen: “Government is not the solution to our problem, government is the problem.” Met Reagan staan we aan het begin van de triomftocht van dat neoliberalisme. Sinds begin jaren tachtig werden overheidsdiensten zoals de post, de telefoon en het spoor geprivatiseerd want dat zou tot betere en goedkopere producten leiden. Sinds die tijd moest de overheid ‘steeds kleiner’ en werd ‘ambtenaar’ een besmet beroep. Daar waar John F. Kennedy ‘the best en brightest’ naar de overheid lokte, worden ze sinds Reagan verleidt om een algoritme te ontwerpen om snel winst op de beurs te maken of een app te ontwikkelen die zoveel mogelijk gegevens en dus geld uit mensen klopt. Kennedy liet ze bij NASA de eerste mens op de maan zetten. Dat doen ze nu ter meerdere eer, glorie en vooral de portemonnee van Musk en Bezos. Heren die hun rijkdom, om het zo te zeggen, te danken hebben aan Kennedy omdat hun bedrijven draaien op technieken die via overheidsinvesteringen tot stand zijn gekomen. Voor wie er meer over wil weten. Lees Mariana Mazzucato’s boek De ondernemende staat. Of voor wie een boek te lang is, deze Prikker.

Een kleinere overheid die zich met steeds minder zaken ‘moest bemoeien’ en wat ze nog wel deed en doet, moet volgens de New Public Managent. Een manier van denken waarbij de burger een klant is en de overheid een bedrijf en ook op die manier aangestuurd moet worden. Een overheid waar steeds meer op neer werd en wordt gekeken. En dat neerkijken is terecht en niet terecht. Het is terecht omdat de prestaties van die overheid de laatste jaren niet om over naar huis te schrijven zijn. Het is niet terecht omdat dit een gevolg is van die neoliberale manier van kijken naar de overheid. Als je de overheid als een bedrijf ziet, moet je niet verbaasd opkijken als Kamerlidmaatschap en het ministerschap een carrièrestap wordt. Een opstapje om uiteindelijk te cashen bij een bank, zoals Zalm en Kok, of bij een lobbyfirma zoals recentelijk VVD-minister Van Nieuwenhuizen en Kamerlid van dezelfde partij Lodders. Dan hoeft het ook niet te verbazen dat we een premier hebben die ‘visie een olifant in de kamer’ vindt en die op z’n best opereert als manager. Dan moet je niet verbaasd kijken als ‘the best and brigthest’ niet voor de overheid kiezen, want wie wil er nu voor een ‘probleem’ werken. Als je iets als ‘probleem’ bestempelt en het op de manier behandelt zoals de overheid sinds Reagan is behandeld, dan moet je niet verbaast opkijken als het uiteindelijk een probleem wordt.

Het is echter wel ‘het probleem’ dat namens ons besluiten moet nemen welke technische oplossing de voorkeur krijgt en welke economische argumenten de doorslag geven. Die bevoegdheid uit handen geven aan ‘een Deltacommissie’ los van de politiek komt op hetzelfde neer als Facebook het privacy-beleid laten ontwerpen. Dit betekent namelijk het verder verzwakken van onze overheid en vooral onze democratie. Als we iets niet moeten doen dan is het dat wel. We moeten de overheid juist versterken van de afbraak van de afgelopen veertig jaar. Om Reagans woorden in een wat andere volgorde te zetten: government is not the problem, government is the solution to our problem!

Winnen door te verliezen

“Dat leidt tot een pleidooi voor ‘bescheidenheid’ aan het adres van politici, beleidsmakers en bestuurders. Durven zij te vertrouwen op een goed verloop van ontmoetingen tussen professionals en burgers? En kunnen ze accepteren dat hun normatieve aannames over wat een menswaardig bestaan is ook níet kunnen kloppen?” Met die vragen begint de laatste alinea van een artikel van Willemijn van der Zwaard op de site Sociale Vraagstukken. Van der Zwaard schrijft over de spanning in de verzorgingsstaat die: “vanwege zijn bureaucratische grondslag enerzijds goede papieren om niet te vernederen, maar (…) anderzijds risico’s van ‘institutionele vernedering,’ kent. In mijn dagelijkse praktijk als beleidsmaker in wat het sociale domein wordt genoemd, houdt de vraag over de bescheidenheid van politici en beleidsmakers mij ook al jaren bezig. In deze Prikker neem ik jullie mee in een ‘veranderkundige kijk’ op deze vraag. Dit doe ik aan de hand van het ‘kleurendenken’ van Leon de Caluwé en Hans Vermaak.

