Uitgelicht

Dictatuur van de landbouw

“Als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen,” aldus een zin uit het boek Il Gattopardo (De Tijgerkat) van de negentiende-eeuwse auteur Giuseppe Tomasi di Lampedusa die een belangrijke rol speelde in mijn vorige prikker. Ik gebruikte deze zin die ik tegenkwam in het boek De Droom van Odyseusvan José Enrique Ruiz-Domènec om te laten zien dat er sinds de Krimoorlog van 1853-1856 veel is veranderd, maar toch verdacht veel hetzelfde is gebleven. Die zin liet me niet los en bracht me bij de recente Nederlandse politiek in het algemeen en de BBB in het bijzonder.

Bron: Wikipedia

‘Als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen’ Neem de strijd tegen de elite die de PVV en het FvD voeren. Is het werkelijk een strijd tegen ‘dé elite’ of een strijd tegen ‘deze elite’? Baudet was daar, in een interview met een Zwitserse krant van enkele jaren gelden, heel duidelijk in toen hij zei: “society needs an elite that leads the way.” Dus weg met ‘deze’ elite op naar de mijne! Hij denkt daarbij aan een soort achttiende-eeuwse bourgeoisie want dat was de tijd met: “a proper society ,” die zich kenmerkt, aldus Baudet door: “an equilibrium (…), a delicate balance that has culminated in what we might call ‘the individual properly understood.’” Dus wil hij terug naar de: “bourgeois society, bourgeois traditions, the bourgeois way of life of ordinary people.” Dat de overgrote meerderheid van onze voorouders niet tot die bourgeoisie behoorden en niets te vertellen hadden, zegt hij er niet bij.

Dan naar de BBB. Dat er iets moet veranderen in de manier waarop de landbouw in Nederland is vormgegeven, is al heel lang bekend. Het mestprobleem is al een bekende sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Boeren produceerden veel meer mest dan goed was voor hun eigen grond. Als ze al grond hadden. Die problematiek leidde in 1984 tot de Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderijen ingediend door de minister van Landbouw, de CDA-er Gerrit Braks. Een noodwet die de bouw van nieuwe varkens- en kippenstallen verbood. Hiermee moest de groei van de veestapel worden voorkomen. Het werd geen succes, er kwam steeds meer in plaats van minder vee en de stallen werden steeds groter. De techniek, betere voeding, betere apparatuur zou de problemen wel oplossen. Een patroon dat zich sindsdien heeft herhaald en dat culmineerde in de Programmatische Aanpak Stikstof  (PAS). Een toverregeling omdat er werd vooruitgelopen op ‘technologische ontwikkelingen’ die er in de toekomst voor zouden zorgen dat alles weer binnen de normen zou komen. Onderdeel van deze aanpak was een vrijstelling van de vergunningsplicht voor een grote groep ondernemers, vooral agrarische bedrijven met vee. Voor deze bedrijven volstond een melding (PAS-melders). Die Aanpak werd in 2019 door de Raad van State ongeldig verklaard waardoor die PAS-melders toch een vergunning moesten aanvragen voor een bedrijf dat er al stond. Dit was trouwens niet de eerste keer dat een rechter een aanpak naar de prullenbak wees. In 2003 werd Nederland door het Europees Hof van Justitie veroordeeld voor het niet naleven van de nitraatrichtlijnen. Dit ondanks de mest en mineralenboekhoudingen waar sinds 1987 mee werd gewerkt.

Veertig jaar lang hebben de agrarische bedrijven, hun vertegenwoordigers en onze overheid er alles aangedaan om de cirkel (het importeren van extra mineralen via veevoer) een vierkant te laten lijken (verminderen van de ‘uitstoot’ van die mineralen). Wat gebeurt er na die veertig jaar? Een agrarisch communicatiebedrijf dat zaken doet met grote partijen in de agrarische sector begint een politieke partij: de Boer Burger Beweging. Ze zoeken er een persoon bij, Caroline van der Plas, die ‘normaalheid’ uitstraalt en goed uit haar woorden komt. Goed uit haar woorden komt zonder werkelijk iets te zeggen. Een partij die van dubbelzinnigheid in elkaar hangt. Want aan de ene kant betoogt de partij in haar programma; “Elke boer wil voedsel- of bloemenboer zijn en geen energieboer.”  Om iets verder te betogen dat: “Het stroomnetwerk van de netbeheerders op het platteland moet worden aangepast, zodat boeren en burgers volop de daken kunnen vol leggen met zonnepanelen en ook in staat zijn de energie terug te leveren aan het elektriciteitsnet.”  Of neem de volgende passage: “Natuur en milieu, stoppen niet bij de grens. Er komen Europese doelstellingen en samenwerkingen bij het behoud en verbetering van natuur en milieu. Dit in plaats van bovenwettelijke Nederlandse doelstellingen en eisen.” Die Europese doelstellingen zijn er al. Die zijn vastgelegd in die nitraatrichtlijnen en in de regelgeving rond de Natura 2000 gebieden. Die zogenaamde ‘bovenwettelijke Nederlandse doelstellingen en eisen’ zijn opgesteld op basis van die Europese doelstellingen.

Aan de ene kant betoogt de partij: “Rechtstreekse verkiezingen maken een einde aan de partijpolitieke benoemingen in de achterkamers. BBB is voor meer transparantie en meer democratie.” Om aan de andere kant te bepleiten dat de: “Geborgde zetels bij de waterschappen (natuurorganisaties, bedrijfsleven en boeren) blijven behouden.” Dit omdat het: “onwenselijk (is) om alleen politieke agenda’s te laten beslissen over voedselproductie en waterbeheer. Inhoudelijke (hydrologische) kennis en verstand van zaken is van groot belang. Burgers moeten op de kennis van eigenaren van gronden kunnen vertrouwen.” Maar ook: “Agrarische belangenbehartigers krijgen de vrijheid om te komen tot een praktisch werkbaar systeem dat goed is voor dieren. Er komt geen verplichte reductie van eiwit in veevoer.” En: “De wetenschappelijke onderbouwing van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bepaalt de toelating van ontsmettingsmiddelen en niet de emotie van de politiek. De politiek wisselt elke vier jaar, dit is geen garantie voor consistent beleid met kennis van zaken.” Het meest bijzondere is nog wel de wet Recht op Landbouw die de partij wil: “Deze wet waarborgt het bestaansrecht van boeren, vissers en tuinders in Nederland. Zo wordt voorkomen dat mensen en organisaties, die geen directe belangen hebben bij uitbreiding of modernisering van wettelijk toegestane agrarische bedrijven, jarenlange procedures gaan voeren tegen boeren, alleen maar omdat ze tegen een bepaalde bedrijfstak zijn.” De partij lijkt de landbouwsector uit de democratie te willen halen. Ze wil een ‘dictatuur van de landbouw’.  Een landbouw waarvoor andere of geen wetten en regels gelden. Eigenlijk precies zoals het de afgelopen veertig jaren ook al was.

Een slimme zet van dat door de agrarische industrie gesteunde communicatiebureau om te roepen dat alles moet veranderen terwijl het doel is om alles hetzelfde te laten. Alles tot zo ongeveer op de personen die ‘de verandering om alles hetzelfde te laten’ moeten vormgeven. Die zijn immers vooral afkomstig uit CDA- en in mindere mate VVD-kringen. Partijen die verantwoordelijk zijn voor ‘hetzelfde’ dat vooral ‘hetzelfde’ moet blijven.

Uitgelicht

Irak, democratie en de rechter

In een artikel in de Volkskrant doet Jenne Jan Holtland verslag van de huidige situatie in Irak in een artikel met als kop: “Vroeger hadden we één Saddam, nu hebben we er duizend.” In dit artikel komt Ahmed Salah, een winkelier aan het woord die tien jaar in Duitsland heeft gewoond, aan het woord. Hij legt een relatie tussen democratie en het opleidingsniveau: “Democratie werkt alleen als de bevolking hoogopgeleid is’. Als je zoals in Europa goed onderwijs hebt genoten, weet je hoe je met vrijheid moet omgaan. Hier kunnen mensen dat niet.”  Als je kijkt naar democratische landen, dan zijn dat veelal landen met een hoog opgeleide bevolking. Dus heeft Salah een punt?

Bron: Wikipedia

Als we de uitspraak vanuit de logica bekijken dan is de vraag of er sprake van correlatie of van een causaal verband van belang. Waarbij het bij een causaal verband de vraag is of onderwijs de oorzaak is van democratie of democratie de oorzaak van onderwijs. Nu ben ik wel van de logica maar in dit geval kies ik toch voor een andere benadering. Een benadering die past bij een historicus, namelijk een kort historisch onderzoek aan de hand van de casus Nederland.

