“De kiezers van de PVV stemmen op de PVV vanwege de standpunten. Dat moet je er altijd even bij zeggen, omdat het een tijdje in de mode is geweest om ze andere motieven toe te kennen.” Aldus Sheila Sitalsing in een column in de Volkskrant. In die column verbaast ze zich over Wilders’. Terwijl er nog niet eens is onderhandeld: “heeft Wilders nu al driekwart van zijn verkiezingsprogramma publiekelijk uit het raam moeten gooien. Er is elke week wel een draai, zo veel inmiddels dat hij er duizelig van moet zijn.” maar om dat gedraai gaat het mij niet. Het gaat mij om de uitspraak dat mensen op de PVV stemmen vanwege de standpunten van die partij. Zou het werkelijk?
Stemmen mensen op een partij vanwege de standpunten van die partij? Ja, is het populaire antwoord. Bij verkiezingen bestudeer je de programma’s van de partijen, je wikt en weegt en bepaalt vervolgens welke partij het beste aansluit bij jou standpunten en dat is de partij waar je op stemt. Maar gaat het werkelijk zo? Het Nederland van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door het begrip verzuiling. Het was de periode waarin wat we, in navolging van de politicoloog Arend Lijphart, de ‘pacificatie-politiek noemen, hoogtij vierde.
Nederland kende drie grote zuilen: “De drie zuilen kwamen voort uit de geestelijke stromingen van het Rooms-Katholicisme, het Humanisme en de Hervorming.[1]” Binnen deze zuilen liepen sociaaleconomische scheidslijnen. Cru gezegd kende Nederland drie parallelle samenlevingen die weinig met elkaar hadden. Als katholiek ging je naar een katholieke school. Lag je in een katholiek ziekenhuis. Voetbalde je katholiek. Was je bij een katholieke vakbond of werkgeversvereniging. Vlogen je duiven katholiek. En stemde je katholiek. Voor protestanten gold, afgezien van dat mandement, hetzelfde. Je ‘karakter, talent en moraal’ deden er hooguit binnen ‘je eigen zuil’ toe. Als protestant kreeg je geen werk bij een katholieke werkgever. Huwelijken met andersgelovigen waren zeer zeldzaam. Immers: twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen.
Volgens Lijphart, en de geschiedenis geeft hem daarin gelijk, was “Het nationaal saamhorigheidsgevoel in Nederland (niet) sterk, maar sterk genoeg om aan de centrifugale neigingen van de zuilen weerstand te bieden.[2]” Die saamhorigheid zag er als volgt uit: “De pacificatie-politiek was het proces, waarin de problemen die in de onderlinge betrekkingen tussen de zuilen grote spanningen opleverden, toch op vreedzame manier werden opgelost. Het was een proces van vredestichting en de schepping van een zekere mate van consensus tussen de zuilen, waar oorspronkelijk weinig consensus bestond. … De pacificatie-politiek heeft veel weg van politiek op internationaal niveau. In beide gevallen is de consensus gering en moeten alle strijdvragen door ‘nationale’ (of zuilen-) leiders worden onderhandeld. [3]” Een katholieke arbeider mocht dan wellicht overeenkomstige belangen hebben met een uit de algemene zuil. Die laatste behoorde dan bij het socialistische deel van de algemeen zuil, ze trokken niet samen op tegen de werkgever.
Voor de overgrote meerderheid van de kiezers, bestond kiezen uit het kleuren van het vakje van de partij van jouw zuil. Een katholiek stemde voor 1940 op de RKSP en na 1945 op de opvolger, de KVP en niet op een partij die voor de arbeiders opkwam. Een protestantse ondernemer stemde op de CHU of de ARP en niet op een partij die voor ondernemers opkwam. Om het met een huidig begrip te beschrijven, het gros van de kiezers stemde op het belangrijkste kenmerk van hun identiteit en dat was hun religie. In de jaren zestig van de vorige eeuw, begon dit te veranderen. Voor steeds meer mensen werd het geloof een steeds minder belangrijk iets en de kerkgang liep terug. Mensen zochten naar een andere manier dan religie om zichzelf te omschrijven. Met name de op religie gebaseerde zuilen ondervonden hiervan de gevolgen. Tot de Kamerverkiezingen van 1963 haalden de drie grote op religie gebaseerde partijen, de KVP, ARP en de CHU steevast de helft van de zetels. In 1976 waren deze partijen gefuseerd in het CDA en behaalden nog maar een derde van de zetels en vanaf de jaren negentig werden dat er steeds minder.
