Uitgelicht

Wat als een Brusselse Sultan?

In januari van het jaar 49 voor onze jaartelling stak Gaius Julius Caesar met zijn leger de rivier de Rubicon over en daarmee startte hij een burgeroorlog die een einde maakte aan de Romeinse Republiek en leidde tot een rijk met aan het hoofd de keizer. Een functie die naar hem is vernoemd. Hoe zou de wereld eruit hebben gezien als Ceasar op die dag anders had besloten en de Rubicon nooit was overgestoken? Een ‘wat als’ vraag waarover je kunt speculeren en van mening verschillen.

Ottomaanse Rijk en haar verval. Bron: https://www.worldstatesmen.org/Ottoman.jpg

Geloof je dat de geschiedenis wordt gemaakt door ‘grote mannen’ dan kom je met een heel ander antwoord dan iemand die gelooft dat de geschiedenis wordt gemaakt door ontwikkelingen die mensen in een bepaalde richting sturen. Wat we weten is dat ons deel van de wereld vanaf die oversteek tot zo ongeveer de Eerste Wereldoorlog koningen en keizers regeerden, al werd hun macht steeds geringer. Bij die strijd tegen die koningen en keizers werd gezocht werden historische voorbeelden van ‘regeringen door het volk’ aangehaald zoals de Romeinse Republiek en de Atheense democratie.  Zou ons een eeuwenlange strijd tegen ‘de koning’ bespaard zijn gebleven als Ceasar in januari 49 voor onze jaartelling een andere keus had gemaakt? Hadden we dan al eeuwen in een democratisch Walhalla gewoond? Niemand die het weet.

Feit is wel dat de ‘winnaar’ de toon zet. Het Romeinse keizerrijk zette de toon en vanaf die tijd wilde iedereen ‘keizer’ zijn. Zo zette de ‘liberale democratie’ na de val van de muur en het instorten van de Sovjet Unie een tijdlang de toon. De verwachting van velen (vooral in onze Westerse wereld was dat de wereld uiteindelijk een verzameling van liberale democratieën zou worden. Pyongyang en Teheran dachten daar anders over maar dat werd als archaïsch weggezet. Maar als je nu naar de wereld kijkt, dan ligt dat heel anders en lijkt juist de liberale democratie op haar retour. Als zelfs het leiderschap van een lid van de Europese Unie, een statenbond die de liberale democratie hoog in haar vaandel heeft staan, van zichzelf zegt dat het illiberale democratie is dan is er wat aan de hand. En dat land, Hongarije, is niet het enige lid van die Unie dat de liberale democratie vaarwel lijkt te zeggen.

Een bijzondere ‘wat als’ vraag werd deze week weer actueel met het oplaaien van het conflict tussen de Serven en de Kosovaren.  Of beter gezegd tussen de Serven en de Albanezen in het gebied dat we Kosovo noemen. In haar beschrijving van het conflict gaat de Volkskrant terug naar het laatste decennium van de vorige eeuw: “de gespannen verhouding tussen Albanezen en Serviërs, die nog altijd getekend wordt door de bloedige oorlog van 1998-1999. Toen Joegoslavië in kleine landen uiteenviel, zag ook de Albanese bevolking van Kosovo, destijds een autonome provincie, haar kans schoon om onafhankelijk te worden van Servië. Servië beantwoordde die wens met geweld.”  Volgens de krant ligt: “De sleutel tot deëscalatie (…)nu vooral in politieke compromissen.” Natuurlijk zijn politieke compromissen te verkiezen boven oorlog en geweld.

Nu had de krant ook bijna tweehonderd jaar terug in de tijd kunnen gaan. De huidige ellende komt voort uit de rivaliteit tussen drie ‘keizerrijken’ en het zich ermee bemoeien van drie andere grootmachten uit die tijd. De drie ‘keizerrijken’ waren tsaristisch Rusland, de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en het Ottomaanse Rijk. De drie andere grootmachten waren Frankrijk, het Britse Rijk en Pruissen en haar opvolger het Duitse Keizerrijk. Bij die strijd om de macht maakten de partijen handig gebruik van de Romantische tijdgeest. Een tijdgeest die de gemeenschap boven het individu stelde, voelen boven denken en het subjectieve boven het objectieve. Een tijd van opkomend nationalisme waarin mensen zich Duitser, Fransman en dus ook Serviër of Albanees gingen voelen en zich dus als een groep gingen zien. Een groep met een eigen volksgeest, religie, geschiedenis en een eigen woongebied. En dat laatste was erg lastig in een gebied zoals de Balkan. Een gebied waar van oudsher iedereen door elkaar woonde. In een dergelijk gebied is het bijna onvermijdelijk dat een ‘nationalistische’ of ‘religieuze’ trom tot grote ellende leidt. Omdat de macht van de Ottomaanse Sultan tanende was, kregen de andere keizers en grootmachten de kans om die ‘nationalistische’ of ‘religieuze’ trommen aan te wakkeren. Wat de geschiedenis van het gebied laat zien dat de druk van een grote macht, tot in de negentiende de Ottomaanse Sultan en na de Tweede Wereldoorlog de macht en het gezag van Tito, de geest in de fles kon houden. Dit even terzijde maar ook weer niet geheel terzijde want dat is de trom die nu nog steeds wordt geroerd.

Terug naar Kosovo. “Voor wie het Kosovo-conflict na 1999 uit het oog is verloren: al deze hele eeuw ijvert Kosovo, met z’n overgrote meerderheid van etnische Albanezen, voor onafhankelijkheid. Die werd in 2008 ook eenzijdig uitgeroepen. En erkend, door 101 landen inmiddels, maar niet door sleutelspelers als Rusland en China. En al helemaal niet door grote buur Servië, dat Kosovo beschouwt als de bakermat van de Servische cultuur en zich met hart en ziel verbonden voelt met de Servische minderheid daar.” Geen woord gelogen. Nou één woord wel. Slechts 98 landen hebben de onafhankelijkheid van Kosovo erkend. De andere drie verkeren in eenzelfde omstandigheid als Kosovo en zijn zelf ook niet of slechts gedeeltelijk erkend. Belangrijker echter, er ontbreken er wel een paar leden van de Europese Unie bij die 98. Het zijn precies die landen die ‘Kosovaarse toestanden’ in eigenland voorzien als zij de onafhankelijkheid van Kosovo erkennen. Landen zoals Spanje, Cyprus, Roemenië, Griekenland. Spaanse erkenning van Kosovo zou de Basken en Catalanen sterken in hun onafhankelijkheidsstreven. Die zullen de Spaanse regering dan de vraag stellen: ‘waarom zij wel en wij niet?’

Met die EU ben ik waar ik wil zijn. Slovenië en Kroatië zijn al lid van de statenbond, de andere, Noord-Macedonië, Montenegro, Bosnië-Herzegovina en Servië hebben het kandidaat-lidmaatschap aangevraagd en ook Kosovo zit al in de procedure in die richting. Bijzonder. Bijzonder omdat al deze volkeren niet bij elkaar willen horen en toch weer wel. Daarmee kom ik bij de ‘wat als’ vraag. Wat als de Europese Gemeenschap (zo heette de Europese Unie toen) al in 1990/1991 had gezegd: ‘jullie mogen lid worden van onze club, maar dan wel als één Joegoslavië, als onafhankelijke staatjes komen jullie er niet in’. Zou een ‘Brusselse sultan’ de oorlog en ellende die met het uiteenvallen van Joegoslavië gepaard ging en gaat hebben kunnen voorkomen?

Uitgelicht

BBB opportunisme

Begin 2016 overleed Antonin Scalia een van de negen opperrechters in de Verenigde Staten. Volgens de regels van het Amerikaanse spel was het aan toenmalig president Barack Obama om een opvolger te benoemen. Die poging werd gefrustreerd door de Republikeinse senatoren. Zij gaven hiervoor als reden dat Obama was begonnen aan zijn laatste jaar als president en het benoemen van een rechter zou moeten overlaten aan zijn opvolger die toen nog onbekend was. Zij hielden voet bij stuk en uiteindelijk benoemde Trump Neil Gorush als opvolger. Ik moest hieraan denken toen ik las dat de BBB wil dat de oude Eerste Kamer niet meer stemt over twee wetsvoorstellen.

Het betreft hierbij een voorstel om de Wet publieke gezondheid te veranderen en zo een wettelijke basis te bieden voor een deel van de maatregelen die werden benut bij de bestrijding van de Covid-19 pandemie en de nieuwe Pensioenwet. De partij is tegen deze wetten en omdat ze succesvol was in de recente verkiezingen groeit haar gewicht in de nieuwe Eerste Kamer. “Resultaten van onderzoeken over het vertrouwen in de politiek vragen juist nu om zorgvuldige processen en volledige erkenning van de laatste verkiezingsuitslag,” zo onderbouwt de partij haar betoog. Nu wordt die verkiezingsuitslag door niemand betwist en door iedereen erkend, dus dat hoeft geen belemmering te zijn. Ook wordt de wet geheel volgens de geldende procedure behandeld. Het proces is daarmee zorgvuldig.

De partij ziet het anders: “Wij hebben bij deze gang van zaken grote bedenkingen: ingrijpende besluiten worden op de valreep genomen en bij de pensioenwet is de stemming nu gepland NA de verkiezingen voor de Eerste Kamer en VOOR benoeming van de nieuwe Eerste Kamer leden die hun eerste vergadering hebben op 13 juni 2023. Dit is ongepast en berooft onze toekomstige fractie om bij belangrijke besluiten voor Nederland het democratisch mandaat uit te oefenen. Wij verzoeken u dus de behandeling van deze beide wetsvoorstellen niet af te ronden in de samenstelling van de oude Kamer.”  En omdat het bij Tweede Kamerverkiezingen gebruikelijk is dat de: “oude Kamer na de verkiezingen geen enkel besluit van enige importantie meer,” neemt, wil de partij dit ook toepassen op de Eerste Kamer. Op het eerste gezicht een plausibel pleidooi maar is het dat ook?