De Nederlandse democratie is van recente datum. Pas in de Grondwet van 1848 werd het koningschap vooral ceremonieel en werd de macht verdeeld tussen de regering, de Kamers en de rechterlijke macht. Van een echte democratie was ook toen nog geen sprake. Slechts een beperkt deel van de bevolking kon stemmen bij verkiezingen. De helft, de vrouwen, vielen op voorhand al af en van de mannelijke helft mocht alleen dat deel stemmen dat voldoende belasting betaalde. Tot 1880 was dat niet meer dan 12% van het mannelijke deel van de bevolking van 25 jaar en ouder. Pas met de Grondwetswijziging van 1917 kregen alle mannen van 25 jaar en ouder het kiesrecht en in 1919 volgde het algemeen kiesrecht en mochten ook vrouwen van 25 jaar en ouder stemmen. In die tijd was dat ongeveer helft van de bevolking. Sinds dat moment is Nederland een democratie met algemeen kiesrecht.

In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was de Nederlandse bevolking verre van hoog opgeleid. Tot het Kinderwetje van Van Houten van 1873 werkte de overgrote meerderheid van de kinderen al vanaf een jaar of zes mee op het land of in de fabriek. Van Houtens wetje verbood dat laatste voor kinderen jonger dan 12 jaar, het eerste bleef nog steeds toegestaan en dat betrof het gros van de kinderen. Niet werken betekende niet dat kinderen automatisch onderwijs genoten hoger opgeleid werden. Pas in 1901 werd de leerplicht ingevoerd voor kinderen tussen de 6 en 12 jaar. Leerplicht betekende echter niet dat ze hoger opgeleid raakten. Daarvoor is zes jaar te kort en na die zes jaar lagere school moest het overgrote deel gewoon weer aan het werk. Een vervolgopleiding was maar voor weinigen weggelegd. In 1901 volgden ongeveer 13.400 kinderen een vorm van voortgezet onderwijs en in 1950-1951 volgen slechts 211.200 kinderen een vorm van voortgezet onderwijs[1]. Dit terwijl een jaargroep uit ongeveer 160.000 kinderen bestond[2]. Pas na de Leerplicht wet van 1969 werd het volgen van voortgezet onderwijs standaard praktijk en daarbij moet worden aangetekend dat het gros een praktijkopleiding volgde zoals de Lager technische school, de huishoudschool of de lagere landbouwschool.

Nederland werd een democratie op een moment dat de bevolking niet tot laag opgeleid was. Meer dan zes jaar lagere school had. Dit zal in andere westerse democratieën niet anders zijn geweest. Zelfs die lager en niet opgeleiden wisten met hun vrijheid om te gaan. Voor een democratie is een hoog opleidingsniveau dus niet nodig. Het zou zomaar kunnen dat de gemiddelde Irakees aan het begin van deze eeuw een veel hogere opleiding had genoten dan de gemiddelde Nederlander een eeuw eerder. Dus als het opleidingsniveau voorwaarde zou zijn voor het slagen van democratie, dan stond Irak er veel beter voor.

Dat het in Irak niet is gelukt, heeft niets met het opleidingsniveau te maken. De reden de Amerikaanse poging om Irak te democratiseren is verworden tot ‘duizend Saddams’ moet elders worden gezocht. Die moet worden gezocht in twee basisvoorwaarden voor een succesvolle democratie. Als eerste een goed functionerende rechtstaat. Een rechtstaat die haar burgers met wetten beschermt tegen elkaar en die garandeert dat de overheid de rechten van de burgers respecteert. Een rechtstaat die, zoals in de Urgenda-zaak, de overheid op haar vingers tikt. Als tweede een functionerende overheid die basisdiensten van een behoorlijk niveau levert. Nederland kende beiden voordat het een democratie werd. In Irak ontbraken ze. De functionerende rechtstaat omdat Irak die nooit had gekend en de functionerende overheid omdat de Amerikanen die bewust hebben afgebroken toen ze besloten om het overheidsapparaat te ontbinden en te ontdoen van alle invloeden van het oude Ba’ath regime.

Het is niet voor niets dat antiliberalen zoals Orban, de PIS leiders van Polen en Erdogan, maar ook de VS onder Trump, de rechterlijke macht onder controle willen krijgen.


[1] https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/37220

[2]https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/dashboard-bevolking/bevolkingspiramide

Uitgelicht

“Timmertje, Timmertje wat ga je doen?”

“We zijn niet tegen de parlementaire democratie, wel tegen liberale democratie,” aldus Rebekka Timmer de voorzitter van BIJ1 in een interview bij De Kanttekening. Want: “De liberale democratie is een fopdemocratie. Het grootkapitaal regeert de westerse wereld.” Bijzondere uitspraken.

Bron Wikipedia

De partij gelooft: “dat er meerdere vormen van kennis bestaan dan alleen wetenschappelijke. Zo is onze partij bijvoorbeeld bij uitstek gebouwd op ervaringskennis.” De wetenschappelijke methode houdt in dat kennis is gebaseerd op empirisch bewijs, bewijs dat reproduceerbaar is. Op Aarde valt een bal altijd naar beneden. Ervaringskennis is dat niet. Mijn ervaringen met iets zijn niet reproduceerbaar voor een ander. Laat ik eens met wat kennis gebaseerd op empirisch bewijs, naar de uitspraak met betrekking tot de liberale democratie kijken.

BIJ1 is een partij die, zoals Timmer het noemt, staat voor: “pragmatisch intersectioneel socialisme.  Op haar site omschrijft de partij het als volgt: “We zijn ook een partij die intersectioneel denkt. Dat betekent dat we inzien dat racisme niet op zichzelf staat, maar dat alle problematiek in onze maatschappij met elkaar samenhangt. Armoede, discriminatie, LHBTQI+-haat, de klimaatcrisis, de crisis op de woningmarkt, in de gezondheidszorg en het onderwijs: niets staat op zichzelf. We kúnnen dus niet anders dan naast racisme ook andere onderwerpen aansnijden, omdat alles invloed op elkaar heeft. Niemand wordt vergeten en iedereen heeft het recht op een goed leven. We pakken dus alle onderwerpen aan. Gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid en solidariteit is waar we ons sterk voor maken.”  

Dat de behandeling van LHBTQI+ mensen in liberale landen beter kan, ben ik meteen met BIJ1 eens. Maar kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar de LHBTQI+ rechten zijn gegarandeerd?  

Dat de omgang met de leefomgeving in liberale landen veel beter kan, ben ik meteen met BIJ1 eens. Maar kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar een rechter de regering terugfluit omdat ze niet voldoet aan de eigen wetten?

Dat racisme bestreden moet worden en dat dit in liberale landen aandacht vraagt, ben ik meteen met BIJ1 eens. Maar kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen dat op dit gebied betere papieren weet te overleggen?

“Vanaf het moment dat BIJ1 werd verkozen tot de Tweede Kamer, hebben we niet alleen gepleit voor excuses voor het koloniale en slavernijverleden, maar ook voor herstelmaatregelen in het kader van reparatory justice (of herstelrechtvaardigheid).” Aldus de partij in haar reactie op de recente door het kabinet gemaakte excuses voor het slavernijverleden. Kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar kritisch naar het eigen verleden wordt gekeken en een regering excuses voor daden begaan in dat verleden, aanbiedt?

Dat de armoedebestrijding en de verdeling van de welvaart in liberale landen veel beter kan, ben ik meteen met BIJ1 eens. Sterker nog er waren periodes dat de liberale landen het veel beter deden en een flinke economische groei realiseerden zonder al te drastische inkomensverschillen omdat de hoogste inkomens werden belast met percentages van 72% in Nederland tot meer dan 90% in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en toch zeer innovatief waren. Mocht de BIJ1 aan de macht komen dan worden: “de productiemiddelen gecollectiviseerd en het privébezit afschaft, zoals Marx dat in de negentiende eeuw al voor ogen zag? ‘Jazeker, ‘(w)ij staan voor radicale democratisering van de economie,’” aldus Timmer. Nu zijn er landen, zoals Noord-Korea die dat hebben gedaan en in het verleden was de economie in de Oostbloklanden op die leest geschoeid. Qua inkomen en vermogen zeer gelijke samenlevingen. Helaas bleken ze wat minder goed in het voorzien in basisbehoeften van mensen. En nu we het toch over productiemiddelen hebben. Kan Timmer mij een niet-liberaal land noemen dat bekend staat om haar innovatiekracht en het uitvinden van nieuwe zaken?