Eigen foto

Eerst ga ik wat nader in op de opgave waar gemeenten voor staan.  De wetgever, de rijksoverheid, heeft sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw steeds meer verantwoordelijkheden binnen dat sociaal domein naar de gemeenten verschoven, of met het hiervoor in overheidskringen gebruikte woord gedecentraliseerd. Na de Wet voorzieningen gehandicapten en de Algemene bijstandswet volgde begin deze eeuw de eerste Wet Maatschappelijke ondersteuning en in 2015 met een ‘grote klap’ een vernieuwde en uitgebreide Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Participatiewet. Ik zie gemeenten, maar ook het rijk, worstelen met de diverse wetten maar vooral met de centrale opgave erachter die ‘transformatie’ wordt genoemd. “Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land van zelfbewuste mensen.[1]Deze woorden sprak koning Willem Alexander in zijn eerste troonrede in 2012. Dat is het doel: Nederland moet een ‘participatiesamenleving’ worden. Maar wat is een participatiesamenleving? En waarin verschilt die van hoe we het nu doen? Wachten mensen nu dan tot iemand anders (de overheid) verantwoordelijkheid neemt voor hun leven? Die vragen kun je je hierbij stellen maar die ga ik hier niet beantwoorden. Voor het gemak ga ik hierin mee. Want zelfs als het niet zo is dan zijn er wellicht goede redenen aan ‘maatschappijontwikkeling’ te doen en de kracht van de gemeenschap, want daar hebben we het dan over, te versterken.

Dan het ‘kleurendenken van De Caluwé en Vermaak. Voor degenen die er alles van willen weten, lees hun boek leren Veranderen. Een handboek voor veranderkunde. Voor wie iets minder tijd heeft, lees het artikel Denken over veranderen in vijf kleuren[2]. Een artikel waarin de kern van het model wordt uitgelegd. De Caluwé en Vermaak zien vijf mogelijke manieren om naar een organisatieverandering te kijken en voor dit artikel zie ik onze samenleving als een organisatie. Iedere manier geven ze een kleur die ik hieronder kort beschrijf.

Geeldrukdenken

Heeft te maken met de symboliek van macht (‘de zon’ ‘het vuur’) en van de aard van coalitievorming (broedprocessen bij de openhaard). Gele mensen gaan er vanuit dat er wordt veranderd als: belangen bij elkaar worden gebracht, als je mensen kunt dwingen tot het innemen van (bepaalde) standpunten/meningen, win-win situaties kunt creëren/coalities kunt vormen de voordelen kunt laten zien van bepaalde opvattingen (macht, status, invloed) de neuzen kunt richten. Mensen die op deze manier naar de wereld kijken, hanteren woorden als macht, haalbare oplossing, coalitie, win/win en onderhandelen.

Blauwdrukdenken

De uitkomst staat van tevoren vast, is goed te omschrijven en te garanderen. De blauwdruk staat voor het van tevoren gemaakte ontwerp/de tekening (vaak een ding/object) die vervolgens wordt gerealiseerd/geïmplementeerd. Blauwe mensen gaan er vanuit dat mensen veranderen als je van tevoren een duidelijk resultaat/doel formuleert een goed stappenplan maakt van A naar B, de stappen goed monitort en op basis daarvan bijstuurt, alles zoveel mogelijk stabiel houdt en beheerst en de complexiteit zoveel mogelijk reduceert. Mensen die op deze manier naar de wereld kijken, hanteren woorden als rationeel, meten=weten, stappenplan, monitoren, projectmatige aanpak, ontwerpen en voorspelbaarheid.

Rooddrukdenken

Het gaat hier om de mens, met de kleur van menselijk bloed. De mens moet worden beïnvloed, verleid en uitgelokt. De ‘Rode’ Mensen gaan er vanuit dat mensen veranderen als je ze op de juiste manier prikkelt, bijvoorbeeld door straf- of lokmiddelen, geavanceerde HRM-instrumenten inzet voor belonen, motiveren, promoveren. Als je mensen iets teruggeeft voor wat zij jou geven. Mensen die op deze manier naar de wereld kijken, hanteren woorden als ruilen, ‘fit’, relaties, belonen en straffen, sociale setting en HRM-systemen.