Inderdaad is het gebruik dat er tijdens een verkiezingsperiode voor de Tweede Kamer geen zwaarwegende zaken meer worden voorgelegd aan de Tweede Kamer. De BBB stelt nu voor dit ook voor de Eerste Kamer te laten gelden. Er is echter één groot verschil tussen de Tweede en de Eerste Kamer en dat is de manier waarop haar leden worden gekozen. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks door de kiezer gekozen. Die verkiezingen vormen tevens de basis voor het vormen van een regering. Partijen en haar leden profileren zich in die verkiezingen met een programma waarin ze aangeven wat zij vinden dat het beste is voor het land.

De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de  Provinciale Staten van de twaalf Nederlandse provincies en sinds dit jaar een dertiende provincie bestaande uit kiesgerechtigde Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt zo’n twee maanden nadat wij als kiezers die leden van Provinciale Staten hebben verkozen. Aan die verkiezingen voor Provinciale Staten nemen andere partijen deel maar dat is nog niet eens zo belangrijk. Belangrijker is dat de aan de provinciale verkiezingen deelnemende partijen, zich profileren op provinciale thema’s, niet op landelijke thema’s. Pensioenen en publieke gezondheidszorg zijn geen thema’s voor provinciale verkiezingen simpelweg omdat de provincies hier niet over gaan. Dat zijn thema’s voor landelijke verkiezingen en dat waren het ook bij de verkiezingen van maart 2021. Zou het voor het vertrouwen in de politiek en de zorgvuldigheid van procedures helpen om de uitstel van de behandeling van wetten op te schorten?

Er is meer. BBB betoogt dat een Eerste Kamer in de periode tussen de verkiezingen van Provinciale Staten en de benoeming van de nieuwe Eerste Kamer, geen zwaarwegende besluiten meer mag nemen. Die periode is drie maanden want de nieuwe Eerste Kamer wordt in de tweede helft van juni benoemt Dit analoog aan de gang van zaken bij de Tweede Kamer. De partij heeft hierbij de klok horen luiden maar weet niet waar de klepel hangt. Kenmerkend voor Tweede Kamerverkiezingen is dat een kabinet dan demissionair is, het heeft geen missie meer. Dat kan omdat het kabinet is gevallen, de breuk niet meer te lijmen is en er geen andere regering geformeerd kan worden, maar ook omdat haar wettelijke termijn van vier jaar is verstreken en de verkiezingen zijn uitgeschreven. Dan is het gebruik dat het kabinet geen besluiten meer neemt over zwaarwegende, controversiële zaken en de Tweede Kamer eenzelfde houding hanteert. Dat ligt bij de Eerste Kamer anders. Er is nog steeds een kabinet met een missie, of het een goede missie is daarover kun je van mening verschillen maar dat doet er voor het proces niet toe. Ook is er nog steeds een rechtstreeks door de kiezer gekozen Tweede Kamer, een Kamer met missie. Er is dus geen reden om het wetgevende werk ‘on hold’ te zetten.

Belangrijkste bezwaar is dat met gehoorgeven aan de wens van BBB een hellend vlak wordt betreden. Een hellend vlak dat de bestuurbaarheid van Nederland aantast. En daarmee kom ik uiteindelijk bij de opvolging van Scalia. Bij navolging van het idee van BBB ontstaat er een tweede moment dat er in ons land niet wordt besloten. Nu is dat alleen rond de landelijke verkiezingen. Dat moment duurde na de verkiezingen van 2021 meer dan een jaar. Het kabinet Rutte 3 viel op 10 januari 2021 en de opvolger Rutte 2 stond precies een jaar later op het bordes. De BBB wil daar nu de periode tussen de provinciale verkiezingen en de verkiezing van de Eerste Kamer aan  toevoegen. Dat zijn drie maanden maar wat let een partij die er in ‘de peilingen’ goed voorstaat om die periode niet op te rekken tot de verkiezingsstrijd en zelfs nog verder?

Het hellende vlak kan ook tot andere ellende leiden. Namelijk tot opportunisme en als de oproep van BBB ergens van getuigt dan is het opportunisme en daarmee ben ik bij de opvolging van Scalia. Obama mocht niet ‘over zijn graf regeren’ door in zijn laatste jaar nog een rechter te benoemen. Een rechter die voor de rest van zijn of haar leven wordt benoemd. Iets meer dan vier jaar later op 18 september 2020 overleed Ruth Bader Ginsburg, ook opperrechter, minder dan twee manden voor de verkiezingen. Dit keer zagen de Republikeinen onder leiding van Trump geen reden om de benoeming uit te stellen tot na de verkiezingen.

Uitgelicht

De toekomsten

“Wie bepaalt voor toekomstige generaties hoe hun wereld eruit komt te zien? Moeten die daar zelf niet over meebeslissen? En hoe dan? Want als je nog niet geboren bent, is het lastig meepraten.” Die vragen staan centraal in een interview dat Eva Rovers bij De Correspondent heeft met Roman Krznaric. Een interview met bijzondere redeneringen.

Neem bijvoorbeeld de volgende passage: “Die miljoenen en miljoenen mensen hebben nog geen stem en kunnen dus niet zelf voor hun rechten opkomen, maar zullen wel de gevolgen ervaren van de keuzes die wij vandaag maken.” Die ‘miljoenen en miljoenen mensen’ dat zijn de nog ongeborenen. Logisch dat ze geen stem hebben. Ze zijn er niet, nog niet, net zoals de ‘miljoenen en miljoenen’ die ons vooraf gingen er ook niet meer zijn. Rechten zijn vooral bedoeld om de omgang tussen de levenden te organiseren. Bij rechten in het nu voor iemand die over honderd jaar geboren wordt, kan ik me niets voorstellen. Zij die er nog niet zijn mee laten beslissen, is onmogelijk. Je weet immers niet wie het zijn en hoe ze eventueel denken. Bovendien leidt dit ertoe dat de belangen van de werkelijk levenden ondergesneeuwd raken. De huidige inwoners van het gebied dat nu Nederland heet, zijn waarschijnlijk grof in de minderheid.

Echt bijzonder wordt het als Krznaric het heeft over een denkoefening: “Ik nam ze mee in een denkoefening: doe je ogen dicht en neem een kind in gedachten dat je dierbaar is. Doe een stap naar voren en probeer je dat kind voor te stellen als het 20 jaar oud is. Nog een stap, stel het kind voor als het 40 is, misschien inmiddels zelf kinderen heeft. Bij de laatste stap is dat kind 90 jaar oud. Toen vroeg ik ze om aan een landschap te denken dat hen dierbaar was. Een rivier waar ze als kind in gezwommen hadden, de weilanden waar ze opgegroeid zijn. Mijn laatste vraag is om dan in gedachten naast die 90-jarige persoon te gaan staan en samen uit het raam te kijken. Hoe ziet dat geliefde landschap er dan uit? In welke staat bevindt het zich? Het was ongelooflijk om te zien wat dat deed met mensen, hoeveel mensen moesten huilen.’”  Dat wil ik best aannemen. Ook wil ik best aannemen dat die oefening bij het gros van de mensen eenzelfde soort beeld oproept. Maar wat leert ons de antwoorden op die ene vraag en de beelden die het oproept? Een toekomstbeeld bestaat uit veel meer dan het antwoord op die ene vraag. Het bestaat uit antwoorden op heel veel vragen en al die vragen roepen beelden op en dan wordt het lastig want die antwoorden en beelden kunnen zelfs voor een individu al met elkaar schuren laat staan voor alle mensen.

Vraag een zeventigjarig eens naar dat landschap en die rivier waarin werd gezwommen ( (als die persoon dat al durfde omdat open water in die tijd erg vervuild was). Vraag hem vervolgens ook eens wat hij zou willen missen van hetgeen er sindsdien is veranderd hij had willen inleveren om dat landschap te behouden? Laat ik mijn eigen voorbeeld geven. Ik ben nog geen zeventig dit even terzijde. Mijn jeugd viel samen met schaalvergroting van de landbouw. Het gemengd bedrijf van mijn vader was acht hectare groot met maximaal zestien melkkoeien en ongeveer tien stuks jongvee, zestien varkens en een kip of vierhonderd. Die laatsten gingen er als eerste uit want met fl. 0,12 per ei kon je niets verdienen. Voor de jongere generaties onder de lezers dat is € 0,05 en dat is ongeveer de prijs die de boer nu ook voor z’n ei krijgt. In mijn jonge jaren eind jaren zestig, gaf het gemiddelde gezin 25% van de inkomsten uit een voedsel. Bijna niemand ging op vakantie en als men ging dan naar de camping drie dorpen verderop. De tv begon net aan zijn opmars waarbij we het moesten doen met een handvol zenders. Een handvol omdat we aan de Duitse grens woonden en België niet ver weg was. Van Internet en een computer hadden we nog nooit gehoord en de telefoon van bakeliet hing in de gang en die was niet voor mij als kind bedoeld. Gestookt werd er op kolen want het gas zat nog in de Groningse bodem. Gestookt werd er trouwens alleen maar in de keuken want daar stond het kolengestookt fornuis, en in de woonkamer. Nu naar dat mooie uitzicht in mijn hoofd. Dat uitzicht bestond uit twee boerderijen in een open landschap. Daar ligt nu een woonwijk waar zo’n duizend mensen wonen. Mijn idylle behouden had betekend dat er elders woningen gebouwd hadden moeten worden wat waarschijnlijk ten koste van de idylle van iemand anders was gegaan. Of ten kosten van die duizend mensen die er kwamen te wonen. Maar behoud van die idylle zal waarschijnlijk ook hebben betekend dat we nu veel meer dan de huidige gemiddelde 11% van ons inkomen aan voedsel uit zouden geven. Als je dit gedachte-experiment tot in het uiterste doorvoert, dan ga je uiteindelijk ‘Lucy’ verwijten dat haar generatie of laten we het makkelijk maken haar soort de Australopithecus afarensis uit de boom kwam en rechtop is gaan lopen.

  Net zoals de generaties voor ons, moeten huidige en toekomstige generaties een afweging maken tussen de mensen die nu leven en ‘mogelijke toekomstige mensen’. En net zoals de jonge generaties van nu, zullen de toekomstige jonge generaties de vorige generaties bekritiseren om de gemaakte keuzes. Dit omdat ze met de kennis van dan, in het huidige nu andere keuzes hadden moeten maken. De toekomst is per definitie onkenbaar want vanuit het heden zijn er zeer vele toekomsten mogelijk. Welke het is geworden beschrijven historici achteraf in hun boeken.

