De Ballonnendoorprikker schrijft korte prikkelende columns, waarin kromme redeneringen, verhullend taalgebruik en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak worden gesteld
Auteur: Ballonnendoorprikker
De Ballonnendoorprikker beoogt kromme redeneringen en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak te stellen, door te prikken en de lezer aan het denken te zetten.
Achter dit pseudoniem gaat de historicus
Frans Kuijpers schuil
‘Ik ben eruit. Ik word geen vegetariër omdat Hilter er eentje was.’ Daaraan moest ik denken toen ik bij Trouw een artikel van Irene van Staveren las. Van Staveren is tegen een basisinkomen. Zij vroeg zich af: “waarom prominente rechtse economen zoals Hayek en Friedman er voorstander van waren en waarom steeds meer bestuursvoorzitters van machtige multinationals ervoor pleiten, of op zijn minst voor een maatschappelijk debat erover. Welk belang hebben miljardairs als Bill Gates, Mark Zuckerberg en Elon Musk en hun bedrijven bij een basisinkomen?” Met dergelijke voorstanders moet het wel een heel slecht idee zijn.
Slecht want: “Dat ligt denk ik deels in een legitimering van de marktmacht van hun kolossale bedrijven. Die macht, die natuurlijk strijdig is met de vrije markt, kunnen ze moreel afkopen met hun belastingafdracht voor een basisinkomen.” Laat nu de bedrijven van deze miljardairs vrijwel geen belasting betalen en zij zelf trouwens ook niet. Ook zouden ze voor kunnen zijn omdat: “Een basisinkomen(…) de minstverdienenden de koopkracht (geeft) om te besteden aan de producten waar onder andere deze miljardairs hun geld mee verdienen, zoals software, sociale media, zonnepanelen en accu’s.” Dus puur eigenbelang. Het meest fundamentele probleem dat Van Staveren ziet is van een andere orde: “dat het een legitimering is van de markt als vervanging van de publieke sector. Een basisinkomen geeft mensen de koopkracht om elk goed of dienst te kopen waar ze behoefte aan of zin in hebben. Dat klinkt heel nobel: keuzevrijheid en autonomie. Maar het komt neer op de reductie van de burger tot consument terwijl publieke diensten fors zullen moeten krimpen.”
‘Guilty by association’, zo betoogt Van Staveren. Dat Hayek en Friedman wel iets zagen in een basisinkomen en dat Musk, Gates en Zuckerberg er ook iets in zien omdat dan meer mensen hun producten kopen, maakt dat het basisinkomen een slecht idee? Hitler was vegetariër, begon een vernietigende oorlog en was verantwoordelijk voor de Holocaust, maakt dat vegetarisme een slecht idee?
Van Staveren beoordeelt het idee basisinkomen niet op basis van het idee op zich maar op basis van motieven die zij personen waarvan ze geen hoge pet op heeft toedicht. Naast ‘guilty by asscociation’ bevat Van Staverens manier van redeneren tenminste twee andere kronkels. Als eerste de kronkel dat de miljardairs een basisinkomen zien als ‘moreel afkopen’ van hun schadelijke gedrag. Of er iets wordt afgekocht, hangt er helemaal vanaf hoe het basisinkomen wordt ingevuld en gefinancierd. Of: “Mensen onderaan verliezen hun toeslagen en andere hulp terwijl degenen met leuke, goedverdienende banen er zomaar maandelijks 1200 euro bij krijgen,.” Zoals Van Staveren betoogt, hangt helemaal af van de manier waarop je het basisinkomen vormgeeft. Nu is het aanvaarden van werk voor mensen die toeslagen ontvangen vaak niet interessant. Het meerdere wat je verdient, verlies je omdat je minder toeslag ontvangt. Wat als je die € 1.200 basisinkomen krijgt en je neemt dat baantje wel aan? Dan ga je erop vooruit. Werken loont dan. Hoeveel je erop vooruit gaat hangt er natuurlijk vanaf hoeveel je verdient en hoeveel belasting je over het verdiende moet betalen. Of die ‘goedverdiener’ er zomaar € 1.200 bij krijgt, hangt helemaal af van het belastingstelsel waarbinnen je het basisinkomen vormgeeft.
Voor een deel zal het basisinkomen uit, zoals Van Staveren schrijft de: “veel uitkeringen en toeslagen (die) afgeschaft zullen worden.” En natuurlijk ook op de besparing op de uitvoeringskosten die dit oplevert. Als je de benodigde rest financiert via een nieuw belastingstelsel dan zou het zomaar kunnen dat het basisinkomen van die ‘goedverdiener’ wordt gedekt door het meerdere belastingen die de persoon moet betalen. En bij heel goede verdienste zou er wel eens meer belasting betaald kunnen worden dan er aan basisinkomen aan die persoon wordt uitgekeerd
Van Staverens stelling dat er: “netto (…) minder over(blijft)voor publieke diensten: uitgaven verschuiven van gemeenschappelijke diensten naar individuele consumptie. Ter vergelijking: zwemles voor kinderen in het gemeentebad kost nu bijna 10 euro in een groepsles. In een privézwembad blijkt dat bijna 25 euro te worden,” is geen feit maar een aanname, een veronderstelling. De veronderstelling dat de markt de publieke sector gaat vervangen omdat het belastinggeld via het basisinkomen wegvloeit in consumptie door de ontvanger van het basisinkomen. Dat het basisinkomen door de ontvanger gebruikt gaat worden voor consumptie staat buiten kijf. Dat dit leidt tot ‘minder uitgaven voor gemeenschappelijke diensten) niet. Van Staveren gaat uit van alleen de invoering van aan basisinkomen en de gelijktijdige afschaffing van alle uitkeringen en toeslagen. Dat is een manier om het vorm te geven. Niet de enige. Invoering van het basisinkomen met een gelijktijdige invoering van een progressiever maar vereenvoudigd, door bijvoorbeeld alle aftrekposten af te schaffen, belastingstelsel maakt ook goedkopere of zelfs gratis zwemles in het gemeentelijke zwembad mogelijk. Dan hoeft het niet te leiden tot ‘minder publieke diensten’.
‘In the long run we are alle dead.’ Een uitspraak van de econoom John Maynard Keynes. Met deze uitspraak verzette Keynes zich tegen het klassiek economische denken. Klassieke economen betoogden dat overheidsingrijpen in tijden van economische crisis (hoge werkloosheid) schadelijk was en dat de markt gewoon haar werk moest doen via de daling van lonen. Keynes betoogde dat de economie zo best in evenwicht zou kunnen komen, maar dat dit zonder ingrijpen van de overheid wel eens heel lang zou kunnen duren. Zolang dat ‘we dan al dood’ kunnen zijn en er dus niet meer de vruchten van kunnen plukken. Ik moest hieraan denken bij het lezen van het boek Not One Inch. America, Russia and the making of Post-Cold War Stalemate van historica M.E. Sarotte. Een zeer verhelderend boek.
Eigen foto
Verhelderend omdat Sarotte de officiële documenten, de ambtelijke notities en ook de persoonlijke aantekeningen van de verschillende hoofdrolspelers in de periode 1989 – 1999 heeft ingezien en gebruikt voor het schrijven van haar boek. Aan de hand van deze documenten beschrijft ze wat er waarom is gebeurd. Dat maakt duidelijk hoe de koude oorlog tussen de Verenigde Staten en Rusland is ontstaan. Maar ook wat er niet is gebeurd en waarom niet en dat is net zo verhelderend.
Om met een van haar belangrijke conclusies te beginnen, in tegenstelling tot de populaire beeldvorming was er geen sprake van een nieuwe wereldorde na de val van de muur. De dooi in de Koude Oorlog die intrad met het aantreden van de laatste Sovjetleider Gorbatsjov was vrij snel voorbij. De eerst ‘nachtvorst’ van die ‘beginnende winter’ was in 1990 al te bespeuren en vanaf 1993 nam het ‘aantal vorstdagen’ snel toe en lag de nieuwe koude oorlog in het verschiet. Want wat was er gebeurd: “Amerikaanse en Russische keuzes hadden in een reeks cumulatieve interacties ook een minder wenselijk resultaat opgeleverd: een post-Koude Oorlog-orde die veel leek op zijn voorganger uit de Koude Oorlog, maar met een meer oostelijke Europese scheidslijn.[1]” De kans op die ‘nieuwe wereldorde’ werd gemist. Of om een citaat van de Belarussische schrijfster en Nobelprijs winnaar Svetlana Alexievich, die Sarotte citeert, aan te halen: “We moeten opnieuw wachten op de nieuwe tijden, want we hebben onze kans gemist in de jaren negentig.[2]”
Sarotte beschrijft die eerste ‘nachtvorst’ en de erop volgende ‘vorstdagen’ en laat zien hoe de huidige wereld is ontstaan. De eerste, maar meteen flinke, ‘nacht’ dat het vroor, was al in 1990: “Gevraagd na de val van de Berlijnse Muur of hij, om de Duitse eenwording te bereiken, een compromis zou sluiten met Moskou over de toekomst van NAVO, antwoordde president George H.W. Bush: ‘To hell with that.’ De reden achter die houding was zijn vaste overtuiging in de noodzaak om ervoor te zorgen dat een uitgebreid Atlantisch Bondgenootschap dat diende als de dominante veiligheidsorganisatie na de Koude Oorlog.[3]” Die keuze bepaalde voor een belangrijk deel de inrichting van de veiligheidsstructuur op het Noordelijk halfrond.
