Uitgelicht

Guilty by association

‘Ik ben eruit. Ik word geen vegetariër omdat Hilter er eentje was.’ Daaraan moest ik denken toen ik bij Trouw een artikel van Irene van Staveren las. Van Staveren is tegen een basisinkomen. Zij vroeg zich af: “waarom prominente rechtse economen zoals Hayek en Friedman er voorstander van waren en waarom steeds meer bestuursvoorzitters van machtige multinationals ervoor pleiten, of op zijn minst voor een maatschappelijk debat erover. Welk belang hebben miljardairs als Bill Gates, Mark Zuckerberg en Elon Musk en hun bedrijven bij een basisinkomen?” Met dergelijke voorstanders moet het wel een heel slecht idee zijn.

Bron: Flickr

Slecht want: “Dat ligt denk ik deels in een legitimering van de marktmacht van hun kolossale bedrijven. Die macht, die natuurlijk strijdig is met de vrije markt, kunnen ze moreel afkopen met hun belastingafdracht voor een basisinkomen.”  Laat nu de bedrijven van deze miljardairs vrijwel geen belasting betalen en zij zelf trouwens ook niet. Ook zouden ze voor kunnen zijn omdat: “Een basisinkomen(…) de minstverdienenden de koopkracht (geeft) om te besteden aan de producten waar onder andere deze miljardairs hun geld mee verdienen, zoals software, sociale media, zonnepanelen en accu’s.” Dus puur eigenbelang. Het meest fundamentele probleem dat Van Staveren ziet is van een andere orde: “dat het een legitimering is van de markt als vervanging van de publieke sector. Een basisinkomen geeft mensen de koopkracht om elk goed of dienst te kopen waar ze behoefte aan of zin in hebben. Dat klinkt heel nobel: keuzevrijheid en autonomie. Maar het komt neer op de reductie van de burger tot consument terwijl publieke diensten fors zullen moeten krimpen.”

            ‘Guilty by association’, zo betoogt Van Staveren. Dat Hayek en Friedman wel iets zagen in een basisinkomen en dat Musk, Gates en Zuckerberg er ook iets in zien omdat dan meer mensen hun producten kopen, maakt dat het basisinkomen een slecht idee? Hitler was vegetariër, begon een vernietigende oorlog en was verantwoordelijk voor de Holocaust, maakt dat vegetarisme een slecht idee?

Van Staveren beoordeelt het idee basisinkomen niet op basis van het idee op zich maar op basis van motieven die zij personen waarvan ze geen hoge pet op heeft toedicht. Naast ‘guilty by asscociation’ bevat Van Staverens manier van redeneren tenminste twee andere kronkels. Als eerste de kronkel dat de miljardairs een basisinkomen zien als ‘moreel afkopen’ van hun schadelijke gedrag. Of er iets wordt afgekocht, hangt er helemaal vanaf hoe het basisinkomen wordt ingevuld en gefinancierd. Of: “Mensen onderaan verliezen hun toeslagen en andere hulp terwijl degenen met leuke, goedverdienende banen er zomaar maandelijks 1200 euro bij krijgen,.” Zoals Van Staveren betoogt, hangt helemaal af van de manier waarop je het basisinkomen vormgeeft. Nu is het aanvaarden van werk voor mensen die toeslagen ontvangen vaak niet interessant. Het meerdere wat je verdient, verlies je omdat je minder toeslag ontvangt. Wat als je die € 1.200 basisinkomen krijgt en je neemt dat baantje wel aan? Dan ga je erop vooruit. Werken loont dan. Hoeveel je erop vooruit gaat hangt er natuurlijk vanaf hoeveel je verdient en hoeveel belasting je over het verdiende moet betalen. Of die ‘goedverdiener’ er zomaar € 1.200 bij krijgt, hangt helemaal af van het belastingstelsel waarbinnen je het basisinkomen vormgeeft.

Voor een deel zal het basisinkomen uit, zoals Van Staveren schrijft de: “veel uitkeringen en toeslagen (die) afgeschaft zullen worden.” En natuurlijk ook op de besparing op de uitvoeringskosten die dit oplevert. Als je de benodigde rest financiert via een nieuw belastingstelsel dan zou het zomaar kunnen dat het basisinkomen van die ‘goedverdiener’ wordt gedekt door het meerdere belastingen die de persoon moet betalen. En bij heel goede verdienste zou er wel eens meer belasting betaald kunnen worden dan er aan basisinkomen aan die persoon wordt uitgekeerd

Van Staverens stelling dat er: “netto (…) minder over(blijft)voor publieke diensten: uitgaven verschuiven van gemeenschappelijke diensten naar individuele consumptie. Ter vergelijking: zwemles voor kinderen in het gemeentebad kost nu bijna 10 euro in een groepsles. In een privézwembad blijkt dat bijna 25 euro te worden,”  is geen feit maar een aanname, een veronderstelling. De veronderstelling dat de markt de publieke sector gaat vervangen omdat het belastinggeld via het basisinkomen wegvloeit in consumptie door de ontvanger van het basisinkomen. Dat het basisinkomen door de ontvanger gebruikt gaat worden voor consumptie staat buiten kijf. Dat dit leidt tot ‘minder uitgaven voor gemeenschappelijke diensten) niet. Van Staveren gaat uit van alleen de invoering van aan basisinkomen en de gelijktijdige afschaffing van alle uitkeringen en toeslagen. Dat is een manier om het vorm te geven. Niet de enige. Invoering van het basisinkomen met een gelijktijdige invoering van een progressiever maar vereenvoudigd, door bijvoorbeeld alle aftrekposten af te schaffen, belastingstelsel maakt ook goedkopere of zelfs gratis zwemles in het gemeentelijke zwembad mogelijk. Dan hoeft het niet te leiden tot ‘minder publieke diensten’.