En nu even terug naar dat intersectionele. Intersectioneel denken is denken over macht. Wie heeft macht en wie niet en dat denken wil vervolgens de macht evenwichtiger verdelen. Het richt zich daarbij vooral op degenen met de minste macht. Kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar denken wordt getolereerd dat de macht in het land anders wil verdelen en de zittende macht ondermijnt?

Timmer lijkt zich niet te realiseren dat ze het kind met het badwater weg wil gooien. Bij het lezen van het interview moest ik terugdenken aan de 1.000 meter vrouwenschaatsen tijdens de Olympische Spelen van Nagano in 1998 toen commentator Frank Snoeks na de Olympische titel van Marianne Timmer uitriep: “Timmertje, Timmertje, wat ga je doen?”

Flagellanten

Flagellanten. Nu zal menig lezer zich afvragen Wat? Wie? Flagellanten of geselbroeders kwamen op in de tweede helft van de dertiende eeuw en deden het vooral goed in tijden van crisis. Tijdens de pestepidemieën van de veertiende eeuw nam het ‘flagellantisme’ als dat een goed woord is, een grote vlucht. Groepen flagellanten trokken van plek naar plek en voerden daar steeds hetzelfde ritueel uit. Ik moest hieraan denken bij de boerenprotesten.

Carl von Marr: Die Flagellanten, 1889, Museum of Wisconsin Art. Bron: https://jenikirbyhistory.getarchive.net/media/carl-von-marr-flagellanten-4add32

Eerst het flagellantenritueel. Vaak voorafgegaan door kaarsendragers gingen ze in het wit gekleed naar de plaatselijke kerk. Daar ontdeden ze zich van hun bovenkleding en bedekten hun onderlijf met witte doeken en liepen zichzelf geselend rondjes. Ze begonnen geselliederen te zingen en zweepten zich op het ritme van de muziek af. Na zo’n eerste ronde vielen ze op hun knieën en geselden ze zich nog wat meer. Dit herhaalde zich daarna nog twee keer vaak met nog pijnlijkere voorwerpen. Het geheel werd afgesloten met de ‘geselaarspreek’ die rechtstreeks van god zou komen en voor de toehoorders was bedoeld. Daarna vertrokken ze weer naar de volgende plek en daar herhaalde het ritueel zich de volgende dag. Ze waren populair bij een flink deel van het volk omdat ze zich niets van de kerkelijke hiërarchie aantrokken en omdat men geloofde dat hun zelfkastijding god gunstig zou stemmen waardoor er een einde zou komen aan de crisis. Zo waren de flagellanten en ook grote delen van het volk ervan overtuigd dat deze manier van boetedoening de pest een halt zou toeroepen. Het tegendeel was echter het geval. Hun trektocht maakte het de pest makkelijker om zich te verspreiden.

Terug naar het heden. Wie in dit land niets heeft meegekregen van de protesten van de boeren, heeft onder de welberoemde steen gelegen of lag in coma. Je kunt geen krant openslaan, geen nieuwsitem of actualiteiten programma aanklikken of er zijn tractoren te zien. Ze staan, in een toenemende mate van minder fraaiheid en de goeden niets te na gelegd, voor provincie- en gemeentehuizen op wegen en pleinen om zo het verkeer te hinderen en zelfs voor woonhuizen van bestuurders en politici. Dit opgeschilderd met ludieke, serieuze maar ook beledigende en bedreigende teksten op spandoeken. Er zijn poppen opgehangen en mensen bedreigd waaronder ook een ondernemer die in opdracht van de politie een tractor wegsleepte. Er zijn hooibalen in brand gestoken, bomen omgezaagd, giertanks geleegd en politieauto’s vernield. Politici, meningenmensen en media geven afhankelijk van hun opvattingen de ene of de andere partij de schuld. Anderen die voor voor gekke Jetje, marionet van deze of gene, voor dictator of de duivel in eigen persoon uitgemaakt. En er wordt in (burger)oorlogstermen gesproken.

Vorig jaar werd er ook geregeld gedemonstreerd en gereld. Toen vooral tegen coronamaatregelen. Afgezien van de tractoren, zag dat er hetzelfde uit. Verwensingen en bedreigingen aan het adres van politici, bestuurders, journalisten en wetenschappers. Geweld tegen de politie en vaak ook nog tegen brandweermensen en ambulancepersoneel. En ook weer politici, meningenmensen en media die, afhankelijk van hun opvattingen, de ene of de andere partij de schuld gaven en voor gekke Jetje, voor marionet van deze of gene, voor dictator of de duivel in eigen persoon uitmaakten.

De overheid moet het hierbij steevast ontgelden en fungeert als kop-van-Jut. En wat doet die overheid? In plaats van problemen aan te pakken verzandt ze in onderzoeken naar hoe het zo is gekomen en in het zich ver-excuseren voor zaken die met de kennis van nu in het verleden fout zijn gegaan. Laat je je als bestuurder uit het verleden niet verleiden tot een mea culpa over je met de kennis van nu fouten van toen, maar probeer je gewoon uit te leggen hoe er toen met de kennis van toen werd gehandeld, dan kun je, zoals voormalig minister Annemarie Jorritsma voor de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen overkwam, op weinig bijval en zelfs ergernis rekenen. In plaats van de problemen aan te pakken verzandt ze in overleggen met en het betrekken van alles en iedereen om maar iedereen tevreden te krijgen. Polderend voor draagvlak verzandt alles in één grote brei. Al polderend worden er bakken met geld uitgegeven aan bijvoorbeeld een ‘vluchtelingenboot’ in Velsen-Noord om een halfjaar lang asielzoekers in onder te brengen. Daarna moet ‘de boot’ maar vooral het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op zoek naar een andere ‘ankerplaats’ alwaar het hele poldercircus opnieuw begint en stort de omgeving van de nieuwe ‘ankerplaats’ de kar met stront weer uit over de burgemeester aldaar en de man van het COA die de boodschap moet komen brengen. Al polderend ontstaat er vooral weerstand en weinig draagvlak

De overheid, en daarom moest ik aan de flagellanten denken, geselt zich als een flagellant die in plaats van godsbarmhartigheid zoekt naar een blijk van goedkeuring van de burger. Het flagellantisme van de overheid nu lijkt daarbij eenzelfde effect te hebben als het Middeleeuwse in de tijden van de pest. Hoe meer zij zich geselt met mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa, hoe meer de hedendaagse ‘wantrouwenspest’ zich verspreidt.

Politici die hun standpunt baseren op peilingen of nog erger, uitspraken in de asociale media. Politici die, zoals FvD-Kamerlid Van Meijeren begrip kunnen opbrengen voor mensen die anderen bedreigen of die dat zelf doen, zoals zijn collega Van Houwelingen. Burgers die denken dat hun mening de waarheid is. Die denken dat hun belang meteen het algemeen belang is en dat hierdoor alles geoorloofd is. Burgers, zoals FDF voorman Van den Oever, die zeggen niet uit eigen belang te handelen maar die ‘voor een goede prijs te koop is.’ Media die, bang om de aansluiting met ‘het volk’ te missen, een platform geven aan zo ongeveer iedereen die ergens ontevreden over is. Zo kreeg Michel Reijinga, de man van twaalf ambachten en dertien ongelukken vijf pagina’s in de Volkrant om zijn ‘verhaal’ te verkondigen en zichzelf op de borst te kloppen. En de al genoemde Van den Oever kreeg alle ruimte om de kinderen van staatsecretaris Van der Wal voor ‘pussy’ uit te maken.

Recentelijk las ik het boek Democratie op wankele bodem van Donald Loose. Een zeer interessant boek waarin de inherente spanningen in een democratische samenleving worden behandeld. Spanningen vanwege de onoplosbare zoektocht tussen vrijheid en gelijkheid. Spanningen waardoor democratie een werkwoord is. Ze is nooit af of klaar maar altijd ‘under construction’. Bij de boerenprotesten moest ik denken aan de volgende passage: “Juridische regels, rechten en plichten zijn niet voldoende om een democratie overeind te houden. Zonder morele verantwoordelijkheid bij politici en burgers is de democratie een gevaarlijk spel. Ze kan zichzelf vernietigen en bij meerderheid opheffen.” Als het ergens aan lijkt te schorten dan is het aan morele verantwoordelijkheid. Onze democratie is in last. Looses oplossing: ‘Opvoeding – Bildung bij regeerders en burgers – is vereist om burgerzin draagvlak te kunnen bezorgen in de samenleving.[1] Maar ja, zolang burgerzin wordt vertaald in Wilhelmuskunde waar voormalig CDA-leider Buma voor pleitte en zolang ‘burgerschap’ maar een vak is en niet het doel is van het algemeen vormend onderwijs vrees ik dat er van die Bildung weinig terecht komt. En wordt de ‘wankele bodem’, om de titel van Looses boek aan te halen, onder onze democratie er niet steviger op.


