Uitgelicht

Asiel voor Palestijnen

‘Wat zou er gebeurd zijn als …’ ?  En op de puntjes vul je dan iets in bijvoorbeeld ‘Hitler tijdens de Bierkellerputsch van 1923 het leven had gelaten. Wat zou er dan zijn gebeurd? Ik vroeg me dit af toen ik over de uitspraak van de Raad van Staten dat de asielprocedures voor Palestijnen weer moeten worden opgepakt. Iets wat De Dagelijkse Standaard: “ronduit absurd,” noemt. De site vindt het: “een onverantwoordelijke stap die niet alleen onze samenleving onder druk zet, maar ook de deur opent naar nog meer ellende, polarisatie en conflicten.”

Wat als Hitler? Hoe zou de wereld er dan hebben uitgezien? Dergelijke exercities veranderen niets aan de werkelijkheid. Die heeft zich immer ontplooid zoals ze zich heeft ontplooid. Je een beeld te vormen van hoe de wereld er dan nu, honderd jaar later zou hebben uitgezien, is lastig omdat je alles wat in die tussentijd is gebeurd, moet vergeten. Alles afgezien van natuurverschijnselen al kun je je van bijvoorbeeld weers- en klimaatverschijnselen ook afvragen of die wel zouden zijn opgetreden. De afgelopen honderd jaar heeft de mens immers aardig wat gedaan wat invloed had op het reilen en zeilen op de Aarde. Dit even terzijde. Terug naar de uitspraak van de Raad van Staten.

Het was mij ontgaan, maar de uitspraak van de Raad van Staten maakte dat ik er toch maar eens naar ben gaan kijken: het besluit van staatssecretaris Van der Burg van 19 december 2023 om een Besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor de Palestijnse gebieden. Van der Burg opent de Kamerbrief waarin hij zijn besluit kenbaar maakt met de woorden: “Gezien de actuele situatie in de Palestijnse Gebieden (Gaza en de Westelijke Jordaanoever) heb ik besloten een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor de duur van zes maanden. Het besluitmoratorium geldt voor (staatloze) Palestijnse asielzoekers uit de Palestijnse Gebieden. Het vertrekmoratorium komt in de regel te gelden voor asielzoekers die naar de Palestijnse Gebieden moeten terugkeren.” Dit besluit houdt in dat er voorlopig geen besluiten op asielaanvragen van Palestijnen worden genomen en ook dat Palestijnen die terug zouden moeten, niet terug hoeven. Als reden voor zijn besluit geeft hij: De algemene (veiligheids)situatie in Gaza is zeer slecht. Voor de Westelijke Jordaanoever geldt dat momenteel in mindere mate, maar ook daar is de algemene (veiligheids)situatie sinds 7 oktober jl. verder verslechterd. Voor beide gebieden is ongewis hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder ontwikkelt. Het is op dit moment nog te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming. Het is immers niet mogelijk om te komen tot een formulering van de situatie, waar bestendig beleid op gebaseerd kan worden.”.”

Even terug naar 19 december 2023, het moment dat Van der Burg zijn besluit nam. Niet precies op dat moment, maar een week eerder. Op 11 december 2023 publiceerde de Verenigde Naties een feitenrelaas met betrekking tot Gaza: 18.205 doden, 49.645 gewonden, ongeveer 1,93 miljoen mensen op de vlucht binnen de Gazastrook. Meer dan 52.000 huizen verwoest en meer dan 253.000 beschadigd. Op dat moment. Daarmee mogen we concluderen dat Van der Burg terecht constateerde dat: “De algemene (veiligheids)situatie in Gaza (…)zeer slecht,” is en dat het: “ongewis (is) hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder ontwikkelt.” Dat is op het moment van schrijven van deze Prikker nog steeds het geval.

Het lijkt mij evident dat op 19 december 2023 een Palestijn, zeker eentje die in de Gazastrook woont: “ gegronde redenen (had)om te vrezen dat u slachtoffer wordt van willekeurig geweld door een gewapend conflict in uw land van herkomst .”  Die reden bestaat nu nog steeds. En laat die reden nu een van de vier voorwaarden zijn op grond waarvan je in Nederland asiel kunt aanvragen. Dat de minister op 19 december 2023 besloot om mensen niet terug te sturen was evident. Het besluit om de asielprocedure te bevriezen was dat niet. Om de woorden van De Dagelijkse Standaard te gebruiken: dit deel van het besluit van de minister was ronduit absurd. Het is  daarmee niet meer dan logisch dat de Raad van Staten hier een streep door heeft gezet. De Nederlandse overheid verzaakte met dat besluit immers haar verantwoordelijkheid en plicht. Het was immers precies het juiste moment om: “conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming.” De enige conclusie die je uit die situatie kon trekken was dat de asielaanvragers uit Palestina recht hadden en hebben op internationale bescherming en dus asiel in Nederland.

Bij de redenering van Van der Burg moest ik denken aan de oorlog in Oekraïne van februari 2022. Op dat moment, en dat geldt nu nog steeds, was: “ongewis hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder (zou) ontwikkel(en).” Wat zou er zijn gebeurd als de regering op dat moment had besloten dat het: “nog te vroeg (was) om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming”?  

Uitgelicht

‘Pleisters plakken op een botbreuk’

Op 1 februari 2024 trad de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen in werking. De wat? Denk je wellicht. De wet wordt ook wel de Speidingswet genoemd. Een wet met als doel om te voorkomen dat het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel te vol raakt. Om dat te voorkomen worden gemeenten verplicht om asielzoekers op te vangen. Een bijzondere wet voor een bijzonder probleem.

Bron: Flickr

Eerst de wet. De wet bepaalt dat de minister iedere twee jaar aangeeft hoeveel plekken voor asielopvang er moeten zijn en hoeveel plekken iedere provincie en  gemeente moet realiseren. De verdeling per gemeente is grof naar rato van het aantal inwoners. Grofweg omdat er ook rekening wordt gehouden met de sociaal economische status van de inwoners van een gemeente. In het kort betekent dit dat gemeente A met 100.000 inwoners die gemiddeld een hoger inkomen hebben dan gemeente B met 100.000 inwoners, meer asielzoekers moet opvangen. De gemeente heeft vervolgens ongeveer anderhalf jaar om die plekken te realiseren. Gemeenten moeten hun oplossing aan de commissaris van koning aanbieden en die biedt het totale provinciale pakket aan de minister aan. Voldoet het aan de wensen van de minister dan wordt het vastgesteld. Voldoet het niet omdat er te weinig plaatsen worden gerealiseerd, dan kan de minister gemeenten het aantal te realiseren plaatsen opleggen. Een bijzondere procedure omdat er drie overheden bij zijn betrokkenen. Dat lijkt mij in ieder geval één overheid teveel. Tot zover de wet. Over naar het probleem.

Ja, wat is het probleem? Is dat werkelijk dat er in ‘Ter Apel’ mensen op het gras moesten slapen? Ja, dat is een probleem en vooral een schande dat mensen die bescherming aan ons vragen, geen fatsoenlijk dak boven hun hoofd kunnen aanbieden. Een schande omdat afgelopen jaar gemiddeld 1.000 mensen per week zich melden om asiel aan te vragen. Op jaar basis meldden zich in 2023 ongeveer 48.500 mensen voor een asielaanvraag. Van dat aantal zijn er 10.000 een ‘nareisaanvraag’. Met een nareisaanvraag kan een asielzoeker en machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden aanvragen (echtgenoot, partner, kind,  pleegkind of ouders als de aanvragen op het moment van zijn aanvraag jonger was dan 18 jaar. Als alles goed gaat, dan hoeven die nareizigers geen gebruik te maken van een opvangplek. Zij kunnen immers bij degene gaan wonen die hen heeft laten nareizen. Volgens de wet moet een asielaanvraag binnen een half jaar tot een besluit leiden. Dat besluit kan zijn: een asielstatus of geen status en het land verlaten. Hoe sneller je weet of je kunt blijven, hoe eerder je je leven weer kan oppakken. De Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) die de aanvraag behandelt, kan de beslistermijn verlengen met maximaal 9 maanden. Dat kan als de aanvraag complex is.

Met een beslistermijn van een halfjaar moeten er, om de 40.000 ‘eerste aanvragers’ op te vangen, 20.000 opvangplekken zijn. Maar dan moet alles perfect lopen en moeten er geen complexe aanvragen zijn. Omdat niet alles perfect loopt en er ook complexe gevallen zijn, moeten er meer opvangplekken zijn. Met 30.000 zou je het dan wel moeten redden. Reguliere COA-locaties op dit moment plek voor 33.415 opvangplekken[1]. Dus er zouden voldoende plekken moeten zijn. Waar gaat het fout? Waarom zitten er nog bijna 34.000 mensen in een nood- of andere vorm van opvang? En waarom krijgen gemeenten nu de opdracht om medio 2025 96.000 opvangplekken te realiseren? Dat zijn er 50.000 meer dan dat in 2023 mensen asiel aanvroegen. Waarom moeten er ruim drie keer zoveel opvangplekken worden ingericht dan nodig zijn als alles redelijk goed loopt.

Met dat ‘als alles goed gaat’ komen we bij de centrale vraag? Gaat alles goed? Dat er mensen op het gras moesten slapen in Ter Apel, maakt duidelijk dat niet alles goed gaat en dat er dus actie nodig is. Die actie is de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen geworden. Omdat gemeenten onvoldoende locaties aanboden om asielzoekers op te vangen, is er nu een wet gekomen die hen verplicht om voldoende plekken aan te bieden. Een passende oplossing voor het probleem? Het korte antwoord op deze vraag is NEE.  Het antwoord is NEE omdat het verkeerde probleem wordt aangepakt. Dat er mensen buiten sliepen in  Ter Apel was een probleem maar is niet hét probleem. Het is een gevolg van het eigenlijke probleem. Of beter gezegd, de eigenlijke problemen want er zijn er meer.

Zoals al aangegeven kan de beslistermijn met negen maanden worden verlengd als het een complexe aanvraag betreft. De termijn kan echter ook worden verlengd als er plotseling zeer veel mensen asiel aanvragen. In september 2022 heeft de regering besloten om de termijn standaard met die 9 maanden te verlengen. Dit vanwege een verhoogde instroom en personeelstekort bij de IND. Het aantal in 2023 is vergelijkbaar met 2022 en ongeveer 10.000 meer dan het gemiddelde over de afgelopen tien jaar. Personeelstekort dat ertoe leidde dat de termijn van een halfjaar zeer vaak overschreden werd en dat leidde er weer toe dat er dwangsommen voor te laat besluiten moesten worden uitbetaald. En daarmee komen we bij het eerste probleem: personeelstekort bij de IND. Gevolg hiervan is wel dat het leven van een asielzoeker in ieder geval een jaar en drie maanden op pauze staat.