Ik heb het niet onderzocht maar ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik schrijf dat die neergang geen gevolg is van kiezers die de partij verlieten vanwege de standpunten. De neergang is, naar mijn inschatting, veeleer een gevolg van uitsterven van hun traditionele kiezer. De ouderen die nog met de verzuiling waren opgevoed en trouw op de partij van hun zuil stemden, stierven successievelijk. Van een soortgelijke ontwikkeling is ook de PvdA het slachtoffer geworden. Een niet op religie gebaseerde partij die opkomt voor de arbeiders, zou wel moeten varen bij die ontkerkelijking en ontzuiling. Dat zou inderdaad zijn gebeurd als er voor de rest niets was veranderd. Vanaf het midden van de twintigste eeuw, begon het percentage mensen dat werkzaam was in de industrie te dalen van 42% van de bevolking naar onder de 20%. Het aantal mensen met ‘Arbeider’ als belangrijkste kenmerk van hun identiteit nam af.
‘Protestant’ of ‘arbeider’ voldoen tegenwoordig niet meer als beschrijving van je persoonlijkheid. ‘We’ moeten dus op zoek naar een andere manier om onszelf te beschrijven. Een andere manier om onze identiteit te bepalen. De Vandale geeft twee betekenissen voor identiteit: ‘gelijkheid: je identiteit bewijzen’. Bewijzen dat je de persoon bent voor wie je je uitgeeft’ en als tweede: ‘eigen karakter’. De eerste verklaring heeft te maken met je paspoort: is iemand de persoon die hij zegt dat hij is. Over het gebruik van het woord in deze betekenis gaat het hier niet. Als we het over de ‘… identiteit’ hebben, dan hebben we het over de tweede betekenis: karakter. Maar wat is karakter? De Van Dale geeft vier betekenissen. De eerste, ‘figuur of letterteken’, valt af dan resteren er nog drie. Als eerste ‘iemands eigenschappen, aard, inborst’. Als tweede ‘goede eigenschappen’. De laatste ‘het eigenaardige, typische’. Van Dale gebruikt de betekenis vooral gericht op individuen. Identiteit zegt iets over jou maar ook over de anderen. Of zoals de Vlaamse psycholoog Paul in zijn boek Identiteit schrijft: “het verschuivende beeldscherm van de buitenwereld, die steevast als spiegel voor die identiteit fungeert.[4]” Dus de vraag hoe het ‘ik’ zich verhoudt tot de ‘buitenwereld’. Dat verhouden tot de buitenwereld betekent bepalen bij welke groep je hoort en bij welke groep je niet hoort.
Hoe sturend de groep is waar je jezelf bij vindt horen, maakt Lilliana Mason duidelijk in haar boek Uncivil Agreement. How politics became our identety. Mason levert, zoals ze schrijft, voor de Verenigde Staten: “het bewijs geleverd van de huidige staat van sociale polarisatie, waarin onze politieke identiteiten rondjes draaien om onze beleidsvoorkeuren in het aansturen van onze politieke gedachten, emoties en acties[5]” alhoewel haar boek de huidige staat van de politiek in Amerikaanse samenleving probeert te verklaren, kan het ook een licht schijnen op Nederland.
Mason geeft een verklaring voor de ontstane bijna onbestuurbaarheid van de Verenigde Staten. “Hoewel het de aard van mensen is om zichzelf in te delen in op zichzelf staande groepen en de aard van die groepen is om verdeeldheid en conflicten te veroorzaken, worden maatschappijen gekenmerkt door het grote aantal verschillende groepsindelingen. Hoe meer verdeeldheid, hoe vrediger en coöperatiever een samenleving kan zijn.[6]” Door die verschillende groepen was er altijd wel een productieve meerderheid te vinden bestaande uit politici uit beide grote partijen. Wat zij in de Verenigde Staten constateert is dat die verschillende groepen de afgelopen jaren steeds mee ‘in lijn’ zijn gevallen met partijlijnen en er in toenemende mate maar een groepsverdeling ontstaat: Republikeins versus Democratisch. Gevolg hiervan is dat productieve meerderheden op inhoud wellicht nog wel mogelijk zijn maar er niet gaan komen omdat de partij die aan de macht is wint en de andere verliest. Dat is precies wat we de afgelopen maanden zagen rond migratie. Inhoudelijk was er een akkoord, maar het kwam er niet omdat Biden dan zou winnen en die winst zou de Republikeinse ster (van in dit geval Trump) verbleken.
Het antwoord op een identiteitsvraag wordt door de groep gegeven. “Jij bent een trotse Duitser.” Dat antwoord kreeg ‘Hans’, de fictieve persoon in Francis Fukuyama’s boek Identiteit. Waardigheid, ressentiment en identiteitspolitiek in de negentiende eeuw als antwoord op de vraag ‘wie ben ik’. En dat werd nader ingevuld met: “ erfgenaam van een oude cultuur, door je gemeenschappelijke taal verbonden met al die miljoenen andere Duitsers her en der in Midden- en Oost Europa.[7]” Duits kan hierbij afhankelijk van de plek worden vervangen door Frans, Nederlands enzovoorts.