[1] Donald Loose, Democratie op wankele bodem. Over de politiek en het politieke, pagina 347

There are allways alternatives

No-nonsese politici zijn nodig om de stikstofcrisis aan te pakken, zo betoogt Simon van Teutem bij De Correspondent. Van Teutem: “De realiteit vereist no-nonsense politici die hun aandacht richten op de werkelijke mogelijkheden, niet om hofnarren die Europese samenwerking behandelen als een lopend buffet waar je enkel opschept wat je goed uitkomt.” Als iemand roept om ‘no-nonsense politiek’ dan gaan bij mij de alarmbellen rinkelen.

Het eerste kabinet Lubbers op het bordes op 4 november 1982. Bron: WikimediaCommons

Van Teutem vergelijkt in zijn artikel de Brexit met de stikstofcrisis en constateert dat beiden het gevolg zijn van wensdenken en loze beloftes: “De Brexit en de falende stikstofaanpak zijn beide mogelijk gemaakt door politici die populaire leugens verkochten om ongemakkelijke waarheden te omzeilen. Beide projecten beloofden een toekomst vol voorspoed, waarbij iedereen kon krijgen wat hij wilde – of kon blijven doen wat hij altijd deed – en niemand concessies hoefde te doen. Maar beide projecten worden nu ingehaald door de werkelijkheid, en normale mensen gaan daar de lasten van dragen.”  Daar kon jij wel eens een punt hebben. En daarom pleit hij voor no-nonsense politici want: “Het gaat hier niet om politieke keuzes, maar om een rechterlijk bevel.” Daarom de roep om ‘no-nonsense politici’.

De eerste keer dat ik kennismaakte met no-nonsese in combinatie met politiek, was in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Na de verkiezingen van 1982 formeerden het CDA en de VVD, ja toen kon het nog met twee partijen, een kabinet onder leiding van Ruud Lubbers. Dat kabinet presenteerde zich als ‘no-nonsense kabinet’ en betitelde de voorafgaande kabinetten daarmee als nonsens kabinetten. Bijzonder omdat beide partijen in de periode ervoor deel uitmaakten van de regering. Het CDA gaf via Van Agt leiding aan twee kabinetten waarvan het eerste samen met de VVD zat van december 1977 tot en met september 1981, het tweede met de PvdA en D’66 zat er maar een half jaar, van december 1981 tot eind mei 1982. De benaming ‘no-nonsense’ was echter meer gericht tegen de grootste oppositiepartij, de PvdA onder leiding van Joop den Uyl. ‘No-nonsense’ hield in dat de economie en alles wat die zou laten groeien, centraal kwam te staan. Het kabinet haakte hiermee aan bij de neoliberale wind die gedurende de jaren zeventig aan kracht had gewonnen en met de verkiezing van Thatcher in het Verenigd Koninkrijk en Reagan in de Verenigde Staten was uitgegroeid tot een storm. Beleid dat het beste is samen te vatten in twee uitspraken van Thatcher:  ‘who is society? There is no such thing’ en ‘there is no alternative.’

Gevolg van die ‘no-nonsense’ van Lubbers was dat alles werd versmald tot economie in het algemeen en economische groei in het bijzonder. De vrije markt moest voor die groei zorgen en de overheid was daarbij een hinderende factor. Of om de inaugurale rede van Reagan uit 1981 te citeren: “government is not the solution to our problem; government is the problem.” En eigenlijk is er sindsdien niets veranderd. Politiek in het algemeen en regeren in het bijzonder is nog steeds ‘economische groei’ en een terugtrekkende ‘kleine overheid’. En wat ‘economisch’ nodig is, dat bepalen economen. Maar dan wel economen die op de juiste manier denken.

Nu roept Van Teutum om ‘no-nonsense politici’ die aan de slag moeten met de stikstofcrisis. Die gewoon moeten doen wat nodig is want de rechter heeft een ‘bevel’ gegeven. Politieke keuzes zijn er niet. Van Teutem lijkt alles te versmallen tot klimaatcrisis in het algemeen en ‘stikstofdepositiecijfer’ in het bijzonder. Politici hoeven slecht uit te voeren wat wetenschappers aanbevelen. Maar dan wel wetenschappers die op de juiste manier naar de zaak kijken.

Nu behoor ik niet tot het slag mensen dat ontkent dat het klimaat verandert en dat wij als mens daar een hand in hebben. Ook zul je mij niet horen ontkennen dat veel stikstof tot andere natuur leidt. Planten en bijbehorende dieren die het goed deden op de schrale zandgronden krijgen het er moeilijk en worden verdrongen door soorten die het goed doen op rijkere grond. Als je de oude schrale natuur wilt behouden dan moet je iets doen aan de stikstofneerslag.

“Het onderscheid tussen het politieke beleid (la politique) en de ideologische legitimering ervan ((le politique) is … onophefbaar,  schrijft Donald Loose in zijn boek Democratie op wankele bodem. En verderop vervolgt hij met: “De pogingen om de democratische maatschappij in haar geheel te herleiden tot één allesbepalend beginsel (economie, taal, ethos of religie) lokt daarom het permanente weerwoord van alternatieve principes uit. [1]Van Teutem stelt, net als toen Lubbers, zijn politieke beleid (la politique) voor als neutraal, als realistisch, als ‘zinnig’. Hij ontkent of wil niet zien dat er meer ideologische motiveringen (le politique) zijn en dat die ideologische motiveringen tot ander politiek beleid kunnen leiden. Die zijn immers ‘onzinnig’ en niet ‘realistisch’. Bij beiden vallen le en la politique samen en zijn ‘no-nonsense politici gevraagd want nadenken is niet nodig.

Het is niet aan de rechter om de politiek te ‘bevelen’. De rechter is er om de wet te handhaven door recht te spreken. Dat heeft de rechter gedaan door de Programmatische Aanpak Stikstof te verbieden. Die was in strijd met de wet. De rechter heeft geen bevel gegeven wat te doen maar aangegeven wat niet mag. “Wil je niet voldoen aan Europese wetgeving? Vertel in dat geval het hele verhaal – dan kun je, net als Groot-Brittannië, beter vertrekken,” schrijft Van Teutem en ook dat is een politieke keuze. Niet willen voldoen aan Europese wetgeving kan echter ook nog tot andere politieke keuzes leiden naast uit de Europese Unie stappen. Je kunt alternatieven zoeken die wel binnen het kader van de wet passen. Daartoe heeft het kabinet een voorstel uitgewerkt maar er zijn vast nog andere voorstellen te bedenken binnen de grenzen van de wet en het is vervolgens aan de politiek om een keuze te maken uit die alternatieven of om een andere afweging te maken.  Een andere afweging zoals bijvoorbeeld een traject starten om de Europese wetgeving te herzien of te veranderen. Alternatieven zoals deels accepteren dat natuurgebieden van karakter veranderen. Je kunt ook de straf die wordt opgelegd accepteren en meenemen in je afweging van de voor- en nadelen. Een afweging die iedere inbreker maakt. Voor een overheid is dit een niet zo fraaie methode. Dat zijn allemaal politieke keuzes. Om die en eventueel andere mogelijkheden te zien is het wel nodig om je eigen ideologische opvatting te zien als wat ze zijn: ideologische opvattingen. There are allways alternatives


[1] Donald Loose, Democratie op wankele bodem. Over de politiek en het politieke, pagina 44

Zum kotzen!

Zum Kotzen! “Op zaterdag 30 april reed Rolling Thunder de Canadese hoofdstad Ottawa binnen: een konvooi van enkele honderden vrijheidslievende motorrijders. Het waren ditmaal niet de truckers, maar de veteranen die het voortouw namen in het verzet tegen het dictatoriale beleid van de regering Trudeau.” Dit las ik op de site Transitieweb Een site voor, zoals ze zelf zeggen: “Waarheidszoekers en toekomstbouwers”. Bij het artikel wat korte video’s van het gebeuren die dag met daarbij de woorden: “Ze waren hier niet in het nieuws te zien. Ook op het internet zijn ze nog maar met moeite te vinden. Zum Kotzen, omdat ik een oprisping eruit moest krijgen.