Uitgelicht

Plagen en de geschiedenis van de mens

Het verhaal van het verleden kan op vele verschillende manieren worden verteld. Boeiend en levendig maar ook saai en feitelijk. Daarmee wil ik niet zeggen dat de boeiende en levendige geschiedenisvertellers een loopje met de feiten nemen. Verre van dat zelf. Ze weten die feiten te omlijsten met een boeiend en levendig verhaal. Nog altijd staan mij twee voorbeelden van deze uitersten voor de geest. Ik moest hieraan denken na het lezen van Een geschiedenis van de wereld in acht plagen  van Jonathan Kennedy.

Van allebei heb ik een voorbeeld uit mijn tijd als student geschiedenis. De docent ene gaf sociaal economische geschiedenis, leerzaam en feitelijk maar oersaai. Daar kwam bij dat zijn verhaal in niets verschilde van het boek (door hem geschreven) dat je erbij moest lezen. De andere docent vertelde op basis van feiten een boeiend en levendig verhaal over Duitsland tussen 1870 en de Tweede Wereldoorlog. Bij het verhaal zat je, bij wijze van spreken, in een Münchener Bierkeller en kon je het bier en de Bratwurst ruiken.

Eigen foto

Want ja, hoe vertel je het verhaal van de geschiedenis? Geef je een feitelijk opsomming van de gebeurtenissen dan krijg je ‘754 Bonifatius bij Dokkum vermoord, 800 Karel de Grote wordt tot keizer van het Heilig Roomse Rijk gekroond. 1600 slag bij Nieuwpoort.’ Klopt allemaal, maar wat weet je anders dan deze feiten over het verleden? Wie was Bonifatius? Wat deed hij in Dokkum? Waarom werd hij vermoord? Wat betekende deze moord? Allemaal interessante vragen waarop je dan geen antwoord krijgt. Dat wordt anders als je de geschiedenis van de achtste eeuw verteld aan de hand van het leven en werk van Bonifatius. Dan begint het verhaal bijna een halve eeuw eerder met de geboorte van Wynfrith ergens tussen 672 en 675. Een goede burgerlijke stand ontbrak in die tijd. Dan begint het verhaal met het overlijden van zijn vader toen hij een jaar of zeven was en het klooster inging. Dit, naar het schijnt, tegen de wil van zijn vader wat hem neerzet als een koppig persoon. Naar het schijnt omdat de informatie hierover alleen van Wynfrith zelf komt en mensen hebben nogal de neiging om zichzelf beter voor te doen. En zo gaat het verhaal verder totdat hij op zeer hoge leeftijd naar Friesland ging om de Friezen dan eindelijk te bekeren. Of, en dat is een andere variant, om toch als martelaar voor het geloof te sterven. Wat zijn doel ook was, het was een win-win voor hem. In beide gevallen zou hij de geschiedenisboeken halen en dus ‘eeuwige roem’.

De laatste manier van het vertellen van het verleden blijft je beter bij. Dat is ook het succes achter de tv-series ´Het Verhaal van Nederland’ en nu ‘Vlaanderen’. De geschiedenis wordt dan het verhaal van grote mannen en vrouwen. Deze manier van vertellen levert boeiende verhalen maar je loopt het risico dat je iets mist. Iets dat kan verklaren waarom deze persoon zo groot is geworden. Neem Alexander de Grote. De grote veroveraar die het machtige Perzische Rijk omverwierp en tot in het huidige India oprukte. Een geschiedenis over zijn leven begint meestal met zijn vader Philippus II koning van Macedonië en diens verovering van het grootste deel van de Helleense wereld. Staten die door een eeuw van onderlinge gevechten verzwakt waren. Een eeuw die begon met de Peloponnesische Oorlogen tussen Sparta en Athene beiden gesteund door bondgenoten. Na de dood van zijn vader begint Alexander aan zijn veroveringstocht die hem dus tot de Indus voert. Wat missen we dan in deze geschiedschrijving?

Want ja, de Peloponnesische Oorlogen hadden de Griekse staten verzwakt. In de Tweede Peloponnesische Oorlog (431-404 voor onze jaartelling) versloeg Sparta Athene uiteindelijk. Kennedy: “De plattelandsbevolking van Attica ontvluchtte haar woningen en trok zich terug achter de stadswallen van Athene. Vanuit militair oogpunt was dat slim: de Spartanen beschikten over een machtig leger, zodat de Atheners hen liever niet op het slagveld tegemoet traden, Ze wachtten liever tot de vijand zijn geduld zou verliezen en naar huis zou keren, waarna ze hun sterke marine wilden gebruiken om de oorlog te winnen.”  Helaas had die keuze een negatief bijeffect waar de Atheners niet op hadden en ook niet op konden hebben gerekend: “De stad raakte overvol en de hygiënische omstandigheden verslechterden. Het duurde niet lang of er brak een verwoestende infectieziekte uit, die tussen de jaren 430 en 426 v.Chr. meermaals oplaaide.[1] Welke infectieziekte precies is niet meer te achterhalen maar op basis van de beschreven symptomen tyfus en pokken. Gevolg van deze verwoestende epidemieën was dat in die periode: “ongeveer een kwart tot een derde van alle manschappen om het leven (kwam), maar de pest beperkte de militaire kracht van Athene nog decennialang doordat er minder jongens overbleven om als volwassen soldaat te dienen, evenals minder vrouwen die zulke jongens konden baren.[2]  Maar nog belangrijker hun leider Perikles stierf aan de plaag en na zijn dood kozen de Atheners voor een offensieve strategie die hen uiteindelijk fataal werd.

In Kennedys boek spelen ziekten en plagen en hun verwekkers de hoofdrol. Hij beschrijft er acht die het lot van de mensheid mee hebben bepaald. Als eerste de Paleolitische plagen zoals Kennedy ze noemt. De eerste daarvan leverde de Homo sapiens op als enige mensensoort. Dit terwijl er in de eerste 250.000 jaar van het bestaan van onze soort nog verschillende andere mensensoorten naast ons bestonden. Soorten zoals de kleine Flores mens, de Denisova mens en de meeste bekende, de neanderthaler mens die allemaal zijn verdwenen. Behalve als de roman Ze zijn er nog van Venlose schrijver Fons Wijers op waarheid berust en er ergens in de Karpaten en wellicht ook elders nog een groep neaderthalers leeft die zich hebben aangepast om niet op te vallen. Nu zijn ‘ze’ er nog maar dan op een andere manier. In ons DNA zijn nog sporen te vinden van die andere mensensoorten die samen met ons op deze aardkloot rondliepen. Terug naar Kennedy.

De meest gangbare verklaring voor ons overleven is de verklaring dat we intelligenter waren, daarom noemen we onze soort ook de ‘denkende’ of ‘slimme’ mens. We zouden in tegenstelling tot die andere mensensoorten, beschikken over: “het unieke vermogen om taal en kunst te gebruiken om er ideeën mee uit te drukken en uit te wisselen. Doordat we beter samenwerken en  effectiever handelen dan de grotere, sterkere neanderthalers en andere mensensoorten die niet over deze vaardigheden beschikten.[3] Je kunt hierin het betoog van Yuval Noah Harari in zijn  boek Sapiens in herkennen. ‘Ook gij Ballonnendoorprikker’, kunnen jullie nu Julius Caesar parafraserend, zeggen. En inderdaad heb ook ik dit verhaal verkondigd, verwijzend naar Harari. Nu zou dat met die kunst wel eens anders kunnen liggen net zoals met dat verschil in ‘slimheid’. Daar komen de ziekten en plagen om de hoek kijken de manier waarop de verschillende mensensoorten zich erop aanpasten.

Het zal alle nationalisten teleurstellen, we komen allemaal ‘out of Africa’. Alleen lukte het onze soort die eerste kwartmiljoen jaar niet om, afgezien van een tijdelijke klein uitstapje, werkelijk verder te komen dan Afrika. Dit terwijl de neanderthaler vooral in Europa rondhing en de Denisova mens de Aziatische hoogvlaktes bevolkte. Dat ‘wij’ maar ook ‘zij’ niet verder kwamen was, zo betoogt Kennedy, het gevolg ziekten en plagen: ”Ziekteverwekkers die bij de Homo sapiens relatief onschuldige symptomen opriepen konden de neaderthalers fataal worden, en omgekeerd. Hierdoor trokken ziekteverwekkers een ‘onzichtbaare grens: het was voor Homo sapiens onmogelijk uit Afrika te migreren, omdat ze dan vroeg of laat op neaderthalers met hun infectieziekten zouden stuiten, en hetzelfde gold voor de neanderthalers wanneer zij naar het zuiden trokken.[4] Hoe hebben onze voorouders dan toch Afrika kunnen verlaten?

Het antwoord op die vraag is eenvoudiger maar ook lastiger dan gedacht: “door met de neanderthalers nageslacht te gaan produceren. Voortplanting met een andere nauw verwante soort vormt een onbedoelde vorm van biohacking: het levert onmiddellijk een soort genetische varianten op die al aan de nieuwe omgeving zijn aangepast.[5] En nu het lastige deel: dat zou dan toch ook voor de neanderthalers gelden, waarom zijn die dan uitgestorven en niet Afrika ingetrokken? Dat komt door het klimaat. “de laatste ijstijd , … maakte het voor de neanderthalers moeilijk om te overleven.” Dit maakte dat er maar weinig van waren “Schattingen van de omvang van hun populatie lopen uiteen van tussen de vijf- en zevenduizend zielen- alles behalve omvangrijk als je bedenkt dat ze waren verspreid over een leefgebied dat zich uitstrekte van de Atlantische Oceaan tot in Siberië.” Dit had tot gevolg dat hun genoom beperkt was: ‘Uit analyse van het DNA van een vrouwelijke neanderthaler die vijftigduizend jaar geleden leefde in het Altajgebergte, blijkt dat haar ouders elkaars halfbroer en halfzus waren  en dat parende nauwe verwanten eerder regel dan uitzondering vormden..” In Afrika, waar de Homo sapiens leefden, was het klimaat veel vriendelijker, was er meer eten en dat zorgde voor een veel grotere populatie van tussen de 120.00 en 325.000 individuen. Maar belangrijker: “hun genoom vertoonde viermaal zoveel diversiteit. Hierdoor zullen ze veel weerbaarder zijn geweest tegen infectieziekten die de neanderthalers bij zich droegen.[6]

Van daaruit trekt Kennedy door de geschiedenis van de mensheid en maakt aannemelijk dat ‘plagen’ en dus bacteriën en virussen wel eens een belangrijkere rol kunnen hebben gespeeld dan sterke mannen. Zo roeide Euraziatische infectieziekten de inheemse Amerikaanse bevolking nagenoeg uit. Dat maakte het koloniseren ervan een stuk makkelijker. Daar waar plagen de Europeanen in de Nieuwe wereld hielpen, belemmerden ze hen gedurende heel lange tijd om vaste grond onder de voeten te krijgen in tropisch Afrika. De gele koorts en vooral malaria bleken lange tijd een onneembare horde, ‘onzihtbare grens’ voor de Europeaan. Die twee plagen speelden, zo laat Kennedy zien, ook een belangrijke rol in het ontstaan van de Trans-Atlantische slavenhandel.

