De Ballonnendoorprikker schrijft korte prikkelende columns, waarin kromme redeneringen, verhullend taalgebruik en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak worden gesteld
In een artikel bij De Kanttekening stelt Mariska Jansen de vraag of het verbranden of verscheuren van de koran verboden moet worden. In het artikel doet, hoogleraar rechtsfilosofie Andreas Kinneging de volgende uitspraak: “Bij het verscheuren en verbranden van de koran raken twee grondrechten in botsing. De vrijheid van meningsuiting om te kunnen zeggen wat je wil, versus de vrijheid van godsdienst.” Botsen er twee grondrechten bij het verbranden van een koran of welk heilig boek dan ook?
Artikel 6 van onze grondwet regelt dat ieder in ons land het recht heeft: “zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” Het volgende, zevende, artikel regelt de vrijheid van meningsuiting. In het eerste lid de vrijheid van drukpers, het tweede de inhoudelijke vrijheid voor het uiten van meningen via tv of radio en het derde via welk ander middel dan ook. Het vierde lid regelt dat de eerste drie niet van toepassing zijn op het maken van handelsreclame[1].
Als iemand een bijbel of een koran verscheurt en verbrandt omdat die persoon vindt dat deze boeken mensen bedriegen of niet deugen of wat dan ook, dan uit de persoon zijn mening. Dit verscheuren en verbranden belet niemand om christen of islamiet te zijn en dat geloof te belijden. Beide artikelen geven het individu rechten. Van een botsing van grondrechten is, naar mijn opvatting, geen sprake. Ze zouden botsen als ze een individu voor het blok zetten. Niet als twee individuen met elkaar botsen. Beide individuen hebben immers dezelfde rechten. In dit geval worden de grondrechten van beide personen gerespecteerd. De vrijheid van meningsuiting van een persoon kunnen niet botsen met de vrijheid van godsdienst van een ander. Net zoals mijn vrijheid van meningsuiting niet kan botsen met die van jou. Er botsen geen grondrechten.
Wat er wel botsen, zijn meningen. De mening van de een dat een boek heilig is met de mening van een ander dat het mensen bedriegt. Beide meningen mogen er zijn en mogen worden geuit. Wat er ook botst, zijn fatsoensnormen. Fatsoensnormen over hoe we met elkaar en elkaars meningen en met boeken omgaan.
Deze week bezocht ik de Kick off bijeenkomst voor de implementatie van de Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein. Een, zoals het op de site van de Tweede Kamer kort wordt samengevat: “Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en enkele andere wetten met het oog op een integrale en gecoördineerde aanpak bij meervoudige problematiek en de daarvoor benodigde gegevensverwerking.” Een bijzondere gebeurtenis rond een bijzondere wet met een bijzondere redenering.
Een bijzondere gebeurtenis die een déjà vu bij me opriep. De zoals de Wikipedia het omschrijft: “ervaring iets mee te maken waarvan men tegelijkertijd de indruk heeft het al eerder te hebben meegemaakt, terwijl men weet dat dat niet het geval is.” Ik weet dat dit niet het geval was omdat ik nog nooit in het betreffende zalencentrum in het midden van het land ben geweest. Ook het programma en de dagvoorzitter met de vrolijk gekleurde kleren had ik nooit eerder gezien. Het déjà vu gevoel betrof de inhoud van de bijeenkomst en het enthousiasme waarmee het werd verkondigd. De ‘kokers’ doorbreken met ‘integrale aanpak’, waardoor mensen met ‘meervoudige problematiek’ door naar ze te ‘luisteren’ en vervolgens dat ene gezin, met één plan onder de bezielende aansturing van één regisseur echt met ‘maatwerk’ te ondersteunen. Enige verschil is dat die regisseur nu coördinator wordt genoemd. Door die woordenstroom waande ik me weer in 2013. Dat dit waan was, bleek na een blik in de spiegel. In 2013 was een grijze haar op mijn hoofd een uitzondering. Nu is er wellicht nog één niet grijze te vinden. In 2013 werden die woorden gesproken omdat de grootste ‘taakverschuiving’ uit de geschiedenis van het land eraan zat te komen, de drie decentralisaties zoals ze toen werden genoemd. Een operatie waarmee het rijk de hele zorg voor de jeugd en de ondersteuning van volwassenen over de heg van de gemeente kieperde met veel minder geld erbij dan het rijk er tot dan aan had uitgegeven. Dit omdat, zoals Tof Thissen op 20 februari 2016 in een column in Dagblad De Limburger schreef: “Gemeenten zijn de meest nabije overheid en zij kunnen het beste de zorg voor mensen organiseren.” Een column die me toen verleidde tot de Prikker met de meest pakkende titel tot nu toe: Assumption is the mother of all fuck ups. Een uitspraak uit de film Under Siege 2: Dark Territory. Een film met actieheld Steven Seagal in de hoofdrol. Het karakter van Seagal lijkt onder de trein te zijn gekomen, maar als er toch nog bad guys dood worden gevonden, vraagt het personage gespeeld door de acteur Al Sapienza of ze het lijk hebben gezien. ‘Ik zag hem vallen en ik zag bloed, dus ik nam aan dat ….’ Waarop Sapienza’s personage de volgende legendarische uitspraak doet: “Assumption is the mother of all fuck ups!” Maar ik val in herhaling terug naar mijn inhoudelijke déjà vu tijdens die bijeenkomst. Een déjà vu dat anderen, mensen die toen al dertig jaar in de jeugdzorg werkten, in 2013 ook al hadden. Een van hen vertelde op een van de toenmalige bijeenkomsten iets als: ‘dat zeiden ze 20 jaar geleden ook al. Ik ben benieuwd of het nu wel lukt’, of woorden van gelijke strekking.
Een bijzondere wet omdat die wet de uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk moet maken: “Dit wetsvoorstel beoogt tegemoet te komen aan specifieke knelpunten in de privacywetgeving, zodat gemeenten meer ruimte ervaren bij de aanpak van meervoudige problematiek en de benodigde afstemming en samenwerking met derden.” Aldus de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel. Deze wet moet het makkelijker maken voor hulpverleners om persoonsgegevens met elkaar te delen als er sprake is van meervoudige problematiek. Dat delen is nodig omdat alleen als alle benodigde relevante informatie bij de betrokken hulpverleners bekend is, een goede afweging kan worden gemaakt voor de aanpak van die meervoudige problemen. Nu komt het te vaak voor dat hulpverleners informatie niet delen omdat ze bang zijn de regels rond de bescherming van persoonsgegevens te overtreden. Met de nieuwe Wams, zoals de wet ook wordt genoemd, wordt: “gestreefd naar het verminderen van de handelingsverlegenheid door professionals; zowel als het gaat om wat kan en mag met persoonsgegevens als het kader waarin de samenwerking binnen het buiten het sociaal domein en met de cliënt en gezinsleden moet plaatsvinden. Het wetsvoorstel geeft hiervoor de benodigde handvatten als het gaat om criteria en bevoegdheden.[1]”
Of de wet hierbij werkelijk gaat helpen en vooral of deze wet er werkelijk voor zorgt dat ‘de kokers worden doorbroken’ met een ‘integrale aanpak’ met als kenmerk ‘één gezin, één plan, één regisseur, oh nee, één coördinator en dat dus een toekomstig déjà vu wordt vermeden? Ik hoop het hopen als dat correct Nederlands is, maar ik heb er een hard hoofd in. “De overheid probeert te transformeren via wetgeving die zich vooral bemoeit met de structuur. Het Rijk schuift verantwoordelijkheden van de ene naar de andere overheid en stuurt via de voor– en de achterkant. Via de voorkant door zaken vast te leggen in wet- en regelgeving en via de achterkant via benchmarks en verantwoordingsinstrumenten. Dus op een geel, blauwe manier.” Dit schreef ik in Winnen door te verliezen, een prikker waarin ik de maatschappelijke opgave en vooral de manier waarop de overheid die aanstuurt, analyseerde aan de hand van het boek Leren veranderen van Léon de Caluwé en Hans Vermaak. Dit terwijl de opgave vraagt om: “ een ‘veranderaar (in dit geval een overheid) die ‘mensen in beweging’ wil krijgen (groendruk) en een stap verder, een veranderaar die ‘ruimte creëert voor verandering’ door onder andere de kracht van mensen, hun ‘innerlijke zekerheid’ aan te spreken (witdruk). Een veranderaar die ‘leersituatie kan creëren’ en die ‘mensen motiveert tot leren’ (groendruk). Maar die vooral niet bang of ‘onzeker wordt’ van ‘dynamiek’ (witdruk).” Dit vraagt om vertrouwen en vertrouwen geef je niet bij wet.