De ineenstorting van de Sovjet Unie bood vervolgens nieuwe onzekerheden waarvan in eerste instantie het nu over vier landen verspreidde nucleaire arsenaal van de voormalige Sovjet Unie de belangrijkste was. Nu was dat niet de enige onzekerheid in die tijd: “De opkomende Russische staat stond het meest open voor samenwerking met de Verenigde Staten op een moment – 1991 tot 1992 – toen de Verenigde Staten niet alleen gefixeerd waren op de Eerste Golfoorlog en de presidentsverkiezingen, maar ook op een verandering van Witte Huis bewoners.” Gevolg hiervan: “Terwijl de leiders in Washington met al die dramatische gebeurtenissen aan het jongleren waren, werd de kans om een meer coöperatieve post-Koude Oorlog-orde met Rusland te vestigen geleidelijk kleiner.[4]”
Die kans werd kleiner omdat de tijd en de ontwikkelingen aan de andere, de Russische, kant niet stilstonden: “midden 1993, toen Clinton het grootste deel van zijn team had aangesteld, verzwakten hyperinflatie en corruptie de democratische vooruitzichten in Rusland en Jeltsin en de extremisten in het parlement liepen vooruit op een gewelddadig conflict.” Dat conflict staat bekend als de Russische constitutionele crisis. Een crisis om de macht tussen president en parlement die uiteindelijk uitliep op beschieting en bestorming van het Witte Huis, het Russische parlementsgebouw. Jeltsin schreef daarna nieuwe parlementsverkiezingen uit en er werd per referendum een nieuwe Grondwet aangenomen die het grootste deel van de macht bij de president legt. Dit werd in het westen en de Verenigde Staten met argusogen gevolgd en bepaalde mede het handelen. Handelen dat bestond uit omgaan met de roep om NAVO lidmaatschap van steeds meer voormalige Oostblok landen en landen die als republiek tot de voormalige Sovjet Unie behoorden en het komen tot goede verhoudingen met kernmacht Rusland en in het bijzonder het verminderen van kernwapens want die betekenden een directe bedreiging voor de Verenigde Staten.
De regering Clinton zette hiervoor een veelbelovende strategie in, het Partnerschap voor Vrede. Veelbelovend omdat ieder land partner kon worden van de NAVO en het was gericht op samenwerking waarbij lidmaatschap en vooral de artikel 5 status, iets werd van eventueel en ver in de toekomst. Maar als de samenwerking heel goed zou gaan, zou lidmaatschap niet nodig zijn: “PfP maakte gelijktijdig beheer mogelijk van vele post-Koude Oorlog mogelijkheden op het onvoorspelbare Europese schaakbord.” Helaas ondervond het tegenwerking binnen Clintons eigen regering. Daarnaast deed de Russische aanpak van het conflict in Tsjetsjenië, de Eerste Tsjetsjeense oorlog in 1994, meer kwaad dan goed. Het versterkte de angst voor ‘Russisch ingrijpen’ onder voormalige Oostbloklanden en de voormalige Sovjetrepublieken. Het verlies van Clintons Democratische Partij bij de mid term verkiezingen van 1994 betekende de nekslag voor het Partnerschap. Om de komende presidentsverkiezingen te winnen, moest Clinton vooral deelstaten met grote groepen mensen met een connectie met voormalige Oostbloklanden als Polen en Hongarije voor zich winnen. Het NAVO lidmaatschap op korte termijn voor deze landen, was een goed middel om dit te bereiken.: “Vanaf dat moment zette de regering Clinton alle kaarten op het nastreven van een one-size-fits-all, volledig gegarandeerde uitbreiding van de NAVO.” Hieruit trokken de Russen de conclusie dat: “Dat PfP een list was, ook al was dat niet geweest[5]”.
Dit besluit van Clinton verkleinde de opties nog verder. Polen, Hongarije en Tsjechië profiteerden hier echter als eerste van, maar zij zouden zeker niet de laatsten zijn, aldus de politiek van de regering Clinton. De drie landen werden met de viering van het vijftigjarig bestaan van de NAVO in 1999 verwelkomd. Clinton was daarmee op weg naar waar hij niet wilde zijn, hij: “had, aan het begin van het presidentschap, een doel gesteld om replicatie van de Koude Oorlog-orde te vermijden – dat wil zeggen, het vermijden van een nieuwe lijn door Europa. Hij wilde in plaats daarvan een andere oplossing vinden om de toekomstige trans-Atlantische veiligheid te waarborgen.[6]” Toen bij die viering van de vijftigjarig jubileum ook de deur werd opengezet voor een lidmaatschap op korte termijn van de Baltische landen, had hij precies dat bereikt wat hij niet wilde. Die boodschap werd aan de andere kant duidelijk ontvangen. Zeker toen iets later dat jaar de NAVO unilateraal besloot Servië te bombarderen.
Tot zover wat er is gebeurd. Nu wat er niet is gebeurd. Waren er alternatieven? Belangrijk omdat: “Gezien het feit dat Rusland, zodra het hersteld was van de politieke en economische ineenstorting, vrijwel zeker een belangrijke speler zou blijven vanwege zijn omvang en het nucleair arsenaal, zou het dan niet beter zijn geweest om van tevoren op dit probleem te anticiperen door Moskou meer zeggenschap te geven over en een veilige “plek in een gemeenschappelijke veiligheidsstructuur?[7]” Een vraag die ook nu actueel is. Die alternatieven waren er. Het Partnerschap voor Vrede werd al genoemd. Gorbatsjov, de Franse president Mitterrand en Hans-Dietrich Genscher, de toenmalige Duitse minister van Buitenlandse Zaken, hadden ook iets gezamenlijks voor ogen, een veiligheidsstructuur van Vancouver tot Vladivostok. Dat is het echter niet geworden.
De Europese Unie dan? “Als de NAVO te snel was met uitbreiden, dan was de Europese Unie te langzaam. De NAVO uitbreiding stelde de EU in de gelegenheid haar eigen uitbreiding uit te stellen en de nieuwe democratieën aan te sporen om naar de NAVO te kijken. Dit uitstel betekende dat de Europese leiders in een te lichte gewichtsklasse boksten in de kritische dagen van democratisering in het Oosten. De EU koos ervoor om het Russische lidmaatschap uit te sluiten en prioriteit te geven aan de uitbreiding met Oostenrijk, Finland en Zweden.”
Al die opties lagen wel op tafel maar werden niet gekozen. Niet gekozen door ontwikkelingen en acties aan beide zijden. “Vijftig jaar na de woeste oorlog die hun landen had verdeeld, hadden Frankrijk en Duitsland een duurzame manier gevonden om conflicten tussen voormalige vijanden uit te bannen en partners te worden. Mitterrand zag één doorslaggevende les in die decennia: ‘Als we niet kunnen begrijpen’ dat er ‘geen andere weg’ vooruit is dan samenwerking, dan zijn de Europeanen ‘de genade en geschenken van de afgelopen vijftig jaar, niet waard.[8]’ Sarotte haalt hier een van de laatste gesprekken tussen de Duitse Bondskanselier Kohl en de stervende Franse president Mitterrand aan. Zou Mitterrand, als hij nu nog leefde, vinden dat de Europeanen dat geschenk op waarde hebben geschat?
Na lezing van Not One Inch moest ik denken aan het boek van een andere historica, De Mars der Dwaasheid met als ondertitel Bestuurlijk onvermogen van Troje tot Vietnam. van Barbara Tuchman. De eerste alinea van het boek maakt meteen duidelijk waar het boek over gaat, als dit na het lezen van de titel al niet duidelijk is: “Een verschijnsel dat we overal en altijd in de geschiedenis tegenkomen is dat regeringen een beleid volgen dat tegen hun eigenbelang indruist. Het lijkt alsof de mens van besturen een magerder vertoning maakt dan van elke andere bedrijvigheid. Wijsheid, die men zou kunnen omschrijven als het uitoefenen van een oordeel op basis van ervaring, gezond verstand en beschikbare informatie, is hier verder te zoeken en wordt vaker in de wind geslagen dan eigenlijk zou mogen. Hoe komt het dat hoogwaardigheidsbekleders zo vaak handelen in strijd met wat de rede of het welbegrepen eigenbelang hun influistert? Waarom lijkt het gezond verstand het zo menigmaal af te laten weten?[9]” In het boek gaat Tuchman op zoek naar antwoorden. Hiervoor maakt zij een reis door de geschiedenis en behandelt zij vier gevallen van wat zij dwaasheid noemt. Die vier zijn: de val van Troje, de handel en wandel van de Renaissance pausen tussen grofweg 1450 en 1550, de Amerikaanse onafhankelijkheid van Engeland en als laatste de strijd in Vietnam tussen 1945 en 1975.
Eigen Foto
Dwaasheid is, zo betoogt Tuchman, een van de vier vormen van wanbestuur. De andere drie zijn als eerste tirannie of onderdrukking de tweede is buitensporige ambitie en de derde onbekwaamheid of verval. Om voor Tuchman als dwaasheid bestempeld te kunnen worden, moet de gevoerde politiek aan drie criteria voldoen. Als eerste moet de gevoerde politiek destijds ook als averechts zijn onderkend en niet pas achteraf. Het tweede criterium is dat er geschikte alternatieve gedragslijnen beschikbaar moesten zijn. Het derde en laatste criterium is dat het de politiek van een groep moet zijn geweest en niet van een individuele heerser. Een politiek die langer heeft geduurd dan een politieke levensduur. Daarnaast is dwaasheid te herkennen aan de volgende vijf kenmerken. 1. Het ontbreken van een plan voor de lange termijn.2. Hardnekkigheid of koppigheid waarmee gedrag wordt voortgezet. 3. Culturele onwetendheid, niet kunnen of willen inleven en invoelen in de ander. 4. Een gevoel en uitstraling van superioriteit. 5. Incompetentie.