Groendrukdenken

Het gaat hier om ideeën, om mensen (met motivatie en leervermogen) aan het werk te krijgen, het ‘groene licht’ te geven. Het gaat hier om ‘groeien’ zoals het groen van de natuur. ‘Groene’ mensen gaan er vanuit dat mensen veranderen als je ze bewust maakt van nieuwe zienswijzen/ eigen tekortkomingen (bewust onbekwaam), als je ze kunt motiveren om nieuwe dingen te zien/te leren/te kunnen, als je geschikte gezamenlijke leersituaties kunt creëren. Mensen die op deze manier naar de wereld kijken, hanteren woorden als leren, coachen, ontwikkelen, motivatie, leervermogen en bewust onbekwaam.

Witdrukdenken

Wit omvat alle kleuren, het vertegenwoordigt de zelforganisatie en het evolutie-denken. ‘Alles is nog open’ en biedt dus alle ruimte voor invulling. ‘Witte’ mensen gaan er vanuit dat mensen veranderen als het de wil en wens en de ‘natuurlijke weg’ van de mens zelf is, als het betekenis toevoegt, als het drijft op de eigen energie van mensen, als men de dynamiek/complexiteit wil zien en eventuele blokkades wegneemt. Als er symbolen en rituelen worden gebruikt. Mensen die op deze manier naar de wereld kijken, hanteren woorden als panta rhei, evolutie, dynamiek, complexiteit, zelforganisatie, creativiteit en exploratie.

Laten we eens kijken wat de opdracht vraagt. De opdracht vraagt om ruimte te geven om ‘duizend bloemen’ te laten bloeien ook al zullen verschillende van die bloemen wegkwijnen. De opdracht vraagt om ‘leren’ en nieuwe ‘betekenis ontwikkelen’ en dit ‘delen’ (groendruk) maar ze vraagt vooral om ‘loslaten’ en ‘dynamiek’ ontwikkelen (witdruk). Om de kracht van een ieder tot ontplooiing te laten komen ook al werken verschillende ‘krachten’ elkaar tegen. Dit vraagt om een ‘veranderaar (in dit geval een overheid) die ‘mensen in beweging’ wil krijgen (groendruk) en een stap verder, een veranderaar die ‘ruimte creëert voor verandering’ door onder andere de kracht van mensen, hun ‘innerlijke zekerheid’ aan te spreken (witdruk). Een veranderaar die ‘leersituatie kan creëren’ en die ‘mensen motiveert tot leren’ (groendruk). Maar die vooral niet bang of ‘onzeker wordt’ van ‘dynamiek’ (witdruk).

Als we kijken naar de overheid en haar opereren, wat zien we dan? Dat overheden en dus ook gemeenten een voorkeur hebben voor geel- en blauwdrukdenken hoeft niet te verbazen. Geeldrukdenken is politiek bij uitstek en gemeenten zijn politieke instituten. Politieke instituten waarbij, zeker sinds de dualisering van het gemeentebestuur begin deze eeuw, politiek handelen en opereren dominant is. Door het college geen onderdeel meer te laten zijn van de gemeenteraad is het politieke karakter van de gemeente versterkt. En politiek is, ondanks termen als win-win , compromis enzovoorts toch bij uitstek een slagveld waar de winst van de een het verlies van de ander is. De andere kant van ons bestuurlijke systeem is dat er verantwoording afgelegd moet worden en daarvoor is blauwdrukdenken uitermate geschikt. Maar er is meer.

Overheden denken in structuren omdat die zekerheid lijken te geven, ze stralen betrouwbaarheid uit. Structuren in de vorm van harkjes (organisatiestructuren), piramides, lijnen  0e, 1e en 2e lijn) zijn voorbeelden van blauwdruk denken. Structuren met duidelijke overgangs- en overdrachtsmomenten die worden gemarkeerd door documenten die je toelaten tot de volgende stap in de hark, piramide of lijn. Centraal in de decentralisaties stonden tot nu toe die structuren. Structuren om ‘zekerheid’ te bieden en risico’s te beperken maar ook tot bureaucratie leiden. De transformatieopgave vraagt, zoals we zagen, echter wat anders. Liggen de kritische succesfactoren niet ergens anders dan in structuren? Liggen die niet in wat we ‘cultuur’ noemen? In hoe mensen met elkaar omgaan, in hun houding. Neem als voorbeeld de ‘sociale wijkteams’ die als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten. In Leeuwarden en Enschede begon men er meer dan tien jaar geleden mee om mensen met grote, complexe problemen te helpen. Te helpen buiten de toenmalige structuren omdat die hulp binnen de structuren niet werkte of zelfs niet mogelijk was. Hiermee werden successen geboekt en de club van creatieve mensen met pionierseigenschappen werd het ‘wijkteam’ genoemd. Vervolgens begon het wijkteam aan een opmars en werd het de nieuwe structuur om alle problemen op te lossen. Het ‘middel’ werd gekopieerd en het wijkteam werd de nieuwe structuur en werd de oplossing van het probleem. Maar of ook de creatieve pionierseigenschappen werden gekopieerd? Of werd oude wijn in een nieuwe zak geschonken?