‘Als informatie uitwisseling een probleem is dan vraag je toch toestemming aan de betrokken persoon om de jouw bekende informatie over die persoon met anderen te delen? Dan kan dat toch,’ zul je zeggen. Nou daar zijn vraagtekens bij gezet. Iemand kan je geen toestemming geven om de informatie te delen maar zelfs als die toestemming wel wordt gegeven, biedt dat geen voldoende basis, zo is in de memorie van Toelichting te lezen: “De AP (Autoriteit Persoonsgegevens) benadrukte daarbij ook dat gemeenten dit probleem niet kunnen ondervangen door toestemming te vragen aan betrokkenen voor het verwerken van hun gegevens, omdat er doorgaans sprake is van situaties waarin de betrokkenen afhankelijk zijn van de gemeente voor hulp. Daarbij wordt verondersteld dat betrokkenen toestemming niet in vrijheid kunnen geven.[2]” En daarmee komen we bij de bijzondere redenering. Een toestemmingsverklaring is niet voldoende omdat de persoon aan wie je toestemming vraagt, in een afhankelijkheidsrelatie met de overheid zit. En dat wordt opgelost door geen toestemming meer te vragen maar gewoon uit te wisselen waardoor de afhankelijkheidspositie alleen nog maar groter wordt. Als betreffende burger heb je helemaal geen zicht en invloed meer op de informatie die anderen over je delen. Een van de gevolgen van de Toeslagenaffaire was dat de Belastingdienst ‘vlaggetjes’ bij mensen plaatste waardoor ze door andere overheidsdiensten met argwaan werden bekeken. Deze wet zou er wel eens kunnen zorgen voor een nieuwe ‘vlaggetjesaffaire’. Maar vooral herbergt de wet het risico dat mensen achtervolgd blijven door hun verleden.
“Vrij,” zo heet het boek van de van oorsprong Albanese hoogleraar politieke theorie en hoofddocent filosofie Lea Ypi. Een boek met als ondertitel “ Opgroeien aan het einde van de geschiedenis.” In het boek beschrijft ze haar jeugd in Albanië. Een jeugd waarin de val van de Berlijnse muur en het een jaar later instorten van de Albanese eenpartijstaat centraal staat. Een verwarrende jeugd zo blijkt uit het boek omdat veel niet bleek te zijn zoals het leek te zijn. De jonge Ypi dacht in het meest vrije land van de wereld te wonen en dat land bleek van de ene op de andere dag een openluchtgevangenis te zijn geweest. Ik moest hieraan denken bij het lezen van het Commentaar van Bert Lanting in de Volkskrant.
Eigen foto
Volgens Bert Lanting is een visumverbod voor Russen onverstandig, zo schrijft hij in “Het is de vraag of dat het gewenste effect zal hebben. Waarschijnlijk zal het alleen maar voedsel geven aan Poetins mythe dat het Westen erop uit is Rusland en de Russen te vernederen.” Belangrijker is echter dat het dan: “voor tegenstanders van Poetin moeilijker zal worden aan zijn greep te ontsnappen.” Wel: “moeten de EU-landen strenger worden bij het selecteren van de Russen die wél, zoals Kallas het uitdrukte, het ‘voorrecht’ om Europa te bezoeken verdienen.” Nu gaat het mij in deze column niet om dat visum, maar om het voorrecht. Dat voorrecht is een uitspraak van de Estse premier Kaja Kallas die de ‘nuchtere vaststelling’ deed: “Europa bezoeken is een voorrecht, geen mensenrecht.”
Nederland en ook de andere Europese landen protesteren terecht tegen landen, zoals Noord-Korea, die reizen naar andere landen onmogelijk maken. Zo’n land is in de basis één grote openluchtgevangenis waarbij grensbewaking vooral gevangenenbewaking is en minder het voorkomen van ongeoorloofd binnentreden. Dergelijke protesten waren ook voor het vallen van de Berlijnse muur te horen ten opzichte van de Sovjet Unie en de andere landen van het voormalige Oostblok. Deze landen maakten het hun burgers onmogelijk om naar het Westen te reizen en op mensen die ‘over de muur’ wilden vluchten werd zelfs geschoten. Dit zijn duidelijke schendingen van artikel 13 tweede lid van de Universele Verklaring voor de rechten van de Mens. Dit artikel stelt dat iedereen: “het recht (heeft) welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.” Dus ook iedere Rus heeft het recht zijn land te verlaten. Nu is een land verlaten iets anders dan een land bezoek. Of toch niet?
Ik schreef al vaker over negatieve vrijheid, de vrijheid van onderdrukking en dwang en positieve vrijheid, de vrijheid om iets te kunnen doen. Een land dat haar inwoners belemmert om naar een ander land te reizen, beperkt de (negatieve) vrijheid van haar inwoners. Het belemmert hen in hun handelen en in dit geval zelfs in handelen dat tot de mensenrechten behoort, namelijk het recht om je land te verlaten.
De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens bevat geen artikel dat bepaalt dat iedereen het recht heeft om naar de Europese Unie te komen. De spiegel van ‘het verlaten van welk land ook, met inbegrip van het zijne’ is echter het bezoeken van een ander land. Om bezoek te reguleren, te weten wie er op bezoek komt, is onder andere het visumsysteem in het leven geroepen. Het ‘verlaten’ van een land wordt onmogelijk als andere landen je niet toelaten. Dan heb je niets aan je negatieve mensenrecht om je land te kunnen verlaten omdat de andere landen je positieve vrijheid, je mogelijkheid om je land te verlaten, beperken. Dus ja, het negatieve mensenrecht van de Russen wordt met een visumverbod niet aangetast, hun positieve mensenrecht, de mogelijkheid om hun land te verlaten, echter wel.
En daarmee kom ik bij de reden waarom ik aan Ypi moest denken. In hoofdstuk 13 met als titel Iedereen wil weg schrijft ze over Albanezen die hun land willen verlaten om elders een beter bestaan op te bouwen. De eersten lukt dat, maar al snel doen zich hierbij onverwachte problemen voor. Symbool voor de eersten staat het schip de Partizani dat met een groep vluchtelingen aan boord wordt verwelkomt in Italië. Een ander schip, de Vlora, dat iets later en volgepakt met mensen de overtocht maakt, staat centraal voor de moeilijkheden. De vluchtelingen worden in Italië in een stadion ondergebracht en van daaruit moeten ze weer terug. Ze zijn niet meer welkom. Wat was er veranderd in die korte tijd? Ypi: “In het stadion verspreidde zich het gerucht dat, omdat ons land technisch gezien geen communistische staat meer was, verzoeken om politiek asiel waarschijnlijk zouden worden afgewezen. In plaats daarvan zouden de nieuw aangekomenen beschouwd worden als economische migranten. Dit was een nieuwe, onbekende categorie.[1]” Een nieuwe, nu zeer bekende categorie die nu door menigeen gelukszoekers worden genoemd. En dan concludeert ze: “Misschien was bewegingsvrijheid wel nooit echt belangrijk geweest. Het was gemakkelijk om die te verdedigen als iemand andere het vuile werk van gevangenschap opknapte. Maar welke waarde heeft het recht om te vertrekken als het recht om elders binnen te komen ontbreekt? Waren grenzen en muren alleen maar verwerpelijk als ze dienden om mensen binnen, in plaats van buiten te houden?[2]”
Terechte vragen. De antwoorden die Europa en het Westen er met hun daden op geven zijn niet erg fraai en doen hun ‘morele woorden’ over diezelfde rechten geen goed. Hoe mooi Kallas het ook formuleert, mensen weigeren omdat ze Rus zijn, is een schending van de mensenrechten.