Met Een geschiedenis van de wereld in zeven plagen is Kennedy erin geslaagd om ook zonder ‘grote mannen of vrouwen’ als hoofdrolspelers een boeiende en levendige geschiedenis te schrijven. Een geschiedenis die eindigt met de recente Covid 19 pandemie. Een geschiedenis met die groten als figuranten.


[1] Jonathan Kennedy, Een geschiedenis van de wereld in acht plagen, pagina 82

[2] Idem pagina 86-87

[3] Idem, pagina 33

[4] Idem, pagina 46

[5] Idem, pagina 47

[6] Idem, pagina 49-50

Uitgelicht

Free to Choose

“In 1988 speelde het Nederlands elftal de finale van het Europees Kampioenschap voetbal tegen de Sovjet-Unie. Nederland won door doelpunten van Gullit en dat prachtige schot van Marco van Basten. Op dat moment was er niemand die zich een wereld zonder Sovjet-Unie kon voorstellen. Een jaar later viel de Berlijnse muur en nog twee jaar later bezweek de Sovjet-Unie. Trouwens in 1914 en zelfs in 1917 kon niemand zich een wereld met Sovjet-Unie voorstellen.” Dit schreef ik in een van mijn laatste prikkers uit 2018. Ik moest eraan denken bij het lezen van het transcript van een interview dat Lex Bohlmeijer bij De Correspondent had met econoom Robert Dur.

Relativity Stairs van MC Escher. Bron: deviantart.com

Bijzonder aan deze passage is dat zij een aantal zaken bevat die alleen voor ons mensen reëel zijn en dus bestaan. Voor ons is Nederland een reëel en werkelijk bestaand iets, net zoals de Sovjet Unie dat vanaf 1917 tot 1991 was. Net als Denemarken, Spanje en Finland. Als we ernaartoe gaan dan verandert er iets. In die landen spreken ze een andere taal en hebben ze vaak net wat andere gewoonten en soms moet je je paspoort laten zien anders kom je het land niet in. We kunnen ze op de kaart aanwijzen. Maar zoals Frits Bom in de jaren negentig met zijn programma De vakantieman liet zien, kan niet iedereen dat. Maar zelfs al kan iemand ze niet aanwijzen op de kaart, toch zijn die landen voor ons zeer reëel. Als je het elk ander dier op Aarde zou kunnen vragen, dan zou het je verdwaasd aankijken: ‘Frankrijk? Wat is dat?’ Of zoals het Klein Orkest zong: “Alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn. Worden niet teruggefloten ook niet neergeschoten. Over de muur, over het ijzeren gordijn. Omdat ze soms in het westen soms ook in het oosten willen zijn.” Landen zijn spinsels in onze menselijke fantasie maar wel spinsels die voor mensen zeer serieus en reëel zijn. Zo reëel dat het willen gaan van Oost- naar West-Berlijn je dood kon betekenen. 

Daarmee komen we op de grootste kracht van de mens en dat is zijn vermogen om verhalen te verzinnen die voor de verzinner en voor zijn soortgenoten net zo reëel zijn als een boom of een rivier. Of zoals Harari het in zijn Sapiens beschrijft: “Sinds de cognitieve revolutie leven sapiens aldus in een dubbele realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve realiteit van rivieren, bomen en leeuwen en aan de andere kant de imaginaire realiteit van goden, naties en corporaties.”  Twee werelden en sinds de opkomst van het virtuele wellicht zelfs in drie. Voor nu hou ik het even bij de twee van Harari. Dit: “vermogen om met woorden een imaginaire realiteit te creëren stelde grote aantallen vreemden in staat effectief samen te werken.[1]  Maar zoals bijna alles, om de grote helaas te vroeg overleden ‘filosoof’ Johan Cruijff te verhaspelen: ‘ieder voordeel hep z’n nadeel.’ In dit geval meerdere.

Het samenwerkingsvoordeel kent nadelen. Verhalen die ‘binden’, scheiden ook. De verhalen zijn bedoeld om een groep te binden, maar door het binden van die groep, scheiden ze die groep ook meteen van anderen. En zoals Madelaine Böhme c.s. schrijven: “Binnen onze relevante, vertrouwde groepen concurreren wij om sympathie, strijden we om erkenning en reputatie, naar buiten toe sluiten we ons af. Dat is een erfenis uit ons grijze verleden, toen de concurrentie om voedsel, seksuele partners en andere bestaansbronnen nog veel belangrijker was om te overleven dan tegenwoordig.” En daarmee zijn we bij de reden achter ons succes als diersoort maar ook de reden waarom we ‘elkaar groepsgewijs de koppen in slaan’. Dat nadeel is, zoals Böhme c.s. schrijven: “de schaduwzijde van een nog niet volledig ontwikkelde sociale competentie.” Gelukkig heeft dat nadeel ook een voordeel: “door ons vermogen tot zelfreflectie en de mogelijkheid om met elkaar te praten beschikken we in principe over de middelen om kloven te dichten. [2]

Een ander nadeel van dubbele realiteiten brengt me bij  het interview van Bohlmeijer met Dur. Een interview waarin het kapitalistisch systeem centraal staat. Dat systeem is een: ‘figment of our immagination’, iets dat echt lijkt maar het niet is. Kapitalisme is een theorie, een theoretisch model om dat de mens gebruikt om wat er in de objectieve realiteit gebeurt, te verklaren. Het behoort tot wat Harari noemt de imaginaire realiteit. En, zoals de Tsjechische econoom Tomáš Sedláček in zijn De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesh tot Wall Street schrijft, is de economische wetenschap in de ban van het rationalisme en heeft de Franse filosoof René Descartes hier een belangrijke rol in gespeeld. Net zoals hij die rol voor alle andere wetenschappen heeft gespeeld.  Sedláček geeft de kern van dat denken als volgt weer: “De reductie van de menselijke antropologie gaat hand in hand met de reductie van intellect tot wiskunde. In die wereld is er geen ruimte voor emotie, kans of lege ruimte. Alles grijpt met deterministische gestrengheid en de precisie van een horloge in elkaar.[3]” Die ‘reducties van de menselijke antropologie, noemen we modellen en ‘kapitalisme’ is zo’n model. Het zijn, weer Sedláček: “Systemen met interne inconsistenties, die gedeeltelijk in strijd zijn met de werkelijkheid, die vaak zijn gebaseerd op louter en doelbewust onrealistische veronderstellingen, en die in hun uiterste consequentie tot absurde conclusies leiden, worden desondanks met succes toegepast.[4] 

Het geloof, dat is het en niets anders, in dat kapitalistische model bereikte met het denken van Friedrich A. van Hayek haar hoogtepunt. Hayek geloofde in de onfeilbaarheid van de vrije markt. Hij bleef zich verzetten tegen overheidsingrijpen in het algemeen en staatsplanning van de economie in het bijzonder. Volgens Hayek bevatte de markt en de partijen die erop actief zijn, alle kennis die nodig is om altijd tot de juiste beslissing te komen. Hij beschreef het zelf als volgt: ”Als we de ware functie van het prijsmechanisme willen begrijpen, moeten we dit zien als een (…) mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. … Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maandenlang onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.[5]” Deze manier om de markt te beschrijven noemt Cassidy ‘het telecommunicatiesysteem van Hayek’ en dit systeem is voor de neoliberalen de samenleving.

Het neoliberale model reduceert, om Sedláčeks aan te halen, tot economie en reduceert economie tot ‘vrije markt’. Een mechanisme waar de overheid niet moet ingrijpen want dat verergert de zaken alleen maar. Hayek vertrouwde erop dat de markt alles goed regelt. Het algemeen belang was immers niets meer dan een optellingen van de individuele belangen en als iedereen op de markt zijn eigen belang najaagde, dan komt het vanzelf goed met de samenleving. Hier zat Hayek er echter naast. De filosoof John Gray verwoordt de misser van Hayek: “Er is niets aan marktprocessen dat ervoor zorgt dat ze zich automatisch stabiliseren op het gewenste niveau. Hayek verdienste is erin gelegen dat hij aantoonde dat een succesvolle planeconomie een utopie is. Hij zag echter over het hoofd dat dat ook geldt voor de zelfregulerende markt.[6]” Die blindheid voor de gebreken van de vrije markt, hebben zijn navolgers overgenomen. 

Kapitalisme, neoliberaal uitgelegd of niet, is echter niets meer en niets minder dan een imaginaire realiteit om dat wat in de objectieve realiteit gebeurd, te verklaren. Een imaginaire realiteit in de vorm van een model met alle nadelen waar Sedláček ons op wijst. Het is, om in huidige termen te spreken, een frame. Een imaginaire realiteit frame die Bohlmeijer in het interview lijkt te zien als objectieve realiteit getuige vragen zoals: “Recent onderzoek gaat over de waardering van burgers voor experimenteel beleid. Dat is een manier om te kijken of je binnen het kapitalistische systeem dingen kunt verbeteren?”  En: “Of laat ik het zo zeggen: begint de schade die ons kapitalistische systeem aanricht niet groter en groter te worden?”  een laatste voorbeeld: “Daar is het kapitalisme rechtstreeks verantwoordelijk voor,” waarbij ‘daar;  verwijst naar: “een aanstormende klimaatcrisis.”