Nu kunnen structuren helpen maar ook hinderen. Gesleutel aan structuren zorgt in ieder geval voor onzekerheid bij de betrokken mensen. In geval van een gemeente zullen burgers zich afvragen wat het voor de dienstverlening aan hen betekent. De betrokken medewerkers stellen zich andere vragen: heb ik nog werk, waar werk ik, wie stuurt mij aan, waar kan ik terecht voor … . Structuren ondersteunen als mensen er invloed op hebben, ze zelf dragen en uitdragen. Het Braziliaanse bedrijvenconglomeraat Semco van de ondernemer Ricardo Semler laat zien wat je kunt bereiken door medewerkers zelf verantwoordelijk te maken, door aan de cultuur te werken. Verantwoordelijk voor hun salaris, hoe ze het werk doen, wie hun leidinggevend is (of die wel nodig is), wanneer ze werken en wanneer niet[3]. Dit lukt Semco zelfs bij volcontinu draaiende productielocaties. Dichterbij, in Nederland en in de zorg, laat Jos de Blok met Buurtzorg zien dat ook de zorg zich leent voor hele lichte structuren die door medewerkers zelf worden gedragen. Besteden we niet veel te veel aandacht aan structuren en vergeten we niet juist de cultuur? Is transformatie niet juist cultuur en zou het kunnen dat we met een structuuraanpak en structuurdiscussies juist de cultuurveranderaars vervreemden?

Een tweede vorm van blauwdruk betreft de risicobeheersing. Een klein stukje geschiedenis over risicobeheersing. Het Belgische fort van Eben Emael. Na een redelijk snelle doortocht van de Duitse troepen in 1914 trok de Belgische regering in de jaren twintig de conclusie dat de oude forten gemoderniseerd moesten worden. Nu is redelijk snel een relatief begrip omdat het voor de troepen van het Duitse keizerrijk te traag was, dit even terzijde. Moderniseren dus en de zwakheden van 1914 eruit halen. Een van die zwakheden was het zogenaamde ‘gat van Visé’. De Duitsers waren in 1914 via dit gat tussen het Belgische Visé en de Nederlandse grens door België ingetrokken. Dit gat werd gedicht met het fort van Eben Emael. Het ‘moeder aller forten’ was volgens militaire experts onneembaar en daarmee hadden de Belgen alle bekende risico’s beheerst. Toch werd dat onneembare fort in 1940 binnen een kwartier uitgeschakeld. De Belgen hadden er niet mee gerekend dat Duitse paratroepen en zweefvliegtuigen wel eens op het fort konden landen om het zo van binnenuit uit te schakelen. Het ontbrak aan luchtafweergeschut. Laat de Duitsers nu juist op dat idee zijn gekomen. Dit voorbeeld laat zien dat overheden risico’s het liefst willen uitsluiten en als dat niet lukt dan ze toch op zijn minst beheersen. Risico’s in het sociale domein worden ook beheerst via ‘forten’ zoals handelingsprotocollen, verantwoordingssystemen, volgsystemen, waarschuwingssystemen (zoals de Verwijsindex) en productbeschrijvingen. Alleen kunnen die de risico’s nooit helemaal voorkomen en zelfs niet beheersen. Bovendien worden hiermee alleen bekende risico’s ‘beheerst’. Die protocollen en procedures compleet met hun prikkels vormen het denk- en handelingskader van zorgorganisaties en zorgprofessionals maar ook van de overheden, hun medewerkers en voor een belangrijk deel ook voor de burgers.

De opgave vraagt echter wat anders. Die vraagt niet om ‘geel-blauw’ maar ‘wit-groen’. De nu dominante ‘geel- blauwe’ aanpak is een voorbeeld van wat John Cassidy in zijn boek Wat als de markt faalt rationele irrationaliteit noemt: “Een situatie waarin handelen uit rationeel eigenbelang op de markt tot resultaten leidt die maatschappelijk gezien irrationeel en inferieur zijn.[4] Vanuit het gele en blauwe denkkader van de gemeenten wordt er heel rationeel gehandeld en is alles logisch te verklaren, maar maakt dat het resultaat ook ‘rationeel? De overheid probeert te transformeren via wetgeving die zich vooral bemoeit met de structuur. Het Rijk schuift verantwoordelijkheden van de ene naar de andere overheid en stuurt via de voor– en de achterkant. Via de voorkant door zaken vast te leggen in wet- en regelgeving en via de achterkant via benchmarks en verantwoordingsinstrumenten. Dus op een geel, blauwe manier.