[1] Lea Ypi, Vrij. Opgroeien aan het einde van de geschiedenis, pagina 198
Mensen houden er bijzondere redeneringen op na. Zo las ik de volgende in de Volkskrant: “De vlaggen hangen als landelijk vreedzaam protest in de openbare ruimte en die is van iedereen. Hier wordt de vrijheid van meningsuiting geschonden’, redeneren de boeren.” Of het werkelijk boeren zijn die zo redeneren weet ik niet maar daar gaat het mij ook niet om. Het gaat mij om de uitspraak dat de openbare ruimte van iedereen is en dat het weghalen van daar opgehangen vlaggen een schending is van de vrijheid van meningsuiting.
Als er in Nederland, en trouwens ook in de andere westerse landen, iets heilig is, dan is dat eigendom. Dat is heilig, daar moet je van afblijven. Ja, dat kan worden onteigend maar dat dient dan wel gecompenseerd te worden. Dat is niet iets van tegenwoordig. Dat is trouwens ook de reden dat de slavenhouders werden gecompenseerd voor het verlies van hun slaven. Iets waarvan Marvin Hokstam in het interview bij De Kanttekening waar mijn vorige prikker over handelde, van zei: “Probeer maar eens te bevatten op hoeveel fronten dat niet klopt.” Als je het onvervreemdbare recht op eigendom bekijkt, dan is compensatie van de slavenhouders ineens niet meer zo vreemd. Het mag dan op ‘hoeveel fronten’ niet kloppen, vanuit het onvervreemdbare recht op eigendom klopt het. Dit even terzijde.
Veel grond in Nederland is in handen van particulieren. Een zeer flink deel hiervan is in handen van boeren. Het Kadaster houdt bij van wie welk stuk grond is. Dat die grond je eigendom is, wil niet zeggen dat je ermee kunt doen en laten wat je wilt. De Nederlandse wet- en regelgeving beperkt je in je vrijheid om dat grondbezit te gebruiken. Het eigendomsrecht van grond geeft je nog niet het recht om er zomaar een huis op te bouwen of er afval op te deponeren. Als je er als boer mest op wilt uitrijden dan moet je je daarbij aan de daarvoor geldende regels houden.
Naast grond in eigendom is er ook de openbare ruimte. Openbare ruimte is voor iedereen toegankelijk. Niemand kan erop geweerd worden. De openbare ruimte is de verbinding tussen ‘private ruimtes’. Daarom zijn ze ook voor iedereen toegankelijk. Was dat niet het geval, dan kon niemand zijn huis of perceel verlaten zonder aan iemand toestemming te vragen. De openbare ruimte is daarmee voor iedereen maar dat wil niet zeggen dat ze ook van ‘iedereen’ is. Een groot deel van de openbare ruimte is eigendom van overheidsorganen, van het Rijk, bijvoorbeeld de rijkswegen, van de provincies, gemeenten of de waterschappen. Maar ook stichtingen, zoals Natuurmonumenten en in de contreien waar ik woon het Limburgs Landschap, kunnen eigenaar zijn van openbare ruimte.
Dat iedereen de openbare ruimte mag gebruiken, wil ook niet zeggen dat alles erop is toegestaan. Ook het gebruik van de openbare ruimte is onderhevig aan dezelfde wet- en regelgeving. Zo is de Wegenverkeerswet 1994van toepassing op: “voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten,” aldus artikel 1 eerste lid onder c. Dat betekent dat deze wet van toepassing is op alle vlaggen die aan bruggen viaducten en lantaarnpalen worden gehangen. De wet bepaalt dat het een ieder is: “verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.” Het opzettelijk storten van asbest, banden, strobalen en stront en het in brand steken hiervan is daarmee verboden en ook het ophangen van vlaggen, al dan niet op de kop, kunnen het verkeer hinderen. Zelfs het zonder toestemming van de wegbeheerder met een tractor rijden op een autoweg of autosnelweg is verboden.
Dan het grote goed van de vrijheid van meningsuiting. Het staat iedereen vrij zijn mening te uiten, ook in de openbare ruimte. Dit natuurlijk behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Over die verantwoordelijkheid voor de wet, specifiek de Wegenverkeerswet, heb ik het hierboven al gehad. En nee, het storten van rommel op wegen en het stichten van brand valt niet onder het uiten van je mening. Een mening uit je met woorden en eventueel met symbolen zoals een omgekeerde vlag. En ja, je mag je mening uiten in de openbare ruimte. Je mag er zelfs demonstreren. Daarvoor moet je wel eerst een vergunning aanvragen. Een vergunning die slechts bij hoge uitzondering geweigerd zou mogen worden zoals ik al eerder betoogde.
Dus, ja een symbolisch omgekeerde vlag valt onder de vrijheid van meningsuiting. Je mag ermee zwaaien om je mening te uiten. Je mag ze aan je eigendom hangen maar doe het wel degelijk want als ze loswaait en op een voorbijrijdende auto komt, dan ben je aansprakelijk. Je mag ze niet ongevraagd aan andermans eigendom hangen en dus ook niet aan lantaarnpalen, bruggen, viaducten en bomen langs de weg. Daarvoor moet je eerst toestemming vragen aan de eigenaar. Nu zijn ze toch opgehangen en hebben ze er een tijdje gehangen. Dat deze illegaal opgehangen vlaggen vervolgens worden verwijderd, betekent niet dat de vrijheid van meningsuiting wordt aangetast. Indien bekend is van wie de vlag is, kan de eigenaar van de openbare ruimte de kosten ervan zelfs op die persoon verhalen.
Trouwens. Als je mening uiten door een omgekeerde vlag aan elementen in de openbare ruimte zoals bomen, bruggen viaducten en lantaarnpalen op te hangen wel zou mogen, zou het weghalen door een willekeurige andere die zich beroept op een andere mening daar dan ook niet onder vallen? Die ander heeft dan immers evenveel recht om zijn mening te uiten. Een reden te meer om uiterst terughoudend om te gaan met het op die manier uiten van meningen.
“Det is ôs Mooder, jao det is Mooder Maas. Die schoëne Majjem, die schoëne Mooder Maas.” De eerste twee zinnen uit het couplet van het Venlose Vastelaovesleedje Mooder Maas. Een lied dat de schoonheid van de Maas bezingt en wat de rivier voor Venlo betekent. Ik moest eraan denken toen mij via LinkedIn allerlei verzoeken bereikten om de petitie van Maas Cleanup te tekenen. Een petitie om de Maas bij wet rechten toe te kennen. Op de website formuleren ze hun doel als volgt: “Wij willen dat aan de Maas de status van rechtspersoon wordt toegekend, net zoals o.a. mensen, bedrijven en gemeenten die hebben. Zo kunnen vertegenwoordigers van de Maas opkomen voor de Maas en haar inherente rechten, zoals het recht om vrij van afval te stromen, waarborgen. De vertegenwoordigers handelen niet alleen in het belang van de Maas, maar zelfs in naam van de Maas.”
De Krijger op de kop van de Weerd aan de Maas te Venlo. Foto van Thomas Molck
De Maas neemt dus een belangrijke plek in Venlo in. In verschillende liederen wordt de rivier bezongen. Het mooiste is, tenminste als je het mij vraagt, het nummer Kôm maar nao de Maasvan Frans Pollux. Een cover van het Springsteennummer Matamoros Banks. Het nummer staat op een CD met een twaalftal door Pollux in het Venlose dialect en naar de Venlose situatie vertaalde nummers van Springsteen met als titel Pollux duit Springsteen. Maar ik dwaal af. De Maas. Ik wandel geregeld langs en geniet van de meestal rustig stromende rivier, de bloemen, planten en dieren. Soms overstroomt ze en is het meer dan rustig stromen. Net als Maas Cleanup erger ik me aan de rommel die mensen er achterlaten. Lege flessen, blikjes, plastic zakken, materiaal waarin hamburgers van een bekende keten hebben gezeten, je komt het allemaal tegen. Gekscherend, maar met een serieuze ondertoon stel ik geregeld dat die blikjes zwaarder worden naarmate ze leger worden. Als ze vol zijn dan kan iedereen ze dragen, zijn ze leeg dan zijn ze te zwaar en laat men ze vallen. Daarom kan alles wat over de Maas gaat en zeker over het schoonhouden van de rivier en haar omgeving, op mijn belangstelling rekenen. Maar of rechten voor de rivier de juiste weg is?