Dat probleem is niet nieuw. Al in februari 2020 constateerde onderzoekers dat het grootste probleem van de IND een tekort aan besliscapaciteit is. En nu, vier jaar verder, is er nog steeds een tekort aan besliscapaciteit. Zorgen voor meer besliscapaciteit, zou je dus zeggen. Volgens de IND, in een schrijven van maart 2023, gaat dat niet helpen: “Meer medewerkers werven is zowel op korte als lange termijn geen oplossing. De IND zet in op werving van mensen die het hoor- en beslisproces kunnen ondersteunen. Maar om dat werk zelfstandig en zorgvuldig te kunnen doen is een intern opleidingstraject van negen maanden tot een jaar noodzakelijk. De capaciteit die de IND op dit moment inzet op werving en selectie, begeleiding van nieuwe collega’s en opleiding is groot en zorgt ervoor dat ervaren medewerkers niet ingezet kunnen worden voor horen en beslissen.”  En antwoord met een hoog gehalte aan ‘dweilen met de kraan open’.

Natuurlijk kan de winkel niet helemaal worden gesloten tijdens de verbouwing, in dit geval het opleiden van nieuwe beslissers. Maar toch. De IND geeft in het schrijven van maart 2023 aan: “22.000 beslissingen te nemen op asielaanvragen in de algemene en verlengde asielprocedure (spoor 4). Daarnaast kan de IND beslissen op enkele duizenden aanvragen van veilige landers en Dublin claimanten.” Als ik de cijfers van het CBS mag geloven, zijn er in 2022 bijna 30.000 verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend. Dat moeten er 50% meer worden, dus 50% meer beslissers. Laat ik voor het gemak rekenen met een jaar opleiding. Als we 10% van de beslissers inzetten voor opleidingen en ieder beslisser kan in die periode vijf aspirant beslissers begeleiden. Dan is na één jaar het benodigde aantal beslissers bereikt. Sinds de constatering van de onderzoekers in 2022 zijn vier jaar verstreken. Voldoende tijd om dat probleem te hebben opgelost lijkt mij.   

Daarmee zijn we er nog niet. Er is nog een tweede probleem. Het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) vangt nu zo’n 67.000 mensen op, de 33.000 in reguliere opvangcentra en de rest in nood- en andere opvangvoorzieningen. Van de 67.000 hebben er zo’n 17.500 een asielstatus[2]. Deze mensen wachten op reguliere huisvesting maar omdat die er niet voldoende is, blijven ze een opvangplek bezetten. Voor deze mensen duurt het nog langer voordat ze hun leven weer kunnen oppakken.

En daarmee komen we bij het tweede probleem: woningnood. Een probleem waar niet alleen statushouders mee te maken hebben. De Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen biedt geen oplossing voor deze problemen. De wet maakt er in 340 gemeenten, in twaalf provincies gemeenten  en bij één rijksoverheid ambtenaren aan de slag gaan met ‘pleisters plakken op een botbreuk’. Pleisters omdat als dit werk niet leidt tot één extra beslisser bij de IND en ook niet tot één extra woning in een gemeente. Sterker nog, het zou er wel eens toe kunnen leiden dat de korte termijn de lange in de wielen gaat rijden. Een voorbeeld: een oud bejaardenhuis staat op de nominatie om gesloopt te worden om plaats te maken voor een flink aantal sociale huurwoningen. Om nu te voldoen aan de ‘opvangopgave’ wordt besloten om in het pand asielzoekers op te vangen voor een periode van vijf jaar, want dat is wat de minister ziet als structurele opvang’. Dat betekent dat het bouwplan voor die sociale huurwoningen nog minstens vijf jaar op zich laat wachten en de woningzoeker nog minstens zeven jaar. Sociale huurwoningen waar ook enkele van die 17.000 statushouders die nog in een COA-opvang zitten, een nieuw leven zou kunnen opbouwen. Een probleem waar gemeenten mee aan de slag zijn maar waarbij ze tegen verschillende problemen aanlopen die het probleem uiterst complex maken.

Een wet die niet bijdraagt aan het oplossen van de problemen is een verkeerde wet. Er is geen wet nodig om de problemen op te lossen. Er zijn mensen nodig bij de IND die ervoor zorgen dat er binnen een halfjaar wordt besloten. En er zijn huizen nodig om de woningnood op te lossen. Laten we ons op die problemen concentreren in plaats van energie en menskracht weg te laten vloeien naar een schijnoplossing. Een schijnoplossing waar politiek Den Haag meer dan een jaar tijd en energie heeft besteed.


[1] https://www.coa.nl/nl/lijst/capaciteit-en-bezetting

[2] https://www.coa.nl/nl/lijst/capaciteit-en-bezetting

Uitgelicht

Agent met hoofddoekje?

“Het is heel treurig dat het onderwerp zo gepolitiseerd is. De link die tegenstanders van de hoofddoek leggen met partijdigheid is onzin. Neutraliteit gaat over gedrag, niet over hoe je eruitziet. Want hoe neutraal waren die agenten eigenlijk, die op de vingers werden getikt vanwege racisme?” Woorden van islamofobie-onderzoeker Ineke van der Valk in een artikel van Ewout Klei bij De Kanttekening. Dat naar aanleiding van het besluit van de gemeente Amsterdam dat een Bevoegd Opsporingsambtenaar (BOA) een hoofddoek of keppeltje mag dragen als die persoon het wil. Een bijzondere uitspraak en een bijzondere discussie.

Van der Valk is een van de drie personen die in Klei’s artikel aan het woord komen. De anderen zijn socioloog Hans de Vries, die tegen het dragen van hoofddoeken en keppeltjes is. De Vries: “Geloof is een individuele keuze. Ik ben een atheïst en een pacifist. Maar ik leg mijn opvattingen niet aan anderen op. Dat doe je wel als je statements maakt, zoals het dragen van een kruisje of een tulband, het verwerken van het vredesymbool in je handtekening of het dragen van een hoofddoek. Dit mag je doen trouwens, maar niet namens de overheid.”  En jurist en arabist Maurits Berger die, net als Van der Valk, het een goede zaak vindt dat hoofdoeken en keppeltjes gedragen mogen worden door BOA’s en die zouden willen dat ook politieagenten ze mogen dragen. Berger: “Neutraliteit als leuze is betekenisloos. Het moet gaan om ons vertrouwen in geüniformeerde dienst. Kun je professioneel zijn als je gelovig bent?”  

Wat opvalt is dat De Vries en Berger het allebei over neutraliteit hebben maar niet over hetzelfde onderwerp. De Vries heeft het over de neutraliteit van de overheid en de politie als onderdeel van die overheid. Berger heeft het over de neutraliteit van de individuele agent.

De platte politiepet, die tegenwoordig nog maar zelden wordt gedragen, straalt niets anders uit dan het ‘lidmaatschap’ van de politie en dus de overheid. Die pet zegt niets over de agent als persoon. Wat jij als persoon denkt en vindt is voor je werk als agent en voor de burgers met wie je in aanraking komt, niet van belang. Voor die burgers is alleen van belang dat de agent de overheid vertegenwoordigd.

Met een hoofdoek, keppeltje, tulband en het vergiet van pastafari ligt dat anders. Die zeggen iets over de persoon die het draagt. Dat is informatie die voor het uitvoeren van de functie en voor de burger waarmee de agent te maken heeft, niet van belang is. Om het in moderne termen te zeggen: de identiteit van de persoon in het uniform doet er niet toe. Of het een man of vrouw is, welke huidskleur die persoon heeft, welk geloof die persoon aanhangt, op welke partij die persoon heeft gestemd, wat de gezinssamenstelling is van het gezin van de agent is voor het uitoefenen van de functie agent en voor de burgers waarmee de agent te maken krijgt, niet van belang. Dat is ook precies de reden waarom er voor de uitoefening van die functie, voor een uniform is gekozen. Door het dragen van hoofddoeken, keppeltjes, tulbanden maar ook het zichtbaar dragen van andere uitingen van geloof of overtuiging, wordt de identiteit van de persoon in het uniform benadrukt en die doet er nu juist niet toe.

Het antwoord op de vraag van Berger of je iemand in uniform kunt vertrouwen die gelovig is, is ja. Bij het politiewerk gaat het er niet om wat de agent denkt, maar wat de agent doet. Racistische uitingen van agenten in appgroepjes zijn verwerpelijk en vragen om een reactie maar hoeven niet te betekenen dat de agenten die zich eraan schuldig hebben gemaakt, niet neutraal kunnen optreden. Volgens Berger mag de politie wel grenzen stellen aan haarkleur, piercings en tatoeage: “Dat heeft met decorum te maken. Ik kan dat begrijpen, al vind ik dat soort uiterlijkheden  persoonlijk geen probleem. Ook agenten met piercings of tatoeages kunnen professioneel hun werk doen.” Bij de tatoeage moest ik denken aan Once were Warriors een Nieuw-Zeelandse film uit de jaren negentig. Een film over het leven van de Maori familie Heke en hun problemen rondom armoede, alcoholisme en huiselijk geweld, met name veroorzaakt door de vader, Jake gespeeld door Temuera Morrison. Na de begrafenis van dochter Grace, die zelfmoord heeft gepleegd na te zijn verkracht door Jakes vriend ‘Uncle Bully’, treffen de zoons Nig en Boogie elkaar na lange tijd weer. Nig is lid geworden van een groep Maori jongeren en moest daarvoor tā moko op zijn gezicht laten tatoeëren. Boogie is uithuisgeplaatst en maakt in het internaat kennis met de oude Maori gebruiken en leert die steeds meer te waarderen. Als Nig aan Boogie vraagt of het geen tijd is voor een tā moko antwoord Boogie met de woorden: “I wear my scars within.”  Ik moest hieraan denken omdat die tā moko voor een Maori als Nig veel meer is dan ‘een tatoeage’ en dus decorum, “de gepaste vorm”, aldus de Van Dale. Het is onderdeel van de Maori cultuur en traditie. Nu zullen er weinig Maori’s in Nederland rondlopen, maar toch. Als je via een keppeltje en hoofddoek een deel van je identiteit mag uiten als agent, dan moet een tā moko ook kunnen. En als een tā moko moet kunnen, dan moet iedere tatoeage, piercing en zelfs een blauwe haarkleur kunnen. Dat is immers ook een uiting van iemands identiteit. Dan zou zelfs in het meest extreme geval een hakenkruis moeten kunnen. Zo’n uiting betekent immers niet dat iemand niet neutraal zijn werk kan doen.

Het gaat daarmee niet om hoofdoek of keppeltje maar om alles of niets. Dan toch liever de neutraliteit waar Hans de Vries voor pleit.