Een groot probleem omdat geel en blauw dominant zijn en andere kleuren overheersen. Geel en blauw spelen, volgens De Caluwé en vermaak, een andere wedstrijd. “Geel en blauw zijn gebaseerd op de ‘oorlogs’-metafoor, waarbij er maar twee uitkomsten zijn: winnaars en verliezers. Als je niet wint, ben je een verliezer.” De andere kleuren zien de wereld heel anders, die: “zijn meer gebaseerd op de harmoniemetafoor, waarbij wordt getracht te voorkomen dat er verliezers zijn en er wordt gestreefd naar groei en zorg. De boodschap is dat iedereen mee moet kunnen, dat we niemand achterlaten, dat mensen gesteund worden en zo verder.” Op een geel, blauw strijdperk staan de andere kleuren op een onoverbrugbare achterstand.

Voor mensen die geel en blauw denken is het een hele stap om te erkennen dat hun in eigen ogen rationeel gedrag (mede) verantwoordelijk is voor irrationele resultaten. Om tot de passende witte en groene aanpak te komen, moeten ze in feite hun nederlaag erkennen. Ze moeten ‘verliezen’ en dat doet pijn want dan ‘wint’ een ander omdat winst immers altijd gepaard gaat met verlies. Zij moeten inzien dat het transformatiedoel dat ze zich hebben gesteld alleen is te bereiken en dus in ‘winst’ is om te zetten als zij ‘verliezen’. Iets wat voor hen voelt als afstand doen van hun toppositie op de ‘apenrots’. Daarbij kan het helpen dat die overheid nooit bedoeld is als ‘apenrots’ maar als een instituut dat ten diensten staat aan de burger. De dienstbare overheid pakt zaken op die burgers niet zelf kunnen of waarbij samenwerking tot betere resultaten leidt. Daarbij kan het helpen als ze zich realiseren dat het om de gezamenlijke winst van de samenleving gaat, om harmonie en niet om hun politieke winst of verlies. Dat het om ‘WIJ’ gaat en niet om ‘IK’.


[1] https://www.binnenlandsbestuur.nl/Uploads/2013/9/troonrede-2013.pdf pagina 2

[2] http://www.decaluwe.nl/articles/DenkenOverVeranderenInVijfKleuren.pdf

[3] https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2012-2013/semler.html

[4] John Cassidy, Wat als de markt faalt?  Pagina 159

Bascule

Op de boerderij van mijn vader stond een bascule. Voor degenen die niet weten wat dat is, een bascule is een instrument waarmee je kunt bepalen hoe zwaar iets is. Nu heb je die in verschillende vormen. Op onze bascule kon je aan de ene kant, op het grote plateau, heel zware zakken leggen, bijvoorbeeld een gevulde zak graan. Door er aan de andere kant, op een zwevend plateautje, kleinere gewichten te leggen totdat het evenwicht was bereikt, kon je bepalen hoe zwaar die zak graan was. Op de foto hieronder zie je zo’n bascule. Waarom begin ik hierover? Ik begin hierover omdat ik eraan moest denken bij het lezen van een artikel van Antonie Kerstholt bij Joop over de politieke situatie in Nederland.

Bij bascule moet ik ook meteen denken aan het Veldense stamcafé uit mijn jeugd met die naam. Uitgebaat door Cocky van Genechten en vaak met de ongeëvenaarde barman Sjaak met de snor achter de bar. Bij binnenkomst stond je glas bier al klaar, ze hadden gezien dat je je fiets parkeerde en dat stond gelijk aan een eerste bestelling. Dit even tussendoor. Terug naar Kerstholt

Kerstholt schrijft, met als aanleiding het openbaar worden van kabinetsnotulen over de toeslagenaffaire, over macht en tegenmacht, tot nu toe het woordenpaar van het jaar van politiek Nederland. Kerstholt: “Een foute bestuurscultuur, het ontbreken van feitelijke tegenmacht, bewindslieden die liegen of aan selectief geheugenverlies lijden als hen dat uitkomt en het moeten openbaren van kabinetsnotulen omdat ministers niet meer worden vertrouwd, illustreren het immense verval van onze huidige democratie en rechtsstaat.”  Dit roep bij Kerstholt de vraag op of: “de kwaliteit van onze democratische samenleving hersteld (kan) worden door dezelfde bewindspersonen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het verval van onze rechtsstaat? Die vraag rijst op dit moment over het aanblijven van Rutte, Kaag en Hoekstra.” Die vraag stellen velen zich, maar is het wel de juiste vraag?