A modern Christmas Carol

“Waarin verschilt dat geld van ‘het kindje Jezus’? Is geld niet ook gewoon een geloof. Als ik geloof dat ik voor die euro een brood of een krop sla kan kopen, dan heeft die waarde. Als ik er niet in geloof, dan is de papieren versie weer goed om een vuurtje te stoken.” Dit schreef ik in mijn vorige Prikker. En nu ik het toch over geld heb, wil ik jullie meenemen in het denken over geld van Charles Eisenstein. In zijn boek Naar een economie van verbinding staat geld en de bijzondere eigenschappen ervan en wat dat betekent voor een samenleving, centraal.

Gift Economy | London Permaculture | Flickr
Bron: Flickr

Volgens Eisenstein, en daar zal bijna iedereen het mee eens zijn, vervult geld twee functies. Als eerste is het een middel om het ruilen van goederen te vergemakkelijken. Dit sluit aan bij het gebruikelijke verhaal over het ontstaan van geld. Ik heb melk van mijn twee koeien over en heb schoenen nodig. Jij hebt wel wat melk nodig maar niet die vijfhonderd liter die je paar schoenen waard zijn. Hoe krijg ik dan mijn schoenen en jij je vier liter melk? Geld maakt het mogelijk. Ik verkoop mijn melk voor vijftig cent per liter en spaar net zolang totdat ik de tweehonderd euro heb om een paar schoenen van jou te kopen. Jij koopt gewoon voor twee euro die vier liter melk van mij. Dat lijkt logisch maar hij vraagt zich af of het werkelijk zo was: “De geschiedschrijving van geld begint meestal met primitieve vormen van ruilhandel, maar onder jagers en verzamelaars komt ruilhandel juist zelden voor. De belangrijkste vorm van economische uitwisseling was het geschenk.[1]  Dat ‘helpen bij het ruilen’ was van ondergeschikt belang. Geven was het belangrijkste en, zo beweert Eisenstein, er werd gegeven aan mensen die nood aan iets hadden. Als ik schoenen nodig had en ze niet zelf kon maken, dan zou ik ze krijgen van iemand uit de groep die ze wel kon maken. En als die persoon melk nodig had, dan zou hij die gewoon van mij krijgen: “een gifttransactie heeft een open einde en schept (…) een blijvende band tussen de betrokkenen,”  ze versterkten de banden tussen de leden van de groep. Volgens Eisenstein: “ontstond geld om geschenken te kunnen geven, om dingen met elkaar te kunnen delen en om generositeit mogelijk te maken, of althans iets in die geest.[2] Geld maakte het mogelijk om de kringloop van betrokkenheid uit te breiden tot ver boven de eigen groep.

Die rol van het geld raakte door het groter worden van de kringloop van betrokkenheid, buitenbeeld, zo betoogt Eisenstein en werd echter overschaduwd door de tweede functie: “de ‘opslag’ van waarde.[3] Daarvoor werden in de vroege jaren ook andere zaken gebruikt zoals bijvoorbeeld een vaste hoeveelheid graan of andere zaken die aan bederf onderhevig waren. Wat geld voor had op die andere zaken, is dat het niet bedierf. Iets wat kan bederven moet je tijdig kwijtraken dus zorg je dat het circuleert zodat het tijdig bij een bakker of boer terechtkomt. Dat probleem kent geld niet. Het blijft waarde houden dus je kunt het oppotten en dat gebeurt dan ook. Daarmee gebeurde precies het tegenovergestelde als wat met de gift werd beoogd. Dat is dat het zich ophoopt bij mensen die het niet nodig hebben terwijl de gift juist ging naar mensen die het nodig hadden. Dat oppotten zorgt er, zo betoogt Eisenstein, op deze manier voor dat het schaars wordt terwijl er sprake is van overvloed. Of zoals Pink Floyd het zingt: “Money, get away. You get a good job with good pay and you’re okay. Money, it’s a gas. Grab that cash with both hands and make a stash.” Dit als volleerd navolgers van Ebenezer Scrooge uit de Kerstklassieker A Christmas Carol van Charles Dickins.

“Stel je voor dat je naar de bank gaat en zegt: “Ik wil graag geld lenen voor mijn bedrijf. Hier is mijn bedrijfsplan. Als jullie me een lening van geven van € 1.000.000,- kan ik in de loop van vier jaar € 900.000 verdienen. Verstrek mij dus maar die lening van € 1.000.000,- en ik betaal jullie verspreid over vier jaar € 900.000,- terug.” Daar zegt geen bank JA tegen want ze verliezen € 100.000,- dus dat is een slechte deal. Maar wat als dat geld van de bank ieder jaar bijvoorbeeld 7% minder waard wordt. Nee, niet door inflatie maar door er gewoon op af te stempelen. De euro van vandaag is volgend jaar nog maar 93 cent waard en over veertien jaar niets meer. Dit terwijl het brood gewoon ongeveer dezelfde prijs behoudt. Dan wordt oppotten van geld gestraft en zorg je er wel voor dat je er niet te veel van in bezit hebt. En dan het vervolg van Eisensteins voorbeeld “Wij vinden het een prima bedrijfsplan’, antwoordt de bank. ‘Hier heeft u uw geld.’ Waarom ze akkoord gaan? Omdat die € 1.000.000,- in deposito bij de bank nog veel sneller in waarde zou dalen – met bijvoorbeeld 7 procent, zodat er over vier jaar nog maar ongeveer € 740.000,- over zou zijn.[4]