Het idee achter wetten voor rivieren, bossen en bergen is om de mens minder centraal te stellen in wet- en regelgeving. Door de natuur rechten toe te kennen, zou de intrinsieke waarde van de natuur centraal komen te staan. “Maar hoe ‘intrinsiek’ is de waarde van natuur als ze rechten van de mens moet krijgen om gewaardeerd te worden? Hoe ecocentrisch is het als de mens die rechten moet toekennen? Hoe ecocentrisch is het om de mens de stem en voogd te laten zijn voor de natuur?” Dit vroeg ik mij in een eerdere Prikker die ik over dit onderwerp schreef af.
Wetten zijn uitvindingen van mensen en bedoeld om het menselijk handelen voorspelbaar en betrouwbaar te maken. Ze zijn bedoeld om het handelen van de mens te binden. Om ons handelen te binden en om mensen die de ongewenste handeling toch verrichten, te straffen. Met de Maaswet willen de initiatiefnemers de rivier rechten geven: “1. Het recht om te stromen. 2. Het recht om de essentiële ecologische functies in haar ecosysteem uit te voeren, waaronder het bieden van een gezonde huisvesting aan vissen, amfibieën, waterplanten en ander rivierleven. 3. Het recht om vrij te zijn van verontreiniging. 4. Het recht om te voeden en te worden gevoed door een gezonde watervoerende laag in de ondergrond. 5. Het recht op inheemse biodiversiteit. 6. Het recht op herstel.” Nu lijkt mij een gezonde leefomgeving voor de vis eerder een recht van de vis en een plicht voor de Maas, dit terzijde. Of toch niet. Want dit voorbeeld laat zien dat de rechten voor de een, een verbod voor de ander betekenen. Met de Maaswet willen de initiatiefnemers de mens beperken in zijn handelen.
Nu ontspringt de Maas in Pouilly-en-Bassigne op het Plateau van Langres en stroomt via België Nederland binnen. De rechten die de initiatiefnemers aan de rivier willen toekennen, kunnen ook in die landen worden geschonden. Die schendingen kunnen ook gevolgen hebben voor het Nederlandse deel van de Maas. Een Nederlandse Maaswet regelt niets in Frankrijk en België. Om volledig haar recht te krijgen moeten die landen precies dezelfde wet aannemen. Pas dan staat de Maas in haar recht.
Als we dat via een Maaswet doen, dan moet er ook een Rijn-, Waal-, Lek- enzovoort wet worden gemaakt. Met een Maaswet krijgen die rivieren immers niet dezelfde rechten. Een wet die de Veluwe rechten toekent, geeft de Maasduinen geen rechten. En rechten voor de Kemmelberg betekent niet dat de Cauberg die rechten ook heeft. De ene rivier wel rechten en de andere niet, is immers discriminatie. Een Maaswet betekent dus ook een Rijn-, Waal- en Lekwet. Een Veluwe-, Maasduinen- en Peelwet. Een Kemmel- , Cau- en Kaldenkerkerbergwet. Nu kunnen we dat natuurlijk vergemakkelijken door een ‘Nederland wet’ te maken waarin we alle natuur in Nederland beschermen. Maar daarmee missen we de internationale component die ik bij de Maaswet al aanstipte. Net als die Maaswet, zullen veel van precies dezelfde wetten ook door andere landen vastgesteld moeten worden. Dus een ‘wereldwet’! Dat lijkt me een grote opgave.
Als we vervuiling van de Maas, Rijn en Lek, maar ook van de Veluwe, de Maasduinen, de bergen en alle andere natuur willen voorkomen, zou het dan niet voldoende zijn om een wet aan te nemen die alleen de mens bindt? Een wet die de mens verbiedt om rommel in de natuur te deponeren? Een wet die het overtreden ervan bestraft met een flinke boete? Zou dat niet een makkelijkere weg zijn? Dan hoeft er niemand als ‘vertegenwoordiger’ van de Maas op te treden. Om de Maas in het bijzonder en de natuur in het algemeen schoon te houden, is het niet nodig om haar rechten te geven. Daarvoor is het slechts nodig dat wij onszelf beperken. Zo en nu ga ik, om de al eerder genoemde Frans Pollux te citeren, nao de Maas toe.
De regering werkt aan een vereenvoudiging van de Transgenderwet en rond die nieuwe wet wordt flink gediscussieerd door voor- en tegenstanders. “Het meest gehoorde argument is dat mannelijke verkrachters zich straks toegang kunnen verschaffen tot vrouwen-wc’s en -kleedkamers.” Zo lees ik in een artikel van Valentijn de Hingh bij De Correspondent. De discussie draait om zelfidentificatie en de gevolgen hiervan. Ik moest daarbij denken aan een cursus public relations die ik ooit heb gevolgd.
Het was daar dat ik voor het eerst kennis maakte met het begrip ‘identiteit’. Het kwam in de titel voor van een boek van C.B.M van Riel. Een boek met als titel Identiteit en Imago. Een inleiding in de corporatie communication. Wat ik me nog van het boek herinnerde was dat ‘identiteit’ dat is wat je zelf vind dat je bent en ‘imago’ is hoe anderen je waarnemen. Maar om het zeker te weten zocht ik het boek. Dat moest ergens op de vliering in een doos of kist liggen. En even later stond ik met het boek in mijn handen op zoek naar de betekenis van de twee begrippen. Van Riel: “Imago en identiteit zijn veelvuldig gebruikte begrippen geworden als het gaat om het vaststellen van de communicatiestrategie van een onderneming. Geleidelijk aan is het algemeen geaccepteerd dat imago ‘het beeld is van een organisatie in de perceptie van de doelgroepen’, terwijl identiteit veelal wordt geassocieerd met ‘de wijze waarop het bedrijf zich profileert ten opzichte van haar doelgroepen.’[1]” Mijn herinnering had mij niet in de steek gelaten. ‘Identiteit is wat je wilt zijn’ en die ‘je’ kan ook een bedrijf zijn. Dit sluit aan bij de definitie die de Van Dale geeft: “eigen karakter van een persoon of groep.”[2] In het huidige tijdsgewricht lijkt het erop dat ‘identiteit’ de betekenis die Van Riel aan ‘imago’ geeft, heeft aangenomen.
Tegenwoordig ‘struikel’ je erover en kun je, bij wijze van spreken, geen krant meer openslaan, geen tv -programma meer bekijken of geen blog meer lezen of het gaat over identiteit: de ‘Nederlandse identiteit’, de ‘moslim-identiteit’, de ‘lhbti-identiteit’ waarbij ieder letter toch weer net een andere ‘identiteit’ heeft en het nog wordt bemoeilijkt door de huidskleur, de sekse, gender, leeftijd, religie enzovoorts. Of zoals Seada Nourhussen het in een artikel bij OneWorld zegt: “In-ter-sec-tio-na-li-teit.” En dat “klinkt ingewikkeld, onbekend en academisch,[3]” vervolgt Nourhussen om vervolgens uit te leggen dat: “Intersectionaliteit (…) de macht of onmacht die de verschillende assen van identiteit met zich meebrengen,” erkent. En ter verduidelijking: “Zo ben ik vrouw (geslacht), zwart (ras), migrant en heb ik een islamitische achtergrond (religie). Deze zaken stellen mij achter in een samenleving gedomineerd door witte mannen. Maar ik ben ook cis (mijn seksuele identiteit komt overeen met het geslacht waarin ik ben geboren), hetero (seksualiteit), theoretisch opgeleid en hoofdredacteur (klasse). Op dat vlak geniet ik weer meer privileges dan iemand die zich als non-binair persoon identificeert, praktisch opgeleid en financieel arm is. Om systematische ongelijkheid te bestrijden moeten we alle assen van onze identiteit erkennen. Een rechtvaardige wereld bereik je namelijk niet door het ene onrecht te scheiden van het andere.”