Als je met Tuchmans kader kijkt naar het handelen van de successievelijke Amerikaanse regeringen, dan kun je betogen dat er sprake was van dwaasheid. Er werd al vanaf het begin gewaarschuwd dat de NAVO- uitbreiding averechts kon uitpakken. Er waren alternatieven zoals Sarotte beschrijft. Het was de politiek van een groep (zowel Republikeins als Democratisch) die langer dan een politiek leven duurde en nog steeds voortduurt. Als ik het langs de vijf kenmerken leg, dan was de lange termijn gelijk aan de korte: meer NAVO. Dan werd de gekozen lijn hardnekkig en koppig voortgezet en nog steeds voortgezet. Dan lijkt er ook sprake van onvermogen om zich in te leven in de Rus en de Russische leiders, hun beleving van instorting van de Sovjet Unie en wat het drastische economische privatiseringsexperiment voor hen heeft betekend en met hen heeft gedaan. Als je Sarottes boek leest, dan is de conclusie dat de Amerikaanse kant zich superieur voelde en dat ook uitstraalde onvermijdelijk. Dat begon al met ‘to hell with that’ van George H.W. Bush in 1990. Dat het kenmerk ‘incompetentie’ van toepassing is, is een lastiger verhaal. Toch zijn er signalen die ook in die richting wijzen. Sarotte noemt een aantal Amerikaanse keuzes die naar incompetentie neigen: “Ruslands claim dat het met de Duitse eenwording heeft ingestemd in ruil voor een garantie dat de NAVO niet zou uitbreiden, had nuchter besproken kunnen worden en niet bij voorbaat van de hand gewezen. Zoals Duitse diplomaten probeerden duidelijk te maken, was de Russische claim feitelijk niet juist maar lag dat psychologisch anders. Een tweede concessie – het veranderen van de naam van de alliantie, zoals Moskou verzocht, zonder andere aspecten te veranderen – had voordelen op kunnen leveren tegen geringe kosten. … Als derde had de alliantie in maart 1999 de uitbreiding kunnen pauzeren in plaats van onmiddellijk gesprekken te beginnen met negen landen terwijl het bondgenootschap was verwikkeld in een gewapend conflict in Kosovo. … Als vierde, meer speculatief, had er meer aandacht besteed kunnen worden de bezorgde geluiden van de Finnen en Zweden. Eerdere gesprekken over een Noordse veiligheidsorganisatie, nu inclusief de Baltische staten hadden vervolgd kunnen worden; of er hadden bilaterale verdragen gesloten kunnen met de Baltische staten. …. Als laatste, de NAVO had ervaring met het toestaan van verschillende soorten praktisch lidmaatschap onder de artikel 5 paraplu – zoals bijvoorbeeld de Deens/Noorweegse, Franse, Spaanse en Oost Duitse varianten, hadden kunnen dienen als minder confronterende precedenten voor het toelaten van nieuwe leden.[10]”
Dwaasheid van de opeenvolgende Amerikaanse regeringen die de ‘wet van Keynes’ waarmee ik begon, verkeerd begrepen. Verkeerd begrepen op twee manieren. Als eerste omdat ‘Keynes wet’ in het geval van Rusland niet werd toegepast op de Russische economie. Onder Jeltsin en met Westerse adviezen, werd de Russische economie ongeveer van de ene op de andere dag omgeschakeld van centraal geleid naar vrije markt. Een vrije markt met een probleem en dat probleem benoemde de Duitse kanselier Gerhard Schröder scherp in zijn eerste gesprek met de Amerikaanse president Bill Clinton na zijn uitverkiezing: “’ze hebben geen staat’ dat was “het werkelijke probleem waarom alle economische vooruitgang had gefaald.” Verkeerd begrepen op een tweede manier omdat zij de wet wel toepasten op de veiligheidsrelaties tussen landen. Daarbij lieten ze zich leiden door korte termijn successen die de relatie op de lange termijn bemoeilijkten. De lange termijn was gebaat bij inbedding van Rusland in het westerse economische en veiligheidssysteem. Inbedding die voor economische voorspoed voor de Russen had kunnen zorgen. Inbedding had ervoor gezorgd dat de twee grootste kernmachten verder zouden zijn gegaan met de ontmanteling van die kernmacht en had ervoor gezorgd dat die twee samen op zouden trekken tegen andere nucleaire machten. Bovendien had dit Ruslands pogingen om democratisch te worden, een zet in de rug gegeven. Helaas is dit niet gebeurd en is Rusland het pad opgegaan van een andere vorm van wanbestuur, de weg van tirannie en onderdrukking. Een vorm die tenminste de laatste tien, vijftien jaar ook nog wordt aangevuld met buitensporige ambitie.
Van 2000, het einde van Sarottes studie, naar 2023 en de oorlog in Oekraïne is nog een hele weg en die weg is geen rechte en onvermijdelijke lijn. Het had niet zo hoeven lopen. Net zoals de situatie in het jaar 2000 geen onvermijdelijkheid was maar het gevolg van door de jaren heen gemaakte keuzes. Keuzes die betekenden dat andere alternatieve opties, niet werden gekozen. Nu staan er twee vormen van wanbestuur tegenover elkaar, de westers Amerikaanse dwaasheid met een scheut buitensporige ambitie en aan de ene kant en de Russische tirannie met buitensporige ambitie aan de andere kant.
Tijd om te luisteren naar het advies dat de stervende Mitterrand gaf op basis van zijn levenservaring: er is geen andere weg voor vooruitgang dan door samen te werken. Tijd om op die manier, om Alexievich woorden te gebruiken, de ‘nieuwe tijden’ te creëren om de in de jaren negentig gemiste kans nu wel te benutten.
[1] M.E. Sarotte, Not One Inch. America, Russia and the Making of Post-Cold War Stalemate, pagina 339 (eigen vertaling uit het Engels)
Bij De Correspondent besteedt Rutger Bregman een artikel aan Rob Mather. Rob wie? Was ook het eerste wat ik dacht. Mather is de man achter de Against Malaria Foundation. Een organisatie die geld ophaalt om er muskietennetten van te kopen en die in malariagebieden uit te delen. Het artikel past in Bregmans pleidooi voor altruïsme maar dan wel van het ‘effectieve’ soort zoals dat wordt verkondigd door William Macaskill in zijn boek Doing Good Better. Nu is er op dat denken het nodige af te dingen zoals ik in een bespreking van dat boek liet zien. Mathers organisatie is transparant want, aldus Bregman: “vertrouwen is goed, maar data zijn beter.” Logisch toch?
Die netten zijn een eenvoudige manier om je te beschermen tegen malaria. De muggen die de ziekte overbrengen passen niet door de gaatjes in de netten dus kun je er veilig onder slapen. Natuurlijk kun je ook malaria oplopen als je niet slaapt. Muggen steken immers niet alleen als je ligt te slapen. Maar de netten helpen wel om het aantal ziekte- en sterftegevallen te verminderen. Maar daar gaat het me niet om. Het gaat mij om ‘vertrouwen is goed, data zijn beter.’
Data zijn tegenwoordig ‘big business. Zo big dat ook overheden zich er met enthousiasme op storten. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft zelfs een boekwerk met als titel Data gedreven werken. Wat is er voor nodig? Waarom data gedreven werken? “ Voor een veiliger en rechtvaardigere samenleving doordat data gedreven werken het ministerie in staat stelt gerichter te reageren, beter beleid te ontwikkelen en efficiënter te werken.[1]” Wat is het data gedreven werken? “Data gedreven werken is werken op basis van feiten uit de samenleving, die verzameld worden in de vorm van data, geanalyseerd worden naar informatie, samen met domeinkennis op de juiste manier geïnterpreteerd worden naar bruikbare inzichten, en om op basis van deze inzichten een zo geïnformeerd mogelijk besluit te nemen wat een hogere waarde geeft voor de samenleving.[2]” Dit: “Om meer doelgericht, vollediger en adequaat beslissingen te nemen op alle niveaus.[3]” De plaatjes bij de tekst (zie de afbeelding hierboven) maken duidelijk hoe dat zou moeten werken: Vanuit de samenleving worden data verzameld. De data worden geanalyseerd en dat levert informatie op. De informatie interpreteer je en dat leidt tot inzicht en op basis daarvan wordt dan een ‘rechtvaardig’ besluit genomen. De rol van kennis, ervaring en inzicht van de erbij betrokken mens, elementen die nu een belangrijke rol spelen, worden minder belangrijk. De data spreken immers[4]. Logisch toch?
Nou nee. Data spreken niet. Ze spreken pas na een goede analyse die leidt tot een theorie. Een theorie die samenhang tussen de data veronderstelt en die vervolgens proefondervindelijk getest kan worden waarbij ze geldig is totdat ze wordt weerlegd. Daarbij is het, volgens de filosoof Karl Popper, de opdracht van de wetenschapper om de theorie te falsificeren, haar ongeldigheid aan te tonen. Wat ik in die plaatjes mis, is dat die analyse staat of valt met de kennis, ervaring en het inzicht van degene die de analyse uitvoert. Het is de mens die de verklarende theorie opstelt. Een computer, zelfs de meest slimme artificiële intelligentie, kan dat niet. Die komt niet verder dan correlatie tussen reeksen data. Die kan hooguit laten zien dat er correlatie is tussen het aantal verdrinkingsdoden en de ijsjesconsumptie. Die kan zelfs laten zien dat er correlatie is tussen de buitentemperatuur, de ijsjesconsumptie en het aantal verdrinkingsdoden. Die zal op basis van deze reeksen concluderen dat er geen ijsjes meer mogen worden verkocht, dat er maatregelen moeten worden genomen om het kouder te laten worden of dat mensen niet meer in water mogen. Die zal nooit tot de conclusie komen dat zwemles de oplossing is voor het aantal verdrinkingsdoden. Een recent voorbeeld dat laat zien hoe ‘data gedreven werken’ gruwelijk fout kan gaan, is ‘de toeslagenaffaire’. Op basis van correlatie werd een grote groep mensen weggezet als fraudeur. Er was geen causaal verband tussen ‘huidskleur’ of ‘huisje in het buitenland’ en misbruik maken van de kinderopvangtoeslag.