Uitgelicht

Het paard achter de wagen

“Wanneer is er eigenlijk een moment in de vaderlandse politiek dat we eens een diepgaande analyse maken van onze staatsinrichting? Waar gaan we naar toe en is dat eigenlijk wel een bewust gekozen en gewenste route en wie heeft de route gekozen? Het volk, de democratie?” Interessante vragen die  René Dercksen stelt in een artikel bij Opiniez. Dercksen staat er wel bij stil in een wel heel bijzonder betoog. Volgens Dercksen leidt: “het succes van het kapitalisme (…) uiteindelijk, zonder ingrijpen, tot socialisme.” En daarom zo eindigt hij: Moge het beleid van Milei de basis vormen voor politici die wél een visie hebben op de inrichting van de samenleving. Eén met bewezen de meeste welvaart, het meeste welzijn en vrijheid voor een ieder. Het kapitalisme.” Dercksen stelt Milei ten voorbeeld omdat: “hij slagvaardig van start gegaan (is) met bijvoorbeeld het afschaffen van tal van regels op de woningmarkt, dat direct leidde tot meer aanbod en lagere huren (hoi Hugo). Ook schrapte hij tal van ministeries, want hoe groter de overheid, hoe minder vrijheid. Onze overheid was nog nooit zo groot en dat onder leiding van een zelfverklaard liberaal.” Volgens Dercksen is de overheid dus te groot en te bemoeizuchtig en daardoor wordt onze vrijheid beperkt.

Voor zijn ideale samenleving gaat hij terug naar de jaren vijftig: “Nadat we met een beetje Marshallhulp ons land na de Tweede Wereldoorlog weer aan de praat kregen ontstond er een economie, die nog het dichtst bij het ideaalbeeld kwam van het kapitalistische systeem.” Tenminste het kapitalistische systeem zoals het bedoeld is volgens Dercksen: “bakkers die hun brood te duur verkopen, concurrentie krijgen van een andere bakker verderop in de straat die dezelfde kwaliteit goedkoper kan produceren. Kapitalisme houdt ondernemers scherp en biedt consumenten waar voor hun geld. Bijkomend voordeel: MKB’ers zijn in de regel zuinig op hun personeel, hun kostbaarste kapitaal.” Als iemand terug wil naar het verleden word ik argwanend want meestal zag dat verleden er toch net iets anders uit dan wordt voor geschetst. Zo was de vrijheid van de helft van de bevolking, de vrouwelijke helft, in die tijd veel beperkter dan nu. Maar laat ik me beperken tot het ‘ideaalbeeld van het kapitalistisch systeem’ dat de jaren vijftig volgens Dercksen het meest benaderde. Voor wat betreft de loonvorming was er niets kapitalistisch of vrije markt. De na de Oorlog ingevoerde geleide loonpolitiek werd pas in het begin van de jaren zestig afgeschaft. Met de Hongerwinter in het achterhoofd, nam de overheid allerlei maatregelen om de landbouwproductie te verhogen, iets wat ieder land in West-Europa probeerde en dat uiteindelijk onder de noemer gemeenschappelijk landbouwbeleid een van de belangrijkste pijlers werd onder de Europese Unie. Beleid dat leidde tot boterbergen en melkplassen die vervolgens met korting hun weg vonden naar de rest van de wereld. De Noodwet van Drees van 1947 vormde de eerste van een reeks wetten die onze verzorgingsstaat vormen. Het ‘kapitalisme’ van de eerste dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog kende grote overheidssturing.

Het huidige heden lijkt niet meer op de jaren vijftig. Niet op die in het hoofd van Dercksen maar ook niet op hoe het werkelijk was. Er is veel veranderd. Dercksen: “Intussen zijn echter de multinationals zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies. Meta van Facebook koopt Whatsapp en Instagram en als je ergens wilt inloggen kan dat via Google of Apple. Dat lijkt handig, maar het laat onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech zien. Betalen met Apple Pay? Mij niet gezien. Daarnaast hebben ze een digitale snelweg gecreëerd: apps. Wat je er ook op doet, Google of Apple verdient eraan. Zo is het kapitalisme niet bedoeld.” Nu is kapitalisme niet iets is wat iemand heeft verzonnen met een bepaalde bedoeling. Kapitalisme is een interpretatie van de samenleving bedoeld om te begrijpen wat er gebeurt. Dercksen is niet de enige die de werkelijkheid gelijkstelt aan de interpretatie. Een: “manier van spreken over onze samenleving (die het doet) voorkomen alsof onze voorouders ooit eens een soort vergadering hebben gehouden met als doel een ‘motor’ uitkiezen om in de samenleving te stoppen. Als historicus zou ik maar wat graag de notulen van die vergadering willen hebben. Welke ontwerpeisen stelden ze aan de ‘motor’? Maar vooral welk doel hadden ze voor ogen? Helaas zullen die notulen nooit boven tafel komen omdat ze er niet zijn,” zoals ik in de recente prikker Systeem schreef. Dat laat echter onverlet dat je je terecht kunt afvragen of ‘multinationals die zo groot zijn dat er sprake lijkt van oligopolies’ een gewenste ontwikkeling zijn.

Echt bijzonder wordt het als Dercksen gaat verklaren hoe het zo is gekomen. Daarvoor gaat hij te raden bij politiek wetenschapper Joseph Schumpeter (1983-1950). Schumpeter is de man die de door Werner Sombart gemunte term creatieve destructie de nu bekende betekenis gaf: ‘een proces van voortdurende innovatie waarbij succesvolle technieken oude vernietigen’. Schumpeter was het met Marx eens dat het kapitalisme uiteindelijk zou worden vervangen door het socialisme. Dit zou via de tussenstap van het corporatisme gebeuren. En volgens Dercksen is dat nu aan het gebeuren: “Schumpeter stelde dat het kapitalisme via corporatisme zou transformeren naar een meer totalitair socialistisch model. Dat is exact wat we thans voor onze ogen zien gebeuren. Plat gezegd: het succes van het kapitalisme leidt uiteindelijk, zonder ingrijpen, tot socialisme. Waar wetgeving niet (alleen) meer gemaakt wordt in het parlement, maar waar multinationals via supranationale instituten als het WEF, WHO, VN en EU, steeds meer invloed en macht concentreren, aan wetten meeschrijven of intussen zelfs wetten voorschrijven. Waar boeren vervangen worden door WEF-food hubs, waar in fabrieken van Bil Gates krekels worden verwerkt tot voedsel.”

Een bijzonder betoog. Als eerste omdat de periode die volgens Dercksen het meest op het kapitalisme leek, in Nederland de meest corporatistische was. Zo werd in 1950 de Wet op de publieke bedrijfsorganisaties aangenomen. Een wet die vooral door de Katholieke Volkspartij werd gepromoot. Een wet die het mogelijk maakte om product- en bedrijfschappen op te richten. Een productschap was een belangenorganisatie van bedrijven die eenzelfde grondstof in opeenvolgende stadia bewerken. Een bedrijfschap is een organisatie van bedrijven die in eenzelfde branche werken. De branches zelf konden zo’n schap oprichten en de Sociaal Economische Raad zag erop toe dat zo’n schap voldoende draagvlak had en representatief was. Zo’n schap kon heffingen opleggen en regels stellen die bindend waren voor alle bedrijven in hun sector. Vooral in de agrarische sector speelde deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties een belangrijke rol.

Vooral bijzonder omdat Dercksen de huidige wereldordening socialistisch noemt, totalitair socialistisch om precies te zijn. Een “politieke ideologie, oorspronkelijk gericht op afschaffing van privékapitaalbezit en collectief bezit van de productiemiddelen, later vooral gericht op sociale rechtvaardigheid en op een sterke rol van de overheid om die te bewerkstelligen,” aldus de omschrijving die de Van Dale van socialisme geeft. Dat is toch iets heel anders dan een samenleving waar multinationals meeschrijven aan wetten en supranationale instituten steeds meer invloed en macht hebben. Dercksens omschrijving komt wel in de buurt van totalitarisme, een samenleving: “waarin alles ondergeschikt wordt gemaakt aan de alles controlerende staat, die meestal als dictatuur is ingericht,” aldus weer de Van Dale. Maar dan wel een bijzondere soort van totalitarisme omdat het niet de ‘alles controlerende staat’ waaraan is alles ondergeschikt wordt gemaakt, maar aan die multinationals. Een beeld dat bevestigd lijkt te worden door de reacties van Europese politici op de recente boerenprotesten. Een reactie die vooral oog lijkt te hebben voor de belangen van het agro-industrieel complex en niet die van de burger noch van de boer.

En daarmee komen we bij de door Dercksen bewierookte ministeries en regels afschaffende Milei die de overheid kleiner maakt omdat een grote overheid minder vrijheid voor burgers betekent. Tenminste in het hoofd van Dercksen. Dercksen ziet meer in een wereld zoals Ayn Rand die voorspiegeld. Rand werd geboren in 1905, in wat nu weer Sint Petersburg heet, als Anna Rosenbaum. Het gezin Rosenbaum vluchtte in 1917 voor de revolutie naar de Verenigde Staten. Rand staat aan de basis van het objectivisme, een stroming die, zoals Wikipedia het goed omschrijft: “de mens (ziet) als een heroïsch wezen, met zijn eigen geluk als zijn hoogste ethische doel, productieve prestatie als zijn nobelste activiteit en de rede als zijn enige leidraad.”  Dit objectivisme is natuurlijk net zo subjectief als alle andere denkrichtingen.  Precies het tegengestelde van het collectivistische denken waarvoor ze uit Rusland vluchtte. Daar hebben we waarschijnlijk ook meteen haar belangrijkste drijfveer gevonden. Rand werd dan ook een belangrijke figuur in de anticommunistische strijd in de Verenigde Staten en die woede hevig in de na-oorlogse jaren. Bij het verkopen van een ideologie kan een goed verhaal wonderen doen en daar zorgde Rand voor. Voor wie er een beeld bij wil hebben, lees haar roman Atlas Shrugged. Met goede argumenten betoogt Hans Achterhuis dat dit boek de utopie van het neoliberalisme is. In een prachtig verhaal wordt die ideale wereld afgezet tegen een instortende buitenwereld. In die door succesvolle zakenlui geschapen ideale wereld heerst absolute vrijheid en wordt alles via vrije transacties geregeld. Dat is de wereld die Dercksen voor zich ziet en daarom moet de overheid kleiner. Wat die wereld voor de minder succesvolle mensen zou betekenen, wat die voor hun vrijheid zou betekenen, blijft ongeschreven. Een invloedrijk boek omdat het na de bijbel en wellicht Mao’s rode boekje, het meest verkochte boek in de wereld is. Waarbij de vergelijking met Mao mank gaat omdat daarbij geen sprake is van vrije keuze.