Als we naar het identiteitsbegrip van Van Riel en Nourhussen kijken, dan lijken beiden het over iets anders te hebben. Van ‘wat je zelf vindt dat je bent’ naar een verzameling van kenmerken waaraan ‘privileges’ die meer of minder ‘privilege’ opleveren, hangen. Als ik het op mezelf betrekt dan zou ik mijn identiteit op Van Riels manier als volgt beschrijven: “Ik ben een energieke creatieve vrijdenkende historicus met een zeer brede maatschappelijke interesse en een drive om de wereld te verbeteren. Te verbeteren door mensen los te laten komen van vaste denkpatronen en zo fungeer ik als luis in de pels. Ik kom met onconventionele, creatieve, goed onderbouwde en beargumenteerde plannen, ideeën voor de problemen van vandaag, gericht op de uitdagingen van morgen en goed geworteld in het verleden. Voor mij is het glas altijd vol. Ik schrijf stukjes op mijn eigen site.” Op basis van Nourhussens intersectionele manier van denken over identiteit ziet de beschrijving van mijn identiteit er heel anders uit: “Ik ben een hetero man met een blanke huidskleur. Ik ben cis-gender. Ik ben geen migrant want ik woon nog in de buurt van mijn geboorteplaats. Ik ben katholiek opgevoed maar geloof nergens in. Ik ben theoretisch opgeleid en als zzp’er actief is in overheidsland.” Twee compleet verschillende omschrijvingen. Met de ‘Van Riel’ omschrijving zou je moeite hebben om mij te herkennen in een rij bij een kassa. Dat lukt met de ‘Nourhussen’ omschrijving beter. Terwijl als je met mij in gesprek zou willen gaan de ‘Van Riel’ omschrijving een veel beter beeld geeft wat je te wachten staat.
Het begrip ‘zelfidentificatie’ komt daarmee overeen met Van Riels identiteitsbegrip. Je identiteit is jouw kijk op jezelf en die kan niemand je afnemen. Niemand kan zeggen dat het niet klopt. Dus als ik als blanke cis-gender hetero man mezelf omschrijf als lesbische, vrouwelijke Klingon, dan ben ik dat voor mezelf. Voor degenen onder mijn lezers die het niet weten, Klingons zijn de humanoïde bewoners van de planeet Kronos. Tenminste, in de serie Star Trek[4]. Ze staan bekend om hun strijdlust en moed en hebben een uitgesproken en geribbeld voorhoofd. Als ik je dat vertel, denk je vast dat ik niet goed spoor. Je ziet immers iemand die voldoet aan de Nourhussen identiteitsbeschrijving die ik hierboven van mezelf gaf. En met dat niet overeenstemmen met mijn beschrijven van mezelf en jouw waarneming van mij, komen we bij imago. Want jouw waarneming van mij, is het imago dat jij aan mij toekent.
Van de Klingons naar het wetsvoorstel dat is gebaseerd op het begrip zelfidentificatie. Als iemand zich als vrouw identificeert, dan kan deze persoon zich als vrouw registreren in de basisregistratie personen ook al heeft de persoon de geslachtskenmerken van een man. Tot zover niets bijzonders. Dat wordt het wel als je kijkt naar de gevolgen. Een trans persoon die zich als vrouw identificeert en als vrouw geregistreerd staat, kan dan gebruik maken van de bijvoorbeeld toiletten of kleedkamer voor vrouwen.
Je imago, het beeld dat anderen van jou hebben, is anders dan je identiteit, het beeld dat jij van jezelf hebt. Precies daar gaat het voor wat betreft de gevolgen van de nieuwe wet knellen. De Hingh spreekt met D66 Kamerlid Lisa van Ginneken. Volgens Van Ginneken is het in de opening genoemde belangrijkste argument tegen het wetsvoorstel ridicuul. Immers: “‘Een mannelijke verkrachter kan ook nu al een jurk aantrekken en binnenlopen. Bovendien weten we helaas ook dat ruim driekwart van de verkrachters bekenden zijn van het slachtoffer. Dus dat relativeert het risico dat je loopt in een kleedkamer toch ook al een beetje.” Volgens Van Ginneken is het: “gewoon een juridische administratieve kwestie in onze samenleving die we op moeten lossen. Het onderliggende thema is hier niet transgender, maar discriminatie. Deze wet kan het leven van mensen echt heel veel beter maken. Dat horen wetten te doen.” Dat een kwaadwillende nu ook een jurk aan kan trekken, een dameskleedkamer kan binnenlopen en daar iemand kan verkrachten, valt niet te ontkennen. Sterker nog, het aantrekken van die jurk is waarschijnlijk niet eens noodzakelijk. Dus Van Ginneken heeft gelijk dat deze wet een juridisch administratieve kwestie is en dat het onderliggende thema discriminatie is?
Dat is helemaal de vraag. Inderdaad is die ‘kleedkamerverkrachting’ vergezocht. Maar zit daar de werkelijke zorg? Wat zou de zorg achter de zorg kunnen zijn? Ondanks mijn ervaring met jaren Vastelaovend vieren dat menig vrouw er geen enkele moeite mee heeft om in hoge nood het herentoilet te gebruiken, kan ik me de onrust en het ongemak van een transpersoon die zich als vrouw identificeert om een herentoilet of kleedkamer binnen te lopen, goed voorstellen. Je ziet jezelf als anders dan de andere bezoekers van die ruimte en dat geeft ongemak. Dat deze persoon dit ongemak niet heeft bij het binnengaan van een dameskleedkamer of -toilet kan ik me ook goed voorstellen. Je ziet jezelf dan als gelijk aan de andere bezoekers.
Maar hoe zit het met die andere bezoekers van de dameskleedkamer of het damestoilet? Wat nemen die waar? Stel die transpersoon die zich als vrouw identificeert, maar nog steeds de geslachtskenmerken van een man heeft, loopt die kleedkamer met vrouwen binnen en kleed zich uit tot alleen zijn evakostuum rest. De andere aanwezige vrouwen nemen een persoon in adamskostuum waar. Dan kan ik me de onrust het ongemak van die aanwezige vrouwen zeer goed voorstellen.
“Dankzij deze wet verbeter je met één letter je leven.” Aldus de titel van De Hinghs artikel. Het wetsvoorstel ruilt het ongemak van de een, de trans persoon, in tegen het ongemak van de ander, de vrouw. Het weegt het ongemak van een zich als vrouw identificerende de trans persoon die zich in een mannenkleedkamer moet omkleden zwaarder dan het ongemak van de vrouwen die zich in een kleedkamer met een zich vrouw voelende, maar in bezit van een mannelijk geslacht zijnde, trans persoon moeten omkleden. Een verbetering voor de ene groep die door een andere groep als verslechtering wordt ervaren. Dit maakt het een lastig en niet op te lossen dilemma waar toch een keuze in gemaakt moet worden. Over het gewicht van de twee ongemakken kun je van mening verschillen. Beide perspectieven hebben waarde en moeten in de afweging worden meegenomen. Daar zou het gesprek dan ook over moeten gaan. Alleen gebeurt dat niet door er een juridisch administratieve kwestie van te maken. Het is een morele kwestie waarbij het niet helpt om ‘discriminatie’ te roepen.
[1] Riel, van C.B.M. van, Identiteit en imago, pagina 30
In de Volkskrant een uitgebreid artikel van Jurriën Hamer waarin hij verslag doet van zijn innerlijke verscheurdheid waaraan op 1 januari van dit jaar een einde kwam. Met ingang van dit jaar eet hij geen vlees meer en hoeft zich dus niet ‘schuldig’ te voelen, zoals hij het zelf noemt. Het ‘geknaag’ in zijn hoofd begon toen hij filosofie ging studeren: “Tussen de filosofiestudenten, en later de promovendi, zaten heel wat vegetariërs die haarfijn uit konden leggen waarom vlees eten immoreel is. Hebben dieren geen rechten? En waarom hield ik ook alweer vast aan een antropocentrisch wereldbeeld? Ik kon die argumenten moeilijk weerleggen en wauwelde iets over dat dieren in het wild toch ook niet zielig zijn, en die we toch ook elkaar laten opeten. Ik kon mezelf niet eens overtuigen.” De twee interessante vragen die zijn vegetarisch medestudenten stelde, intrigeert mij.