Bron: Flickr

In alle vrijheid, terwijl je geen strobreed in de weg wordt gelegd, protesteren voor vrijheid en tegen een ‘dictator’. Politieagenten kijken toe en zorgen ervoor dat de stoet ongehinderd kan doorrijden. Een Rus zou zich wensen zo te kunnen protesteren voor zijn vrijheid en tegen de dictatuur. Je kunt het niet eens zijn met de manier waarop de Canadese regering de coronapandemie bestrijdt, dat maakt de maatregelen nog niet ‘dictatoriaal’. Sterker nog, Trudeau won de verkiezingen van september 2021 en werd daarmee herkozen. Dit geheel volgens de regels van de Canadese democratie. De manier waarop zijn regering de coronapandemie bestrijdt, kan daarmee rekenen op de steun van het Canadese volk. Zouden de demonstranten maar ook de ‘waarheidszoekers en toekomstbouwers ’van Transitieweb weten hoe lang de strijd voor democratie heeft geduurd? Het lijkt erop dat ze zo verwend zijn met en door vrijheid dat ze onvrijheid niet herkennen. Een ‘toertochtje’ om te strijden voor vrijheid en tegen de coronamaatregelen, het ‘dictatoriale beleid’, van de regering Trudeau.

Vandaar die oprisping die eruit moest. Die oprisping werd flink vergroot en hoekiger. Daarvoor even wat jaren terug in de tijd. Naar 1963. In dat jaar bracht Bob Dylan het nummer Blowing in the Wind uit. Een protestnummer tegen de oorlog in Vietnam met daarin de volgende woorden: “And how many ears must one man have before he can hear people cry? Yes, and how many deaths will it take ‘til he knows that too many people have died?”  Dat was nog voordat het Amerikaanse leger startte met het bombarderen van Noord-Vietnam. Met deze bombardementen wilden de Amerikanen vier doelen bereiken. Als eerste het verzwakken van het moreel van de Noord-Vietnamese regering om deel te nemen aan de oorlog in Zuid-Vietnam. Nu lieten de ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog al zien dat bombardementen het moreel van de gebombardeerde versterken. Iets wat we nu ook weer in Oekraïne zien. Als tweede het moreel van de regering in Zuid-Vietnam opkrikken. Als derde moest het transportsysteem, de industriële basis en de luchtverdediging van Noord-Vietnam worden vernietigd. Nu waren de Sovjet Unie en China graag bereid om de voorraden van de Noord-Vietnamezen aan te vullen. Het vierde doel lag in het verlengde hiervan: de stroom mankracht en wapens naar Zuid-Vietnam moest worden gestopt. Ook deze doelen werden niet bereikt. Wat er in die driejarige campagne met ruim 300.000 aanvalsvluchten en 864.000 ton bommen op het Noord-Vietnam wel werd bereikt? Volgens de CIA werden hiermee bijna 28.000 Vietnamese soldaten en 48.000 burgers gedood. De Amerikaanse regering schatte het aantal burgers op 30.000 en onafhankelijke onderzoekers tot zo’n 180.000. Daarnaast sneuvelden nog zo’n 20.000 Chinezen die de Noord-Vietnamezen ondersteunden.

Waarom begin ik hierover? Een goede vraag. Ik begin hierover vanwege de naam van die driejarige campagne: Rolling Thunder. En nu bijna zestig jaar later gebruiken motorrijders die zich ‘vrijheidslievend’ noemen, deze naam voor hun ‘toertochtje’ naar de Canadese hoofdstad. Zum kotzen!

Wat wil het volk?

“Democratische instituties versterken vaak de spanningen, omdat democratie altijd een zoektocht naar een meerderheid is.” Die zin uit een interview in de Volkskrant met Yascha Mounk liet mij niet los. Als dit het resultaat is van onze democratie, dan gaat er iets niet goed. Democratie zou toch juist die spanningen moeten wegnemen. Daarover straks meer. Eerst het betoog van Mounk.

Volgens Mounk zitten de Westerse samenlevingen in een groot experiment van de multi-etnische samenleving: “De situatie waarin we ons bevinden is nieuw: nog nooit woonden er zo veel immigranten in Europa en Noord-Amerika. Etnisch homogene landen zijn veranderd in multi-etnische democratieën waarin verschillende bevolkingsgroepen een manier van samenleven moeten vinden.” En nee, dit is: “niet het resultaat van een complot door een kwaadwillende elite, maar het onbedoelde gevolg van een reeks politieke, economische en humanitaire beslissingen.”  Volgens Mounk dreigt onze samenleving verscheurd te worden door nationalistisch rechts en de nadruk die een groot deel van de linkse politici leggen op identiteit: “Het doel is om te leren dat identiteit een van de belangrijkste aspecten van hun persoonlijkheid is. De bedoeling is ook om minderheden te stimuleren voor hun belangen en rechten te vechten. En de witte leerlingen moeten tot overtuigde antiracisten worden gemaakt. Maar wat we weten uit de psychologie: als je een sterke groepsidentiteit aanneemt, vecht je voor je eigen belangen en sluit je buitenstaanders uit.”  In Mounks analyse kan ik mij vinden. Ze komt overeen met wat ik in een eerdere Prikker schreef. Volgens Mounk hoeven we echter niet de somberen over de toekomst: “Een van de bronnen van mijn optimisme is de ontwikkeling van de samenleving. Die staat er veel beter voor dan de pessimisten van rechts of links willen doen geloven.   … In de meeste Europese landen wordt burgerschap niet meer gedefinieerd op de etnisch homogene manier van veertig jaar geleden. Veel Europeanen geloven dat immigranten volwaardige burgers kunnen worden.” Dat geeft hoop. Maar nu terug naar de zin waarmee ik begon en die mij niet losliet.

Democratische instituties die spanningen versterken omdat er een eeuwige zoektocht naar meerderheden is. Op het moment dat ik dit schrijf is die zoektocht gaande in Frankrijk. Daar kiest men een nieuwe president. Met het kiezen van die president wordt op vele terreinen de meerderheid voor de komende vijf jaar bepaald. En dan baart het zorgen als je, zoals Frank Kalshoven ook in de Volkskrant, schrijft dat Frankrijk een president krijgt die het volk niet wil: “Geen van beide kandidaten, de zittende president Emmanuel Macron noch uitdager Marie Le Pen, verovert de hoofden en harten van de Fransen.” Het Nederlandse systeem zit iets anders in elkaar, maar ook hier bepalen verkiezingen voor een zeer groot deel de ‘meerderheid’ voor een periode van vier jaar. En ook hier zitten we opgescheept met, om Kalshoven te parafraseren, een ‘meerderheid die het volk niet wilde.’ Die ‘niet gewilde meerderheid’ zorgt voor de spanningen die Mounk . Of zoals Kalshoven het omschrijft: “tot chagrijn, teleurstelling, woede. En onverschilligheid.”

De democratie afschaffen dan maar? Nou dat lijkt mij geen goede zaak. Om Churchill aan te halen: “Many forms of Government have been tried and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” Ook dictaturen, absoluut of verlicht, of een aristocratisch geregeerde landen zijn niet vrij van chagrijn, teleurstelling, woede en onverschilligheid. Een democratie heeft op de andere regeringsvormen voor dat er een andere manier is dan een opstand of revolutie om tot nieuwe leiders te komen.

Afschaffen valt daarmee af. Verbeteren dan maar. De noodzaak is er, zo betoogt Marc Chavannes bij De Correspondent: “Een opwarmende aarde (ja, nu), oorlog in Oekraïne (ja, die kan lang duren en overslaan naar NAVO-landen), een energiecrisis, woon- en leefarmoede, de ondemocratische uitholling van de Europese Unie en de Verenigde Staten …. Zo’n kruispunt van crises vraagt om overzicht en leiding, weloverwogen daadkracht, gestimuleerd en begrensd door een goed functionerend parlement. Juist in een wereld waarin autocratie om zich heen grijpt en democratie – ook van binnenuit – geloofwaardigheid verliest, is het van levensbelang de democratische rechtsstaat gezond en veerkrachtig te houden.” Daarom pleit hij voor het versterken en zoekt daarbij aansluiting bij het Rapport van de Staatscommissie parlementair stelsel (in de volksmond de commissie Remkes) die vorig jaar haar onderzoek presenteerde. De Staatscommissie beveelt van alles aan: het kiesstelsel aanpassen zodat er meer op een persoon wordt gestemd, een bindend correctief referendum, een gekozen formateur, het invoeren van een Constitutioneel Hof. Ik vraag me af of deze voorstellen het ‘spanningsprobleem’ oplossen.