“Meer inzichten komen vanuit data. Hierdoor zijn de inzichten beter onderbouwd. Dit leidt tot meer doelgerichte, volledige en adequate beslissingen waardoor de beoogde waarde beter wordt behaald.[5]” zo lees ik in het boekwerk. En dan maak ik me echt zorgen. Data geven geen inzicht. Mensen brengen door middel van analyse inzicht. Er is geen causaal verband tussen meer ‘waarde in de vorm van rechtvaardige besluiten’ en de hoeveelheid data die je ontsluit. Er is wel een causaal verband tussen de meer ‘waarde in de vorm van rechtvaardige besluiten’ en ‘door rechtvaardigheid gedreven ambtenaren die de analyse uitvoeren en de informatie interpreteren.’ Meer Sandra Palmens, de jurist bij de Belastingdienst die al in 2017 een memo schreef en daarmee de kat de bel aanhing. Maar met wiens advies niets werd gedaan.
Bij de overheid zouden waarden centraal moeten staan en niet de data. Om de uitspraak waarmee Bill Clinton de oudere versloeg Bush, te verhaspelen: ‘it’s the ambtenaar stupid! Die zorgt voor waarden gedreven en rechtvaardige besluiten. Niet data.
Als je over geschiedenis schrijft, dan heb je mijn belangstelling. Dus toen ik bij Trouw een artikel zag met als titel “Het vak geschiedenis is kreupel, dus meer geschiedenis helpt niet,” van lerarenopleider Bas van der Meijden moest ik verder lezen. “De roep om meer aandacht voor het schoolvak geschiedenis klinkt luid, zeker na de verschijning van het rapport-Bussemaker over de kennis ten aanzien van Nederlands-Indië.” Zo begint Van der Meijden zijn betoog. Maar het is maar de vraag of hiermee het probleem, het geconstateerde gebrek aan historische kennis en vaardigheden, wordt opgelost, zo betoogt hij. Want: “Het schoolvak kent namelijk twee hardnekkige problemen waaraan niet of nauwelijks wordt gewerkt.” Een artikel dat veel duidelijk maakt en dat vraagt om een andere benadering van het geschiedenisonderwijs en het doel wat je ermee wilt bereiken.
Het eerste probleem is dat: “ het ontbreken van wat ‘cumulatieve didactiek‘ heet. Bij een taal zorgt de taaldidactiek ervoor dat eenmaal verworven kennis en vaardigheden telkens terugkomen en nieuwe stof daarmee wordt verbonden, zodat het diep wordt verankerd in het langetermijngeheugen. Een vak als geschiedenis mist een dergelijke opbouw.” Je leert over Bonifatius die in 754 in Dokkum werd vermoord, krijgt er een vraag over op je proefwerk en daarna komt het nooit meer terug en dus vergeet je het.
Het tweede probleem: “ bijhet geschiedenisonderwijs (gaat het) uiteindelijk niet om historische kennis en vaardigheden, maar om hoe die ons kunnen helpen bij het beantwoorden van de vraag wie wij zijn en willen zijn, en in wat voor een wereld wij leven en willen leven.” Maar: “ Dat kan alleen als er in het onderwijs sprake is van een didactiek die daarop gericht is, en die leerlingen in toenemende mate leert om geschiedenis op zo’n bestaansverhelderende manier te gebruiken. Maar van een dergelijke didactiek is in het huidige geschiedenisonderwijs niet of nauwelijks sprake, ook niet aan de lerarenopleidingen.”
Twee bijzondere problemen die in mijn ogen samenhangen en wel zo dat er eigenlijk sprake is van maar één probleem en dat is het ontbreken van die cumulatieve didactiek. Probleem is de manier waarop het geschiedenisonderwijs wordt aangeboden in het basis- en voortgezet onderwijs. Het wordt, en dat lijkt logisch, chronologisch aangeboden. We beginnen bij de Egyptenaren en Babyloniërs en gaan dan via de Grieken en Romeinen naar Middeleeuwen tot we uiteindelijk in het heden belanden. Hoe dichter bij het heden, hoe meer aandacht. Van de tien tijdvakken handelen er 6 over de laatste 500 jaar. De 1.000 jaar daarvoor moeten het doen met twee tijdvakken en alles wat daarvoor kwam ook met twee. Aan hetzelfde euvel leidt ook de poster Tien keer meer geschiedenisvan The Black Archives. “Over bepaalde cruciale onderdelen uit de geschiedenis leer je niet of nauwelijks op school. Terwijl ze onmisbaar zijn als je onze samenleving en de wereld van vandaag wil begrijpen. In onze geschiedenislessen gaat veel aandacht uit naar Nederlandse en Europese geschiedenis. Wat moeten we weten over ontwikkelingen in andere delen van de wereld?” Dus via die poster kun je daar wat meer over te weten komen. Helaas verwijst die wel erg veel naar Wikipedia.
Die chronologische behandeling van de geschiedenis lijkt logisch, maar dat betekent wel dat je maar één keer gedurende je middelbareschooltijd iets hoort over Karel de Grote of Julius Caesar. Namelijk als de tijd dat zij leefden wordt behandeld. Geen ‘cumulatieve didactiek’ dus terwijl die wel belangrijk is. Bovendien mis je daardoor ook het belangrijkste van de geschiedenis, namelijk het inzicht in het gedrag en handelen van mensen en dat is het tweede probleem van Van der Meijden het gebrek aan ‘bestaansverheldering’.
Beide problemen worden aangepakt als in het geschiedenisonderwijs niet de chronologie maar de thematiek centraal zou staan. Thema’s die een rol spelen in het leven van de mens van toen en nu. Thema’s zoals ‘de innovatieve mens’ waarin de hulpmiddelen die de mens heeft ontwikkeld en de plek en de rol die ze in het leven spelen centraal staan, van de vuistbijl tot de nanotechnologie. Of de ‘verhalenmens’ over de rol die verhalen, zoals onder andere religies, in het leven van de mens spelen. Of ‘de mens als rijkenbouwer’ waarbij wordt bekeken hoe een succesvol rijk ontstaat en ook weer onherroepelijk vervalt. De ‘mens als handelaar’ waarbij aandacht is voor de economie. De ‘mens als mensenbezitter, waarbij aan bod komt hoe de mens zijn medemens ge- en misbruikt voor eigen doelen waarbij slavernij, feodalisme en Marx’ klassenstrijd aan bod komt. De ‘mens als dierenmens’ waarbij de omgang van de mens met dieren wordt behandeld.
Zo zijn er nog wel meer thema’s te verzinnen. Thema’s die een rol spelen en speelden in iedere periode en door ze te benadrukken kun je laten zien welke ontwikkeling (of niet) we als mensheid doormaken. Dan zullen we zien dat kolonialisme iets van alle tijden, ook de onze, is. Want hoe moeten we de Chinese nieuwe zijderoute anders noemen? Of de Amerikaanse bemoeienissen in het Midden Oosten? Dan zullen we zien dat er er niet één periode van groei van imperia is, maar dat dit eigen is aan de mensheid sinds die zich vestigde in steden.
Dan worden Julius Caesar en Karel de Grote vaker behandeld en wordt er ‘cumulatieve didactiek’ aangebracht. Iedere keer dat ze voorbij komen, word je herinnerd aan wat je al eerder over die persoon en die tijd hebt gehoord. Ook het probleem van ‘bestaansverheldering’ wordt dan aangepakt omdat dan echt duidelijk wordt wie wij zijn en/of willen zijn.
“Hegel merkt ergens op dat alle grote wereldhistorische feiten en personen als het ware tweemaal optreden. Hij vergat er aan toe te voegen: de ene keer als tragedie, de andere keer als klucht,[1]” aldus Karl Marx. Hieraan moest ik denken bij het lezen van een column van Arie Elshout.
Chamberlain komt terug van de onderhandelingen met Hitler in 1938. Bron: Wikipedia
Nu zitten zowel Hegel als Marx ernaast. De geschiedenis herhaalt zich nooit . Ook lopen er geen rechte lijnen tussen gebeurtenissen. Het schot waarmee Gavrillo Princip op 28 juni 1914 een einde maakte aan het leven van aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk leidde niet automatisch tot het uitbreken van wat nu de Eerste Wereldoorlog wordt genoemd.