Een interessante gedachte. Zeker omdat er de afgelopen jaren door de centrale banken miljarden in de economie zijn gepompt om die draaiende te houden in ruil voor vrij waardeloze slechte leningen. Het gros van dat geld is niet gebruikt voor consumptie en productie maar werd weer opgepot. Degenen die van hun slechte leningen af waren kochten er aandelen en vastgoed van en bliezen er zo grote bellen lucht in. Bellen die er ooit een keer uit moeten. Wat als de centrale banken die leningen hadden gekocht met ‘afstempelgeld’? Dan hadden die centrale banken die waardeloze onderpanden na, in dit voorbeeld veertien jaar van hun balansen kunnen schrijven. Zou het dan niet interessant worden om geld te lenen aan iemand die zijn eerste huis koopt voor bijvoorbeeld € 300.000, die je ieder jaar € 9.000 terugbetaalt gedurende een periode van 30 jaar? Zou er dan niet een einde komen aan de schaarste aan geld omdat het dan vloeit naar degenen die het nodig hebben en niet naar degenen die erin zwemmen? Een interessante gedachte. Interessant want zou dat ook op andere terreinen andere keuzes mogelijk maken? Andere carrière keuzes bijvoorbeeld omdat de ‘job with good pay’ dan wellicht minder interessant is dan iets voor anderen doen?


[1] Charles, Eisenstein, Naar een economie van verbinding, pagina 25

[2] Idem, pagina 31

[3] Idem, pagina 32

[4] Idem, pagina 243

Economisch belang(eloos)

Het positieve aan het ‘binnenblijven’ is dat er leuke initiatieven ontstaan. Zo is er een ‘rondleider’ van het Rijksmuseum, die het museum in deze corona-tijd naar je toe brengt. Hij richt zich hierbij vooral op kinderen van de basisschool en dan vooral de basisschool die zijn dochter bezoekt. Een van mijn favorieten is zijn uitleg over Zeven werken van barmhartigheid. Misschien komt dat wel omdat het een goede spiegel is voor bedrijven als boeking.com. En met het redden van bedrijven en kunst kom ik bij een brief van Kunstenaarsvereniging Arti et Amici bij Joop.

“Het is een plicht ervoor zorg te dragen dat niet alleen de grote culturele instellingen deze crisis overleven maar juist ook de individuele kunstenaar die onze planeet met zijn creativiteit, ons aller menselijk kapitaal, leefbaar maakt.” De afsluitende woorden in de brief. De vereniging pleit voor meer steun voor de kunstsector in het algemeen en de kunstenaars in het bijzonder. Want, zo stellen zij: “Ook kunstenaars zijn onmisbaar voor economisch herstel.” Toch wringt er iets bij mij.

De kunstenaars zijn niet de enigen die pleiten voor een ‘aparte’ regeling om door de crisis te komen. Vele andere sectoren gingen hen al voor en vonden een gewillig oor bij de regering. Zoals ik in een eerdere Prikker al betoogde, zou ik liever zien dat de overheid zich richt op het redden van mensen in plaats van bedrijven. Immers om de kunst te redden, moet je de kunstenaar in leven houden. Dat redden kan heel goed via een basisinkomen. Maar daar gaat hij mij in deze Prikker niet om. 

Het gaat mij om de link die alle sectoren leggen naar de ‘economie’, en het ‘economisch herstel’. Kunstenaars moeten, net als de KLM, de kalvermesters, de bloementelers, de cafébazen enzovoorts worden gered omdat ze ‘onmisbaar zijn’ voor de economie en het economisch herstel. Kunst wordt vertaald in ‘banen’ en ‘toeristen’ en die worden vervolgens uitgedrukt in percentages van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hoe hoger het percentage, hoe belangrijker het is. De ‘economie’ is zo de maat der dingen.    

Hiermee zeggen we eigenlijk dat we ‘werken om te leven’. Nu is werk, en dan vooral betaald werk, de afgelopen decennia heilig verklaard. Werk is, of beter gezegd wordt gezien, als de hoogste vorm van maatschappelijke participatie en de beste manier om in te burgeren. Zonder werk neem je niet deel aan de samenleving. Werk zorgt voor structuur in het leven van mensen. En zo kan ik doorgaan met het benoemen van eigenschappen die we verbinden aan het hebben van werk. We stemmen het onderwijs erop af, bereiden kinderen voor op hun plek op de arbeidsmarkt, dus op werk. Volwassenen moeten een leven lang leren om hun ‘employability’ te vergroten.

Door al deze zaken exclusief te verbinden aan betaald werk, lijkt werk onmisbaar te worden voor het goede leven van een mens. Inderdaad werk zorgt voor structuur, kan sociale contacten opleveren, kan je eigenwaarde een boost geven, kan bijdragen aan het veroveren van je plek in de samenleving. Dat kan allemaal. Participeren, inburgeren, deelnemen aan de samenleving, structuur hebben in je leven, het kan allemaal óók zonder werk.

Wat als we het omdraaien? Wat als we gaan werken om te leven? Als we die vraag vertalen naar de crisis van nu en het ‘redden’ van bedrijven: wat dragen die sectoren bij aan het leven? Zou het kunnen dat we dan heel andere keuzes zouden maken? Wat dragen de KLM, booking.com en kunst bij aan het leven? Zouden we dan nog steeds zoveel geld uittrekken om ‘onze blauwe trots’ in de lucht te houden? Wellicht blijkt dan dat wat economisch belangeloos is wel eens van het grootste belang te zijn. Misschien sluiten die keuzes wel aan bij die zeven werken van barmhartigheid?