Het kapitalisme is nergens voor verantwoordelijk want het is niets. Het is imaginaire realiteit van de mens. Haal de mens weg van de aarde en het klimaat blijft, maar iets wat ‘kapitalisme’ heet, zal je niet vinden. Het ‘kapitalisme’ verplicht ons tot niets en belemmert ons ook niet in ons handelen. Het is nergens voor verantwoordelijk. Het probleem van imaginaire realiteiten is dat de bedenkers ervan de werkelijkheid vervolgens door de mallen van dat construct proberen te persen. Ze denken en handelen volgens de logica van dat imaginaire realiteit. Een gelovige ziet overal de hand van zijn god, zelfs in een doelpunt van Maradonna. Als we zaken anders willen doen, dan is er niets dat ons belemmert behalve wijzelf en de grenzen van de objectieve realiteit. In de objectieve realiteit hebben we de vrijheid om ons te bevrijden van imaginaire realiteiten. We zijn op dit gebied, om de titel van een boek van Milton en Rose Friedman aan te halen: Free to Choose. Alleen kon dat bij de Friedmans, neoliberaal als ze waren, alleen maar op vrije markten.


[1] Yuval Noah Harari, Sapiens, Een kleine geschiedenis van de mensheid, pagina 42  

[2] Madelaine Böhme, Rüdiger Braun, Florian Breier, Hoe wij mensen werden, pagina 214

[3] Tomáš Sedláček, De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesh tot Wall Street, pagina 209

[4] Idem, pagina 213

[5] Geciteerd uit John Cassidy, Wat als de markt faalt, pagina 52

[6] John Gray, Zwarte mis. Apocalyptische religie en de moderne utopieën,  pagina 131

Uitgelicht

Dictatuur van de landbouw

“Als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen,” aldus een zin uit het boek Il Gattopardo (De Tijgerkat) van de negentiende-eeuwse auteur Giuseppe Tomasi di Lampedusa die een belangrijke rol speelde in mijn vorige prikker. Ik gebruikte deze zin die ik tegenkwam in het boek De Droom van Odyseusvan José Enrique Ruiz-Domènec om te laten zien dat er sinds de Krimoorlog van 1853-1856 veel is veranderd, maar toch verdacht veel hetzelfde is gebleven. Die zin liet me niet los en bracht me bij de recente Nederlandse politiek in het algemeen en de BBB in het bijzonder.

Bron: Wikipedia

‘Als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen’ Neem de strijd tegen de elite die de PVV en het FvD voeren. Is het werkelijk een strijd tegen ‘dé elite’ of een strijd tegen ‘deze elite’? Baudet was daar, in een interview met een Zwitserse krant van enkele jaren gelden, heel duidelijk in toen hij zei: “society needs an elite that leads the way.” Dus weg met ‘deze’ elite op naar de mijne! Hij denkt daarbij aan een soort achttiende-eeuwse bourgeoisie want dat was de tijd met: “a proper society ,” die zich kenmerkt, aldus Baudet door: “an equilibrium (…), a delicate balance that has culminated in what we might call ‘the individual properly understood.’” Dus wil hij terug naar de: “bourgeois society, bourgeois traditions, the bourgeois way of life of ordinary people.” Dat de overgrote meerderheid van onze voorouders niet tot die bourgeoisie behoorden en niets te vertellen hadden, zegt hij er niet bij.

Dan naar de BBB. Dat er iets moet veranderen in de manier waarop de landbouw in Nederland is vormgegeven, is al heel lang bekend. Het mestprobleem is al een bekende sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Boeren produceerden veel meer mest dan goed was voor hun eigen grond. Als ze al grond hadden. Die problematiek leidde in 1984 tot de Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderijen ingediend door de minister van Landbouw, de CDA-er Gerrit Braks. Een noodwet die de bouw van nieuwe varkens- en kippenstallen verbood. Hiermee moest de groei van de veestapel worden voorkomen. Het werd geen succes, er kwam steeds meer in plaats van minder vee en de stallen werden steeds groter. De techniek, betere voeding, betere apparatuur zou de problemen wel oplossen. Een patroon dat zich sindsdien heeft herhaald en dat culmineerde in de Programmatische Aanpak Stikstof  (PAS). Een toverregeling omdat er werd vooruitgelopen op ‘technologische ontwikkelingen’ die er in de toekomst voor zouden zorgen dat alles weer binnen de normen zou komen. Onderdeel van deze aanpak was een vrijstelling van de vergunningsplicht voor een grote groep ondernemers, vooral agrarische bedrijven met vee. Voor deze bedrijven volstond een melding (PAS-melders). Die Aanpak werd in 2019 door de Raad van State ongeldig verklaard waardoor die PAS-melders toch een vergunning moesten aanvragen voor een bedrijf dat er al stond. Dit was trouwens niet de eerste keer dat een rechter een aanpak naar de prullenbak wees. In 2003 werd Nederland door het Europees Hof van Justitie veroordeeld voor het niet naleven van de nitraatrichtlijnen. Dit ondanks de mest en mineralenboekhoudingen waar sinds 1987 mee werd gewerkt.

Veertig jaar lang hebben de agrarische bedrijven, hun vertegenwoordigers en onze overheid er alles aangedaan om de cirkel (het importeren van extra mineralen via veevoer) een vierkant te laten lijken (verminderen van de ‘uitstoot’ van die mineralen). Wat gebeurt er na die veertig jaar? Een agrarisch communicatiebedrijf dat zaken doet met grote partijen in de agrarische sector begint een politieke partij: de Boer Burger Beweging. Ze zoeken er een persoon bij, Caroline van der Plas, die ‘normaalheid’ uitstraalt en goed uit haar woorden komt. Goed uit haar woorden komt zonder werkelijk iets te zeggen. Een partij die van dubbelzinnigheid in elkaar hangt. Want aan de ene kant betoogt de partij in haar programma; “Elke boer wil voedsel- of bloemenboer zijn en geen energieboer.”  Om iets verder te betogen dat: “Het stroomnetwerk van de netbeheerders op het platteland moet worden aangepast, zodat boeren en burgers volop de daken kunnen vol leggen met zonnepanelen en ook in staat zijn de energie terug te leveren aan het elektriciteitsnet.”  Of neem de volgende passage: “Natuur en milieu, stoppen niet bij de grens. Er komen Europese doelstellingen en samenwerkingen bij het behoud en verbetering van natuur en milieu. Dit in plaats van bovenwettelijke Nederlandse doelstellingen en eisen.” Die Europese doelstellingen zijn er al. Die zijn vastgelegd in die nitraatrichtlijnen en in de regelgeving rond de Natura 2000 gebieden. Die zogenaamde ‘bovenwettelijke Nederlandse doelstellingen en eisen’ zijn opgesteld op basis van die Europese doelstellingen.

Aan de ene kant betoogt de partij: “Rechtstreekse verkiezingen maken een einde aan de partijpolitieke benoemingen in de achterkamers. BBB is voor meer transparantie en meer democratie.” Om aan de andere kant te bepleiten dat de: “Geborgde zetels bij de waterschappen (natuurorganisaties, bedrijfsleven en boeren) blijven behouden.” Dit omdat het: “onwenselijk (is) om alleen politieke agenda’s te laten beslissen over voedselproductie en waterbeheer. Inhoudelijke (hydrologische) kennis en verstand van zaken is van groot belang. Burgers moeten op de kennis van eigenaren van gronden kunnen vertrouwen.” Maar ook: “Agrarische belangenbehartigers krijgen de vrijheid om te komen tot een praktisch werkbaar systeem dat goed is voor dieren. Er komt geen verplichte reductie van eiwit in veevoer.” En: “De wetenschappelijke onderbouwing van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bepaalt de toelating van ontsmettingsmiddelen en niet de emotie van de politiek. De politiek wisselt elke vier jaar, dit is geen garantie voor consistent beleid met kennis van zaken.” Het meest bijzondere is nog wel de wet Recht op Landbouw die de partij wil: “Deze wet waarborgt het bestaansrecht van boeren, vissers en tuinders in Nederland. Zo wordt voorkomen dat mensen en organisaties, die geen directe belangen hebben bij uitbreiding of modernisering van wettelijk toegestane agrarische bedrijven, jarenlange procedures gaan voeren tegen boeren, alleen maar omdat ze tegen een bepaalde bedrijfstak zijn.” De partij lijkt de landbouwsector uit de democratie te willen halen. Ze wil een ‘dictatuur van de landbouw’.  Een landbouw waarvoor andere of geen wetten en regels gelden. Eigenlijk precies zoals het de afgelopen veertig jaren ook al was.

Een slimme zet van dat door de agrarische industrie gesteunde communicatiebureau om te roepen dat alles moet veranderen terwijl het doel is om alles hetzelfde te laten. Alles tot zo ongeveer op de personen die ‘de verandering om alles hetzelfde te laten’ moeten vormgeven. Die zijn immers vooral afkomstig uit CDA- en in mindere mate VVD-kringen. Partijen die verantwoordelijk zijn voor ‘hetzelfde’ dat vooral ‘hetzelfde’ moet blijven.

Uitgelicht

‘To curb Russian aggression’

“Half a league, half a league. Half a league onward. All in the valley of Death Rode the six hundred. “Forward, the Light Brigade! Charge for the guns!” he said. Into the valley of Death rode the six hundred.” Zo begint het gedicht The Charge of the Light Brigade van Alfred Tennyson[1]. Het gedicht beschrijft een gebeurtenis in 1854 uit de Krimoorlog (oktober 1853 tot maart 1856). De aanval van de lichte brigade van de Britse cavalerie op een stelling van het leger van tsaristisch Rusland. Ik moest hieraan denken toen ik in de Volkskrant las over de ‘lang verwachte aanval’ van de Oekraïners op de Russen die toch nog even op zich laat wachten.