Kerstholt kijkt voor het herstel van het vertrouwen naar de macht, die moet anders, transparanter. Om het met de bascule en de zak graan te vergelijken: hij kijkt naar die zak graan op het grote plateau en vraagt zich af of daar niet minder of ander graan in moet worden gelegd. Of de zak niet van ander materiaal gemaakt moet worden, geen ouderwetse jutte zak zoals vroeger, maar plastic waar doorheen je kunt zien wat erin zit. Hij concentreert zich op het verzwakken van de macht.

Evenwicht, dat laat de bascule zien, kun je echter ook bereiken door de andere kant te verzwaren. Leg op het kleine zwevende plateau meer of zwaardere gewichten en de bascule komt in evenwicht. Nu hoeft de macht van de Tweede Kamer niet te worden uitgebreid. In theorie heeft die Kamer alle mogelijkheden om een regering in het gareel te houden. Op papier ziet het er goed uit, de praktijk laat te wensen over. In de praktijk zien we dat een deel van de gewichten op het kleine plateau als het eropaan komt, van het zwevende plateau springen. Ze leggen hun gewicht niet in de schaal.  Het probleem ligt niet bij de macht, die maakt gebruik van de ruimte die zij krijgt. Het probleem ligt bij de tegenmacht: onze volksvertegenwoordiging die haar rol niet pakt. Bij volksvertegenwoordigers die om partijpolitieke redenen van het ‘zwevende plateautje’ springen omdat anders het kabinet in de problemen komt.

Kerstholt schreef voordat die notulen openbaar werden. Nu ze openbaar zijn besteden de verschillende media weer ruim aandacht aan ministers die dit of dat zeiden in de betreffende kabinetsvergadering en maakt de Kamer zich weer op voor een debat met de betreffende bewindslieden. Allemaal leuk maar waar de Kamer zich voor moet opmaken is een debat met zichzelf. Zij moet eens reflecteren over haar rol en positie en over de manier waarop we nu onze democratie vormgeven. Een manier die, zoals ik recentelijk betoogde, is geënt op het Nederland van 150 jaar geleden en die dringend toe is aan een modernisering.

Vier Europese politieke geschiedenissen

Terugkijken met Francis Fukuyama’s boek De oorsprong van onze politiek als leidraad: “aan de hand van de drie ingrediënten (staat, rechtsorde en verantwoordelijke overheid) te verklaren hoe verschillende landen zich hebben ontwikkeld en waarom.” Zo eindigde ik de vorige Prikker. Waarom ontstond er in het ene land een goed functionerende staat die is onderworpen aan het recht en die verantwoording aflegt aan het volk en ook door dat volk kan worden weggestemd? Waarom in het andere land een onderdrukkende dictatoriale staat die zichzelf boven de wet plaatst? En waarom weer elders een slecht werkende corrupte maar wel democratisch gekozen en weg te stemmen overheid? Interessante vragen.

File:King William III of England, (1650-1702).jpg
Stadhouder Willem III en koning Willem van Engeland. Geschilderd door Godfrey Kneller in bezit van de
National Galleries of Scotland
Bron: WikimediaCommons

“In wat bekend is geraakt als de Whig-geschiedenis wordt de ontwikkeling van vrijheid, welvaart en representatief staatsbestuur beschouwd als een onontkoombare ontwikkeling van de menselijke instellingen, die begint met de Griekse democratie en het Romeinse recht, reeds vroeg in de Magna Carta vastgelegd, vervolgens wordt bedreigd door de vroege Stuarts, naar verdedigd en gerehabiliteerd tijdens de Engelse Burgeroorlog en de Glorieuze Revolutie. Die instellingen verspreiden zich vervolgens naar de rest van de wereld via de Engelse kolonisatie van Noord-Amerika.” Zo beschrijft Fukuyama het populaire: “vanuit het oogpunt van de winnaars, gebaseerd op de ervaringen van Engeland en haar koloniale nazaat de Verenigde Staten,[1]succesverhaal van de democratie van een sterke democratische rechtstaat met een effectieve overheid in Engeland en de Verenigde Staten. Nu kennen die twee landen qua politieke ontwikkeling grote verschillen. Daar kom ik later nog op terug Het beeld dat ermee wordt geschetst is er een van onvermijdelijkheid: het moest zo wel lopen en dat culmineert uiteindelijk in het grandioze heden. Over die ‘vermeende onvermijdelijkheid’ schreef ik al eerder[2], dat ga ik hier niet overdoen.