PS. Fedor bedankt voor je ‘thuismuseum’. Het brengt mij een lach en die vind ik van groot belang!

Pijlstaart tv: het thuismuseum

De ezel en de steen

Deze week, zo las ik in de Volkskrant, klopte booking.com bij de Nederlandse overheid aan voor steun. Steun om de banen van de medewerkers te beschermen. Die lopen gevaar omdat de site draait op reizen en wat daarvoor nodig is. En reizen zit er nu even niet in. Het bedrijf is niet het eerste of enige dat voor steun bij de overheid aanklopt. Het bedrijf wil gebruikmaken van de regeling waarbij de overheid 90% van de lonen betaald. Gelukkig heeft het bedrijf nog even 4 miljard kunnen lenen want: “Als we die 4 miljard niet hadden, zou het er slecht uitzien, o mijn God.” Aldus de CEO Glenn Fogel. Ik moest denken aan een ezel en een steen. Laten we deze casus eens wat uitdiepen en vervolgens de vraag stellen of de overheid heeft geleerd van de bankencrisis van 2008.

Eerst even deze casus. Het bedrijf is een van de paradepaardjes van de ‘tech-bedrijven’. En net als de meeste van die bedrijven verkoopt het bedrijf geen product. Het heeft geen vliegtuigen, hotels of auto’s die het kan verhuren. Het is eigenlijk niets anders dan een in een nieuw jasje gegoten ‘reisbureau’. Voor de jeugdigen onder mijn lezers, als je vroeger alles rond je vakantie wilde regelen, dan ging je naar een reisbureau. Daar besprak je met de medewerker je wensen: zon of toch actief? Spanje, Griekenland of …? Op basis daarvan pakte de medewerker enkele gidsen uit de kast en liet je wat foto’s zien van mogelijke vakantieadressen. Daaruit maakte je een keuze en dan ging de medewerker van het reisbureau alles regelen. Van alles wat er werd geregeld kreeg je een rekening van het reisbureau. In die rekening zaten de kosten van het reisbureau verwerkt. Dat kon op grofweg twee manieren. Aan de ene kant als een opslag voor de gemaakte kosten. Aan de andere kant omdat het bureau minder betaalde voor campingplaats dan jij aan het bureau moest betalen. 

Tegenwoordig doe je dat zoeken zelf, achter je computer. Heb je gevonden wat je wilt, dan ga je boeken. En dat kan via booking.com. Het bedrijf wordt betaald door campings, hoteleigenaren et cetera. Die betalen een commissie van tussen de 10% en 30% aan het bedrijf. Hoe meer commissie je betaalt, hoe hoger je ‘hotel’ in de zoeklijst komt. Die vrolijke meid, want ja het waren meestal jonge vrouwen, is vervangen door een IT-nerd uit India en de schaal is de wereld geworden. En die nerd kan meer reizen per seconde verkopen dan die meid. Simpel omdat die nerd het eigenlijke werk aan jou, de reiziger, heeft uitbesteed. Hij ‘verzint’ alleen een algoritme dat dit mogelijk maakt. Dit bedrijfsmodel, het uitbesteden van het werk aan de gebruiker, komt trouwens zeer veel voor onder die hippe en vernieuwende ‘tech-bedrijven’. 

  Een zeer succesvol bedrijfsmodel omdat het bedrijf in 2019 zo’n € 4,6 miljard winst maakte. En als je bedenkt dat het bedrijf 5.500 medewerkers heeft, die gemiddeld € 47.000 verdienen, dan zou het bedrijf die salarissen makkelijk nog enkele jaren zelf moeten kunnen betalen. In totaal ontvangen de medewerkers namelijk een kleine € 260 miljoen aan salaris. Die winst van vorig jaar is daarmee voldoende om bij geen inkomsten nog 18 jaar alle salarissen te betalen. Ook van die pas geleende 4 miljard kunnen die salarissen aardig wat jaren worden betaald. Dus waarom staatssteun? 

Waar is dat geld gebleven? Dat geld is verdwenen in de zakken van de aandeelhouders. Sinds 2018, dat zijn dus twee jaar, heeft het bedrijf voor een totaal bedrag van € 12,9 miljard aan eigen aandelen teruggekocht. Dit opkopen zorgt er daarnaast voor dat de overgebleven aandelen in waarde stijgen waardoor het vermogen van de aandeelhouders nog verder toeneemt. Wat dit opkopen bijzonder maakt, is dat het bedrijf ook nog een schuld heeft van € 7 miljard. Je zou zeggen dat het geld voor die aandelenopkoop beter gebruikt had kunnen worden om die schuld af te lossen. Die schuld is nu dus ‘gelukkig’ nog vergroot met 4 miljard. Nu is booking.com niet het enige bedrijf dat eigen aandelen terugkoopt. Ook onder andere Shell doet dit voor miljarden. Ook is het niet het enige bedrijf dat vol wordt gehangen met ‘leningen’, dat zien we ook bij bijvoorbeeld de HEMA. Bedrijven vol met schulden hangen en eigen aandelen opkopen zijn twee manieren om de belastingbetaler te ‘tillen’. De belastingbetaler wordt ook nog op een andere manier benadeeld. Het bedrijf heeft tussen 2010 en 2018 ook nog eens € 1,8 miljard aan belasting niet betaald door gebruik te maken van de ‘innovatiebox’. Bovendien werd de fiscussen van andere Europese landen via allerlei constructies nog eens voor € 715 miljoen ‘benadeeld’. En nu het even tegenzit, klopt deze ‘geldcreatie- en belastingontduikingsmachine’ voor steun aan bij de overheid, de belastingbetaler en dus bij mij. Als zelfstandige zonder personeel gebruik ik mijn ‘winst’ als reserve voor slechte tijden en pensioenvoorziening. Als ik dat kan, waarom kan booking.com dat dan niet?