Wat we wel weten, is dat zo’n vrije wereld met kleine overheden die alles aan de markt overlaten, leidt tot: “multinationals zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies.” En dat als je dat tegen wilt gaan je juist een sterke overheid nodig hebt. De ‘vrijheid’ die Dercksen wil, leidde er aan het eind van de negentiende eeuw toe dat er in de Verenigde Staten monopolies ontstonden zoals Standard Oil en General Electric. Een ontwikkeling die gekeerd kon worden door wetgeving de Sherman Antitrust Act van 1890. Een wet bedoeld om het publiek te beschermen tegen het falen van de markt. De wet richt zich niet tegen gedrag dat competitief is, zelfs niet in ernstige mate, maar tegen gedrag dat er op oneerlijke wijze toe neigt de concurrentie zelf te vernietigen. Dit soort wetgeving is nodig om iets te doen tegen: “onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech.” Dergelijke wetgeving en een overheid die zichzelf verantwoordelijk maakt voor de basisinfrastructuur ook op digitaal gebied.

Als de geschiedenis ons iets leert, dan is het dat een sterke inclusieve centrale overheid onmisbaar is voor een sterke competitieve en innoverende samenleving. “We zullen zien dat Groot-Brittannië rijker is dan Egypte omdat Groot-Brittannië (of Engeland om precies te zijn) in 1688 een revolutie doormaakte die de politiek en daarmee de economie van het land veranderde. Mensen vochten voor en wonnen meer politieke rechten en ze gebruikten die om hun economische mogelijkheden uit te breiden,[1] schrijven Daron Acemoglu en James A. Robbinson in de inleiding van hun boek Why Nations Fail. The origins of Power, Prosperity and Poverty. Ze tonen aan dat zonder die sterke inclusieve overheid een sterke inclusieve en innovatieve economie niet mogelijk is. Niet mogelijk omdat die overheid ervoor zorgt dat rechten gewaarborgd zijn en dat revenuen van innovaties ten goede komen aan de innovator. Maar ook dat iedereen die innovator kan zijn. Ontbreekt die sterke inclusieve overheid dan ontstaat er een extractieve samenleving. Een samenleving waar de rijken en machtigen hun macht en rijkdom beschermen door zich zoveel mogelijk toe te eigenen onder andere door anderen te belemmeren om de vruchten van hun werk te oogsten.

Als Dercksen een punt heeft met: “onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech,” en als “multinationals (werkelijk) zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies,” en dat punt heeft hij, dan spant hij met Milei het paard achter de wagen.


[1] Daron Acemoglu en James A. Robbinson, Why Nations Fail. The origins of Power, Prosperity and Poverty,  pagina 4 (eigen vertaling)

Uitgelicht

Bezet of niet?

Ik heb de plank mis geslagen met mijn prikker Dubbele moraal en de internationale rechtsorde. Dat kreeg ik van een van mijn lezers te horen. Of beter te lezen: “Gaza was een de facto onafhankelijke staat met een eigen leger, eigen regering. De afscheiding als muur was er niet voor niets. Hamas als het officiële leger van de de facto staat Gaza heeft de boel laten ontbranden.
Er was geen politie of bezettende macht in Gaza. De internationale rechtsorde had na 7 oktober moeten ingrijpen en Hamas er uit zetten voor oorlogsmisdaden. …. U hanteert hier zelf een dubbele moraal.”
Daar kan ik het mee doen. Zie ik het dan verkeerd en is Gaza een onafhankelijke staat?

Na de bezetting door Israël in 1967, werden er 21 Israëlische nederzettingen gesticht. De kolonisten werden, net als op de Westelijke Jordaanoever, door het IDF beschermd. Die nederzettingen werden in 2005 verlaten en het Israëlische leger trok zich terug uit de Gaza en bouwde er een groot hek omheen. Bij de verkiezingen voor het Palestijnse parlement in 2006, kwam Hamas als de grote winnaar naar voren. Hamas deed aan deze verkiezingen mee onder grote druk van het Westen. Het Westen dat vervolgens een bestuur onder leiding van Hamas niet erkende. Daarop werd een regering van nationale eenheid geformeerd waarin zowel Hamas als Fatah deelnamen. Die viel na drie maanden uit elkaar en in de daarop volgende strijd nam Hamas met geweld de controle over Gaza. Maar was Gaza daarmee een staat?

Even naar de Van Dale. Onafhankelijk is: “vrijheid, zelfstandigheid.” Hier wordt niet specifiek een staat bedoeld. Dan de Wikipedia en het begrip onafhankelijkheid (staatkunde) want daar hebben we het hierover, wordt als volgt omschreven: “is het volledig soeverein kunnen heersen door een land of staat over het eigen grondgebied, zelfstandig kunnen beslissen over het binnenlands en buitenlands beleid en niet worden bestuurd door een ander land.” Hoe bepaal je de onafhankelijkheid? Wikipedia: “De status van onafhankelijkheid wordt internationaal bepaald door de erkenning door andere staten. Alleen onafhankelijke landen kunnen volledig lid worden van de Verenigde Naties, maar hiertoe zijn zij niet verplicht.

Weer even terug in de tijd, naar het eerste Akkoord van Oslo van 1993. Daar kwamen Israël en de PLO overeen, de Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements,  zoalshet akkoord officieel heet. Een akkoord bedoeld: to establish a Palestinian Interim Self Government Authority, the elected Council (the “Council”), for the Palestinian people in the  West Bank and  the Gaza Strip” Dit vooruitlopen op een definitieve vredesregeling die er binnen vijf jaar zou moeten zijn. Het zelfbestuur werd de Palestijnse Autoriteit genoemd. Die naam geeft de bijzonderheid van de zaak al aan. Het is geen staat, maar een autoriteit. Een autoriteit omdat ze belangrijke eigenschappen van een staat ontbeert.“In order to guarantee public order and internal security for the Palestinians of the West Bank and the Gaza Strip, the Council will establish a strong policeforce, while Israel will continue to carry the responsibility for defending against external threats, as well as the responsibility for overall security of Israelis for the purpose of safeguarding their internal security and public order.” Die Palestijnse Autoriteit had geen zeggenschap over haar eigen grenzen en mag zich niet bemoeien met Israëliërs die in het gebied wonen. Het ontbrak haar daarmee aan belangrijke kenmerken van een staat.

In dit akkoord werd ook de terugtrekking van Israël uit Gaza vastgelegd en net als het inrichten van: “An economic development and stabilization programme”, dat: “the establishment of an Emergency Fund, to encourage foreign investment and financial and economic support.” Beoogde. “Both sides will coordinate and cooperate jointly and unilaterally with regional and international parties to support these aims.” De Europese Unie en ook Nederland waren partijen die financieel bijdroegen aan dit economisch ontwikkelingsprogramma. Zo werd er met Nederlands geld en door een Nederlands bedrijf gewerkt aan het aanleggen van een zeehaven in Gaza. Die haven in aanbouw werd in 2001 door Israël platgebombardeerd. Iets dat ook de in 1998 geopende luchthaven van Gaza overkwam. Tot een definitieve oplossing is het nooit gekomen.

Als we naar een ander aspect van een staat kijken, de internationale erkenning, dan zien we dat 138 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties Palestina als staat erkennen en Gaza maakt daar onderdeel van uit. Nederland is net als België en de Verenigde Staten een van die 63 landen die Palestina niet erkennen. Palestina is waarnemend niet-lid van de Verenigde Naties. Gaza wordt door geen enkel land erkend als staat.

De Palestijnse Autoriteit ontbeert, ondanks haar erkenning door 138 landen, belangrijke kenmerken van een staat. Gaza wordt helemaal niet erkend als staat en mist ook die kenmerken. Hoe moeten we het gebied dan omschrijven? Op de genoemde Westoever zijn de Israëlische troepen nog present. Dus daar kunnen we van bezetting spreken. Maar hoe zit dat in Gaza? In 2005 trok Israël al haar troepen terug uit Gaza. Geen troepen dus ook geen bezetting?  “(W)anneer het grondgebied van een land geheel of deels wordt bestuurd door een ander land” aldus de Wikipedia.  Bezetting is, volgens deze definitie, breder dan alleen het fysiek stationeren van soldaten. Bezetting is ook aan de orde als het grondgebied van een land geheel of deels wordt bestuurd door een ander land. Voor deze definitie is veel te zeggen. Wat zien we als we met deze definitie naar Gaza kijken? Israël behield ook na terugtrekking van haar troepen en kolonisten de volledige zeggenschap over de in- en export van goederen in Gaza. Het controleerde en blokkeerde het luchtruim en de toegangen via water naar Gaza. Zo werd in 2010 een Turks schip dat de blokkade van Gaza wilde doorbreken, door Israëlische troepen geënterd.  Voor de Verenigde Naties was die blokkade al voldoende reden om van bezetting te spreken. Als er vanuit Gaza iemand een aanslag pleegde in Israël, dan trad het Israëlische leger op en ging op zoek naar de aanslagpleger en het netwerk eromheen. Het vroeg niet om een internationaal arrestatiebevel en vroeg niet om ‘uitlevering’. Israël implementeerde een veiligheidszone op het grondgebied van Gaza, een strook land waar niemand mocht komen en waar je het risico liep om doodgeschoten te worden.

Na het voorgaande laat ik het aan jullie om te concluderen of ik het verkeerd zie en me, zoals de genoemde lezer zegt, schuldig maak het hebben van een aan dubbele moraal.

Uitgelicht

Grondrechten op de helling

Mijn zorgen over onze democratische grondrechten die ik eind vorig jaar naar aanleiding van het eindverslag van formatieverkenner Ronald Plassterk in een prikker uitte, zijn vergroot. De aanleiding hiervoor is iets wat zich in de Tweede Kamer in het Vragenuurtje afspeelde. “VVD, PVV en BBB – samen met NSC in gesprek over een nieuw kabinet – grepen het eerste Vragenuur van 2024 dinsdag aan om hun afkeer van de aanhoudende demonstraties van XR te belijden,” aldus een artikel in de Volkskrant dat er verslag van doet. Aanleiding voor de vragen was het besluit van het Openbaar Ministerie om de zaak tegen Extinction Rebellion actievoerders die in 2022 een deel van Schiphol hadden bezet, te seponeren.