Het heden vergelijken met een gebeurtenis uit het verleden om je argumenten kracht bij te zetten. Elshout geeft er een mooi voorbeeld van. Elshout: “Het München 1938 gen – in onderhandelingen toegeven aan een expansionistische dictator omwille van de vrede – zou weer kunnen gaan opspelen als de vermoeidheid groter wordt en de munitie opraakt. In het geval van Oekraïne zou dat zijn: het afstaan van grondgebied en het inleveren van het soevereine recht zijn eigen bondgenootschappen te kiezen.” Onderhandelen en iets toegeven aan een expansionistische dictator leidt via dat ‘München 1938 gen’ immers automatisch tot een (wereld)oorlog, zo lijkt Elshout te betogen. Aan dat ‘gen’ mogen we niet toegeven en dus moeten we onverkort achter Oekraïne blijven staan: “Voor het behoud van hun vrijheid zetten Oekraïners hun leven op het spel. Die offerbereidheid legt ons de ereplicht op ze nooit iets op te dringen wat ze niet willen. Dat zou neerkomen op verraad.” Dat na München 1938 een wereldoorlog uitbrak wil niet zeggen dat onderhandelen met en zelfs iets toegeven aan een dictator om de vrede te bewaren altijd verkeerd is. Elshout legt met zijn betoog de sleutels van onze toekomst in handen van de Oekraïners. Dat lijkt mij geen goede manier van handelen. Gelukkig is Elshout een journalist en geen staatsman.
Jammer genoeg zijn er ook staatsmensen die op eenzelfde manier denken. Zo is er volgens minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra: “geen alternatief voor Oekraïens succes op het slagveld.” Want deze oorlog is: “de belangrijkste lakmoesproef voor de geloofwaardigheid van de Navo en de EU in decennia. Onze vastbeslotenheid, ons doorzettingsvermogen, onze taaiheid – of het gebrek daaraan – zal tot ver in de toekomst weerklinken. De wereld kijkt toe. Moskou, Beijing en Teheran in het bijzonder. … Daarom moeten de Navo en de EU volhouden, ook omdat alle inspanningen van het afgelopen jaar anders voor niets zijn geweest.[2]” Nu is het met de geloofwaardigheid van het westen in de rest van de wereld niet erg best gesteld. En ook het ‘doorzettingsvermogen, onze taaiheid’ is van twijfelachtig niveau. Na die “Sovjet-bezetting van Afghanistan” die, zoals Hoekstra correct zegt, negen jaar duurde, volgde een Amerikaanse en Navo bezetting van een jaar of twintig waaraan vorig jaar een einde kwam. Een einde dat aan de situatie van de Afghanen niets heeft veranderd. Menig Latijns Amerikaans land herinnert zich de Amerikaanse bemoeienissen met hun: “soevereine recht (…) eigen bondgenootschappen te kiezen” en nog veel erger, een eigen regering te kiezen. Neem Cuba en het Varkensbaai incident[3] of de staatsgreep in Chili in 1973 waarmee de democratisch gekozen regering Allende[4] werd afgezet met steun van de CIA. Neem de invasie door Amerikaanse troepen van Grenada in 1983, die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met 108 tegen 9 stemmen werd verworpen. De aanval op Irak in 2003 onder het valse voorwendsel dat Irak massavernietigingswapens had en dat het land Al Qaida zou steunen. Een inval zonder mandaat van de Verenigde Naties.
Ik dwaal af, terug naar Hoekstra. Nu volhouden omdat anders ‘alle inspanningen voor niets zijn geweest’. Met andere woorden, omdat er al zoveel soldaten zijn gesneuveld, moeten er nog meer sneuvelen want anders zijn de eerder gesneuvelden voor niets gesneuveld. Dat komt dus neer op vechten tot de overwinning of de laatste mens. Vastbeslotenheid is een goede eigenschap, maar vastbeslotenheid om de vastbeslotenheid? Het lijkt erop dat onze regering, net zoals de rest van het westen zich zo vast heeft gezet en zo vast heeft geklonken aan Oekraïne dat ze geen bewegingsruimte meer heeft. Een goed leider zorgt er altijd voor bewegingsruimte, voor alternatieven. Nee, dat betekent niet Oekraïne geen steun meer mag ontvangen. Dat betekent dat er alternatieven worden gezocht die partijen kunnen verleiden om te stoppen met vechten. Daarbij helpt het om een beeld van de wereld en de samenwerking na de oorlog te schetsen. Hoe zou die samenleving eruit moeten zien?
Een leider die zegt dat er ‘geen alternatief’ is, leidt niet maar wordt geleid.
“Mr. Gorbatshov, tear down this wall.” Die woorden sprak de Amerikaanse president Ronald Reagan op 12 juni 1987 uit in wat toen nog West-Berlijn heette. Die uitspraak werd in de gehele westerse wereld met instemming begroet. Het gejuich werd nog groter toen de muur tweeëneenhalf jaar later werkelijk viel. Muren om mensen te beletten te reizen en een gebied te verlaten, werd als iets archaïsch en barbaars gezien. ‘Het kan verkeeren’, om de zeventiende eeuwse dichter Gerbrand Adriaensz. Bredero te citeren
Nu ruim dertig jaar later, denkt die westerse wereld daar heel anders over. De Amerikanen bouwen, ondanks dat de Mexicanen ze niet betalen, nog steeds verder aan een hek aan hun zuidgrens. De Australiërs wijzen iedereen die aan land probeert te komen uit naar eilandstaatjes als Nauru. De Britten en Denen proberen vluchtelingen in een ‘derde land’ in Afrika onder te brengen om daar ‘hun procedure af te wachten’. De rechterkant van de Nederlandse politiek wil ook die kant op en op een recente op Nederlands verzoek georganiseerde top van de Europese Unie over migratie, was ‘een hek om Europa’ geen taboe meer.
Nu was die ene muur, de Berlijnse, bedoeld om mensen binnen te houden en ‘het hek dat geen taboe meer is’, om mensen buiten te houden. Een duidelijk verschil of toch niet? De Berlijnse muur beknotte de vrijheid van de Oost-Duitsers. Die konden niet vrij naar het Westen reizen en hun geluk aldaar beproeven. Zij zaten opgesloten in het Oosten. ‘’ Het hek’ is bedoeld om mensen buiten te houden, niet om de vrijheid van de mensen binnen de muur te beknotten. Of is dit slechts een kwestie van semantiek? Even wat geschiedenis.
De bekendste muur is ongetwijfeld de Chinese muur. Een verdedigingslinie bestaande uit rivieren, heuvels bergen én muren. Die linie is niet in één keer gebouwd. Er is eeuwen aan gewerkt, grofweg tussen 700 voor onze jaartelling en de Ming dynastie die tot 1644 over China heerste. De muur was bedoeld om de ruitervolken van de steppen ten noorden van de muur, op afstand te houden. Om een paar van die steppenvolkeren te noemen, in de begintijd van de muur waren dat de Xiongnu, een volk dat erg bedreven was in het boogschieten tijdens het paardrijden. In de dertiende eeuw de Mongolen onder Dzjengis Khan en in 1644 maakten de noordelijke Mantsjoe een einde aan de Mingdynastie. Voor al deze volkeren was de muur een lastige hindernis in hun opmars, meer niet. Lees Jonathan Holslags boek Vrede en Oorlog. Een wereldgeschiedenis of The Mongol Empire van John Man er maar op na.
Niet dat die muren werkelijk effect hadden bij het buiten houden van de vijand. Al snel ontwikkelde de mens werktuigen om ommuurde steden te belegeren. Als het daarmee niet lukte om de muren te slechten dan lukte het in ieder geval wel om het leven binnen de muren tot een ellende te maken. Bijzonder nadeel van vestingmuren is dat een eventuele belager van de stad ze ‘gratis’ kon gebruiken bij de belegering. Gratis gebruiken door ervoor te zorgen dat er niets meer de stad in kon gaan. Als je lang genoeg wachtte dan verhongerde iedereen binnen de muren omdat het eten op was. Dezelfde muur die de stad die ze bouwde veiligheid zou moeten bieden, zorgde voor ellende en onveiligheid. Met de introductie van het kanon bood de muur nog minder bescherming. Trouwens ook de ‘kleine vijand’, de landloper, wist de muren te slechten en de stad binnen te komen.
Toch bleef men nog heel lang aan vestingen vasthouden. In haar boek Tegen terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon besteedt Beatrice de Graaf veel aandacht aan de rol van forten in de verdediging van Europa tegen Frans geweld na de Napoleontische oorlogen. In die tijd dacht men dat een bedreiging alleen maar vanuit Frankrijk kon komen. Een eeuw later wist men wel beter. Het is trouwens heel normaal dat men de ‘vorige’ oorlog als maat neemt voor de volgende. Terug naar die forten. Napoleon had al laten zien dat een reeks forten weinig meer te betekenen had. Hij liet ze gewoon links liggen, trok verder en negeerde het bewonende garnizoen. Dat kon je in bedwang houden door een klein deel van je troepen achter te laten. Die les weerhield de Europese machten niet om een fortuin te besteden aan de bouw van forten. De grote man in die tijd de hertog van Wellington, zag dat zelf ook in: “De recente campagnes tijdens de revolutionaire oorlogen hebben laten zien dat versterkte plaatsen enigszins uit de mode zijn geraakt… dat forten en vestingen weinig nut hebben en in ieder geval niet de investeringen waard zijn die ze kosten.[1]”
Dat forten en vestingen weinig militaire waarde hadden, was al bekend. Dat betekende echter niet dat ze niet meer werden gebouwd. Neem het Belgische fort van Eben Emael. Na de redelijk snelle doortocht van de Duitse troepen in 1914 (redelijk snel, maar voor het Duitse keizerrijk te traag), trok de Belgische regering in de jaren twintig de conclusie dat de oude forten gemoderniseerd moesten worden. De zwakheden van 1914 moesten eruit en het zogenaamde ‘gat van Visé’ moest worden gedicht. De Duitsers hadden in 1914 gebruik gemaakt van dit gat tussen Visé en de Nederlandse grens. Hier verrees het ‘moeder aller forten’, het fort Eben Emael. Volgens de militaire experts was het fort onneembaar en daarmee waren de risico’s die de Belgen zagen, beheerst. Toch werd het fort op 10 mei 1940 binnen een kwartiertje door de Duitse troepen uitgeschakeld. De bekende risico’s waren beheerst, onbekende, vernieuwende risico’s niet. Laat de Duitsers nu net met het onbekende, gedurfde aan de slag zijn gegaan. Zweefvliegtuigen en paratroepen die ongezien op het fort landden en het zo van binnenuit uitschakelden. De Belgen waren trouwens niet de enige. Zo hadden de Fransen de Maginotlinie om een snelle Duitse opmars onmogelijk te maken, de Duitsers hun Westwall en investeerden diezelfde Duitsers veel geld en materiaal in de Atlantikwall die op D-Day niet in staat bleek om een geallieerde landing te voorkomen.