Wat we via verkiezingen doen, is het kiezen van vertegenwoordigers die namens ons gaan besluiten. We delegeren onze bevoegdheden aan hen waarvan we denken dat ze het beste onze belangen en opvattingen vertegenwoordigen en ernaar handelen. Nu vul ik voor verkiezingen geregeld een of meer van die ‘kieswijzers’ in. Niet dat ik mijn stem daardoor laat bepalen. De uitslag ervan is een lijstje met percentages die aangeven hoeveel procent van je antwoorden overeenkomen met de standpunten van de betreffende partijen. Het komt bij mij zelden voor dat een partij meer dan 60% haalt. Dat betekent dat een partij me in zo’n 40% van de gevallen in meer of mindere mate teleurstelt. Ik verwacht dat mijn ervaringen hierin niet zoveel verschillen van de gemiddelde mens.

Wat zien we als we hiermee naar de Franse presidentsverkiezingen kijken? In de eerste ronde dongen er meerdere kandidaten mee waarvan de twee de meeste stemmen kregen, Macron iets meer dan 25% en Le Pen iets minder dan 25%. Deze kiezers kunnen zich in een meerderheid, als ze met mij te vergelijken zijn zo’n 60%, van de standpunten van de beide kandidaten vinden. Vandaag gaat de race tussen deze beiden waarbij de keuze van die andere 50% de doorslag moet geven. Die 50% kiezers, moet kiezen voor een kandidaat die niet hun voorkeur heeft en in wiens standpunten ze zich in veel mindere mate zullen herkennen. In Nederland werkt het min of meer hetzelfde. We stemmen op een partij waar we ons het meest in herkennen. In de tweede ronde, de ronde waarin wij als kiezers buitenspel staan en die de formatie heet, worden uiteindelijke de belangrijke besluiten genomen. Als de partij van je keuze deelneemt, dan is dit het moment dat je herkenning in het uiteindelijke beleid achteruit holt. Om deel te nemen moeten er immers compromissen worden gesloten en/of zaken worden uitgeruild. De herkenning wordt hierdoor geringer en is het geringst voor de verliezers, in Frankrijk de stemmers op de verliezende kandidaat en in Nederland de stemmers op de partijen die buiten de regering vallen. Het belangrijkste instituut van de democratie, de verkiezingen, versterken de spanningen.

Zou het verminderen van die spanning dan ook niet daar moeten beginnen? En nee, niet door verkiezingen te vervangen door gelote landelijke burgerberaden die met belangrijke onderwerpen, zoals de klimaatcrisis, aan de slag gaan, waar Eva Rovers voor pleit. Een club van bijvoorbeeld 150 gelote burgers die voorstellen uitwerken die vervolgens aan de gekozen volksvertegenwoordiging worden voorgelegd. Nee, beginnen door de vertegenwoordiger er tussenuit te halen. Door als burger zelf de belangrijke besluiten te nemen en wetten vast te stellen. Door onze democratie door te ontwikkelen van een vertegenwoordigende naar een directe. En nee, geen directe democratie via referenda maar door samen het gesprek aan te gaan en samen naar oplossingen te zoeken. In een directe democratie: “voters don’t need the approval of others in order to cast their own votes, nor are they obliged to agree with others on a long list of issues in order to have an impact. If you want to be tough on crime but don’t include drug possession in that, that’s up to you,[1]aldus Roslyn Fuller terecht schrijft in haar boek In defence of democracy.

Ook in een directe democratie zal het gebeuren dat ik me niet kan vinden in hetgeen er is besloten. Ik heb er wel altijd invloed op kunnen uitoefenen. Via die directe democratie blijven we met elkaar in gesprek. Zou dat in gesprek blijven er niet voor zorgen dat we die nieuwe manier van samenleven vinden waar we volgens Mounk naar op zoek moeten?


[1] Roslyn Fuller, In defence of democracy, pagina 211

Directe democratie

“Welke maatregel zou jij nemen om de Tweede Kamer beter in staat te stellen om zijn werk goed uit te voeren?” Die vraag stelt Simon van Teutem onder een artikel bij De Correspondent waarin hij concludeert dat de Kamer geen tanden heeft. Zelf stelt hij het volgende voor: “ Verdubbel daarom het aantal leden en vervijfvoudig stapsgewijs de ondersteuning. Ook zouden we serieus moeten nadenken over een kiesdrempel, om de wildgroei aan minifracties tegen te gaan. Bovendien hebben partijen zelf een verantwoordelijkheid – zij zouden meer moeten doen om hun meest ervaren volksvertegenwoordigers in de Kamer te houden.” Een goed idee?

Pericles in gesprek met de Atheners. Bron: Flickr

Om te beoordelen of het een goed idee is, moeten we eerst een beeld van het probleem hebben waarvoor het een oplossing moet zijn. “De Tweede Kamer moet het beleid van de regering controleren en wetten maken,” zoals Van Teutem terecht schrijft. “Een Kamerlid heeft gemiddeld twee medewerkers,” aldus Van Teutem terwijl de regering wordt gesteund door zo’n 124.000 fte aan ambtenaren. Dat is, zo schrijft Van Teutem:“ Alsof je het leger van Luxemburg vraagt om de grens van Oekraïne te bewaken tegen een aanval van de Russen.” Wat daarbij niet helpt is dat het aantal fracties steeds talrijker en kleiner wordt: “Door de wildgroei aan kleine partijen is het gemiddelde zetelaantal per fractie de afgelopen twintig jaar gehalveerd.” De steeds grotere rol van sociale media maakt het er niet makkelijker op. Die zorgen ervoor dat een Kamerlid meer bezig is met beeldvorming: “Steeds meer tijd besteedt de moderne politicus aan het markeren en uitstallen van ideeën, steeds minder aan het opbouwen van dossierkennis.” Dat gebeurt vooral door het stellen van vragen en indienen van kansloze moties: “Ooit waren moties bedoeld om inhoudelijk beleid te beïnvloeden, maar nu worden ze gretig gebruikt om de eigen standpunten te etaleren. Slaagt de motie, dan is dat mooi meegenomen. Wordt de motie geblokkeerd, dan kan de initiatiefnemer de concurrent publiekelijk aanvallen op haar stemgedrag. Een screenshot van de uitslag en 280 tekens aan geveinsde verontwaardiging zijn voldoende.” Ook neemt de tijd dat een Kamerlid in functie is af: “Het ambt verandert langzaam in een springplank voor andere beroepen. Bijna de helft (!) van de voormalig Tweede Kamerleden gaat aan de slag als belangenbehartiger of lobbyist.” Concluderend sluit hij af met: “Het speelveld van de machtscontrole staat op dit moment niet scheef, maar verticaal. Dat verander je niet met gerommel in de marge.” Zouden de oplossingen die Van Teutem voorstelt de verticale machtscontrole weer horizontaal kunnen krijgen?

Daarom even terug in de tijd. In 1814 werden de Staten Generaal de volksvertegenwoordiging in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden en vanaf 1815 bestond die volksvertegenwoordiging uit twee kamers. Nu moeten we het begrip ‘volk’ niet al te breed zien. Tot 1848 werden de leden van de Eerste Kamer door de koning benoemd en de leden van de Tweede Kamer gekozen door de Provinciale Staten waarvan de leden weer uit de ‘edelen en notabelen’ bestonden. In het geheel niet ‘volks’ dus. Vanaf 1848 worden de leden van de Eerste Kamer door Provinciale Staten gekozen en de leden van de Tweede Kamer rechtstreeks door het volk. Nou ja het volk, alleen als je voldoende belasting betaalde, behoorde je tot het volk en mocht je stemmen. Pas sinds 1917 kennen we algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 25 jaar en vanaf 1919 ook voor vrouwen. In deze strijd voor meer democratie wijkt Nederland niet zo veel af van andere Europese landen. De eerste keer dat het gehele volk mocht stemmen was in 1923.

De volksvertegenwoordiging is een oplossing voor een probleem uit de negentiende eeuw. Maar wat was dat probleem? Of beter wat waren die problemen? Het eerste probleem was dat het lastig was om het gehele kiesgerechtigde volk met elkaar in gesprek te laten gaan en vervolgens een besluit te laten nemen, ondanks dat het in eerste instantie slechts een beperkte groep was. Lastig omdat je met een diligence er al gauw een dag over deed om van Maastricht in Den Haag te komen. Dat maakte het kiezen van vertegenwoordigers een goede optie. Zeker als de belangen van kiezer en gekozene redelijk één op één lopen.