Waarom zou ik als belastingbetaler hieraan mee moeten betalen? Alleen is die vraag al door de Nederlandse overheid beantwoord. Onder het mom van het ‘behoud van werkgelegenheid’ is er een regeling bedacht die NEE niet lijkt te kennen als antwoord. Die regeling roept herinneringen op aan de redding van de banken in 2008 op kosten van de belastingbetaler. Toen werd alles op alles gezet om de banken te redden. Dit heeft de belastingbetaler flink geld gekost en de aandeelhouders en investeringsmaatschappijen flink geld opgeleverd. Toen had de overheid zich moeten houden bij het redden van de mensen (garantie op een rekening tot € 100.000 en het redden van het betalingsverkeer door dit te nationaliseren. Daardoor zouden banken zijn omgevallen en hadden de aandeelhouders en investeringsmaatschappijen de klappen gekregen die ze verdienden. Zij hadden dan betaald voor de risico’s die ze namen. De baten van die risico’s waren daarmee privé, de lasten publiek. Diezelfde banken en investeringsmaatschappijen werden tijdens de euro-crisis nogmaals gered. Dit keer vooral ten kosten van de Zuid-Europese belastingbetaler.

Is nu niet precies dezelfde fout gemaakt? Is de overheid niet bedrijven gaan redden onder het mom van ‘werkgelegenheid’? Dat begon al met de KLM en daarna was er geen houden meer aan en moeten alle bedrijven worden gered. Ook Booking.com dat overduidelijk lak heeft aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het ontduikt en ontwijkt belastingen en laat de winsten vloeien in de zakken van de aandeelhouders. Iets waaraan veel ‘techbedrijven’ en trouwens ook Shell andere zich schuldig maken. Op deze manier vloeit het geld, net als tijdens de bankencrisis, van arm naar rijk. Om de vraag ‘dus waarom staatssteun’ te beantwoorden: omdat het kan en een mogelijkheid is om nog meer geld in de zakken van de aandeelhouders te laten vloeien.

Moet de overheid zich niet alleen richten op het ‘redden’ van mensen? Zorgen dat iedereen voldoende heeft om te kunnen leven? Dat kan via een basisinkomen. Een basisinkomen mede gefinancierd uit een progressieve belasting op vermogens. Ook de directeur, de kleine zelfstandige ondernemer met of zonder personeel krijgt dat basisinkomen. Dat er vervolgens bedrijven als Booking.com en KLM omvallen, is jammer maar helaas. Het zijn toch maar, om een begrip uit een recente Prikker aan te halen, imaginaire constructen. Er zijn vast wel weer nieuwe te verzinnen. Voor die zelfstandige ondernemers is wel een randvoorwaarde dat ze na faillissement ook van alle schulden af zijn. Daardoor wordt het voor een kroegbaas mogelijk om nu failliet te gaan en straks een snelle nieuwe start te maken. 

Het antwoord op de centrale vraag in deze Prikker of de overheid heeft geleerd van de bankencrisis is NEE. En helaas kost dat mij als belastingbetaler een flinke duit. En jammer genoeg levert dat mensen als Fogel en zijn aandeelhouders een nog veel flinkere duit op. 

Brecht, Maslow en een (basis)gift

“De vraag is hoe we de kwetsbare flexibele werknemers en zzp’ers zo goed mogelijk kunnen beschermen tegen onderbetaling, uitbuiting, ongunstige arbeidsomstandigheden en bestaansonzekerheid. En of we de ver doorgevoerde flexibele arbeidsmarkt wel in stand willen houden.” Die vraag stellen Marc Kuipers (Inspecteur Generaal van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Justine Ruitenberg (afdelingshoofd bij de afdeling Programmering, signalering en onderzoek bij de Inspectie SZW) op de site Sociale Vraagstukken. Gelukkig geven ze ook het antwoord: “Het kabinet neemt met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans op 1 januari 2020 een stap richting beteugeling van de flexibiliteit.” Zou dit werkelijk de vraag oplossen? Of zouden we hét antwoord in een heel andere richting moeten zoeken?

Bron: Pixabay

Ik stel die vraag omdat dit de zoveelste wet is die deze vraag probeert te beantwoorden en tot nu toe bleek geen van de voorgangers hét antwoord. Hoe de nieuwe wet wel hét antwoord wil zijn? “De wet is er onder meer op gericht om de afdracht van sociale premies hoger te maken voor flexibele arbeidscontracten dan voor vaste werknemers. Hiermee wordt een basis gelegd om flexibel werk te ontmoedigen. Dat sluit uiteindelijk ook aan bij de wensen van flexibele werknemers die immers best een vast contract, en dus meer zekerheid, willen.” Maar daarmee zijn we er volgens de auteurs nog niet: “Hiernaast is harmonisering van de Europese arbeidswetgeving nodig om verschillende escaperoutes te voorkomen. En een volgende stap is dat sociale partners, kennisinstituten, beleidsmakers en toezichthouders zich buigen over de vraag: moet arbeid wel in zoveel verschillende contractvormen mogelijk zijn?”  Het lijkt mij, dat ook deze wet dus nog niet hét antwoord is.