In die Eerste Wereldoorlog was men trouwens ook getuige van het eerste moderne grenshek. Nee, niet in een uithoek van de wereld, maar tussen Nederland en België. Nadat in het najaar van 1914 zo’n 800.000 Belgen vluchtten naar het neutrale Nederland, besloten de Duitsers een 300 kilometer lang hek van prikkeldraad met daarop 2000 volt aan spanning tussen Vaals en Zeeuws-Vlaanderen aan te leggen. “Het ‘doodshek (‘Todeszaun’) was het eerste ‘ijzeren gordijn’ in Europa van de twintigste eeuw, dat aan de ‘staatsgrens’ van DDR-dictatuur doet denken,” aldus Patrick Dassen in zijn boek Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog.” Een hek was bedoeld om mensen binnen te houden. Met beperkt succes want: “Toch lukte het nog zo’n 20.000 Belgen (maar ook Duitse deserteurs en geallieerde spionnen) om hun land via deze grens te ontvluchten. [2]”
Nederland en ook de andere Europese landen protesteren terecht tegen landen, zoals Noord-Korea, die reizen naar andere landen onmogelijk maken. Zo’n land is in de basis één grote openluchtgevangenis waarbij grensbewaking vooral gevangenenbewaking is en minder het voorkomen van ongeoorloofd binnentreden. Dergelijke protesten waren ook voor het vallen van de Berlijnse muur te horen ten opzichte van de Sovjet Unie en de andere landen van het voormalige Oostblok. Deze landen maakten het hun burgers onmogelijk om naar het Westen te reizen en op mensen die ‘over de muur’ wilden vluchten werd zelfs geschoten. Dit zijn duidelijke schendingen van artikel 13 tweede lid van de Universele Verklaring voor de rechten van de Mens. Dit artikel stelt dat iedereen: “het recht (heeft) welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.” Nu is een land verlaten iets anders dan een land bezoek. Of toch niet?
Ik schreef al vaker over negatieve vrijheid, de vrijheid van onderdrukking en dwang en positieve vrijheid, de vrijheid om iets te kunnen doen. Een land dat haar inwoners belemmert om naar een ander land te reizen, beperkt de (negatieve) vrijheid van haar inwoners. Het belemmert hen in hun handelen en in dit geval zelfs in handelen dat tot de mensenrechten behoort, namelijk het recht om je land te verlaten. De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens bevat geen artikel dat bepaalt dat iedereen het recht heeft om naar de Europese Unie te komen. De spiegel van ‘het verlaten van welk land dan ook, met inbegrip van het zijne’ is echter het bezoeken van een ander land. Om bezoek te reguleren, te weten wie er op bezoek komt, is onder andere het visumsysteem in het leven geroepen. Het ‘verlaten’ van een land wordt onmogelijk als andere landen je niet toelaten. Dan heb je niets aan je negatieve mensenrecht om je land te kunnen verlaten omdat de andere landen je positieve vrijheid, je mogelijkheid om je land te verlaten, beperken.
Daarmee kom ik bij Vrij. Opgroeien aan het einde van de geschiedenis van Lea Ypi. In hoofdstuk 13 met als titel Iedereen wil weg schrijft ze over Albanezen die hun land willen verlaten om elders een beter bestaan op te bouwen. De eersten lukt dat. Symbool hiervoor staat het schip de Partizani dat met een groep vluchtelingen aan boord wordt verwelkomt in Italië. Al snel doen zich hierbij onverwachte problemen voor. Een ander schip, de Vlora, dat iets later en volgepakt met mensen de overtocht maakt, staat centraal voor de moeilijkheden. De vluchtelingen worden in Italië in een stadion ondergebracht en van daaruit moeten ze weer terug. Ze zijn niet meer welkom. Wat was er veranderd in die korte tijd? Ypi: “In het stadion verspreidde zich het gerucht dat, omdat ons land technisch gezien geen communistische staat meer was, verzoeken om politiek asiel waarschijnlijk zouden worden afgewezen. In plaats daarvan zouden de nieuw aangekomenen beschouwd worden als economische migranten. Dit was een nieuwe, onbekende categorie.[3] ” Een nieuwe, nu zeer bekende categorie die nu door menigeen gelukszoekers worden genoemd. En dan concludeert ze: “Misschien was bewegingsvrijheid wel nooit echt belangrijk geweest. Het was gemakkelijk om die te verdedigen als iemand andere het vuile werk van gevangenschap opknapte. Maar welke waarde heeft het recht om te vertrekken als het recht om elders binnen te komen ontbreekt? Waren grenzen en muren alleen maar verwerpelijk als ze dienden om mensen binnen, in plaats van buiten te houden?[4]” Was het ijzeren gordijn alleen maar verkeerd omdat het niet ‘ons ijzeren gordijn’ was?
“Ik ben onder de indruk hoezeer we het vertrouwen van het mondiale zuiden verliezen”. Die ik is de Franse president Macron zo is te lezen in een artikel van Arnout Brouwers in de Volkskrant. Een artikel dat is gewijd aan de jaarlijkse veiligheidsconferentie in München. Macron, spreekt aldus Brouwers: “’van een laatste kans’ om landen in Azië, Afrika en Zuid-Amerika ervan te overtuigen dat de regels van de internationale orde hun ook kansen bieden en beschermen. ‘In 2050 zullen er talloze grote sterke landen in die continenten zijn die zich de les niet laten lezen.’” Zouden ‘Grenshekken’,’ asielzoekers in Rwanda onderbrengen’ en het opportunistisch uitleggen van mensenrechten eraan bijdragen dat die laatste kans wordt benut?
[1] Beatrice de Graaf, Tegen terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, pagina 232
[2] Patrick Dassen”, Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog, pagina 280
[3] Lea Ypi, Vrij. Opgroeien aan het einde van de geschiedenis, pagina 198
Gelukkig was het een degelijke stoel waarin ik zat, anders was ik er van verbazing doorheen gezakt. De stoel waarin ik zat stond aan een grote tafel en aan die tafel zaten nog een twintigtal andere mensen. Allemaal mensen werkzaam voor dezelfde gemeente en bijeengekomen om het vraagstuk rond de opvang van vluchtelingen te bespreken en liefst van mogelijke oplossingsrichtingen te voorzien.
Nu zal de gemeente waar ik aan tafel zat, niet de enige zijn die medewerkers aan een tafel zet om zich over dit vraagstuk te buigen. Ik denk dat omdat de ‘spreidingswet’ boven de markt hangt. De wet die beoogt om: “een verandering te brengen in de huidige situatie waarin het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) afhankelijk is van de vrijwillige medewerking van gemeenten om opvang voor asielzoekers in Nederland mogelijk te maken,” zoals de memorie van toelichting het in de openingszin beschrijft. Die situatie moet veranderen vanwege: “een gebrek aan politiek en bestuurlijk of maatschappelijk draagvlak door bijvoorbeeld vrees voor overlast of de onvrede over het afschalen van opvanglocaties na de verhoogde instroom van 2015 en 2016, (bij gemeenten). Ook bestaat soms discrepantie tussen de vraag van het COA en het aanbod van locaties door gemeenten. Gemeenten dragen bijvoorbeeld kleine locaties aan omdat dit beter past bij de aard en schaal van de gemeente, terwijl het COA grotere locaties nodig heeft in het kader van de doelmatigheid binnen bestaande kaders.” Daarom stelt de regering voor om: “de druk van de vluchtelingenstroom op de samenleving gelijkmatig over het land te verspreiden en (verder) invulling te geven aan de inhoudelijke plannen rondom asielopvang.” In niet beleidstermen betekent dit dat vluchtelingen naar rato van het aantal inwoners worden verdeeld over de gemeenten. Een gemeente met 60.000 inwoners dient er dan twee keer zoveel op te vangen als een gemeente met 30.000 inwoners. Als je uitgaat van 60.000 vluchtelingen dan zijn dat ongeveer drie-en-een-halve vluchtelingen per 1.000 inwoners.
Om die reden zat ik dus in die stoel waar ik figuurlijk en niet letterlijk van verbazing doorheen zakte. Maar waarom zakte ik figuurlijk door die stoel? We zaten daar met twintig man drie uur dingen te bedenken, behalve dat bedenken, werd er niets uitgevoerd. Nu kent Nederland zo’n 342 gemeenten. Als die hetzelfde doen dan zitten er in heel Nederland totaal bijna 7.000 mensen hetzelfde doen. En die komen allemaal tot dezelfde soort oplossingen. Dit ondanks de uitdrukkelijke suggestie om ‘out of the box’ te denken.