Uit de manier waarop het volk dat mocht kiezen is gegroeid, kun je opmaken dat het belangrijkste probleem eruit bestond dat de machtigen hun macht wilden behouden. Het volk dat waren de gegoede burgers en niet het gepeupel en de keuterboeren. Dus werd het kiesrecht beperkt. Door druk vanuit vooral de emancipatiebewegingen van arbeiders en vrouwen in de negentiende eeuw, werd het recht om te mogen stemmen steeds verder uitgebreid totdat in 1923 voor het eerst iedereen mocht stemmen. Met het groter worden van de groep kiezers moesten de rijken en machtigen op zoek naar een andere manier om hun rijkdom en macht te beschermen. Dat werd, wat we nu de verzuilde samenleving noemen. Via de pastoor en de dominee werden de machtelozen opgeroepen om op geloofsgenoten te stemmen en niet op die goddeloze socialisten. In de top van die zuilen zaten de ‘edelen en notabelen’ die ervoor zorgden dat hun belangen goed werden beschermd. Daar waar ze hun ‘kiesvolk’ zoveel mogelijk probeerden te behoeden voor contacten met de andere ‘geloven’, gold dat niet voor henzelf. Zo konden de ‘edelen en notabelen’ hun belangen goed borgen en de macht behouden en bleven de machtelozen wat ze waren machteloos. Na de Tweede Wereldoorlog en zeker vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw werd dat ‘bekonkelen’ steeds lastiger. De kerken liepen leeg, de ‘kiezer’ werd steeds mobieler en daarmee werden de partijen van de notabelen steeds kleiner en de mogelijkheid  om hun belangen via de democratie te beschermen steeds geringer. De huidige vrijhandelsverdragen en het vrij laten bewegen van kapitaal over de wereld kun je zien als een manier van de huidige ‘edelen en notabelen’ om hun belangen veilig te stellen. Die verdragen en de bijbehorende organisaties vallen onder geen enkele vorm van democratische controle. Hierop kom ik binnenkort een keer terug want dat gaat voor waar ik het nu over wil hebben te ver. Voor nu is het genoeg dat we ons realiseren dat de volksvertegenwoordiging zoals die in de negentiende eeuw in het leven is geroepen vooral een construct was om het volk machteloos te houden. Dus om de democratie zoveel mogelijk te beperken.

Onze voorouders in de negentiende eeuw hebben een parlementaire democratie gevormd waarin: “de regering verantwoording verschuldigd is aan een parlement van door het volk gekozen vertegenwoordigers,”  zoals de Van Dale het omschrijft. Ze hebben niet gekozen voor een directe democratie. Een getrapte democratie vanwege de voor die tijd grote afstand tussen Groningen en Den Haag. Maar vooral omdat de ‘edelen en notabelen’ hun macht wilden behouden. Dat is makkelijker als je gelijken tot de volksvertegenwoordigers behoren. Het afstandscriterium is inmiddels achterhaald. In drie uur ben je van Groningen in Den Haag en via de digitale snelweg is het slecht één muisklik. Dus dat staat een directe democratie niet meer in de weg.

‘Maar je kunt toch niet met 13 miljoen[1] mensen tegelijk in debat over een onderwerp? Als je al een zaal kunt vinden waar zoveel mensen in kunnen.’ Zo’n grote zaal vinden is lastig en als je al zo’n zaal vindt dan zal het nagenoeg onmogelijk zijn om in die zaal een fatsoenlijk gesprek te voeren. Laat staan een gesprek dat moet leiden tot een besluit. De moderne informatie en communicatietechnologie maakt het echter in toenemende mate overbodig om allemaal op een zelfde plek te zijn om een gesprek te voeren. Die techniek maakt het ook in toenemende mate mogelijk om met veel mensen in gesprek te gaan.

Begin dit jaar schreef ik een Prikker met als titel In defence of democracy. Aanleiding voor die Prikker was de vraag (h)oe bescherm je de democratische rechtsstaat tegen hen die haar af willen schaffen?” Die vraag stelde GroenLinks leider Jesse Klaver zich op de website van zijn partij. Klaver pleitte onder meer voor een zo groot mogelijk democratisch ‘WIJ’. Iets waar ik me in kan vinden maar dan wel aangevuld met het versterken van dat WIJ door ons onderwijs te richten op het versterken van democratische vaardigheden. Toen ik die Prikker schreef, wist ik niet dat de Canadees Ierse Roslyn Fuller een boek had geschreven met dezelfde titel. Een boek waarin ze een vlammend betoog houdt voor directe democratie en waarin ze de bezwaren hiertegen fileert.

Directe democratie lost het probleem dat Van Teutem signaleert ook op. Directe democratie lost trouwens verschillende problemen van onze vertegenwoordigende democratie op. Politici willen worden herkozen en hebben daarom een fixatie op de korte termijn. Directe democratie lost dit probleem op, zo betoogt Fuller terecht omdat: “it does not have electoral cycles and therefore no arbitrary deadlines by when a policy needs to be a proven succes.[2] Directe democratie maakt de echte verhoudingen met betrekking tot een onderwerp duidelijk. Nu stemmen we op een partij maar niemand is het eens met alles wat die partij verkondigd. Zelfs de meest verstokte leden van een partij denken op punten anders. Dit zorgt ervoor dat er zaken gebeuren waarvoor in de samenleving geen meerderheid is en dat andere zaken niet gebeuren terwijl er wel een meerderheid voor is. In een directe democratie gebeurt dat niet: “voters don’t need the approval of others in order to cast their own votes, nor are they obliged to agree with others on a long list of issues in order to have an impact. If you want to be tough on crime but don’t include drug possession in that, that’s up to you.[3]Ook voorkomt het abrupte wijzigingen van beleid na verkiezingen.

Ook het probleem dat Van Teutem signaleert, is in één klap opgelost. Opgelost omdat het niet meer bestaat. Opgelost omdat de macht dan bij het volk ligt en het volk de regering controleert. Van Teutem wil het aantal Kamerleden verdubbelen en hun ondersteuning vervijfvoudigen. Dat betekent van 150 naar 300 Kamerleden en van 300 naar 1.500 ondersteuners. Een verviervoudiging van de ‘regeringscontrole. Vier keer zoveel is flink. Ik denk dat iedereen blij zou zijn met een verviervoudiging van zijn salaris. Een directe democratie betekent een toename van de ‘regeringscontrole’ van 450 naar 13.000.000, dat is bijna 28.900 keer zo veel. Ik denk dat de toeslagenaffaire dan veel eerder aan de orde zou zijn gesteld. Sterker nog, het zou zomaar kunnen dat die niet eens had plaatsgevonden.

Wordt het niet eens tijd dat we de slag naar directe democratie gaan maken? Daarbij meteen aangetekend dat we dit niet van de ene op de andere dag moeten doen. In haar boek beschrijft Fuller verschillende interessante technische hulpmiddelen die directe democratie kunnen ondersteunen. Hiermee moeten we experimenteren zodat we die technieken kunnen verbeteren. Zou het klimaatbeleid niet een interessant onderwerp zijn om hiervoor als pilot te dienen? Dus geen burgerberaad met 1.000 via het lot geselecteerde burgers, maar een beraad met 13.000.000 burgers van dit land? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[4] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Via de directe democratie geven we daar op de meest uitgebreide manier handen en voeten aan. Op die manier vergroten we het WIJ maximaal en versterken we ook onze democratie maximaal. De moeite van het proberen waard!


[1] Nederland kent ruim 13 miljoen kiesgerechtigde inwoners. Bron:  https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/09/kiesgerechtigden-2021

[2] Roslyn Fuller, In defence of democracy, pagina 211

[3] Idem

[4] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

De illusie van het autonome individu

“Hoe vinden wij deze nieuwe grond als individu dat de basis dient te zijn voor een nieuw wij?”  Die vraagt stelt Tom Ribbens zich in een artikel bij Joop. Ribbens maakt zich, zoals velen druk om de manier waarop de overheid de coronapandemie bestrijdt. Een bijzonder artikel.

Bron: Pxhere

Ribbens: “Als we dan kijken naar het gemak waarmee we vanuit een grote angst voor ziekte en dood onze individualiteit loslaten en laten manipuleren door de overheid, lijkt het alsof we onszelf meer dan ooit zijn kwijtgeraakt in een technocratisch en manipulerend systeem dat het van ons mensen aan het overnemen is.” Gelukkig worden: “Steeds meer mensen (…) zich bewust van deze situatie en komen in verzet, terwijl een grote groep het nog steeds normaal vindt om hun vrijheid op te geven voor een gevoel van veiligheid, dat geen enkele wetenschappelijk en feitelijke grond meer heeft.” Ik vraag me af waarop Ribbens zich baseert dat ‘een grote groep’ het normaal vindt en dat ze dat doen voor een ‘gevoel van veiligheid’, maar daar gaat het mij nu niet om.