“Dus eerst delen we veel te lage straffen uit in Nederland. En dan stoppen we met vervolgen omdat mensen anders toch maar een lage straf krijgen. Dit kan toch helemaal niet? De mensen thuis begrijpen er geen snars van.” Aldus PVV-Kamerlid Marjolein Faber. Dat het Openbaar Ministerie de vervolging staakte omdat duidelijk was geworden dat de manier waarop de actievoerders waren geïdentificeerd niet deugde vergeet ze voor het gemak maar even. Die manier bestond uit het fotograferen van actievoerders en vervolgens via een zoektocht langs foto’s op Internet proberen te achterhalen welke persoon bij de foto hoorde. Dit had ertoe geleid dat er mensen werden beschuldigd van deelname aan die actie die konden aantonen daar niet te zijn geweest.

Deze verdraaiing van de werkelijkheid is nog tot daaraantoe.  Voormalig PVV en nu BBB-Kamerlid Lilian Helder gaat nog een stap verder: “XR weet heel goed hoe het de wet moet omzeilen. Het maakt misbruik van het demonstratierecht. Doe het dan zoals Spanje: noem het een criminele organisatie. Dan wordt het een heel ander verhaal.”  Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Dat geldt zeker voor Kamerleden en wat we zeker van Kamerleden mogen verwachten is dat ze de Grondwet kennen. En van die Grondwet toch zeker de grondrechten. Helaas geeft mevrouw Helder er blijk van die kennis te ontberen. We kennen in dit land geen ‘misbruik van het demonstratierecht’. Artikel 7  derde lid van de Grondwet is daarover heel duidelijk: “Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.” Die voorgaande leden behandelen het uiten van gedachten en gevoelens via de geschreven (lid 1) en ongeschreven media (lid 2). Van dit recht maak ik met het schrijven van deze prikker gebruik en daarvoor hoef ik aan niemand toestemming te vragen. Zo hoeft niemand toestemming te vragen om op welke plek dan ook zijn ‘gedachten en gevoelens’ te uiten. Zo kon ‘Rote Fahne’, die in de jaren tachtig zieltjes probeerde te winnen voor het communisme, ongehinderd zijn boodschap verkondigen in de binnenstad van Venlo. Net zoals de ‘stadsprediker’ van Eindhoven zijn christelijke boodschap door de straten mocht schreeuwen.

Echt bijzonder wordt het met Helders idee om XR dan maar tot ‘criminele organisatie’ te benoemen. Het lijkt erop dat de BBB al een heel eind naar beneden is gerold van het hellende vlak. Het hellende vlak van verkenner Plassterks gesprek over ‘een gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’ Benoem iemand met een andere mening die op een voor jou hinderlijke manier de mening uit gewoon een ‘criminele organisatie’ en weg zijn de grondrechten. Bij de BBB zijn onze grondrechten dus niet veilig. Goed om te weten.

Dat ‘misbruik van het demonstratierecht’ klinkt trouwens heel anders dan de sympathie en aanmoedigingen van haar partij voor de ‘trekker terreur’ van boeren de afgelopen jaren. De tactiek van XR verschilt in niets van die van de manier waarop de boeren, Farmers Defence Force voorop, aandacht vroegen voor hun zorgen. De tactiek was niet anders. Qua inzet van middelen is het echter een verschil van dag en nacht. Een tube lijm en een ketting om je aan elkaar vast te ketenen tegenover bijvoorbeeld een John Deere 6R al dan niet met een aanhanger met mest of hooibalen of een Caterpiller 938M shovel. Enige hypocrisie is de partij dus niet vreemd. Trouwens ook de PVV niet want ik kan me geen oproepen van PVV-Kamerleden herinneren om protesterende boeren te vervolgen en hen er niet vanaf te laten komen met ‘een lage straf’.

CDA-Kamerlid Boswijk deed ook een duit in het zakje door erop te wijzen dat de boetes die de activisten krijgen via een crowd funding worden betaald: “Dan is die ene prikkel die je hebt dus ook weg. Dit is gewoon een vorm van anarchie. Er zijn heel veel mensen in Nederland, onder wie ikzelf, die dit heel slecht trekken.”  Minister van Justitie en Veiligheid en VVD-leider Yesilgöz gaat hierop in met de opmerking: “De vragen die in de Kamer leven, zijn heel terecht. Als dit een verdienmodel is, misbruik maken van het demonstratierecht, dan wil ik van het OM graag horen wat het nodig heeft van de politiek om daarop te reageren.”  Ook Yesilgöz geeft er blijk van de wet en vooral de Grondwet en de erin opgenomen grondrechten, niet te kennen. Bijzonder voor een minister van Justitie en Veiligheid. Dat meneer Boswijk en anderen dat ‘slecht trekken’ mag zo zijn, het is niet verboden en als er al sprake is van een ‘verdienmodel’ dan is het de overheid die de verdiensten, de door wie dan ook gefinancierde boetes opstrijkt. En ook hier de nodige hypocrisie. Immers toen er geld werd ingezameld om de boetes voor de ‘Blokkeer-Friezen’ te betalen, bleven CDA en VVD oorverdovend stil.

Na de schertsvertoning van deze partijen, waarvan drie van de vier nu aan tafel zitten om die ‘basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtstaat’ begint het erop te lijken dat het grote risico dat ik in de al genoemde prikker schetste, werkelijkheid begint te worden. Het grote risico: “dat die ‘basislijn’ lager komt te liggen dan nu het geval is. Dat er rechten verdwijnen en dat er gemorreld gaat worden aan onze democratische rechtsstaat.”

Uitgelicht

 ‘Gekke minse’

“Ze zegge det de helluf van de wereld van ôs is. Ik weit ’t neet percies maar as det klop is ’t neet mis. Dan staeke we 50 cent van iddere gölde in de tes. En nog ein kwartje van de res.” Het openingsrefrein van het feestnummer Gekke minse van de Venlose band Neet oet Lottum . In de rest van Nederland is de band vooral bekend door het nummer Hald mich ens vas. Die ‘ôs’, ‘ons’ in het Nederlands, zijn gekke mensen. De tekstschrijver Frans Pollux zou wel eens gelijk kunnen hebben. Dat is wat ik dacht na het lezen van het boek The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous  van Joseph Henrich. Het laatste boek dat ik in 2023 las, maar wel het boek dat de meeste indruk op me heeft gemaakt. Weird: “raar, gek, eng,” volgens de Vandale. Henrich geeft er een heel andere betekenis aan. WEIRD is voor hem een acroniem van Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic.[1]  Wij, wat we nu de westerse wereld noemen, zijn WEIRD en wijken af van de rest van de wereld en van samenlevingen uit het verleden.

Voor een beschrijving van het niet WEIRDe deel van de huidige en vroegere wereld even terug in  de tijd. Een van de mooiste scenes in de film Gladiator is in mijn ogen als de gladiator Juba, gespeeld door Djimon Gaston Hounsou, de poppetjes die de voorouders en kinderen van Maximus, de oud-generaal en nu gladiator gespeeld door Russell Crowe, in het zand begraaft. Juba spreekt dan de woorden: “I will see you again… but not yet. Not yet.” Die scene herbergt twee manieren om naar het leven op aarde te kijken.

I will see you again,” duidt op het geloof dat er na het leven op Aarde nog iets is.  Een leven na de dood. Dit denken is al oud en heeft vooral als doel om je tijdens het leven op Aarde te disciplineren. Dat disciplineren tijdens het leven kan alleen als het niet zeker bent van dat leven na de dood. Of, en dat is de variant die het meeste voorkomt, dat plek is voor degenen die goed hebben geleefd en zich dus aan de morele regels hebben gehouden en een plek voor hen die dat niet hebben gedaan. Voor christenen de hemel of de hel en voor het katholieke deel van hen zat daartussen nog het vagevuur. Daar kwam je terecht als je niet goed genoeg had geleefd maar ook niet slecht genoeg. Daar doolde je rond totdat je voldoende was gestraft voor je zonden. In de Griekse mythologie, die ook aan de basis van het Romeinse lag waarin Maximus geloofde, was Elysium het gedeelte van de Hades, de onderwereld, waar de goeden naar toegingen en Tartaros was het deel waar je naartoe ging als je uitzonderlijk slecht had geleefd. Zat je ertussen dan ging je naar Asphodel een min of meer ‘kraak nog smaak’ gebied waar je dan bleef ronddolen.

De begraven poppetjes duiden op een andere manier van naar het leven kijken. Dat is denken dat je als mens deel uitmaakt van een groter geheel en wel op twee manieren. De eerste is de doorlopende keten van verre voorouders, via je grootouder, ouders en jezelf door naar je kinderen, kleinkinderen en verder tot je verre nakomelingen. Daar staan de poppetjes voor. Je staat in een familie en tribale lijn waarin je je plek hebt.  Je staat onder je ouders en grootouders maar ook ooms, tantes en oudooms en oudtantes, daar heb je naar te luisteren, daar heb je respect voor en wat zij zeggen stel je niet ter discussie. De tweede manier van ‘je plek hebben’ hangt af die je familie inneemt in de tribale structuur. Behoor je tot de familielijn van de stamleider of priester, dan sta je in hoger aanzien en wordt er eerder naar je geluisterd dan naar een familie van een eenvoudige landbouwer. De plek van je familie is ook jouw plek en toekomst. Is je vader boer, dan word jij ook boer. Is je vader krijger, dan word jij het ook. Je hoeft niet na te denken en leert alles van je ouders. Pas als die dood zijn en jij aan de top van de familielijn staat (en niet een van je broers) dan kun je wat richting bepalen en proberen iets te veranderen. Alleen is dat laatste lastig omdat veranderen betekent afwijken van het oude en de tradities en die zijn heilig. De stam en familie bepalen alles.