Charge of the Light Brigade door Richard Caton Woodville Jr. Bron: Wikipedia

“Cavoli (hoofd van het European Command van het Amerikaanse leger en de hoogste bevelhebber van de Navo) maakte er geen geheim van dat de VS uitvoerig met Oekraïne hebben overlegd over hun geheime militaire plan en wat ze nodig hebben. ‘Natuurlijk hebben wij met ze hieraan gewerkt’, aldus de commandant van alle Amerikaanse militairen in Europa. ‘Elke strijdmacht kan altijd meer van alles gebruiken. Maar volgens de modellen die wij zeer zorgvuldig met hen hebben uitgewerkt, bevinden de Oekraïners zich in een goede positie,’” zo lees ik. Ook de Russen hebben zich versterkt: “Uit onderzoek van persbureau Reuters bleek donderdag dat de Russische verdedigingslinie vooral in de zuidelijke regio Zaporizja en het gebied richting de Krim het sterkst is. Dit duidt erop dat Moskou zich zorgen maakt dat Oekraïne hier wil toeslaan. Kyiv zou met een verrassingsaanval in het zuiden de Krim kunnen afsluiten.”

De Krim, sinds 1771 Russisch na een eerdere oorlog tussen het Ottomaanse en het Russische Rijk, daar bij  Balaklava waar de lichte brigade onder leiding van Lord Cardigan met zijn 607, ja zeven meer dan in het gedicht maar die dichterlijke vrijheid gunnen we Tennyson, een vallei in reed en de charge uitvoerde. Een charge gericht op het verkeerde doel die hopeloos mislukte omdat de Russen met hun artillerie in een hoge positie en volledig ingegraven lagen en de Britten vanuit drie zijden onder vuur namen. Maar waarom streden die Britten, net als de Fransen daar op de Krim tegen de Russen? Lord Palmerston gaf daarop het eenvoudige antwoord: “The main real object of the war was to curb the aggressive ambitions of Russia.[2] Rusland probeerde in die tijd, net als nu, haar invloed in de wereld en haar directe omgeving, te vergroten. Een plek waar dat kon was aan haar zuidgrens want daar lag de ‘zieke man van Europa’, het eens zo machtige maar nu in verval zijnde Ottomaanse Rijk.

‘To curb the aggressive ambitions of Russia’ was een antwoord dat het goed deed bij het ‘verkopen’ van een oorlog. Je ‘moet’ iets doen omdat ‘die andere’ iets doet. Nu was dat ‘iets doen’ een ietwat verlate reactie. De Russen waren in juli 1853 al Moldavië en Walachije binnen gevallen, beiden behoorden tot het Ottomaanse Rijk. Dit onder het mom van het ‘bevrijden van geloofsgenoten’ maar het ging eigenlijk om grond en vooral toegang tot een ijsvrije haven en het liefst de controle over Istanbul en dus de doorgang tussen de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Toen de Ottomanen de Russen drie maanden later de oorlog verklaarden, vernietigde de keizerlijke Russische marine de Ottomaanse vloot in de zeeslag bij Sinop. Dit alarmeerde de Britten en Fransen. Nee, ze maakten zich geen zorgen om het welzijn van de bevolking van het Ottomaanse Rijk en ook niet om de sultan. Ze maakten zich vooral zorgen om de reële kans dat de Russen werkelijk de controle zouden krijgen over Istanbul. Voor de Fransen was het Ottomaanse Rijk een belangrijke handelspartner en dat zou wegvallen bij een Russische overwinning. De Britten waren bevreesd dat de Russische dominantie hun toegang tot Brits Indië in gevaar zou brengen. Voordat de gevechten op De Krim losbarsten en dus de lichte brigade haar ondergang tegemoet reed, was de aanleiding voor de oorlog al ongedaan gemaakt. Onder Oostenrijks-Hongaarse druk hadden de Russen zich teruggetrokken uit Moldavië en Walachije Waarna de die gebieden werden ingelijfd door het Oostenrijks-Hongaarse Rijk. Dit zonder dat een Brit of Fransman zich er druk over maakte. Dat weerhield de partijen er niet van om ten strijde te trekken en de eerste moderne industriële oorlog uit te vechten. Een oorlog waarin in een relatief korte tijd tussen de 400.000 en 750.000 doden, zowel soldaten als burgers, vielen.

‘To curb the aggressive ambitions of Russia’ klonk voor velen in de wereld vreemd uit de mond van de Britten. Die velen waren juist het slachtoffer geworden van Britse agressie. Neem de Birmezen, in drie fases, drie oorlogen (1824-1826, 1852-1853 en de laatste in 1885) werd het land ingelijfd bij het Britse Rijk. Neem de Chinezen die kunnen zich de Opiumoorlogen met de Britten, waarmee de eeuw van vernedering begon, nog goed herinneren. Die herinnering is een van de drijfveren onder hun huidige beleid. En ook de Afghanen kunnen erover meepraten. Ook zij kregen drie keer een Brits leger op bezoek maar hadden meer succes en behielden hun zelfstandigheid.

‘To curb the aggressive ambitions of Russia’ is het antwoord dat het nu ook nog goed doet. Een antwoord dat je nu ook hoort van bijvoorbeeld de Amerikaanse president Biden. Voeg daarbij woorden als vrijheid en democratie en je hebt de ‘winnende combinatie’ tenminste in landen die nooit geleden hebben onder ‘aggressive ambitions’ van de partijen die dit Rusland terecht verwijten. Partijen die eronder hebben geleden, zien de wereld net iets anders.

En daarmee kom ik bij een passage uit het boek Il Gattopardo (De Tijgerkat) van de negentiende-eeuwse auteur Giuseppe Tomasi di Lampedusa. Ik kwam ze tegen in het boek De Droom van Odyseus van José Enrique Ruiz-Domènec. Een boek waarin Ruiz-Domènec je meeneemt, zoals op de kaft vermeld: “op een culturele reis over de Middellandse Zee … een boek om mee naar het verleden te reizen, het heden te begrijpen en na te denken over de toekomst.” En dat doet het. Het boek laat zien dat veel van wat ons tegenwoordig bezighoudt, al een lang verleden heeft. “Als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen,”  zo luidt die passage. Sinds de charge van de lichte brigade is er veel veranderd. Er zijn ideologieën gekomen en gegaan net zoals er landen en staten zijn gegaan en gekomen en soms ook alweer gegaan. Alles lijkt veranderd maar toch ook weer verdacht veel hetzelfde.


[1] https://www.poetryfoundation.org

[2] José Enrique Ruiz-Domènec, De Droom van Odyseus,  pagina 300

Uitgelicht

Een moderne Rousseau

Volgens Johannes Visser heeft het onderwijs: “een groter probleem dan slechte cijfers: leerlingen die voortdurend druk ervaren, altijd gestrest zijn, en van cijfer naar cijfer leven. In de afgelopen twintig jaar is het percentage jongeren dat druk en stress ervaart door school bijna verdrievoudigd: van 16 naar 45 procent. Ruim een kwart van de leerlingen op de middelbare school ervaart vaak of altijd stress door school en huiswerk.” Zo schrijft hij in een artikel bij De Correspondent. Na het lezen van het artikel moest ik denken aan appels, peren, knollen, citroenen en aan Jean Jacques Rousseau.  

In zijn artikel analyseert hij de huidige problemen in het onderwijs. Het wordt bijzonder omdat hij daarbij een lange omzwerving maakt door de geschiedenis van de mensheid: “Het overgrote deel van de geschiedenis van de mensheid leerden kinderen wel, maar ze hoefden niet naar school. Mensen trokken van plek naar plek en leefden samen als jagers en verzamelaars. Soms schoten ze een bizon en hadden ze voor weken te eten, dan weer plukten ze veenbessen en maakten ze hun eigen jam. De hele dag door zongen en dansten ze de zon tegemoet en nooit waren ze ongelukkig. Nee, geintje. Van hoe mensen tienduizenden jaren geleden leefden, is niet zoveel met zekerheid te zeggen. Maar: er bestaan nog steeds gemeenschappen van jagers en verzamelaars, en van hen leren antropologen hoe we waarschijnlijk het grootste deel van de geschiedenis samenleefden en leerden, zonder dat er scholen waren. En één ding hadden we als jager-verzamelaars goed begrepen. Wat ons gemotiveerd en gezond houdt. Autonomie.” En als er iets schort aan ons onderwijs dan is het dat het, zo betoogt Visser, de autonomie van kinderen beperkt.

Waar het mis ging? (R)ond het begin van de twintigste eeuw, in Nederland vanaf 1901 moesten alle kinderen verplicht naar school. Leerplicht, noemden we het, al zou schoolplicht een beter woord zijn – want leren deden kinderen die honderdduizenden jaren daarvoor natuurlijk ook al.” Vanaf dat moment werd leren controleren aldus Visser en dat beperkte de autonomie. Bij de jager-verzamelaars ligt dat anders: “Kinderen gaan niet naar school maar spelen bijna de hele dag door, zeggen antropologen die gemeenschappen van jager-verzamelaars over de hele wereld hebben bestudeerd.”

Visser vergelijkt appels, de samenleving van jager-verzamelaars,  met peren, onze huidige moderne samenleving. Twee totaal onvergelijkbare grootheden met als enige overeenkomst dat ze beiden bestaan uit mensen. Een kind van een groep jager-verzamelaars ziet om zich heen alles wat nodig is om in die groep te kunnen overleven. Het ziet hoe er wordt gejaagd en verzameld. Het ziet hoe de spullen worden gemaakt die daarvoor nodig zijn en het ziet hoe het gejaagde en verzamelde wordt verwerkt tot de gewenste vorm. Voor een kind in onze huidige moderne samenleving is dat onmogelijk. Tegenwoordig ziet een kind een klein deel van de wereld van zijn of haar ouders. Namelijk het leven in het gezin. Het ziet bijvoorbeeld dat er spullen naar binnen worden gesleept vanuit iets wat een ‘supermarkt’ wordt genoemd. Hoe die spullen daar terecht komen en wat de ouders ervoor moeten doen om die spullen naar binnen te slepen, blijft buiten het blikveld. Ze zien dat ze in een auto worden gestopt en dan naar opa en oma worden gereden. Wat er allemaal voor nodig is om dat mogelijk te maken, blijft buiten het blikveld. Je kunt je afvragen hoe autonoom de keuze van een jager-verzamelaarskind is? Hoe “zelfstandig is de menselijke wil” van een jager-verzamelaarskind, om de definitie van het woord dat de Van Dale geeft, aan te halen? De enige keuze die wordt voorgeleefd is keuze binnen het stramien ‘jager-verzamelaar’. Als die kinderen goed kijken naar hun jager-verzamelaarssamenleving, dan zouden ze, net als kinderen in onze huidige samenleving, tot de conclusie komen dat hun samenleving van afhankelijkheid aan elkaar hangt. Dat ze elkaar nodig hebben en dat autonomie daarmee een idee-fixe is.