Vervolgens moet er uitgevoerd worden. Dat betekent dat er 342 ‘projectplannen’ geschreven worden, 342 projectgroepen in het leven worden geroepen en er op 342 plekken uitgevoerd gaat worden. Op 342 plekken worden dezelfde wielen bedacht en gemaakt. Als je je vervolgens bedenkt dat veel van die 342 wielen zo klein zijn dat de opvang van vluchtelingen, om de memorie van toelichting te parafraseren, exploiteren binnen de kaders niet doelmatig kan, dan vraag ik me af waar we in dit land mee bezig zijn. Dan zijn we bezig met geldverspilling. Als een bepaalde minimale omvang nodig om doelmatig bezig te zijn, moet dan die omvang niet als minimum gehanteerd worden?
Nelson Mandela sprak ooit de woorden: “It is better to lead from behind and put others in front.” De regering lijkt deze woorden ter harte te nemen. Als het wetsvoorstel aangenomen wordt dan heeft de regering haar verantwoordelijkheid en probleem, het organiseren van voldoende opvangcapaciteit voor vluchtelingen, afgeschoven naar de gemeentelijke overheid. Dan staan wethouders en burgemeesters ‘vooraan’. Dan wordt het vraagstuk om vluchtelingen op te vangen in 342 stukjes gehakt. Stukjes die voor een belangrijk deel met suboptimale oplossingen aan de slag gaan. Dat leidt tot suboptimale oplossingen die meer tijd en geld kosten van degenen die ze moeten uitvoeren maar ook van de vluchtelingen.
(E)specially when you celebrate victory when nice things occur. You take the front line when there is danger. Than people will appreciate your leadership,” zo ging Mandela verder. Ik vraag me af of er in dit geval iets ‘te vieren’ is. Hier moeten kastanjes uit het vuur worden gehaald met het risico om de vingers te branden. Helaas lijkt onze regering dit deel van Mandela’s advies te zijn vergeten.
Ik heb me twee keer bedacht voordat ik aan het schrijven van deze prikker begon. Twee keer om twee verschillende redenen. De eerste is de aanleiding, een ingezonden brief van Amerikanist Manon Portos Minetti in de Volkskrant die reageert op een ingezonden brief van Heleen den Beer Poortugael in dezelfde krant. Moet ik me als man bemoeien met een gesprek tussen twee vrouwen? En dan niet zomaar een man, maar een ‘oude witte man’, het onderwerp van het gesprek. Want voordat ik het weet, geef ik een voorbeeld van: “wat men in de Verenigde Staten treffend ‘white rage, white tears’ noemt,” waar Portos Minetti tegen ageert of nog erger: “(oude) witte fragiliteit”.
Den Beer Poortugael reageert met haar brief op een column van Martin Sommer. Sommer schreef over de samenwerking tussen de PvdA en GroenLinks en het gezamenlijke congres van de beide partijen die op veel enthousiasme van de bezoekers van het congres kon rekenen. Alleen: “ een paar oude witte mannen, zoals Ad Melkert en Hans Spekman, mompelden nog wat over kleine stapjes,” aldus Sommer. Nu voel ik me niet oud maar als Spekman oud is, dan ben ik het ook want we zijn in hetzelfde jaar geboren. Volgens Den Beer Poortugael moet het afgelopen zijn en moet: “de ‘oude witte man’ nu alsjeblieft eindelijk uitgezwaaid worden als ondraaglijk cliché en napraterij.” Omdat: “Als Rutger Bregman gelijk heeft, deugen de meeste mensen, dus ook de meeste ‘oude witte mannen’. Gek trouwens dat ik nooit iets lees over ‘oude witte vrouwen’; dat wordt zeker als kwetsend beschouwd. En terecht”
Dat is dan weer tegen het zere been van Portos Minetti die, zo schrijft ze: “Met lichte verontwaardiging,” Den Beer Poortugaels brief las omdat die: “ gedrenkt is in (oude) witte fragiliteit.”. Zij leest wekelijks in de krant: “hoe witte mensen hun lijden centreren, ten opzichte van dat van gemarginaliseerde groepen. Dit lijden bestaat uit het moeten leven in een ‘woke’ wereld en de verschrikkingen van gewezen worden op privileges, of als er kritiek wordt geuit op het actief tegenhouden van progressie.” En dat komt: “samen in de verzamelterm van de oude witte man, en ja ook zeker de oude witte vrouw. Want, zoals beargumenteerd door zwarte feministen Bell Hooks en Angela Davis: door de geschiedenis heen zijn het witte vrouwen geweest die het hardst hebben geholpen het patriarchaat en witte suprematie in stand te houden” En dan eindigt ze haar schrijven met: “Lijden is geen wedstrijd, dus probeer dat er ook niet van te maken door geprivilegieerde witte mensen zichzelf constant in deze krant als slachtoffer te centreren. Toch hoop ik echt dat het een keer klaar kan zijn met het ondraaglijke cliché en napraterij van wat men in de Verenigde Staten treffend ‘white rage, white tears’ noemt.”
Nu kan het aan mij, de ‘witte oude man’ liggen, maar ik las de brief van Den Beer Poortugael niet als een pleidooi om het ‘lijden van de witte man’ te centreren, maar als een pleidooi om ermee te stoppen om personen dat label op te plakken en hen zo buiten het gesprek te plaatsen. Buiten het gesprek te plaatsen zodat je niet inhoudelijk op hun inbreng hoeft te reageren. De ‘oude witte man’ kan immers niets zinnigs in te brengen hebben. Zijn enige doel is het tegenhouden van progressie, om Portos Minetti te parafraseren. Portos Minetti denkt, geheel in lijn met de intersectionele theorie, in groepen met vaste denkbeelden. Groepen die worden bepaald door iemands kenmerken. Kenmerken zoals geslacht, huidskleur. Ben je ‘wit’ en ‘man’ dan heb je automatisch de ‘privileges’ die het intersectionele denken die groep toebedeelt. Ben je ‘vrouw ‘en ‘zwart’ dan heb je automatisch een ‘gebrek aan privilege’. Den Beer Poortugael ziet individuen. Zij ziet mensen (Hans Spekman en Ad Melkert) met opvattingen die er mogen zijn ook al stellen ze vragen bij ‘progressie’ of zien ze die anders. Opvattingen die een serieus antwoord verdienen en niet buiten het gesprek geplaatst moeten worden.
Portos Minetti daarentegen ziet mensen als een cliché van haar theorie. Zij lijkt daarbij zover te gaan dat ze van de geschiedenis, in navolging van de zwarte Amerikaanse feministen, een karikatuur maakt met de uitspraak dat: “het witte vrouwen geweest (zijn) die het hardst hebben geholpen het patriarchaat en witte suprematie in stand te houden.” Dus die moeten ook maar hun mond houden. Bij ‘witte suprematie’ zou een zeventiende-eeuwse keuterboer of -boerin in wat nu Nederland heet, zich niets hebben kunnen voorstellen. Ja, de superieuren waren ‘wit’, maar dat waren zij, die niets te zeggen hadden, ook. De overgrote meerderheid van onze voorouders waren niet bezig was met het in stand houden van ‘witte suprematie’, maar met overleven. Inderdaad was ook, het gros van de ‘witte vrouwen’ niet bezig met de strijd tegen het patriarchaat. Niet omdat ze dat patriarchaat zo graag in stand wilden houden, maar ook weer omdat ze vooral bezig waren met overleven. Laat nu een deel van die ‘witte vrouwen’ die zich niet direct zorgen hoefden te maken om dat overleven, wel met de strijd tegen het patriarchaat hebben bemoeid. Neem, om in het Nederlandse te blijven, Betje Wolff en Aagje Deken? Neem de strijd voor het vrouwenkiesrecht met Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker, Clara Meijer-Wichmann om er een paar te noemen. Een strijd die trouwens nagenoeg synchroon liep met de strijd voor het algemeen kiesrecht. In 1918 mochten voor het eerst alle mannen naar de stembus en in 1922 mochten alle vrouwen voor het eerst stemmen.
De geschiedenis van de mensheid is veel breder, omvattender, veelzijdiger en genuanceerder dan het beeld dat je ziet als je haar bekijkt door het cliché van de intersectionaliteit waardoor Portos Minetti haar bekijkt. Zeker omdat haar cliché een theorie ter verklaring van de specifieke Amerikaanse situatie en haar geschiedenis is.
De gebeurtenis kreeg voor elkaar wat in de al jaren tot op het bot verdeelde Amerikaanse politiek niet was gebeurd. Het Amerikaans Huis van Afgevaardigden nam unaniem een resolutie aan 419 voor en NUL tegen. De resolutie hekelt de “pogingen van de Chinese Communistische Partij om de internationale gemeenschap te misleiden door middel van valse beweringen over haar campagnes voor het verzamelen van inlichtingen,” zo lees ik bij ThePostOnline. En daarmee begint het bijzondere verhaal.
Ik denk dat er weinig mensen zijn die de Ierse band U2 niet kennen. De band met zanger en wereldverbeteraar Paul David Hewson alias Bono als zanger. De eerste keer dat ik ze live zag, was op Rock Werchter in 1983. Rock Werchter van dat jaar had in de tijd dat het nog een dubbelfestival was met Torhout, toen een bijzonder sterk programma. De Belgische band The Scabs en na John Cale & band en Warren Zevon begon één groot hoogte punt: Eurythmics, Van Morrisson, Simple Minds, U2 en Peter Gabriel. Nou ja een groot hoogtepunt. Simple Minds begonnen in die tijd hun nummers erg lang te trekken en dat kon in ieder geval niet op mijn instemming rekenen.