Dat er andere mogelijke uitkomsten waren, laat ook Fukuyama zien: “zeven jaar na de Magna Carta werd de Hongaarse Koning Andreas door zijn baronnen gedwongen om de Gouden Bul te ondertekenen, een document dat wel de Oost-Europese Magna Carta is genoemd. De Gouden Bul beschermde de baronnen tegen bepaalde willekeurige acties van de koning en verleende hun het recht om zich te verzetten als de koning zich niet aan zijn belofte hield.” Dezelfde zaken die ook de Magna Carta regelde die ‘onvermijdelijk’ leidde tot het Engeland en de Verenigde Staten van nu.. “In plaats van een politiek systeem te ontwikkelen waarin een sterke uitvoerende macht een tegenwicht vond in de dominerende wetgevende macht, voorkwam de grondwet die de Hongaarse adel afdwong de opkomst van een sterke centrale uitvoerende macht, zelfs zodanig dat het land zich niet tegen buitenlandse vijanden kon verdedigen.[3] Een overeenkomstig beginpunt dat tot twee heel verschillende resultaten leidde laat zien dat er van ‘onvermijdelijkheid’ geen sprake was. Al zullen er ook mensen zijn die de ontstane verschillen verklaren uit de ‘aard van het volk’. Daarbij vergeten ze vervolgens dat die verschillende aard in het verleden tot eenzelfde situatie leidde namelijk twee ‘grondwetten’ die hetzelfde regelden.

Volgens Fukuyama was de uitkomst afhankelijk van het spel tussen de verschillende machten in een gebied. Hij onderscheidt vijf groepen: als eerste de staat (in het begin gevormd door de koning), als tweede de hoge adel, vervolgens de lage adel en als laatste de handelslui in de steden. De laatste groep, waartoe het gros van de mensen behoorde, de boeren, kon geen ‘macht’ ontwikkelen omdat vandaag eten en zo overleven tot de dag van morgen alle aandacht vroeg. Tot welke uitkomst het leidde hing af van de macht die de verschillende standen konden ontwikkelen. Sterke hoge adel gecombineerd met een zwakke koning en handelslui leverde een ander resultaat op dan in een gebied waar de verhoudingen anders lagen.

Fukuyama onderscheidt in hoofdlijnen vier richtingen waarin Europese landen zich vanaf de dertiende eeuw ontwikkelden. Richtingen die mede bepalend zijn voor de huidige politieke situatie in de betreffende landen. Als eerste landen die de zwak absolutistische richting insloegen:  “De Spaanse en Franse monarchieën in de zestiende en zeventiende eeuw waren destijds toonbeelden van de nieuwe absolutistische staat, en in bepaalde opzichten waren ze meer gecentraliseerd en dictatoriaal dan, bijvoorbeeld, hun Nederlandse en Engelse pendant. Aan de andere kant was geen van beide in staat om de machtige elites in hun respectievelijke samenlevingen volledig te domineren, en legden zij de zwaardere last van de belastingen op de schouders van diegenen die zich daar het minste tegen konden verzetten.[4] Zwak absolutisme omdat een stevige centrale vorst en sterke hoge adel die elkaar in evenwicht hielden, de poet verdeelden op kosten van de lage adel, de traditionele derde stand, de kooplui en de boerenbevolking. Zo werd de lage adel langzaam gemarginaliseerd. De koning verkocht belangrijke posities en rechten (zoals het recht op het innen van belastingen) aan hoge edelen. Zo kon hij op korte termijn extra inkomsten verwerven op een manier die de inkomsten op lange termijn maar vooral de kwaliteit van het bestuur niet ten goede kwamen. Maar ook zwak absolutisme vanwege een door het katholicisme afgedwongen rechtsorde waaraan ook de koning en de hoge adel was gebonden. Er moest eerst iets gebeuren voordat in deze landen iets ontstond wat op een moderne staat leek. Dat iets was in Frankrijk de Revolutie van 1789. Pas toen ontwikkelde zich in Frankrijk een moderne staat. In Spanje duurde het nog langer, en ontstond er pas iets wat op een moderne staat na de winst van Franco in de Burgeroorlog en eigenlijk pas na de dood van Franco in 1975.