‘Hebben dieren geen rechten?’ Aan deze vraag gaat een andere vraag vooraf. Een vraag die niet wordt gesteld omdat we het antwoord dat we erop geven als vanzelfsprekend beschouwen. Die vraag is namelijk: hebben mensen rechten? Voor ons westerlingen is het antwoord op die vraag zo evident. “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness.” Aldus de Amerikaanse Declaration of Independence. De ‘Creator’ heeft iedere mens rechten gegeven. De Franse revolutionairen schreven in 1789 iets soortgelijks. Soortgelijks maar toch net iets anders in de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen. Zij beriepen zich namelijk niet op een ‘Creator’, maar op de natuur en spreken van “les droits naturels, inaliénables et sacrés de l’homme,” natuurlijke, onvervreemdbare en heilige rechten van de mens. De Amerikanen hebben de rechten gekregen van god, de Fransen van de natuur.
Rechten die van god komen, zijn zo oud als het monotheïsme. Het geloof dat er één god is. Monotheïsme is een vrij recente menselijke ‘uitvinding’. De mens heeft millennia lang meerdere ‘goden’ aanbeden of gevreesd. Het leven en alles wat er in gebeurde, werd gezien als een strijd tussen die verschillende goden en de mens was een pion in het spel tussen de goden. Zo’n vier millennia geleden ontstonden ‘geloven met maar één god’. Het jodendom is de oudste nog bestaande variant ervan. In een meer goden, of polytheïstische, samenleving is het lastig om rechten aan die goden te ontlenen. Iedere god speelde immers zijn eigen spel met eigen regels. Met maar één machtige alles bepalende god werd het mogelijk om er gezag aan te ontlenen. In andere delen van de wereld, zonder zo’n monotheïstische religie (China en Japan) zagen de heersers zich niet als eerste vertegenwoordiger, maar als god zelf en dat maakte hun wil wet. In ons deel van de wereld beriepen heersers en koningen zich op god en zagen zich als gods eerste vertegenwoordiger.
Het beroep op de ‘natuurlijke rechten’ is recenter. Het is een uitvloeisel van de Verlichting. Mensen die zelf op zoek gingen hoe de wereld in elkaar zit en hierbij vertrouwden op hun eigen rede en niet op de dogma’s en autoriteit. Dogma’s en autoriteit van vooral het geloof. Zo ontdekte Newton de zwaartekracht door de ‘val van de appel’ en stond hij aan de basis van de klassieke mechanica. En analoog aan de wet van de zwaartekracht zouden er ook natuurwetten voor de inrichting van een samenleving: de natuurlijke rechten van de mens.
De vraag: ‘hebben dieren dan geen rechten?’ past in de ‘natuurrechten’ traditie. Immers als de natuur mensen rechten geeft, waarom dan niet ook aan de koe, het varken en de olifant? De mens is immers ook maar gewoon een dier. De natuur kan immers niet zo selectief zijn. Dat probleem heb je niet als je je op een god beroept. Niets staat goden immers in de weg om te selecteren en hiërarchie aan te brengen tussen alle schepsels. Het antwoord of dieren rechten hebben staat of valt met de vraag of mensen van nature rechten hebben.
Daarvoor naar de tweede vraag die de medestudenten stelden: ‘waarom zo’n antropocentrisch wereldbeeld?’ Een wereldbeeld waarin de mens centraal staat. De wereld achter die vraag is dat de natuur niet selectief kan zijn. Dus als mensen van nature rechten hebben dan hebben dieren die ook. Het ‘niet-antropocentrisch wereldbeeld’ van Hamers medestudenten biedt echter nog een andere optie. De optie dat de natuur geen rechten geeft. Niet aan mensen en ook niet aan dieren.
Daarmee kom ik op een derde variant waarop de mens zich bij het formuleren van zijn rechten kan beroepen en dat is zichzelf. Zichzelf niet als individu maar als groep. Rechten zijn afspraken die wij mensen maken zodat we een redelijk betrouwbare en voorspelbare samenleving krijgen. De eerste bekende wetboeken ontstonden ook zo’n vier millennia geleden. De bekendste, maar niet de oudste is, de Codex Hammurabi van rond 1750 voor onze jaartelling. Dat beiden, wetten en monotheïstische religies, in dezelfde periode ontstonden, zal geen toeval zijn. Zowel, wetten en monotheïstische godsdiensten zijn bedoeld om mensen te binden om er een groep van te maken. Het zijn verhalen om mensen te binden. Verhalen met regels hoe te handelen binnen de groep. Iets wat bij het groter worden van de groep belangrijk is en in die periode werden de rijken groter. Die wetten werden opgesteld door de heerser.
De Amerikanen en Fransen stelden hun verklaringen op zonder zo’n heerser. Die hadden ze immers net de deur gewezen. Ze moesten het zonder heerser doen. Daarbij deden ze respectievelijk een beroep op de ‘Creator’ en de natuur, maar wat er echt gebeurde was dat ze elkaar rechten toekenden. Ze hadden eigenlijk moeten zeggen: ‘wij mensen hier verzameld, zien onszelf als gelijk en kennen elkaar de volgende rechten toe.’ Door die rechten goddelijk en ‘self-evident’ of ‘natuurlijke en onvervreemdbaar’ te verklaren, worden deze rechten eeuwig en onveranderlijk gemaakt en tot de hoogste morele standaard verklaard. Vanuit god en de natuur kun je niet meer tot een andere conclusie komen terwijl een groep mensen in een andere tijd en setting tot andere rechten zou kunnen komen.
Terug naar die eerste vraag. De denkwijze dat de mens zichzelf deze rechten heeft gegeven, betekent nee als antwoord op de vraag ‘hebben dieren dan geen rechten?’ Nee, dieren hebben geen rechten. Ze krijgen pas rechten als mensen hen die rechten geven.
“2G is geen heilzame weg. Het maakt de polarisatie in de samenleving groter.” Een uitspraak van ChristenUnie voorman Gert-Jan Segers. Of het een nuttige maatregel is om besmetting met COVID-19 te voorkomen en of er geen andere maatregelen zijn waarmee je hetzelfde of meer kunt bereiken, weet ik niet. Dat de maatregel omstreden is, mag duidelijk zijn. Segers zit duidelijk in een tweestrijd: “We kunnen niet alleen maar nee zeggen tegen maatregelen. Dat is te makkelijk. Maar laten we alsjeblieft wel met voorstellen komen die de samenleving heel houden, en niet in de fik laten vliegen.” Een van de bezwaren tegen de maatregel is dat die onze grondrechten aantast. Of zoals Correspondentlezer Lilian van Eijndhoven het schreef:“nota bene de grofste schending van grondrechten en vrijheden sinds WOII.” Zij is niet de enige, maar klopt die uitspraak?
Johannes Hendricus Brand. Bron: Wikipedia
Laten we die redenering eens wat uitgebreider beschrijven. Als je vanwege je levensovertuiging, gezondheid, godsdienst of op welke andere grond dan ook, niet wilt laten vaccineren, krijg je geen QR code. Zonder QR code mag je, bij invoering van de 2G maatregel, niet naar de kroeg, het theater of het voetbalstadion om een paar voorbeelden te noemen. Heb je die QR code wel, dan mag dat wel. Bij 3G is die er wel, namelijk een test. Ook bij 1G is die er omdat dan van iedereen eenzelfde toegangstest wordt gevraagd. Daarom discrimineert deze maatregel omdat mensen zonder QR code geen mogelijkheid hebben om toch deel te nemen. Tot zover de onderbouwing.