Maar ik dwaal af. De band U2 dankt haar naam aan een vliegtuig met dezelfde naam, de Lockheed U-2, een zoals Wikipedia het omschrijft: “Amerikaans verkenningsvliegtuig met één straalmotor dat op grote hoogte wordt bestuurd door de Amerikaanse luchtmacht (USAF) en voorheen werd gevlogen door de Central Intelligence Agency (CIA). Het biedt dag en nacht, op grote hoogte (70.000 voet, 21.300 meter), all-weather inlichtingenvergaring.” Een spionage vliegtuig dus dat vanaf midden jaren vijftig werd gebruikt om boven vijandelijk gebied te vliegen en te spioneren. Dat kon eerst zonder problemen omdat het door de grote hoogte waarop het vloog niet door vijandelijke wapens geraakt kon worden.
Op 1 mei 1960 steeg een U2 gevlogen door piloot Francis Gary Powers op vanaf de Pakistaanse luchtbasis bij Peshawar voor een spionage vlucht voor de CIA boven de Sovjet Unie. Doel van de vlucht : het fotograferen van militaire objecten. Die dag bleek er iets te zijn veranderd. Niet aan het vliegtuig maar aan de afweermogelijkheden van de Sovjet Unie. Die bleken een raket te hebben die het toestel kon raken en dat gebeurde. Het toestel werd uit de lucht geschoten. Toen het verlies van het toestel tot de Amerikanen door was gedrongen, moest de NASA een persconferentie geven dat een U2 toestel dat weerkundige informatie verzamelde, was neergestort omdat er problemen waren met de zuurstoftoevoer naar de piloot.
De Amerikanen hoopten dat de kous hiermee af zou zijn. Helaas voor hen was dat niet het geval. Tijdens een topoverleg in Parijs op 16 mei, eiste Sovjetleider Chroesjtsjov verontschuldigingen van de Amerikaanse president Eisenhower voor spionagevluchten boven de Sovjet Unie. Toen Eisenhower ontkende dat de VS dergelijke vluchten uitvoerde, toverde Chroesjtsjov piloot Powers tevoorschijn. Dit tot grote verrassing van de Amerikanen want die hadden het niet voor mogelijk gehouden dat een piloot een crash van die hoogte kon overleven. Powers werd veroordeeld tot drie jaar gevangenschap en zeven jaar werkkamp. Na 21 maanden gevangenschap werd hij geruild tegen een in de VS betrapte Sovjet spion.
Zou er over een jaar of vijftien een band doorbreken die naar die ballon is vernoemd? Ik ben benieuwd. Benieuwder ben ik of de leden van het Amerikaans de Huis van Afgevaardigden zich deze gebeurtenis herinneren. Maar het meest benieuwd ben ik of de Amerikanen nu een Chinese ballonvaarder uit de hoge hoed weten te toveren die de Chinese verklaring onderuit haalt.
Als ik ervoor zou pleiten dat de term Romeinse rijk geen geschikte term is om over de geschiedenis van het Romeinse rijk te spreken, dan word ik voor gek verklaard. De geschiedenis van het Romeinse rijk beschrijven zonder de term Romeinse rijk maar ook termen als senator, plebejer, tribuun enzovoorts, maakt het heel lastig om de Romeinse wereld te begrijpen. Toch pleit Jet Bussemaker, voorzitter van de Commissie versterking geschiedenis voormalig Nederlands-Indië voor zoiets in een artikel in de Volkskrant.
De genoemde commissie presenteert vandaag haar eindrapport Deel en verbind. Belangrijkste advies: “geef de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië een prominentere plek in het onderwijs en op straat, en maak informatie erover toegankelijk online.” Niets mis met dit advies en ieder pleidooi voor meer aandacht voor geschiedenis kan op mijn steun rekenen. Op een prominente plek op straat kan Nederlands-Indië trouwens al rekenen. Menig straatnaam is vernoemd naar een van de eilanden van de Insulinde. Gezien de naam van de commissie trouwens geen verrassend advies. Het zou bijzonder zijn als een commissie met die naam tot de conclusie kwam dat het met die geschiedenis wel een onsje minder kon. Bijzonder wordt het als Bussemaker betoogt dat: “termen als ‘voormalig Nederlands-Indië’ en ‘Indisch’ eigenlijk geen geschikte termen zijn om over deze geschiedenis te spreken.” Waarom niet? Omdat: “De term voormalig Nederlands-Indië is eigenlijk een koloniale term.” Bijzonder. Bijzonder dat je over koloniale geschiedenis niet in koloniale termen mag spreken. Die koloniale termen lijken mij juist noodzakelijk om het verleden te begrijpen.
Even wat geschiedenis om dit duidelijk te maken. Toen de drie handelsschepen Mauritius, Hollandia en de Amsterdam in 1595 samen met het kleine jacht Duyfken vanaf de rede van Texel naar Azië vertrokken, waarmee de bemoeienis met de Oost begon, bestond het land ‘Indonesië’ niet. Nederlands-Indië ook niet en Nederland trouwens ook niet. De namen van twee van de schepen geven aan van waaruit ze vertrokken namelijk uit Holland en Amsterdam. De term Nederlands-Indië is van begin negentiende eeuw. En pas zo vanaf halverwege die eeuw werd een echt begin gemaakt met het werkelijk ‘bezetten’ van de eilanden in de Oost. Voor die tijd en tot het midden van de negentiende eeuw was het veel meer een invloedssfeer. En nee, geen invloedsfeer om de erin wonende mensen te beïnvloeden. Nee, veeleer om andere Europese machten buiten de deur te houden. Dat gebeurde door een reeks forten op strategische punten en een sterke vloot. Bezet werd er, afgezien van die forten en hun directe omgeving, niet zoveel. Daarvoor ontbrak de mankracht maar vooral het geld. Het bezetten van grote gebieden is een kostbare aangelegenheid en waarom zou je dat geld eraan besteden als je vloot de concurrenten buiten de deur kon houden waardoor je met de heersers in de gebieden als monopolist kon handelen. Handel waar die inlandse vorsten stevig aan verdienden en die hun machtspositie ten opzichte van hun concurrenten konden versterken. En vorsten die contact zochten met buitenlandse concurrenten, kregen ook te maken met de kanonnen van die vloot. In het grootste deel van de archipel zag men de eerste Nederlander pas eind negentiende eeuw. Op sommige eilanden pas in het begin van de twintigste eeuw en dan zien we nog maar even af van het ‘Nederlandse’ deel van Nieuw Guinea, waarvan de Nederlanders om het cru te formuleren zo ongeveer alleen de kustlijn kenden. Pas door ‘Nederlands-Indië’ werden al die meer dan 16.000 eilanden tot een staatkundig geheel gesmeed. Voor die tijd bestond het uit zeer veel vorstendommen die met elkaar streden om macht en invloed. Zonder ‘Nederlands-Indië’ is de Republiek Indonesia niet te verklaren. Zonder die koloniale geschiedenis geen Indonesië.
Een staatkundig geheel, maar Bussemaker constateert terecht dat: “als je Indisch zegt, dan verwijs je naar Nederlanders met ten minste één Europese ouder. Je mist dan de geschiedenis van de Molukkers, de Chinezen, de Papoea’s en de Indonesiërs. Er zijn vanuit heel veel verschillende invalshoeken verhalen over deze geschiedenis te vertellen.” Nu denk ik dat je als je Papoea’s en Molukkers zegt, dat je ook vanuit veel verschillende verhalen mist omdat ook dit weer samenstellingen zijn van kleinere delen. Zo heeft ieder eiland van de Molukken een eigen verhaal net zoals alle volken die Bussemaker onder de Papoea’s schaart. Net zoals ‘Nederlanders’ een samenstelling zijn van heel verschillende verhalen. Verhalen waarin voor vooral Holland, Zeeland en de VOC een belangrijke rol vervullen. Voor wat nu Limburg is, ligt dat heel anders. Indonesiërs zijn een wat vreemde eend in de bijt van dit rijtje. De republiek Indonesië bestaat in haar huidige vorm pas sinds 1950. Toen Soekarno de Verenigde Staten van Indonesië ophief en de andere zes republieken bij zijn ‘republiek Indonesia’ voegde die hij in 1945 uitriep. Voor die tijd bestond Indonesië in de hoofden van Soekarno en zijn aanhangers.
Alle geschiedenis is, zo betoogt de geschiedfilosoof R.G. Collingwood, geschiedenis van het denken. Om te begrijpen waarom voorouders handelden zoals ze handelden, moet je begrijpen wat ze dachten toen ze handelden. Je moet proberen te her- denken wat zij dachten: “De historicus van de filosofie probeert bij het lezen van Plato te weten wat Plato dacht toen hij zichzelf in bepaalde woorden uitdrukte. De enige manier waarop hij dat kan doen, is door het zelf te denken. Dit is in feite wat we bedoelen als we spreken van het ‘begrijpen’ van de woorden. Zo probeert de historicus van de politiek of oorlogvoering die een verslag van bepaalde handelingen van Julius Caesar onder ogen krijgt, deze handeling te begrijpen, dat wil zeggen door te ontdekken welke gedachten in Caesars geest hem ertoe brachten ze te verrichten. Dit houdt in dat hij voor zichzelf de situatie onder ogen ziet waarin Caesar zich bevond en voor zichzelf te denken wat Caesar omtrent de situatie dacht en de mogelijke manieren om zich ermee in te laten. De geschiedenis van gedachten en daarom alle geschiedenis, is de heropvoering van verleden gedachten in de eigen geest van de historicus.[1]” Het beschrijven maar vooral het begrijpen van koloniale geschiedenis kan niet door koloniale termen buiten beschouwing te laten. Dan is her-denken onmogelijk.
[1] R.G. Collingwood, The idea of history, pagina 215 (vertaling Van der Dussen, Filosofie van de geschiedenis. Een inleiding, pagina 147)