In hun artikel schetsen de beide auteurs het probleem: “De Nederlandse economie draait goed. De werkloosheid zit op of onder full employment niveau. Maar de lonen stijgen minder dan verwacht en het aantal flexibele arbeidsrelaties en zzp’ers is de laatste decennia sterk gegroeid. Dat is contra-intuïtief. Je zou verwachten dat werkgevers in tijden van krapte werknemers aan zich willen binden met extra loon en gunstige arbeidscontracten.” Volgens de auteurs zijn er mechanismen die: “de relatief lage lonen, de flexibele arbeidsrelatie en oneerlijk werk,” in stand houden. 

Zo houdt prijsconcurrentie de lonen laag en de arbeidsrelatie onzeker: “De vele juridische arbeidsvormen in Nederland, zoals payrolling, oproepcontracten, nul-urencontracten en uitzendwerk, maken besparingen op het loon mogelijk.”  Iets wat nog wordt versterkt door het verschijnsel ‘schijnzelfstandigheid.

Dan zijn er mazen in de wet die het mogelijk maken om de geldende CAO’s te ontwijken: “Het komt voor dat nieuwe bv’s worden opgezet in een andere CAO om duurdere CAO’s te vermijden. Ook is het voor uitzendbureaus die met veel arbeidsmigranten werken, aantrekkelijk om een buitenlandse vestiging te openen, zodat bijvoorbeeld Bulgaren en Roemenen in Nederland kunnen werken tegen de lagere sociale premies van hun eigen land.”

Een derde mechanisme is het ontstaan van de platformeconomie: “hier gebruikt men constructies – de relatie wordt beschreven als ad hoc of niet structureel – om vaste contracten te omzeilen. Medewerkers werken vaak als zzp’er en hebben geen goed geregelde arbeidsvoorwaarden.”

Als laatste zijn er arbeidsmigranten: “die bereid zijn hetzelfde werk onder slechtere omstandigheden en voor minder geld uit te voeren.” 

De oplossing die door de beide auteurs, en getuige de nieuwe wet ook door onze regering en het grootste deel van onze volksvertegenwoordigers wordt aangehangen, is het ontmoedigen van flexibele – en het proberen te stimuleren van vaste arbeidscontracten. Zeker omdat uit onderzoek blijkt dat: “tachtig à negentig procent van de flexibele werknemers een vast contract uiteindelijk (heel) belangrijk.” En als dat belangrijk wordt gevonden  dan moeten we daar wat aan doen. Daar kan ik me in vinden. 

Een eerste stap is dan de analyse van het probleem. Mensen vinden, zo blijkt dus uit onderzoek, een vast contract belangrijk. Nu moet ik bij zo’n gegeven altijd denken aan een uitspraak die wordt toegeschreven aan Henry Ford maar die hij waarschijnlijk nooit heeft gedaan: ‘If I had asked people what they wanted, they would have said faster horses’. Die zin drukt precies mijn gedachten bij dergelijke onderzoeksresultaten uit. Inderdaad zou niemand in het midden van de negentiende eeuw ‘een auto’ hebben geantwoord op de vraag wat er nodig was om sneller van A naar B te komen. Een auto bestond nog niet en was, wellicht op Jules Verne en een enkele uitzondering na, niet voorstelbaar. Mensen denken immers vooral binnen voor hen bekende en voorstelbare kaders. Als je het gros van de mensen met een flex-contract vraagt naar hun arbeidswensen voor de toekomst, dan zullen die antwoorden: doe mij maar een vast contract. Dus logisch dat de beide auteurs denken: we moeten werken aan vaste contracten. 

Maar toch. Stel ze de vraag waarom wil je dat vaste contract? Dan zullen ze antwoorden dat hen dit zekerheid geeft. Zekerheid van waaruit ze aan hun toekomst kunnen werken: ‘huisje boompje, beestje.’ Een ‘vast contract biedt die zekerheid. Of toch niet? Vaste contracten worden geregeld door werkgevers beëindigd. Faillissement, economische omstandigheden, onwerkbare arbeidsverhoudingen, niet functioneren, het kan allemaal leiden tot ontslag. Die nieuwe Wet arbeidsmarkt in balans moet werkgevers verleiden tot het bieden van een vast contract. Maar hoe ‘zeker’ is dat vaste werk? Dat verleiden gaat immers gepaard met het versoepelen van het ontslagrecht. Trouwens ook van de zijde van de werknemer worden de vaste contracten opgezegd. Een ‘nieuwe uitdaging’ of een ‘verbetering in de arbeidsvoorwaarden’ en weg is de vaste medewerker. En, zoals alle eerdere wetten al duidelijk maakten, is de werkelijkheid hardnekkiger dan de ‘theoretische beschouwingen’ die aan de wet ten grondslag liggen.