Stam en familie stonden centraal. Henrich omschrijft deze samenleving als volgt. “Mensen leefden in een netwerk van verwantenorganisaties binnen stamgroepen of netwerken. Uitgebreide familiehuizen maakten deel uit van grote verwantschapsgroepen (clans, stamhuizen etc.) Erfenis en verblijf na het huwelijk waren patrilineaire; mensen leefden vaak in uitgebreide patrilineaire huizen en vrouwen gingen bij de verwanten van hun man wonen. Veel verwantschapseenheden bezaten of controleerden gezamenlijk grondgebied. Zelfs als er sprake was van individueel eigendom, behielden verwanten vaak het erfrecht, zodat land niet verkocht of anderszins overgedragen kon worden zonder toestemming van verwanten. Grotere verwantschapsorganisaties bepaalden zowel de wettelijke als de sociale identiteit van individuen. Geschillen binnen verwantengroepen werden volgens gewoonte intern beslecht. Gezamenlijke verantwoordelijkheid betekende dat intentionaliteit maar een kleine rol speelde bij het toekennen van straf of het opleggen van boetes voor geschillen tussen verwanten. Verwantschapsorgnisaties boden leden bescherming, verzekering en zekerheid. Deze organisaties zorgden voor zieke, gewonde en arme leden, en voor ouderen. Gearrangeerde huwelijken met familieleden waren gewoonte, net als huwelijkse betalingen zoals bruidsschat of bruidsprijs (…) Polygone huwelijken waren gebruikelijk voor mannen met een hoge status. In veel gemeenschappen konden mannen slechts met één “primaire” vrouw trouwen, meestal iemand van ongeveer gelijke sociale status, maar ze konden dan secundaire vrouwen toevoegen, meestal van een lagere sociale status.[2]” 

Menigeen zal nu denken: zie je wel het patriarchaat. Door mannen verzonnen om vrouwen eronder te houden. En inderdaad is dit het patriarchaat ten top. Alleen behoorde een flink deel van de mannen tot de grote verliezers. Dat bepalen met wie er getrouwd kon worden, betekende voor een flink deel van de mannen dat er niet getrouwd werd omdat er niemand was om mee te trouwen. Voor vrouwen betekende het dat ze derde, vierde of tiende vrouw van een man konden worden. Voor laag geplaatste families was het weggeven van een dochter als zoveelste vrouw een manier om zich omhoog te werken in de hiërarchie. Voor de top waren huwelijken een manier om macht, aanzien en vooral bezit in de familie te houden. En nee, dit systeem is niet bedacht door mannen. Het is een moderne voortzetting van op overleving en dan vooral de doorgifte van dna gebaseerde strategie van het leven. Een strategie die de mannelijke leden van een diersoort ertoe aanzet om zoveel mogelijk vrouwen te verzamelen want dat maakt de kans het grootst om nakomelingen te krijgen. Ook voor vrouwelijke leden van de soort was het aantrekkelijk om zich rond een sterke man te voegen. Dat vergrootte voor de vrouw de kans om nakomelingen groot te krijgen.

Onze huidige westerse samenleving ziet er heel anders uit. Wij zijn individualistisch en gericht op zelfverbetering en zelfwaardering. Privé- bezit is alles bepalend. Wat onze ouders doen is niet bepalend voor wat wij gaan doen. We kunnen onze ambities najagen en doen dat ook. Dat wat we willen zijn en najagen wordt vervolgens de kern van onze identiteit en omdat je er positief op wilt staan wordt er hard gewerkt. Dat wakkert innovatie aan. We zoeken mensen op waarvan we denken dat ze ons verder brengen. We vinden rechtvaardigheid belangrijk en daarbij is de vraag naar de intentie van iemands handelen van belang. Wij praten over schuld en niet over schaamte. Je schaamt je  als je iets doet wat de groep waartoe je behoort in diskrediet brengt. Dat is waarschijnlijk ook waarom de discussie over excuses voor slavernij vooral in westerse samenlevingen wordt gevoerd. We denken analytisch en niet holistisch .Traditie en ouderdom zijn voor ons geen redenen om iets te doen of iets van iemand aan te nemen. Regels en wetten bepalen ons handelen en die worden zo objectief mogelijk toegepast en gehandhaafd. Om slechts enkele van de afwijkende kenmerken van de WEIRD samenleving te noemen[3].

Die WEIRD-heid ligt aan de basis van het succes van de Westerse samenleving, zo betoogt Henrich. Aan die WEIRD-heid hebben we het economisch succes en onze democratie te danken. Het gebrek aan die “WEIRD-heid is ook een van de oorzaken waarom economische succes op andere plekken ontbreekt. Het is ook een van de oorzaken waarom de democratie op veel plekken niet echt aanslaat. Henrich geeft Afghanistan als voorbeeld en citeert uit een ander boek een gesprek met een kiezer. Die kiezer geeft aan te hebben gestemd op de kandidaat van keuze: “Besluiten voor  hem? Meneer! Wat bedoelt u? Zijn familie woont hier al sinds de dagen van Dost Mohammed Khan en langer … Wist u dat mijn zusters man een neef heeft die getrouwd is met Sayyaf’s schoonzus. Hij is een van de onzen.[4]  Democratie in een tribale samenleving is de macht geven aan de grootste stam. Om die te bepalen is het niet nodig om verkiezingen te houden. Maar door die wel te houden krijgt de machtigste stam de staatsmacht en daarmee ook de macht over andere stammen. Ze zal die macht vervolgens gebruiken om zich die staat toe te eigenen.

 De oorzaak van onze ‘gekheid’ ligt, zo betoogt Henrich in de christelijke stroming die in West-Europa uiteindelijk dominant werd. En daarvoor moeten we een heel eind terug in de tijd. Dat die stroming waaruit de huidige katholieke kerk en de vele protestantse stroming uit zijn voortgekomen dominant werd, stond tevoren niet vast want : “Aan het begin van het eerste millennium van de jaartelling was het Romeinse Rijk een borrelende ketel van religieuze concurrentie van de oude Romeinse staatsgodsdienst, het jodendom, het Zoroastrisme, het Mithraïsme, een potpourri van christelijke geloven en een veelheid aan lokale religies omvatte.[5]  Die WEIRD-heid werd, zo betoogt Henrich veroorzaakt door de regels rond het huwelijks- en familierecht van de winnende stroming. Hij noemt dit het Huwelijks- en Gezins Programma van de kerk.

Hoe zag dit Programma eruit? Het: “verbood huwelijken met bloedverwanten. Deze verboden werden geleidelijk uitgebreid naar verre verwanten, tot neven en nichten.” Het: “verbood het huwelijk met aangetrouwde verwanten (…) Als je echtgenoot stierf, kon je niet met zijn broer, je zwager, trouwen. In de ogen van de kerk werd de broer van je man je echte broer (incest).”Hetverbood: “huwelijken met niet-christenen tenzij ze bekeerd waren.” Het: “creëerde geestelijke verwantschap, via de instelling van peetouders.” Het: “de adoptie van kinderen ontmoedigd . Moeders moesten voor hun eigen kinderen zorgen: als ze dat niet konden, zouden de kerk of peetouders voor hen zorgen.” Volgens het Programma was: “publieke instemming met het huwelijk door beide partners nodig.” Het: “moedigde nieuw getrouwden aan een eigen huishouden te beginnen.” Het programma: “moedigde het privé bezit van eigendom (land) en erfenis door een persoonlijk testament aan.[6]  Deze maatregelen werden niet allemaal ineens ingevoerd en het mag dan met de ogen van nu niet erg spectaculair lijken. Toch maakte dit, zo betoogt Henrich, geleidelijk een einde aan de oude stam en familiebanden en stond daarmee  aan de basis van die WEIRDe samenleving.

De reden waarom de kerk voor deze lijn koos is waarschijnlijk niet omdat ze de individuele vrijheid van de mens zo belangrijk vond. De belangrijkste ‘nevenschade’ van deze keuze is dat mensen steeds meer zelf gingen nadenken. Hiermee zetten de kerk uiteindelijk de bijl aan de wortel van haar eigen bestaan want mensen gingen ook nadenken over hun geloof, hun relatie met god en de rol van de kerk. Was er wel een kerk en priester nodig voor die relatie met god? Nee, dachten zelfs priesters als Luther en timmerde zijn 95 stellingen op de deur van de Wittenbergse kerk en hij waas niet de enige noch de eerste. De volgende interessante vraag die werd gesteld was of god wel nodig was en bestond? Nietsche beantwoordde die vraag uiteindelijk door god dood te verklaren.

Had de kerk dit in het eerste deel van het eerste millennium geweten, dan had ze wellicht een andere route gekozen. Maar zoals wel vaker hebben acties die op positief lijken onvoorziene negatieve gevolgen. Het positieve dat de kerk zag, was dat deze keuze leidde tot een toename van middelen (grond en geld) en dus macht voor de kerk. Een van de bijzonderheden van het christelijk geloof in die tijd was, en daarmee komen we bij de weg naar de hemel, dat je die weg kon kopen. Kopen door al je bezittingen aan ‘de armen’ te geven. En de kerk was de vertegenwoordiger van ‘de armen’. Alleen is het lastig om iets te geven als het eigendom is van je gehele familie. Een individuele lijn sterft nogal eens uit, de kans dat dit met zo’n familielijn gebeurt is veel kleiner en wordt zelfs nihil als je, zoals bij de Romeinen gewoon, makkelijk een kind als je eigen kon adopteren. De maatregelen van het Huwelijks- en Gezins Programma waren erop gericht om meer middelen en macht te verwerven door juist de basis onder de tribale en familiestructuur te breken. En succesvol was het:  “Tegen 900CE bezat de kerk ongeveer een derde van het cultuurland in West-Europa, inclusief Duitsland (35 procent) en Frankrijk (44 procent). Tijdens de portestantse reformatie in de 16e eeuw bezat de kerk de helft van Duitsland en tussen een kwart en een derde van Engeland.[7]

Tot zover Henrichs betoog. Rest de vraag: hoe sterk is zijn betoog? Henrich onderbouwt het betoog met cijfers, statistieken sociale onderzoeken van vroeger en nu. Onderzoeken in westerse samenlevingen maar ook onder nu nog tribale samenlevingen en zelfs onder jager- verzamelaars. Onderzoeken die laten zien waarom ‘wij’ WEIRD zijn en welke ‘proto WEIRDheid’ onze voorvaderen vertoonden. Onderzoeken die laten zien dat WEIRD mensen vaker de beloning kunnen uitstellen door bijvoorbeeld te kiezen voor € 140 over een jaar in plaats van € 100 nu. Maar ook onderzoek naar de loopsnelheid van mensen. WEIRD loopt sneller. Tijd is immers geld. Voor de liefhebbers, een Amsterdammer (hoog op de WEIRD schaal) loop gemiddeld 3,5 mijl per uur. Een inwoner uit Rio de Janeiro een mijl minder per uur[8]. Die cijfers laten correlatie zien, geen causaal verband. Ze verklaren niet eenduidig dat het Huwelijks- en Gezins Programma dat de kerk in de eerste eeuwen van het eerste millennium inzette de oorzaak is van ‘onze’ WEIRD-heid. De veelheid aan cijfers maar vooral de vergelijking met samenlevingen die niet bloot zijn gesteld aan dat Plan, maken zijn betoog sterk. En zelfs als vervolgonderzoek op een andere oorzaak dan het Programma wijst, dan nog is het een verhelderend boek. Verhelderend omdat het laat zien dat niet alle mensen ‘WEIRDos’ zijn zoals ‘wij’ en dus op een andere manier naar het leven kijken.

Om het einde van Gekke Minse van Neet oet Lottum  aan te halen: “Want weej zien gek, want weej zien gek, hartstikke gek. Gek, gek, gek, gek gek, gek.”  En daarmee sluit ik 2023 af. Ik wens jullie een fijne jaarwisseling en alle goeds.


[1] Joseph Henrich, The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous, pagina xiii

[2] Idem, pagina 162-163

[3] Idem pagina 56: op deze pagina geeft Henrich een opsomming van de kerneigenschappen van de psychologie van WEIRD.