Onze Grondwet valt voor wat betreft discriminatie meteen met de deur in huis. Artikel 1 luidt: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.[1]” Laten ik de 2G maatregel eens langs dit artikel leggen. Als iedereen die naar ‘de kroeg’ wil wordt gevraagd naar de vaccinatiestatus en alleen gevaccineerde binnen mogen, is er dan sprake van discriminatie? De gelijke gevallen, zijn in dit geval twee mensen die naar de kroeg willen. De ene kan zijn vaccinatiebewijs tonen en de andere om welke reden dan ook niet. De ene komt binnen, de andere niet. Ja, er wordt onderscheid gemaakt en discrimineren is onderscheid maken, dus er wordt gediscrimineerd en dus aantasting van de grondrechten.
‘Dus het mag niet en de uitspraak klopt!’ Als ‘onderscheid maken’ discriminatie is en daarmee een aantasting van ons grondrecht, dan tast ik bijna iedere dag wel iemands grondrechten aan. Een voorbeeld. Ik ben jarig en wil dat vieren. Als onderscheid maken niet mag, dan is de enige mogelijkheid om mijn verjaardag te vieren, iedere mens op Aarde uitnodigen. Als ik alleen mijn vrienden of familie uitnodig, dan discrimineer ik immers. Er zal niemand zijn die ‘niet uitgenodigd worden’ zal zien als een aantasting van zijn grondrechten. Er zullen hooguit enkele mensen zijn die het als een aantasting van de vriendschap zullen zien. Dit zullen de auteurs van onze Grondwet niet bedoeld hebben.
Terug naar de Grondwet. Die spreekt over ‘gelijk behandelen in gelijke gevallen’. Laten we eens kijken naar de twee mensen voor de deur van de kroeg. Ja, er wordt onderscheid gemaakt, dat is zeker. Maar wordt de ene persoon anders behandeld dan de andere? Ja, het resultaat is niet hetzelfde maar is dat discriminatie? Als we kijken naar de behandeling, wat zien we dan? Dan zien we dat beiden dezelfde vraag wordt gesteld, ze worden hetzelfde behandeld. ‘Maar dat is ook het geval als ik selecteer op kleur en alleen mensen met blauwe ogen binnenlaat, dan behandel ik ook iedereen hetzelfde namelijk door te kijken naar de oogkleur,’ kun je tegenwerpen. En inderdaad lijkt dat hetzelfde. Dus een aantasting van de grondrechten!
Dan gaan we iets te snel. Laten we het woordenboek er eens bij pakken. Discriminatie is zoals de Van Dale het omschrijft: “ongeoorloofd onderscheid dat gemaakt wordt op grond van bepaalde, m.n. aangeboren kenmerken zoals ras, geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid?” Onderscheid maken mag dus zolang het maar niet ongeoorloofd is. Bij het uitnodigen van mensen op mijn verjaardag is het geoorloofd, maar wanneer is het niet geoorloofd? Kunnen we spreken van discriminatie als het onderscheid dat er bij de deur van de kroeg wordt gemaakt, een gevolg is van een keuze die jezelf hebt gemaakt? Je wordt niet bij voorbaat uitgesloten, zoals het geval was bij de oogkleur. Ben jezelf de reden van je uitsluiting? In dat geval lijkt mij dat er geen sprake is van aantasting van de grondrechten!
Daarmee kom ik terug op iets wat ik eerder schreef toen ik ervoor pleitte om dit Grondwetsartikel te beperken tot: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” De auteurs van de Grondwet zagen het nog niet zo verkeerd. Zoals ik er nu over denk zou die laatste zin moeten luiden: Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid of welk aangeboren kenmerk dan ook, is niet toegestaan.” Dit even terzijde.
Terug naar mijn betoog. Geen aantasting van de grondrechten. Nou geen? Geldt voor een kleine groep niet dat deze maatregel hun grondrechten wel aantast? De groep mensen die geen keus hebben en dat is de groep mensen die om medische redenen niet gevaccineerd kunnen worden. Die medische reden is namelijk iets waar ze niet zelf voor hebben gekozen en ook geen afstand van kunnen doen. Ze is vergelijkbaar met de kleur van je ogen. Deze groep wordt bij voorbaat uitgesloten. Die groep wordt gediscrimineerd door de 2G maatregel. Dus daarmee aantasting van de grondrechten!
JA, als het daarbij blijft wel. Maar NEE als er voor deze mensen een uitzondering wordt gemaakt waardoor ze wel de kroeg binnen kunnen, als ze dat willen. Dan wordt niemand bij voorbaat uitgesloten en heeft iedereen de toegang tot de kroeg in eigen hand. Dus geen aantasting van de grondrechten!
Dan gaan we weer iets te snel. Onze Grondwet geeft namelijk een iets uitgebreidere definitie. Die noemt ook niet aangeboren zaken als ‘godsdienst, levensovertuiging en politieke gezindheid.’ En er zijn mensen die zich vanwege hun geloof niet laten vaccineren. Worden die door de maatregel dan niet in hun grondrechten aangetast? Bij de kroegdeur worden ze echter niet tegengehouden vanwege hun geloof, maar vanwege hun vaccinatiestatus. ‘Maar omdat ze zich van hun god niet mogen vaccineren, worden ze toch bij voorbaat uitgesloten?’ Dat gelovigen iets geloven is hun grondwettelijk recht (artikel 6). Een grondwettelijk recht maar geen plicht. Niemand verplicht je immers om te geloven. Het is een keuze die iemand bewust maken. Wel een keuze met gevolgen. Zo sluit menig gelovige zich uit van sporten op zondag zonder dat de persoon daartoe wordt gedwongen. Ligt dit met niet vaccineren om religieuze reden niet precies hetzelfde en sluiten zij zichzelf niet buiten door een eigen keuze? Beperken ze niet zelf hun Grondrechten?
Er bestaat niet zoiets als ‘het recht op de kroeg’. Als dat wel zou bestaan, dan werd dat door zo’n maatregel aangetast. Zoals in de eerste alinea al aangegeven, twijfel ik eraan of de QR maatregel de juiste is om te nemen. Zou het bij het voorkomen van de verspreiding van het virus niet verstandiger zijn om ons te concentreren op de plicht die de spiegel is van de grondwettelijke rechten? De plicht die ook in de Grondwet is vastgelegd en als taak bij de overheid is neergelegd namelijk om te zorgen voor een veilige leef-, en werkomgeving (artikelen 19 en 22). Die plicht ligt bij de overheid maar zijn we zelf niet de overheid? Die plicht kunnen we invullen door afstand te houden, handen te wassen, bij klachten in quarantaine gaan, thuis te werken tenzij het niet anders kan, onze sociale activiteiten zoals het bezoeken van familie en vrienden drastisch te beperken tot alleen noodzakelijke bezoeken. Maar ook: vaccineren omdat dit de kans op infectie en de schade bij infectie verkleint. Of zoals een Zuid-Afrikaans spreekwoord luidt: “Alles sal reg kom as ons almal ons plig doen.[2]”
Het wil niet zo erg vlotten met het plaatsten van windturbines of velden met zonnepanelen voor de opwekking van stroom. Plannen daartoe roepen vaak bezwaren op van omwonenden. Die zien of vinden dat de waarde van hun huis en/of het woongenot vermindert door de turbine of het veld met panelen. Als bezitter van onroerend goed dat in waarde daalt, kun je planschade claimen een huurder heeft die mogelijkheid niet. Die ondervindt alleen de lasten. Om daar wat aan te doen pleiten Jan Daenen en Siebren Buist, twee Gelderse PvdA’ers, voor: “een nieuwe ruimere juridische definitie van eigendom.” Een definitie waarbij: “niet-eigenaren ook (…) in aanmerking (moeten) komen voor planschadevergoeding. Dat kan positief uitpakken doordat alle omwonenden persoonlijk financieel belang gaan krijgen bij de broodnodige ontwikkelingen van zonneweides en windmolens.” Laten we dit idee eens wat verder bestuderen.