Bron: Wikipedia

Zekerheid geeft een mens de ruimte. Ruimte om zich te ontwikkelen. Ruimte om risico’s te nemen en zich met het onzekere bezig te houden. Dat bedoelde de Duitse schrijver Bertolt Brecht met de de beroemde woorden: “Erst kommt dass Fressen, dann kommt die Moral,” in het toneelstuk Dreigroschenoper. Dat is ook de theorie achter de piramide van Maslow. Veiligheid en zekerheid vormen in het denken van Maslow de tweede soort behoeften voor een mens. Dit nadat aan de lichamelijke behoefte, (eten, drinken, slaap, kleding, onderdak) is voldaan. Pas daarna komt de mens toe aan zijn sociale behoeften (vriendschap, familie, seksuele intimiteit). En als de geschiedenis iets heeft uitgewezen dan is het dat de mens leert en zich ontwikkelt door risico’s te nemen. Een ‘wiel’ vind je pas uit als je er de tijd, maar vooral de (geestelijke) ruimte voor hebt. Wat als de overheid zich richt op het bieden van een basiszekerheid? Een basisinkomen?

Het idee van een basisinkomen is niet nieuw. Het is geen ‘uitvinding’ van Rutger Bregman die het in 2016 met zijn boek Gratis geld voor iedereen weer onder de aandacht bracht. Die eer komt hem toe. Met een beetje fantasie kun je het zelfs een zeer oud idee noemen. Je zou de gemene gronden een soort proto-basisinkomen kunnen noemen. Deze gronden (het kon ook een bos, rivier of meer zijn) konden alle inwoners van het dorp of het gebied gebruiken om de opbrengst van hun eigen stukje grond wat verder aan te vullen. Gebruik dat aan voorwaarden was verbonden. Voorwaarden die voorkwamen dat de grond uitgeput raakte of dat een enkeling zich het grootste deel toe-eigende. 

Een veel genoemd bezwaar tegen een basisinkomen is dat het mensen zou tegenhouden om te werken en het zou onbetaalbaar zijn. Een basisinkomen is een manier om te herverdelen en je kunt alleen dat herverdelen wat er is. De kunst bij het herverdelen is ervoor te zorgen dat het basisinkomen voldoende is om een set van basisgoederen te verwerven, het is niet bedoeld voor verlangens of luxe maar voor behoeften. Betaalbaarheid is een keuze: als we het als samenleving willen, dan kan het. Alleen kan dat betekenen dat een deel van de samenleving meer moet gaan bijdragen.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn er enkele bijzondere experimenten met een basisinkomen uitgevoerd in de Verenigde Staten en Canada. Deze experimenten hebben veel gegevens opgeleverd die indertijd niet zijn geëvalueerd. De reden hiervoor is dat er eind jaren zeventig een andere politiek-economische (neoliberale) wind ging waaien. Deze experimenten pasten daar niet in en zijn beëindigd zonder evaluatie. Gelukkig zijn de gegevens wel bewaard gebleven. De afgelopen jaren zijn deze gegevens wel bestudeerd. Evelyn L. Forget heeft een set uit het Canadese dorp Dauphin doorgenomen om te kijken welke effecten een basisinkomen heeft op de gezondheid van mensen. Haar artikel sluit af met de volgende zin: “These results would seem to suggest that a Guaranteed Annual Income, implemented broadly in society, may improve health and social outcomes at the community level.” Het experiment zorgde voor minder ziektekosten door ongelukken en verwondingen maar wat vooral opviel was dat er minder psychische problematiek was. Ook bleek uit het onderzoek van de gegevens uit Canada dat er sprake was van een kleine vermindering van de deelname aan het arbeidsproces. Dit kwam vooral op het conto van vrouwen en jongeren. Nadere bestudering van de cijfers leerde dat zij die tijd niet zaten te verlummelen. Vrouwen spendeerden die tijd aan de opvoeding van hun kinderen. Jongeren bleken langer door te leren en dus beter beslagen de arbeidsmarkt op te gaan. Ze investeerden in zichzelf en daar hebben ze ook na het beëindigen van het experiment nog van geprofiteerd. Het weerhoudt mensen dus niet om te gaan werken. Omdat hun ‘Fressen’ zeker is, ontwikkelen ze zich. Ze bevredigen, om Maslow te gebruiken, hoger in de piramide gelegen behoeften.

Bron: Wikipedia

De Franse antropoloog Marcel Mauss bestudeerde begin vorige eeuw, zoals het toen en ook nu nog vaak worden genoemd, ‘primitieve culturen’. Hij zag dat in die culturen de gift een belangrijke plek innam in het overleven van de groep (lees zijn boek Over de gift). Mauss zag dat de gift geen individuele handeling was, maar een maatschappelijke verplichting waaraan een individu zich niet kon onttrekken zonder uitgestoten te worden. Bij een giftrelatie ontstond een schuldbalans tussen gever en nemer. Iemand kreeg iets van de gemeenschap en dat gaf de zekerheid erbij te horen en dat erbij horen kwam met de morele plicht. De gift versterkte de onderlinge betrokkenheid binnen de groep. Nu kan de onderlinge betrokkenheid in onze samenleving ook wel een impuls gebruiken. Geen basisinkomen maar een basisgift?

‘Wet fijn dat je er bent’

Deze week was het het ‘finest hour’ van minster Koolmees van Sociale Zaken. Wellicht is dat geheel aan jullie voorbij gegaan, maar hij gepresenteerd zijn ‘ Wet arbeidsmarkt in balans’. Een wet is het nog niet, maar als het aan Koolmees ligt, wordt het dat wel. Volgens Peter de Waard is de wet bedoeld om: “de uitwassen van Asschers ‘Wet werk en zekerheid’ (te) repareren. In werkelijkheid is het een pakket maatregelen dat andere maatregelen weer ongedaan moet maken.” Doel van de wet is, net als bij Asschers ‘Wet werk en zekerheid’: “om vast werk minder vast, en flexibel werk minder flexibel te maken.” Iedereen lijkt tegen de wet en daaruit constateert de minister dat het een goede wet is. Immers: “Als iedereen tegen is, moet het wel goed in balans zijn.”  Dat is ook een manier om ernaar te kijken. Zou een andere insteek tot andere oplossingen kunnen leiden? 