[4] Idem, pagina 409. Eigen vertaling

[5] Idem pagina 471. Eigen vertaling

[6] Idem, pagina 165-166. Eigen vertaling

[7] Idem, pagina 185. Eigen vertaling.

[8] Idem, pagina 362

Uitgelicht

Cijfercultuur

‘Je moet ijsjes verbieden want dan daalt het aantal verdrinkingsdoden’. Dat was de makkelijke maar foute conclusie in een voorbeeld dat Ionica Smeets gaf in een klein college dat ze gaf tijdens het Venlose Zomerparkfeest van 2017. Lang geleden, maar het is me altijd bij gebleven. Ik moest hieraan denken bij het lezen van een artikel van Johannes Visser bij De Correspondent over het grote aantal cijfers dat een Nederlandse scholier per jaar krijgt, dat zijn er gemiddeld 102.

Visser heeft een boek geschreven over de ‘cijfercultuur’ in het Nederlandse onderwijs en dat promoot hij in dit artikel. “Visser: “Het boek verschijnt in een tijd dat het welzijn van jongeren onder druk staat. 45 procent van de jongeren ervaart ‘nogal veel’ druk en stress door school, bleek in 2021 uit het onderzoek van het Nederlandse Health Behavior in School-aged Children (HBSC). 36,7 procent van de 16-jarigen rapporteert een laag emotioneel welbevinden. En slechts zo’n 30 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zegt de controle te hebben over zijn of haar leven.” Geen cijfers om vrolijk over te worden en dat ligt aan …. de cijfercultuur, suggereert Visser.

Daarvoor haalt hij verschillende deskundigen aan “Leerlingen ervaren een enorme toetsdruk. Altijd moeten presteren, zo’n 102 keer per jaar dus. Dat is voor leerlingen 102 keer hard leren voor een toets, daarna de toets maken, vervolgens de stof vergeten en direct bezig zijn met de volgende toets op de planning. Kortom: zweten, weten, vergeten. Door deze toetscultuur wordt het onderwijs een marathon van allemaal korte sprints,” aldus Rafke Hagenaars van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren die Visser in zijn artikel aanhaalt. Bijzonder dat die organisatie in haar naam nog steeds fonetische spelling gebruikt die in de jaren zeventig populair was in bepaalde kringen. Dit even terzijde. “School hoort de plek te zijn waar de leerling léért om te leren; waar hij of zij inspirerende nieuwe kennis en vaardigheden opdoet en waar de nieuwsgierigheid wordt onderhouden: “Wow, wat is dat; hoe werkt het en hoe heet het?” Het enorme aantal toetsen dat leerlingen jaarlijks voor de kiezen krijgen, gaat ten koste van het leren. En niet alleen het cognitief presteren heeft hieronder te lijden, maar ook de persoonlijke groei, het welbevinden en de ontplooiing,” zo betoogt emeritus hoogleraar neuropsychologie Jelle Jolles. En vervolgens hoogleraar Onderwijswetenschappen Rob Martens: “In ons streven onderwijs zo goed mogelijk te maken, hebben we een systeem ingevoerd dat eigenlijk uit de bedrijfskunde stamt. Meten en nog meer meten is het mantra, en de vraag is wat je verliest als je leerlingen steeds meer op die manier gaat zien.”

Nu is dat grote aantal cijfers niet iets van nu. Anekdotisch bewijs maar toch. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw volgde ik Atheneumonderwijs aan het Venlose Sint Thomascollege. We hadden drie proefwerkweken per jaar. Met in de eerste jaren tien zaakvakken zijn dat al 30 toetsen. Die proefwerkweken waren niet de enige momenten dat de leraar een proefwerk gaf. Gemiddeld gaf een leraar nog 2 proefwerken tussen die proefwerkweken. Deze tussentijdse proefwerken telden minder zwaar mee dan die in de proefwerkweek. Dat zijn nog 60 proefwerken extra en daarmee komen we op 75. Dan werden er ook nog overhoringen gegeven, soms aangekondigd, soms ook niet. Tussen ieder proefwerk zat wel een overhoring. Dus nog eens 90 erbij die weer minder zwaar telden dan de tussentijdse proefwerken. Dan kom je op ongeveer 180 toetsen. Veel momenten om iets aan je punt voor een vak te doen. Vanaf het vierde jaar werd het aantal vakken minder en dus ook het totaal aantal toetsen.

Het eten van ijsjes leidt niet tot meer verdrinkingsdoden. Dat zou je echter wel kunnen concluderen als je de grafiek van de ijsconsumptie per jaar naast de grafiek van het aantal verdrinkingsdoden legt. Dan zie je dat beide grafieken op dezelfde momenten in de tijd pieken. De makkelijke conclusie is dan dat minder ijsjes tot minder verdrinkingsdoden leiden: dus ijsjes verbieden. Helaas zal dat niet helpen om het aantal verdrinkingsdoden te verminderen. De beide grafieken correleren maar er is geen causale relatie tussen ijsjes en verdrinken. Zo’n relatie is er wel tussen de temperatuur en de ijsconsumptie en ook tussen de temperatuur en het aantal verdrinkingsdoden: hoe warmer, hoe meer ijsjes er worden gegeten en hoe meer mensen er verdrinken.

Daar waar er in Smeets ijsjes-voorbeeld correlatie is, ontbreekt die bij Visser. Hij presenteert een ‘welzijnscijfers’ uit 2021 en het gemiddelde aantal toetsen uit het schooljaar 2022-2023. Correlatie kan pas worden waargenomen als het reeksen cijfers betreft. Meerjarige cijfers over welzijn afgezet tegen het gemiddelde aantal toetsen. Die ontbreken.  Of 102 ‘veel’ is en meer dan vroeger is niet te zeggen. Hetzelfde geldt voor de ‘welzijnscijfers’. Die ‘druk en stress’ op school kan een gevolg zijn van toetsen. Het kan ook andere oorzaken hebben. Oorzaken zoals (de angst om) buiten de groep (te) vallen.

Correlatie kan niet worden aangetoond en een causaal verband, wat het artikel suggereert, wordt niet gegeven. Meten mag dan, volgens het gezegde weten zijn zonder verdere onderbouwing is ‘meten’ het enige dat Visser doet.

Uitgelicht

Grondwettelijk hof

“Weet je waar ze een constitutioneel hof hebben? In de Verenigde Staten. Dat heeft vrouwen het recht op abortus afgepakt. En raad eens hoe Omtzigt stemt als het gaat om het recht op abortus.”  Aldus Francisco van Jole. Van Jole verbaast zich erover dat niemand NSC-leider Omtzigt aanvalt op zijn plannen om zo’n hof in te stellen. Dat niemand Omtzigt aanvalt vanwege de Amerikaanse ervaringen met zo’n hof, is nog niet eens zo bijzonder. Het meest bijzondere is dat niemand Omtzigt vraagt welk probleem zo’n hof moet oplossen en hoe hij zo’n hof wil vormgeven en vooral hoe hij aan de leden voor zo’n hof wil komen? Het is zo vaag dat hem erop aanvallen onmogelijk is. Bijzonder is dat niemand hem erop bevraagt, Dus dan doet de Ballonnendoorprikker het maar.

Het NSC- verkiezingsprogramma rept alleen over het probleem: “We zetten dus een grondwettelijk hof op om grondrechten te verankeren,[1] meer woorden dan dit maakt de partij er niet aan vuil. Een grondwettelijk hof om grondrechten te verankeren. Veel landen kennen een grondwettelijk hof. Rusland heeft er een. Ook heeft het land een prachtige grondwet met vrijheid van meningsuiting, vrijheid van politieke diversiteit en alle andere mooie artikelen. De werkelijkheid laat zien dat zo’n hof geen garantie is op ‘verankering van de grondrechten’. Daar is meer voor nodig. Nu kun je tegenwerpen dat ‘Rusland een slecht voorbeeld is’. Dat kan, het voorbeeld laat wel zien dat zo’n hof en de borging van grondrechten geen een-tweetje is. 

‘Slecht voorbeeld’, dan een ander. Van Jole verwijst naar de Verenigde Staten. Dat land heeft het Supreme Court of the United States. Het hof heeft, om Van Joles woorden te gebruiken, ‘vrouwen abortus afgepakt’ maar is dat een argument tegen het hof als je je realiseert dat het hof ook een belangrijke rol spelen in het ‘geven van het recht op abortus’ aan vrouwen. Dat gebeurde in 1973 met het arrest Roe v. Wade. Het arrest waar dezelfde Supreme Court vorig jaar weer afstand van nam. Pikant in deze zaak is dat de vrouw die de aanleiding was voor de initiële uitspraak later actief werd in de anti-abortusbeweging of zoals ze zich zelf noemen de pro-life-beweging. Dit even terzijde. Het wedervaren van Roe v Wade laat zien dat rechters verschillend over zaken kunnen denken en grondrechten anders kunnen interpreteren en dus dat die ‘verankering’ door de tijd verandert.

 Let wel: de coronamaatregelen waren een forse en langdurige inperking van grondwettelijke rechten, zoals het gelijkheidsbeginsel, het recht op vergadering en betoging, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam of het eigendomsrecht. Er is dus niet alleen een discussie of de inperking proportioneel was, bijvoorbeeld om de volksgezondheid te bevorderen – tevens een grondwettelijke opdracht – maar ook een relevante discussie of de inperkingen rechtmatig waren. Zijn bij de inperking van grondrechten de voordelen wel afdoende afgewogen tegen de grote schade? Als het enige doel van de staat is om het aantal besmettingen binnen een bandbreedte te houden, dan is dat wel een zeer beperkte taakopvatting. En meer fundamenteler: mocht het Catshuisberaad, zeker toen de crisis langer duurde, feitelijk dit soort vergaande maatregelen effectief nemen?[2] Aldus Omtzigt in zijn Thorbeckelezing. Als hij op zoek is naar ‘duidelijkheid voor altijd’, dan is het maar de vraag of een grondwettelijk hof die kan bieden. De afweging van verschillende belangen tegen elkaar, is niet objectief. Het is subjectief. Mijn afweging kan anders zijn dan de jouwe en dat geldt voor rechters precies zo. Dat liet ook de Toeslagenaffaire zien. Ook in die affaire werd de redelijkheid van een maatregel op verschillende momenten verschillend beoordeeld door dezelfde instituten.