Inderdaad kun je planschade claimen als de waarde van je onroerend goed vermindert door een wijziging in een bestemmingsplan. Die schade dien je te claimen bij de verantwoordelijke gemeente op het moment dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd. Dat kan alleen als de schade niet te voorzien was op het moment dat het goed werd gekocht. Als de plannen op het moment van de koop al in ontwikkeling waren of al bekend was dat ze ontwikkeld zouden worden, kan geen schade worden geclaimd. En ik kan me zomaar voorstellen dat je huis minder waard wordt als ernaast een weide met zonnepanelen wordt aangelegd. En inderdaad, planschade kan alleen worden geclaimd door eigenaren van onroerend goed.
Als huurder kun je dat niet. Ja, je kunt verhuizen, maar dat blijkt in de praktijk lastig, zo betogen de auteurs: “De woningmarkt zit, als gevolg van beroerd overheidsbeleid, muurvast. Tevens zijn huurders vaak voor hun werk en maatschappelijke bijdrage bij bijvoorbeeld lokale verenigingen wel degelijk verbonden aan hun woonplek. Ze zijn in feite dus grondgebonden, zonder dat ze aanspraak kunnen maken op de rechten die bij die grond horen.” Dus de huurder is de Sjaak, zo betogen de auteurs. Die krijgt geen ‘lusten’ om zijn toegenomen ‘lasten’ te compenseren.
De medaille van de beide auteurs kent echter ook een andere kant. Stel ik wil mijn grond laten verwilderen, ik wil het omvormen tot natuurgebied. De gemeente vindt het een prachtig idee en wijzigt de bestemming in natuurgebied. De betreffende grond verliest daardoor een flink deel van de waarde. Boerenland is al snel € 6,- per vierkante meter waard terwijl natuurgebied slechts € 1,- waard is. Daar blijft het niet bij, ook mijn opbrengst gaat fors achteruit. Het zou echter zomaar kunnen de waarde van het omliggende onroerend goed stijgt en dus ook het ‘woonplezier’ van eventuele huurders. Als die in de lusten van mijn windmolen moeten delen dan is het niet meer dan rechtvaardig om mij mee te laten delen in de lusten die zij ervaren van mijn besluit om mijn land te laten verwilderen. Het lijkt mij dan niet meer dan logisch om die bredere definitie van eigendom dan ook werkelijk tweerichtingsverkeer te maken zodat ik compensatie ontvang voor mijn vermogens- en inkomensverlies.
Wat betekent het invoeren van het voorstel van de beide auteurs? De beide auteurs willen met een nieuwe definitie: “participatie in alle gevallen afdwingbaar maken,” zodat de omwonenden niet meer: “krampachtig moeten hopen op de goodwill van de investeerder of gemeente zoals het nu vaak gaat.” Zou je dit werkelijk bereiken met een ‘ruimere definitie van eigendom’? Nu is participatie voor mij iets anders dan het indienen van een schadeclaim. Participeren is meer dan het indienen van een ‘rekening’. Dit even terzijde. Betekent het voorstel van de beide PvdA’ers niet dat de initiatiefnemer van een turbine of veld met zonnepanelen dubbel planschade moet betalen? Immers naast de eigenaar van het onroerend goed meldt ook de gebruiker (de huurder) zich om ‘schade’ te claimen.
Om huurders te compenseren voor planschade hoeft het eigendomsrecht niet te worden aangepast. Wat de beide auteurs vergeten, is dat de huurder iemand anders kan aanspreken. De huurder kan zijn verhuurder aanspreken. Dat is de persoon waar de huurder een deel van de planschade kan claimen. Niet in de vorm van een bedrag ineens, maar in de vorm van een huurverlaging. De huur van sociale huurwoningen wordt mede bepaald aan de hand van de WOZ waarde en die zal dalen door de plaatsing van de windmolen of het veld met zonnepanelen. Huur je in de vrije sector dan is het wat lastiger maar ook dan is vragen om huurverlaging de weg om je schade te claimen. Als de verhuurder hier niet gevoelig voor is, dan staat de gang naar de rechter open. Geen garantie op succes, maar dat is nu wel de weg. Mochten de beide auteurs het succes wel willen garanderen dan zou ik ze aanbevelen om het huurrecht aan te passen.
Deel zoveel van het ‘Israëlisch Palestijns’ gebed zonder einde is deze week weer begonnen. Er vallen weer raketten op Israël en de Gazastrook. Nee, ik ga hier niet dit hele conflict uitdiepen. Het gaat mij om de uitspraak van onze demissionaire premier Mark Rutte: “Ik ben zeer bezorgd over het aanhoudend geweld in Israël en Gaza. Het is onacceptabel dat Hamas willekeurig raketten op de burgerbevolking afvuurt. Nederland steunt het recht van Israël op zelfverdediging, binnen de grenzen van het internationale recht en proportionaliteit.” En dan vooral om het gebruik van het woord zelfverdediging. Is er sprake van zelfverdediging?
Bron: WikimediaCommons
Ja, ben je geneigd te zeggen. Er vallen immers vanuit de Gazastrook afgeschoten raketten op Israël en die beschadigen gebouwen en erger, doden mensen. Laten we dat internationale recht er eens bijhalen. Het recht tot zelfverdediging is opgenomen in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties: “Geen enkele bepaling van dit Handvest doet afbreuk aan het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een Lid van de Verenigde Naties,” zo begint het artikel. Israël, is lid, wordt aangevallen en dus heeft het land het recht om zich te verdediging. Zaak gesloten niet meer over het recht praten, alleen over de proportionaliteit. Dat gaat mij echter iets te snel.
Het Handvest is een verdrag gesloten tussen staten en gaat er vanuit dat de agressor een andere staat is. De raketten worden, afgezien van enkele vanuit Libanon, afgeschoten vanuit de Gazastrook. De Gazastrook is 465 vierkante kilometer groot, dat zijn er vijftig meer dan Vlieland groot is. Op Vlieland wonen nog geen 1.200 mensen, in de Gazastrook meer dan 2 miljoen. Dat betekent dat er op iedere vierkante kilometer iets meer dan 4.300 mensen wonen. Dat is acht keer zoveel dan er op een gemiddelde vierkante kilometer in Nederland wonen. Ondanks al deze cijfers, is de Gazastrook geen staat. Het gebied werd in 1967 door Israël bezet en dat wordt het nu de facto nog steeds. Daar doet het gegeven dat Israël in 2005 haar troepen uit het gebied terugtrok en het bestuur ervan overdroeg aan de Palestijnse Autoriteit niets aan af. Ook die Palestijnse Autoriteit is geen staat.
De Gazastrook is, om het cru te zeggen, een openluchtgevangenis. Het bestuur van de Gazastrook heeft geen zeggenschap over haar eigen grenzen, die worden door Israël gecontroleerd en bewaakt. Ze heeft geen zeggenschap over de zee waaraan zij ligt, ook die wordt door Israël gecontroleerd. Ze heeft geen zeggenschap over haar luchtruim, ook dat wordt door Israël gecontroleerd. Het is een openluchtgevangenis waarbij de directie (Israël) de dagelijkse gang van zaken in de gevangenis heeft overgelaten aan de in de rivaliserende bendes in de gevangenis en waarvan Israël de toevoer van water, voedsel, medicijnen et cetera beheerst.
Een openluchtgevangenis die door Israël en haar bondgenoten wordt voorgeschoteld als een soort ‘staat’. Een openluchtgevangenis waar Israël de ‘gevangenen’ in hun sop laat gaarkoken en waar het zich alleen maar mee bemoeit als er gevangenen dreigen uit te breken of als ze het leven van de gevangenisdirecteur lastig maken.
Aangezien het bezet gebied is, is het bezettingsrecht van toepassing. Het bezettingsrecht verplicht de bezetter om de openbare orde te verzekeren en het leven, eigendom, eer, gezinsrecht en godsdienst van de bevolking te eerbiedigen. Ik vraag me af of bombardementen een legitiem middel zijn die een bezetter mag gebruiken om de openbare orde te verzekeren. Het bezettingsrecht verbiedt represailles tegen bevolkingen na handelingen waarvoor zij niet in hun geheel hoofdelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Zijn bombardementen niet te willekeurig en wordt de bevolking van Gaza hier niet in hun geheel gestraft?
En in de Nederlandse context, neemt Rutte geen loopje met het internationale recht?