 Een kleine studie naar het ontstaan van de eerste Leerplichtwet van 1901, zou Visser hebben geleerd dat die Leerplichtwet en het eraan voorafgaande Kinderwetje van Van Houten juist heel veel hebben betekend voor de autonomie van kinderen. Dat Kinderwet van 1873,  tien jaar na de afschaffing van de slavernij, kwam er niet om de autonomie van de kinderen te beperken. Dat was juist om hun ‘autonomie’ te vergroten. De overgrote meerderheid van de kinderen werkte namelijk vanaf een jaar of zes mee op het land en in de 19e eeuw ook in de fabrieken. Het maakte een einde aan een situatie die te vergelijken was met de manier waarop de jager-verzamelaarskinderen leerden: kijken wat hun ouders doen en dat herhalen. Daaraan maakt het ‘kinderwetje’ een einde. Daaraan en aan de werkdagen voor kinderen van zes jaar van de 12 tot 14 uur en dat 6 dagen in de week. Ja, ze hadden het wellicht nog slechter dan de plantageslaven want fysieke straffen behoorden tot het repertoire en de ‘bevoegdheid’ van de bazen. De leerplichtwet van 1901 zorgde er vervolgens voor dat ieder kind kon en kan leren lezen, schrijven en rekenen. Zaken die bijdragen in de ‘autonomie’ van iemand begin twintigste eeuw maar ook in de huidige tijd. Kon en kan omdat de wet geen plicht tot leren bevat. Artikel 2 eerste lid van de Leerplichtwet 1969 bepaalt dat het  de wettelijke plicht is van: “Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, (…) overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.”  De wet bevat geen plicht voor de jongere om iets te leren.

Nu probeert Vissers ons ervan te overtuigen dat de manier waarop de kinderen van jager-verzamelaars zich voorbereiden op het leven wellicht een goede manier is voor kinderen in de moderne samenleving. “En misschien gaf de leerling die alleen maar tienen haalde ook een goede richting aan, toen ze in ons gesprek terugblikte op haar tijd als scholier: ‘Tegen mezelf van toen zou ik nu zeggen: meid, ga toch lekker met vrienden boogschieten te paard.’” Laat kinderen doen wat ze leuk vinden. Laat ze maar: “spelen bijna de hele dag door.”  Zou dat nog steeds werken in een samenleving die dermate is gespecialiseerd dat niemand meer het totaaloverzicht heeft van alles wat er moet gebeuren om ze draaiende te houden? Om hieruit te kunnen kiezen en te overzien wat de gevolgen van dat ‘kunnen kiezen’ van bijvoorbeeld ‘boogschieten te paard’ zijn, is ‘spelen’ niet voldoende’. Is onderwijs in onze huidige samenleving niet juist ook bedoeld zodat de kinderen dat overzicht krijgen en vervolgens onderbouwd ‘kunnen kiezen’? Laat onderwijs je, als het goed is vormgegeven, niet verder kijken en doordenken wat iets kiezen voor gevolgen kan hebben? Is onderwijs in de huidige moderne samenleving niet wat ‘spelen’ is bij ‘jager-verzamelaars? Verkoopt Visser geen knol, de jager-verzamelaarsaanpak van leren’ voor een citroen?

Als laatste of eigenlijk als eerste, moest ik denken aan Jean-Jacques Rousseau. Alhoewel hij de term niet heeft uitgevonden, dat was de Engelse dichter John Dryden, is ‘de nobele wilde’ onlosmakelijk met Rousseau verbonden. In een kleine periode tussen het extreme van bruut dierzijn en de dierachtige mensapen aan de ene kant en de civilisatie en extreme decadentie aan de andere kant van onze huidige egocentrische maatschappij was de mens, zo betoogt Rousseau in zijn Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes, het gelukkigst.  De staat waarin de mensheid verkeerde voor het moment waarop zijn beroemde uitspraak uit het Discours betrekking heeft: “De eerste man die een stuk land omheinde zei “dit is van mij” en vond anderen naïef genoeg om hem te geloven. Deze man was de ware stichter van de burgermaatschappij. Van hoeveel oorlogen, misdaden en moorden, van hoeveel ellende en armoede zou men niet verlost gebleven zijn wanneer niet iemand de stokken uit de grond getrokken had, de kuilen gevuld had en naar zijn mannen geroepen had: pas op voor deze ellendeling; het zal je einde betekenen als je vergeet dat de vruchten van de aarde van ons allen zijn, en de aarde van niemand.”  Ik moest hieraan denken omdat Visser de jager-verzamelaars lijkt te zien als de staat waarin de mensheid het gelukkigst was. Immers zo is in een noot bij het artikel te lezen: “Sterker: in een studie die Hadza vergeleek met Polen, bleken Hadza veel gelukkiger en tevredener met hun leven.[1] 

Dat leerlingen, zoals Visser schrijft: “steeds meer druk (ervaren), omdat ze het gevoel hebben dat ze moeten presteren – van de maatschappij, van hun ouders, van hun leraren en van zichzelf,” geloof ik meteen. Dat de manier waarop het onderwijs nu is vormgegeven daaraan een bijdrage levert, neem ik meteen aan. Maar hieruit concluderen dat: “onderwijs een plicht is en autonomie een psychologische basisbehoefte, en dat die twee met elkaar op gespannen voet staan,”  dat gaat wel heel kort door de bocht. Dat larderen met een ‘romantische’ opvatting over het leven van jager-verzamelaars en het leven voor de leerplichtwet. Visser maakt een karikatuur van het verleden om zijn betoog in het heden kracht bij te zetten en dat maakt zijn betoog er niet sterker.


[1] De Hadza zijn een nu nog als jager-verzamelaars levend volk in Tanzania.

Uitgelicht

Umwertung der Werte

In mijn jeugd in het toen nog katholieke zuiden van Nederland ging ik naar de sint. Andreasschool. In mijn geboortedorp werd dit de ‘jongensschool’ genoemd omdat op de school tot een paar jaar ervoor alleen maar jongens zaten. Voor de meisjes was er in die jaren een andere school. Die school heette in mijn tijd de sint Sebastianusschool. Het sint maakt al duidelijk dat het beide katholieke scholen waren en andere keus was er niet in het dorp. De enige sint die ook door niet-katholieken wordt aanbeden in Sint Nicolaas. Katholiek was toen echt katholiek met een pastoor die de godsdienstles kwam geven en ons onder schooltijd voorbereidde op de belangrijke stappen in het leven van een katholiek zoals de eerste communie, het vormsel en de grote communie. Die laatste was bij iedereen de favoriete want dan kreeg je cadeaus. Wat het precies inhield, wist ik toen nog niet. Ik moest hieraan denken bij het lezen van een artikel van Shawintala Banwarie en Kamel Essabane bij De Kanttekening. Een bijzonder betoog.

Bron: Wikipedia

“De afgelopen weken was er veel media-aandacht voor gebedsruimten op openbare scholen en moslimleerlingen die daarom zouden vragen. Openbare scholen zijn – zo oordeelde de Commissie Gelijke Behandeling in 2000 – niet verplicht om een gebedsruimte of stilteruimte in te richten.” Zo beginnen ze hun betoog waarin ze openbare scholen oproepen om gehoor te geven aan de vraag van moslimleerlingen om een stilteruimte waarin ze kunnen bidden.Want: “In feite, is het verzoek van deze moslimleerlingen niet anders dan het verzoek van leerlingen om een voetbalveld te hebben, of een spelruimte.”  Het eerste wat ik dacht toen ik die vergelijking met het voetbalveld las was:  ‘eindelijk mensen die voetbal gelijk stellen aan religie’. Nu even zonder gekheid.

Maar eerst even vooraf. Een openbare school is een school die niet uitgaat van een godsdienst of levensbeschouwing. Naast openbare scholen kent Nederland ook bijzondere scholen. Een bijzondere school gaat uit van en geeft les op basis van een godsdienst of levensbeschouwing.

Dat zoals de auteurs beweren: “het openbaar onderwijs in Nederland zich niet profileert als ‘neutraal’ of ‘religievrij’, maar als ‘actief pluriform’”, houdt nietautomatisch in dat de openbare school zich: “Daarmee committeert (…) aan ruimte bieden aan diversiteit, en dus ook aan levensbeschouwing,” in de vorm van een stilteruimte. ‘Actief pluriform’ betekent dat de school open staat voor iedereen, precies zoals de wetgever van haar vraagt. Een openbare school is toegankelijk voor ieder kind. De enige reden waarom een school een kind kan weigeren is als er geen plek meer is. Dit in tegenstelling tot een bijzondere school. Die kunnen van ouders eisen dat zij de ‘grondslag’ waarop de school is gebaseerd, onderschrijven.

Dit is niet de enig, om Nietsche te parafraseren, Unmwertung der Werte, die de beide auteurs hanteren. “Heeft het wel of niet kunnen bidden of mediteren op school effect op het welzijn van leerlingen die daar behoefte aan hebben? Heeft het beperken van religieuze expressie effect op de persoonlijke ontwikkeling en burgerschapsvorming van leerlingen? Heeft het beperken van zelfexpressie effect op hun leerprestaties? Ervaren leerlingen die willen bidden religie als een keuze, of als een essentieel onderdeel van hun identiteit? Zouden sommige leerlingen liever op school bidden dan in de buurtmoskee? De vragen stellen is hen beantwoorden.” Toch vreemd om scholen die duidelijk aangeven waar ze voor staan, namelijk open voor iedereen en niemand een bijzondere behandeling, te verwijten, want dat doen de auteurs, de leerprestaties en burgerschapsvorming van kinderen te belemmeren door stilteruimtes te weigeren. De vraag om een stilteruimte is een vraag om een voorkeursbehandeling en daaraan doet het openbaar onderwijs niet.