Dan de benoeming van de leden van zo’n hof. In de VS worden rechters genomineerd door de president en voor de rest van hun leven benoemd door de Senaat. Wat er sinds 1973 is veranderd, is het politieke klimaat. Het land is tot op het bot verdeeld en gepolariseerd en het Supreme Court, of beter gezegd de benoeming van haar leden, is de afgelopen jaren onderdeel geworden van die polarisatie. Het is, onderdeel geworden van het politieke spel. De politieke opvattingen van rechters in spé zijn veel belangrijker geworden dan hun inhoudelijke kwaliteiten. Door rechters te benoemen kan een president en een meerderheid in de senaat ver over het politieke graf regeren. Zo is de 75 jarige Clarence Thomas al opperrechter sinds 1991 in functie. Via Thomas regeert de in 2018 overleden George Bush de oudere nog steeds, zelfs over zijn werkelijke graf.

Een voorbeeld van die politisering begon met het overlijden van rechter Antonin Scalia op 13 februari 2016, het jaar waarin er een nieuwe president werd gekozen om Obama op te volgen. Obama kon niet meer worden herkozen omdat hij al twee termijnen had gediend. Om de vacante plek op te vullen droeg Obama Merrick Garland voor. De Republikeinen, die op dat moment een meerderheid hadden in de Senaat gingen hier niet in mee. Zij vonden dat Obama niet over zijn graf mocht regeren en dat hij de benoeming van een nieuwe opperrechter aan zijn opvolger moest overlaten. Die opvolger, Donald Trump  droeg uiteindelijk Neil Gorsuch voor en die werd benoemd. Als ‘over het graf regeren’ een reden is om een benoeming te frustreren dan kan er geen enkele rechter worden benoemd. Door hun ‘levenslange’ aanstelling wordt er altijd over het graf van de voordragende president geregeerd. Iets meer dan vier jaar later vonden dezelfde Republikeinen het geen probleem om iets meer dan twee maanden voor het einde van het presidentschap van Trump Amy Barrett te benoemen als opvolger van de een maand eerder overleden Ruth Ginsburg.

Over het graf regeren kan worden beperkt. Dat laat Duitsland zien. Om rechter te worden van het Duitse Bundesverfassungsgericht moet je minimaal 40 jaar zijn en met 68 jaar word je van rechtswegen gepensioneerd. De ambtstermijn van een rechter bedraagt maximaal 12 jaar. Duitsland kent 16 opperrechters. De helft wordt benoemd door het Duitse parlement, de Bundestag, en de andere helft door de Bundesrat, in dat orgaan zitten door de regeringen van de deelstaten benoemde leden. Die leden zijn lid van de regeringen van de deelstaten. Aangezien er in Duitsland tot nu toe altijd in coalitie wordt geregeerd, is het risico op politieke polarisatie van de benoeming gering.

Veel verder dan ‘Thorbecke vond het ook’ komt Omtzigt niet: “De regering voegde de volgende zin aan de grondwet toe: “De Wetten zijn onschendbaar.” Uit de memorie van toelichting wordt duidelijk dat dit het toetsingsverbod behelst. Dus wetten kunnen niet getoetst worden aan de grondwet door de rechter. Thorbecke was fel tegenstander van deze toevoeging. Hij schreef: “Voor deze nieuwe spreuk zal, geloof ik, ieder als voor eene gesloten deur blijven staan.” Hij maakt zijn tegenstand duidelijk: “De grondwet zou ophouden Grondwet te zijn; en de gewone wetgever, die zijn bestaan en zijn regt enkel uit de Grondwet ontleent, boven de Grondwet wezen.[3]””  Een wel erg magere uitwerking voor iemand die zich inzet voor ‘bestuurlijke vernieuwing’.

Daarom: beste meneer Omtzigt. Hoe wilt u het grondwettelijk hof vormgeven? Hoe moet dat bijdragen aan de verankering van onze grondrechten? En om actueel te maken, hoe had zo’n hof zoiets als de Toeslagenaffaire kunnen voorkomen? En als ‘voorkomen’ een brug te ver is, hoe had zo’n hof ervoor gezorgd dat er eerder een einde aan was gekomen?


[1] Verkiezingsprogramma 2023. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief, Pagina 3

[2] Thorbeckelezing Pieter Omtzigt, pagina 12

[3] Idem, pagina 25-26

Uitgelicht

Het frame van Vandebron

Midden augustus kondigde energieleverancier Vandebron aan dat het mensen met zonnepanelen een extra heffing gaat opleggen. De financieel directeur Kim Verdouw zei hierover: “Dit besluit is even slikken, maar we denken dat als je de kosten op de juiste plek neerlegt, daar op den duur ook nieuwe innovatie ontstaat. Het alternatief is om de kosten te blijven verdelen; maar dan krijg je dus dat de buurvrouw zonder panelen betaalt voor de buurvrouw met panelen. Dat vinden wij oneerlijk”  Ze zet hier ‘haves’ tegenover ‘havenots’ en als een nobele ridder wil ze opkomen voor de belangen van de ‘havenots’. Een leuk frame maar klopt het?

Dat het frame succesvol is blijkt uit het Commentaar van hoofdredacteur Pieter Klok in de Volkskrant. Klok bekritiseert de uitspraak van Verenigd Links-leider Timmermans dat klimaatrechtvaardigheid en sociale rechtvaardigheid hand in hand gaan. Klok: “Het jongste voorbeeld hiervan is de salderingsregeling bij de zonnepanelen. Hierdoor kunnen Nederlanders met zonnepanelen hun stroom altijd tegen een gunstige prijs verkopen. Om dit te bekostigen moet de energierekening van Nederlanders zonder zonnepanelen omhoog. Dat is niets anders dan een subsidiestroom van arm naar rijk.” En: “Toen het kabinet de salderingsregeling wilde afschaffen stemden GroenLinks en de PvdA tegen. De regering moet alles op alles zetten om zoveel mogelijk zonnepanelen op daken te krijgen, was de redenering, het afschaffen van de salderingsregeling leidde tot minder zonnepanelen en was dus niet verstandig. Dat de salderingsregeling sociaal zeer onrechtvaardig is, was van ondergeschikt belang.”

Nu even terug in de tijd. Die salderingsregeling werd in het leven geroepen om het leggen van zonnepanelen aantrekkelijk te maken voor particulieren. Die waren prijzig en met die regeling werd het aantrekkelijker om ze te leggen. Die zonnepanelen moeten een bijdrage leveren aan het uitstootvrij maken de energie van voorziening en het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Die regeling werd in 2004 ingevoerd.

De regeling houdt in dat een overschot aan stoom dat op een zonnig moment wordt opgewekt verrekend mag worden met afgenomen stroom op momenten dat de zon niet schijnt. Omdat ‘stroom’ een markt is van vraag en aanbod, is de stroom die een panelenbezitter afneemt, duurder dan de stroom die hij levert. Als de zon bij jouw panelen schijnt, schijnt ze immers ook op die van de buurman. Op momenten dat de zon veel schijnt is er daarom een veel groter aanbod aan stroom en daalt de prijs en wordt soms wel negatief. Schijnt de zon niet, dan is er een tekort aan stroom en stijgt de prijs. Voor de panelenbezitter  maakt dat niets uit want die kan die dure stroom wegstrepen tegen de geleverde goedkope aan het net geleverde ‘zonnestroom’. Daarop maakt een stroombedrijf zoals Vandebron dus verlies en dat verlies compenseren ze door de prijs die mensen zonder panelen moeten betalen, te verhogen. Die zijn daarmee de klos en dat is oneerlijk. Bijzonder oneerlijk omdat het vaak de mensen met een laag inkomen zijn die deze hoge prijs moeten betalen. Zij kunnen geen zonnepanelen betalen. Vandebron gaat dit nu dus ‘rechttrekken’ door aan de panelenbezitters een heffing op te leggen en de verwachting is dat andere energieleveranciers dat ook gaan doen. Ik begrijp de verontwaardiging hierover.

Dus het frame klopt? Als dit het enige was dan klopte het frame. De werkelijkheid is echter zelden zo simpel als het op het eerste gezicht lijkt. Wat de stroombedrijven knap doen, daarin bijgestaan door verschillende economen, is er een verhaal van maken waar jij (geen zonnepanelen) tegenover mij (wel zonnepanelen) komt te staan. Het probleem ligt echter niet bij jou en ook niet bij mij. Het probleem ligt bij die energiebedrijven en netbeheerders. Dat zoiets zou gaan gebeuren, was al vanaf het begin bekend. En dat begin ligt al meer dan twintig jaar terug in de tijd. Al die tijd hebben die bedrijven vrolijk geld opgestreken en verdeeld onder hun aandeelhouders. Wat ze niet hebben gedaan, is hierop geanticipeerd.

Geanticipeerd door te investeren in energie opslag, batterijen, in een ‘betonnen blokkentoren’ in een stuwmeer, waterstofproductie of op welke manier dan ook. Ze hebben zelfs veel te laat en veel te weinig geïnvesteerd in het aanpassen van het elektriciteitsnet. Allemaal zaken die je van een bedrijf zou verwachten maar die niet en veel te laat hebben opgepakt. Ze hebben het spaak laten lopen en nu kijken ze naar jou en mij als belastingbetaler om hen daarbij te helpen. Die moet het subsidiëren zo dat ze worden ‘gestimuleerd’ om snel in opslag van energie te investeren zoals de netbeheerders betogen.

Ze hebben er duidelijk blijk van gegeven dat ze geen ondernemers zijn want ze innoveren niet. Ze gaan pas ‘innoveren’ als ze ervoor betaald krijgen. Zie het betoog van Verdouw en de netbeheerders. Dit terwijl het verlies aan geld door die salderingsregeling hen tot innoveren had moeten aanzetten. En als je niet zonder de overheid kunt, dan is er een goede reden om het zonder ‘bedrijven’ te doen.

Er is nog een tweede goede reden om het zonder bedrijven te doen. Bij wie je je stroom afneemt en hoe ‘groen, grijs , paars of blauw’ die ook is, maakt niets uit. Alle stroom zit op hetzelfde net waarop een constante spanning moet staan. Ik kan niet zien of de stroom die ik gebruik opgewekt is door mijn ‘stroombedrijf’. Dat zou alleen kunnen als ieder stroombedrijf een eigen netwerk had. Dat is gelukkig niet het geval. Gelukkig niet omdat er dan net zoveel stroomnetten moeten zijn als er leveranciers zijn en dat zou een enorme verspilling zijn. Dat ene netwerk is eigendom van verschillende ‘netbeheerders’. In een dergelijke situatie is het niet aantrekkelijk om te investeren in energie opslag. Immers als bedrijf A investeert in opslag, dan stijgen de kosten van bedrijf A. De baten, een stabielere stroomvoorziening, komen echter ook ten goede aan alle andere stroombedrijven. Die trekken ook de opslag van bedrijf A leeg. Een tweede goede reden om het ‘zonder bedrijven’ te doen.

Iets voor de komende verkiezingen!