Het gaat mij om de manier waarop Ribbens naar dat ‘nieuwe wij’ wil zoeken. Hij zoekt het wij in het ik: “Op de eerste plaats door naar binnen te gaan. Door het aankijken van onze grootste angsten, namelijk die van de dood en de angst om uit de groep te vallen.” Want, zo gaat hij verder: “Deze beide, vaak onbewuste angsten zorgen ervoor dat we onszelf als individu loslaten, de redding buiten onszelf zoeken en daardoor makkelijk te manipuleren zijn.”  En: “Onze angsten, maar ook ons lijden zijn de ingang om contact te maken met dat deel, waar onze werkelijke individualiteit begint, namelijk onze essentie, ons geestelijk deel.”  

Ribbens gaat via het individu op zoek naar de groep. Een groep als een verzameling individuen die bewust voor de groep kiezen. “Het mooie is dat in die diepere grond van onze essentie we allen verbonden zijn met elkaar ook al zijn we verschillend. Dat maakt dat dit wij zo sterk en gelijkwaardig is en niet discriminerend of polariserend. Vanuit dit nieuwe wij zullen nieuwe vormen ontstaan, nieuwe vormen van leiderschap en samenwerking, een nieuwe democratie, veel dichter bij de mensen om wie het gaat dan nu het geval is.”  De komende gemeenteraadsverkiezingen bieden, zo betoogt Ribbens een kans om te: “laten zien dat we ons niet langer laten manipuleren en opkomen voor onze grondrechten als autonoom individu.”

Ribbens stelt het individu centraal en toont daarmee een ware neoliberaal. In het neoliberale kapitalisme staat het autonome individu dat opkomt voor zichzelf immers centraal. Bijzonder omdat hij zich daar juist tegen lijkt te verzetten als hij de manier: “hoe wij omgaan met de natuur, met dieren, met natuurlijke grondstoffen en wij de aarde niet respecteren naar de grote intrinsieke waarde die zij in zich draagt. Maar vanuit ons kapitalistisch systeem ermee omgaan als een gebruiksvoorwerp voor onze eigen macht, om geld te verdienen, rijk te worden.”

Begint het wij niet juist bij het je realiseren dat een autonoom individu een illusie is? Zeker in onze moderne samenleving.

Ongelijk gelijk of gelijk ongelijk?

“In België zijn negentien beschermende criteria tegen discriminatie, als deze gecombineerd worden in reeksen van één of meer kenmerken komt daar een niet meer uit te spreken aantal (121 triljoen) uit.[1] Aan deze passage uit het boek Reset van Mark Elchardus, nee dat boek handelt niet over het ‘the great reset’ waartegen menigeen tegenwoordig te hoop loopt, maar over identiteit, gemeenschap en democratie zoals de ondertitel van het boek luidt, moest ik denken bij het lezen van een artikel op de site De Kanttekening. In dat artikel staat de vraag of het pas aangetreden kabinet wel ‘divers genoeg’ is centraal.

architectuur, vliegtuig, vliegtuig, reflectie, voertuig, luchtvaart, vlucht, Verenigde Staten van Amerika, chicago, artwork, interessante plaatsen, Verenigde Staten, kunst, passagiersvliegtuig, spiegel, stralen, koepel, gespiegeld, glimmend, glans, mirroring, Jet vliegtuig, De boon van Chicago, aardatmosfeer
Bron: Pxhere

Kantekeningpanellid Anuska Soekhradj geeft, wellicht onbewust aan waar afspiegeling spaak loopt. “Nee, ik voel mij niet echt meer vertegenwoordigd door dit nieuwe kabinet. Het is mooi dat Franc Weerwind een Surinaamse achtergrond heeft, maar hij is behoorlijk verkaasd. Ook komt hij niet uit de Randstad, waar de meeste mensen met een multiculturele achtergrond vandaan komen, maar uit Almere.” Dat zijn al heel wat kenmerken waaraan gespiegeld moet worden. Geografie’ compliceert het nog veel meer. Weerwind komt uit Almere en niet uit de Randstad. Nu bestaat die Randstad uit verschillende steden en dorpen en in die steden en dorpen wonen mensen die er geboren en getogen zijn, maar er wonen ook mensen die van elders komen.“ Daarnaast is de diversiteit beperkt. Waar zijn de Aziaten? Waar de Brazilianen? En waar de Hindoestanen?” vraagt Soekhradj zich af. En ik vraag me dan weer af of ‘Braziliaan’ of ‘Aziaat’ dan specifiek genoeg is. Een Vietnamees verschilt immers van een Tadzjiek terwijl het beiden Aziaten zijn. En voelt een Vietnamees uit Hanoi zich vertegenwoordigd door een landgenoot uit Ho Chi Minhstad? Soekhradj brengt nog iets anders in: “De VVD vertegenwoordigt de rijken. De meeste Nederlanders, wit en zwart, vallen niet in die groep.” In zijn boek Reset formuleert Elchardus het nog wat scherper: “Er is in onze samenleving een vrij grote groep die bijzonder specifiek is wat betreft zijn wijze van denken, voelen en doen, de laaggeschoolden. Zij blijven echter het meest onzichtbaar.[2]

Ik moest aan de berekening[3] van Elchardus denken omdat die het probleem van afspiegeling duidelijk maakt. Nu komen niet alle combinaties voor, maar als we het naar de Nederlandse situatie verplaatsen zijn er in ieder geval veel meer dan 150 (het aantal Kamerzetels) combinaties van kenmerken van ‘identiteiten’. Dat wordt lastig afspiegelen. Zeker omdat bij het kenmerk ‘religie’ niet het JA of NEE van belang is maar katholiek, moslim, hindoe enzovoort. En als je ‘geografie’ waar Soekhradj op wijst, meetelt, loopt het helemaal spaak. Nederland kent net zoveel ‘identiteiten’ die afgespiegeld moeten worden als dat het inwoners heeft. Gelukkig zijn dat er minder dan Elchardus’ rekensom, het zijn er nog altijd veel meer dan dat er zetels in de Tweede Kamer zijn.

Volgens Elchardus wordt dit roepen om ‘afspiegeling veroorzaakt door wat hij noemt, het kleine identiteitsstreven of identitair particularisme dat: “wordt geboren uit het streven naar emancipatie en gelijkheid. … De oorsprong van het kleine identiteitsstreven is de evidente eis dat onze samenleving de waarden respecteert die zij hoog in vaandel draagt.[4] Afspiegeling stelt ons huidige principe van democratische vertegenwoordiging radicaal ter discussie. Dat huidige systeem gaat uit van gelijkheid van burgers en omdat, zoals Elchardus het omschrijft: “burgers gelijk zijn, is politieke vertegenwoordiging niet aan particuliere eigenschappen gebonden. Daarom worden in volwaardige democratieën enkel burgerschap en leeftijdsvereisten gesteld om stemgerechtigd te zijn en zich kandidaat te kunnen stellen.[5]

Daarmee kom ik bij iets bijzonders. Onze huidige vertegenwoordigende democratie gaat uit van gelijkheid: iedere mens is gelijk en telt op eenzelfde manier. Dat niet iedereen gelijke kansen heeft, doet niets aan dit principe af. De aanhangers van afspiegeling willen de kansenongelijkheid aanpakken en daar vinden ze mij aan hun zijde. Bij hun streven naar afspiegeling vinden ze mij niet aan hun zijde. Iedere gekozen volksvertegenwoordiger, vertegenwoordigt het hele volk. Zo maakt onze democratie ons, qua identiteit ongelijke burgers, gelijk door elk van de 150 Kamerleden ons allemaal te laten vertegenwoordigen. Gelijkheid nastreven via een afgespiegeld parlement, maakt de gelijken (onze volksvertegenwoordigers) ongelijk omdat volksvertegenwoordigers dan niet het hele volk vertegenwoordigen maar slecht de groep waarvan zij de afspiegeling zijn. De ‘gelijken’ worden ongelijk terwijl er niets verandert aan de ongelijke kansen.


[1] Marc Elchardus, Reset. Over identiteit gemeenschap en democratie, pagina 128

[2] Idem, pagina 127

[3] Voor de niet wiskundigen  onder ons. Die 121 triljoen is de uitkomst van 19x18x17x16x15x14x13x12x11x10x9x8x7x6x5x4x3x2x1.

[4] Idem, pagina 121

[5] Idem, pagina 126