De tweede richting is het succesvol absolutisme in Rusland. “De Russische monarchie slaagde erin zowel de hoge als de lage adel in te lijven en er een dienende adel van te maken, die volledig afhankelijk was van de staat. Dat konden ze deels doen door een gemeenschappelijk belang dat de drie partijen hadden om de boeren aan het land te binden en hun meedogenloos de hoogste belastingen op te leggen. Tot een laat moment bleef de overheid patrimoniaal wat de Russische vorst er echter niet van weerhield om de adel in veel grotere mate te terroriseren en te controleren dan de Franse en Spaanse koning.[5]De andere twee elementen, de rechtsorde en de ‘verantwoordelijke overheid’ speelden in Rusland geen rol. Daar waar er in Frankrijk na de Revolutie van 1789 een moderne staat ontstond, gebeurde dat in Rusland na de Russische Revolutie niet, de autocratie van de tsaar werd vervangen door die van Stalin en later die van de Communistische Partij. Nu kent het land het: “corrupte en warrige electorale autoritarisme[6]onder Poetin. Als we Fukuyama’s definitie van moderne staat hanteren: “een veel onpersoonlijker vorm van bewind waarin de staat centraal stond,[7] dan kun je je afvragen of het huidige Rusland hieraan voldoet. Het land lijkt meer op een patrimoniale staat.

De derde richting die Fukuyama onderscheidt is de mislukte oligarchie van Hongarije en Polen. “In beide landen wist de aristocratie de koninklijke macht al vroeg grondwettelijke beperkingen op te leggen, waarna de koning zwak bleef en niet in staat was om een moderne staat tot stand te brengen. De zwakke monarchie kon de belangen van boeren niet beschermen tegen de adel, die hen meedogenloos uitbuitte. Ook kon zij niet aan voldoende middelen komen om een staatsapparaat te bouwen dat  sterk genoeg was om agressie van buitenaf te weerstaan. Geen van deze staten slaagde erin een moderne niet-patrimoniaal bestuur tot stand te brengen.[8]”  De hoge adel greep dus de macht en benutte die ten eigen voordeel zonder ook maar aan iemand verantwoording af te leggen maar diende wel rekening te houden met de door de kerk afgedwongen rechtsorde. Alleen bleek dat voordeel op termijn om te slaan in een nadeel. Polen werd in de achttiende eeuw in drie delingen opgedeeld onder de buurlanden Rusland en Pruissen. Met Hongarije gebeurde al eerder iets soortgelijks. Als we kijken naar hedendaags Polen en Hongarije dan zien we recente maar moderne staten waarbij de huidige heersers knibbelen aan die moderniteit en de macht van de staat en die in patrimoniale richting duwen en vooral handelen in eigen belang en een ‘adel van bedrijfsoligarchen’. Knibbelen door de rechtsorde naar hun hand te zetten en verantwoording met een korreltje zout te nemen door tegenspraak te bemoeilijken. Precies zoals de vroeger hoge adel.

De laatste richting noemt Fukuyama verantwoordelijk bestuur. “Sommige Europese staten konden zowel een sterke rechtsorde als verantwoordelijk bestuur ontwikkelen, terwijl ze tegelijk een sterke gecentraliseerde staat tot stand brachten die in staat was tot nationale mobilisatie en defensie.[9]  Dit gebeurde op verschillende manieren onder andere in monarchieën als Engeland, Zweden en Denemarken maar ook in Republieken zoals de Zeven Verenigde Nederlanden en de Zwitserse bondsstaat. Gebieden waar de ‘derde stand’ van handelslui en sterke lokale gemeenschappen die tegenmacht boden aan de hoge adel en de ‘staatsmacht’. Tegenmacht die de staat dwong zich te onderwerpen aan het recht en tot verantwoording dwong. Verantwoording aan een parlement dat het volk vertegenwoordigde en wiens leden door een steeds groter deel van het volk werden gekozen en uiteindelijk het hele volk.

Tot zover de vier richtingen die de politieke orde in Europa nam. In een volgend deel ga ik, weer aan de hand van Fukuyama in op de uitdagingen voor de Europese Unie die door deze verschillende geschiedenissen worden veroorzaakt.


[1] Francis Fukutama, De oorsprong van onze politiek. Deel I, pagina 374

[2] https://ballonnendoorprikker.nl/2018/12/23/het-leven-wordt-vooruit-geleefd-en-achteruit-verklaard/

[3] Francis Fukutama, De oorsprong van onze politiek. Deel I,  Pagina 375

[4] Idem, pagina 383

[5] Idem, pagina 383

[6] Idem, Pagina 456

[7] [Idem, pagina 144

[8] Idem, pagina 383

[9] Idem, pagina 383 – 384