Door het wegvallen van ‘protestant’ of ‘arbeider’ moesten mensen op zoek naar een nieuwe beschrijving van hun identiteit. Daarbij zijn er twee mogelijkheden. Kwame Anthony Appiah beschrijft ze in een interview met de Volkskrant . De eerste is een lichte identiteit: “Het is de kunst je niet in dat verhaal vast te bijten en je identiteit flexibel te houden, om onnodige polarisatie tussen bevolkingsgroepen te vermijden.” De andere is een zware, uitsluitende vorm van identiteit: “Als je een nationale identiteit bouwt die doet alsof iedereen al duizend jaar in Nederland woont, sluit je mensen uit die niet ergens anders naartoe zullen gaan. Maar het is perfectly fair om bijvoorbeeld te zeggen: Nederland is een land dat niet wordt gedefinieerd door religie.’”
De oude ‘verzuilde’ identiteiten waren zwaar en uitsluitend. De periode sinds het wegvallen ervan kenmerkte zich door, om Mason te aan te halen: “grote aantal verschillende groepsindelingen.” Maar net als in de Verenigde Staten, lijken in Nederland die verschillende groepsindelingen in toenemende mate in lijn te vallen met politieke hoofdstromingen. Ik zeg bewust hoofdstromingen en niet partijen want in tegenstelling tot in de Verenigde Staten met twee partijen, kent Nederland een keur aan partijen. Die hoofdstromingen zijn aan de ene kant nationalistisch en conservatief en aan de andere kant internationalistisch, individualistisch en progressief.
Polarisering die, naar mijn mening, een gevolg is van aan de ene kant het ‘Nederlandse identiteitsnationalisme’ en aan de andere kant het intersectionele denken over identiteit. Beide manieren van denken zorgen ervoor dat identiteit zwaar en uitsluitend wordt. Voor identiteitsnationalisten tellen alleen de ‘echte Nederlanders’ en tot die groep behoor je alleen als je het met hen eens bent. Voor intersectionele identiteitsdenkers tel je alleen als je ‘geen privilege’ hebt. Beide manieren van denken trekken als waren het magneten aan die verschillende groepsindelingen. En daarbij harmoniseren de standpunten van mensen naar de extremen toe en zorgen ervoor dat de twee hoofdstromingen steeds verder polariseren. De eigen opvattingen worden aangepast aan de groep waartoe ze behoren.
Het grote risico van deze ontwikkeling is in de Verenigde Staten al naar voren gekomen en dat is dat de groepen steeds vijandiger tegenover elkaar staan en het algemene belang ondergeschikt raakt aan de ‘winst’ van de eigen partij. Neem voorbeeld van het migratieakkoord dat er niet kwam dat ik hierboven al noemende, maar ook: “een wet om de prijzen van medicijnen te limiteren, een verkiezingsbelofte van Donald Trump in 2016,” Dat door de regering Biden ingediende voorstel: “kreeg van de Republikeinen geen enkele steun,” zoals de Volkskrant in haar Commentaar schrijft.In Nederland zien we ook al ontwikkelingen in die richting. Een voorbeeld hiervan is het op voorhand al niet in zee willen gaan van bijvoorbeeld de VVD en NSC met de combinatie GroenLinks/PvdA en de verkettering Frans Timmermans de leider van die combinatie.
Tijd om ‘identiteit’ minder belangrijk te maken. Tijd om de nationale identiteit inclusief te maken op de lichte ‘Appiah’ manier en dus: “je identiteit flexibel te houden, om onnodige polarisatie tussen bevolkingsgroepen te vermijden.” In plaats van je vast te bijten: “in dat verhaal,” waarbij je er pas bij hoort als je: “duizend jaar in Nederland woont.” Maar ook tijd om te stoppen met je identiteit beschrijven als een verzameling ‘kruispunten’ van onveranderlijke kenmerken van iemand, zoals man, zwart, hetero, cis enzovoorts met de bijbehorende machtsstructuren maar de persoon als geheel te zien.
Het waren, naar mijn mening, niet de standpunten van Wilders die kiezers op hem deden stemmen, maar de groep waartoe ze naar eigen gevoel behoorden. De groep die hen een half jaar eerder op de BBB deed stemmen, in 2019 op de FvD van Baudet en in 2021 op de VVD. Die laatste partij loopt een groot risico op een splitsing tussen de twee vleugels die de partij van oudsher in zich combineert namelijk de conservatieve en de liberale. Die laatste is van oudsher internationalistisch en gericht op individuele ontplooiing en dat staat haaks op de kant die de partij op is gegaan. Dat het niet om de standpunten ging lijkt te worden bevestigd door peilingen die laten zien dat hij nog meer zetels zou krijgen ondanks het ‘in de koelkast’ zetten van driekwart van zijn programma.
[1] A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek,, pagina 29
[2] Idem, pagina 99
[3] Idem, pagina 99
[4] Paul Verhaeghe, Identiteit, pagina 14
[5] Lilliana Mason, Uncivil agreement. How politics became our identity, pagina 16 (eigen vertaling)
[6] Idem 24 (eigen vertaling)
[7] Francis Fukuyama, Identiteit. Waardigheid, ressentiment en identiteitspolitiek, pagina 91