Ze gaan verder: “dat openbare scholen vooral met goed onderwijs bezig moeten zijn en niet met religieuze behoeften, negeert de pedagogische en burgerschapsopdracht van het onderwijs.” Een volgende bijzondere verdraaiing. De pedagogische en burgerschapsopdracht van het onderwijs is verwoord in de kerndoelen en dan vooral kerndoel 43: “De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen, en leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.” Dus om leerlingen bij te brengen dat er verschillende manieren zijn om naar de wereld te kijken en te respecteren dat niet iedereen dezelfde opvattingen heeft. Doel van het Nederlandse onderwijs is niet de ‘religieuze behoefte van een leerling te bevredigen. Net zoals het ook geen doel van het onderwijs is om de sportieve of muzikale behoefte van een leerling te bevredigen.

Echt lachwekkend wordt het in de laatste alinea van hun pleidooi. Als de auteurs de volgende vraag stellen: “Willen openbare scholen een verlengstuk zijn van het neoliberalisme dat enkel gericht is op presteren en economische bijdrage, of willen ze staan voor persoonlijke vorming en burgerschapsvorming?” Dat is nogal een verwijt. Openbare scholen hangen dus toch een ‘ideologie’ aan, het neoliberalisme, en leiden kinderen op tot ‘werkslaven’.  

De meest bijzonder Umwertung der Werte is dat de auteurs de bijzondere scholen spiegelen. Daar waar bijzondere scholen van ouders en leerlingen kunnen vragen om de grondslag van de school te onderschrijven, verwachten zij dat een openbare school de ‘grondslag’ van ouders en kinderen onderschrijft. Dat is iets wat het openbaar onderwijs bij wet niet kan en mag.

Uitgelicht

De demagogie van Omtzigt

Wellicht is het jullie ontgaan. Wellicht ook niet. Het jaarlijkse Thorbecke-debat georganiseerd door de stichting Thorbecke Zwolle. Een debat waarin een lezing centraal staat. Deze keer werd die lezing verzorgd door Kamerlid Pieter Omtzigt. Een interessante lezing met demagogische trekjes en een, moet ik zeggen, bijzondere kijk op democratie.

Johan Rudolph Thorbecke. Bron: WikimediaCommons

Omtzigt start zijn lezing in het ‘revolutiejaar 1848’. Als je denkt dat we tegenwoordig in roerige tijden leven, kijk dan even mee terug op het jaar 1848. Een jaar van sociale ellende door hoge voedselprijzen. Een oorzaak hiervan was de beroemde aardappelziekte die ervoor zorgde dat de aardappeloogst mislukte. Een jaar met vele protesten en revolutionaire activiteiten in diverse landen, in februari in Frankrijk en in maart in diverse Duitse staten. Op het Italiaanse schiereiland woedde een oorlog tussen het Oostenrijk -Hongaarse rijk en het koninkrijk Sardinië. Al die revoluties liepen op niets uit, maar dat wisten de revolutionairen tijdens hun acties nog niet, zoals Omtzigt terecht schrijft. 1848 is het jaar dat onze huidige Grondwet het levenslicht zag. Omtzigt houdt een lofzang op die Grondwet maar vooral op de belangrijkste geestelijk vader ervan, de in Zwolle geboren Johan Rudolph Thorbecke.

Thorbeckes voorstel voor een Grondwet werd niet helemaal overgenomen. Op een aantal punten werden, tegen zijn zin, zaken geschrapt en gewijzigd. Zo werd er een passage toegevoegd die toetsing van wetten aan de Grondwet onmogelijk maakte. Ook werd de mogelijkheid om wetten niet geheel of meteen  in te laten gaan erin gefietst. Verder werd Thorbeckes voorstel zo gewijzigd dat de regering geld kon uitgeven zonder dat dit in de algemene begroting is opgenomen. Als vierde werd de plicht van de regering om de Kamer informatie te verstrekken over alle onderwerpen afgezwakt. En dat zijn, zo betoogt Omtzigt, precies die zaken waar we nu last van hebben en waar Thorbecke in 1848 al voor waarschuwde. Voor wie er meer over wil weten, lees Omtzigts betoog want op dit punt is hij bijzonder scherp.

Dat wordt anders als hij over democratie spreekt: “In een democratie controleert de bevolking de regering. Zonder open besluitvorming en transparantie is een democratie hol en leeg: als je niet weet wie het besluit genomen heeft – welke minister, welke partij in het kabinet – op wie moet je dan stemmen bij een verkiezing?”  Een wel erg smal begrip van democratie. In een artikel in de Volkskrant met een verkorte versie van zijn lezing, formuleert hij het nog strakker: “De essentie van een democratie is dat burgers en journalisten de totstandkoming van besluiten van bestuurders kunnen controleren. Op basis daarvan kunnen zij bij verkiezingen stemmen.”  Om het cru te zeggen, ook een dictatuur kan een burger of journalist de totstandkoming van besluiten van bestuurders controleren. De essentie van democratie is niet de controle van de regering door de bevolking en dus transparante besluitvorming zoals Omtzigt beweert. Kern van democratie is dat het, om de Van Dale aan te halen, ‘een staat(svorm) is die aan het hele volk invloed op de regering toekent.

Omtzigt lijkt de overheid in het algemeen en de regering in het bijzonder, als een aparte niet te vertrouwen entiteit te zien en daar wordt het demagogisch. “De ontwikkelingen in gebrek aan openbaarheid de afgelopen jaren baren grote zorgen: de Nederlandse regering laat zich steeds moeilijker controleren …. Tegelijkertijd zijn er steeds nieuwe ongekende mogelijkheden waarmee de overheid alles kan bijhouden of opvragen over burgers: van telecomgegevens tot passagiersgegevens.  En binnenkort ook elke banktransactie boven de 100 euro. De massale afluisterpraktijken en verzamelwoede van de Amerikaanse overheid kwam al aan het licht door klokkenluider Edward Snowden. En recent hebben ook vele westerse regeringen software zoals Pegasus gekocht waarmee zij niet alleen criminelen afluisteren via hun mobiel, maar ook politieke tegenstanders in landen als Spanje, Griekenland en Polen. … Deze processen bieden een kwaadwillende regering ongekende mogelijkheden, zoveel is wel duidelijk. Als wij deze dreigingen niet serieus nemen en mensen die zich druk maken om QR-codes wegzetten als wappies, dan hoeven we het vooral niet over de argumenten te hebben. Dat kan ons duur komen te staan.”  Door al deze zaken uit verschillende contexten op een hoop te vegen, wordt de suggestie gewekt dat overheden bewust een ‘kwaadwillend’ strategie hanteren en in sommige landen zal dat best zo zijn.

Omtzig trekt de regering uit onze democratie. Hij plaats de regering tegenover, om een demagogische term te gebruiken, het volk. In onze democratie zijn wij in de basis zelf die regering. We zijn er zelf bij. Als je dan toch zoekt naar een verbetering voor onze democratie, zoek er dan een die het fundament ervan versterkt. Eentje die de invloed van de bevolking op de regering direct versterkt. Pleit dan, in plaats van de huidige getrapte vorm, bijvoorbeeld voor een direct door de bevolking gekozen regering. Het gebrek aan vertrouwen in de overheid waarvan ook Pieter Omtzigt getuigt zit hem, naar mijn mening, niet in de Grondwet, maar in de dominante ‘cultuur’ in onze huidige samenleving die niet meer van ‘WIJ’ uitgaat maar van ‘IK’. Het is een probleem dat Alessandro Baricco in zijn boek The Game aan de orde stelt. Hij onderzoekt als een soort archeoloog de ontstaansgeschiedenis van de nieuwe wereld en probeert er als het ware aan landkaart van te maken of, zoals het op de kaft kort wordt omschreven: “de digitale revolutie en de gevolgen daarvan voor de mens.” Baricco vergelijkt de digitale revolutie met een game, een computerspel, vandaar de titel. In een game gaat het om problemen en snelle oplossingen, om actie en reactie, en om een score. Die eigenschappen vormen, zo betoogt Baricco, de kern van de hele digitale revolutie. Hij gaat terug naar de beginperiode van de die revolutie. Een revolutie die ontstond in de jaren zeventig in Californië waar een: “aparte mensheid, waarin informatica-ingenieurs, hippies, politieke militanten en geniale nerds samenvielen onder de paraplu van een specifiek gemeenschappelijk sentiment: ergernis over de wereld zoals die was,” zich had verzameld. Zij wilden een andere wereld.

“Het waren mensen op de vlucht. Ze probeerden te ontsnappen aan de eeuw die de gruwelijkste in de geschiedenis van de mensheid was geweest, en die niemand had gespaard.” Wat die gruwelijke eeuw kenmerkte? “De obsessie met grenzen, de verafgoding van alle mogelijke scheidslijnen, de drang om de wereld in te delen in beschermde zones die niet met aldaar in contact stonden.[1] Een wereld die werd gedomineerd door ideologie. Zij wilden geen ideologie maar waren in de kern bijzonder ideologisch. Ze predikten het anarchisme en de meeste van hen een zeer bijzondere vorm van anarchisme, het libertarisme. Een politiek filosofische stroming die de nadruk legt op de vrijheid van het individu waarbij de rol van de overheid zo klein mogelijk is. Deze stroming heeft als uitgangspunt dat iedereen vrij is om te doen en laten wat hij wil, zolang hij geen geweld gebruikt tegen zijn medemens en haven en goed van die medemens. Deze stroming heeft belangrijke raakvlakken met het objectivisme van Ayn Rand. Het libertarisme put daarmee uit eenzelfde bron als het neoliberalisme, maar is nog wat extremer. De rol van de mens als burger bestaat voor het libertarisme eigenlijk niet. De mens is consument en de markt is de democratie. Of om de voormalig Britse premier Thatcher aan te halen: ‘who is society? There is no such thing’. Weg van het WIJ en naar het IK, de op zichzelf aangewezen mens. Een IK die de andere IKKEN in toenemende mate met wantrouwen bejegend. Eigenlijk een strijd van allen tegen allen om Hobbes te parafraseren, maar dan zonder fysiek geweld. Zo is wantrouwen de basis geworden van onze samenleving terwijl een democratie floreert bij vertrouwen.


[1] Alessandro Baricco, The Game, pagina 98