Laat ik eens een poging wagen. Net als Asscher en trouwens bijna iedereen, redeneert Koolmees vanuit werk. Flexibel werk leidt tot onzekerheid en daaruit concludeert Koolmees dat werk ‘zekerder’ moet worden. Alleen als het te ‘zeker’ wordt piepen de werkgevers. Die kunnen dan niet meer af van werknemers. Een onmogelijke puzzel om op te lossen. Arme Koolmees of toch niet: “Niemand hoeft Koolmees te benijden. Hervorming van de arbeidsmarkt is een onmogelijk dossier. Wie slim is, slaat geen mijlpalen, maar zorgt ervoor zijn vingers niet te branden,” zo schrijft De Waard.

Wat als we een stapje verder denken. Flexibel werk leidt tot onzekerheid, dat klopt. Maar wat als dat geen onzekerheid over werk is maar over inkomen? Onzekerheid over de mogelijkheid om de rekeningen nog wel te kunnen betalen en je kinderen te eten te geven? Onzekerheid omdat de ww is uitgekleed en de bijstand geen pretje is.Zou het bieden van fatsoenlijke zekerheid, zonder al die bureaucratische fratsen en het leveren van een ‘tegenprestatie’, een oplossing kunnen bieden voor de ‘onmogelijke’ opgaven van Koolmees?

Zou zekerheid van bestaan de onzekerheid van het hebben van betaald werk draaglijk maken? Een uitkering voor iedereen met de ‘Wet fijn dat je er bent’ als basis? 

Buigend riet

“Ook het nieuwe kabinet probeert de groeiende kloof tussen vast en flex te keren. De wet Arbeidsmarkt in Balans moet vast werk minder vast maken en flexibel werk minder flexibel. Maar de plannen van D66-minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken zijn door zowel de werkgevers als de vakbonden al zwaar bekritiseerd. Dat is zorgelijk, vindt hoogleraar Wilthagen. ‘Nederland zit al in de Europese kopgroep met tijdelijk werk. We moeten niet Spanje nog verder achterna gaan, met een grote groep werknemers die in onzekerheid moet leven.’” Deze alinea bevat de centrale boodschap van een artikel van Wilco Dekker over flexwerken in de Volkskrant. 

Riet

Foto: PxHere

Aanleiding voor het artikel is de sterke stijging van flexwerk die blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek. En flex levert problemen: “Flexwerkers verdienen minder, bouwen geen of minder pensioen op, hebben minder opleidingsmogelijkheden en krijgen lastiger een hypotheek, dus ze hebben een veel zwakkere positie dan mensen met een vast contract,” zo zegt hoogleraar Arbeidsmarkt Ton Wilthagen. Om daaraan wat te doen moet flex dus minder flex en vast minder vast. Maar hoe vast moet flex worden en hoe flex vast? Wat is de juiste balans? Wat is vast en flex genoeg zodat er voldoende pensioen wordt opgebouwd, voldoende opleidingsmogelijkheden zijn en een hypotheek kan worden verkregen?

Is dat vaste dat toch flex moet zijn of dat flex dat toch ook vastigheid in zich moet hebben alleen maar via de kant van arbeidscontracten en arbeidswetgeving te regelen? Via wetten met termijnen waarin verplichtingen worden opgelegd om na x-contracten of een x-periode iemand in vaste dienst te nemen? De ervaringen leren dat er tot nu toe geen wet kon worden bedacht zonder ‘gaten’ waarvan weer grif gebruikt wordt gemaakt.

Als het probleem van te ‘flex’ lagere beloning en groeiende onzekerheid is, zouden er dan ook andere mogelijkheden zijn om voor meer zekerheid te zorgen? Om mensen te beschermen tegen die lagere beloning? 

Zou een onvoorwaardelijk basisinkomen hier uitkomst kunnen bieden? Omzeilt dat niet het probleem dat flex te flex en vast te vast wordt? Zou dat niet het ‘riet’ kunnen zijn dat stevig verankert flexibel meebuigt met de wind?

‘Tussenbaan’

Een ‘tussenbaan’ dat is een manier waarop werkgevers de grenzen van de wetgeving rond tijdelijke contracten opzoeken, zo valt in de Volkskrant te lezen. “De tussenbaan biedt alle betrokkenen kansen. We binden werknemers voor langere tijd aan ons. En werkgevers behouden de flexibiliteit die ze wensen,” zo zegt Patricia Hoogstraten namens de werkgevers in de krant.

i robot

Illustratie: www.tasteofcinema.com

Een tussenbaan, een geniale vondst. Alhoewel, zijn alle banen niet een vorm van ‘tussenbaan’? Is een baan met een vast contract tegenwoordig niet ook gewoon een baan tussen de vorige en de volgende? Was zelfs de ‘baan voor het leven’ van vroeger niet een ‘tussenbaan’? Een baan tussen de schooltijd en het pensioen. Zouden we niet veel beter af zijn als we uitgaan van de tijdelijkheid van alle werk en iedere baan? Over tien jaar zijn er immers beroepen waar we nu nog niet van hebben gehoord en nu gangbare beroepen zijn dan ‘weg gerobotiseerd’.

Volgens velen is de vaste baan de maat der dingen. Een vaste baan omdat die mensen zekerheid biedt. Hoe zeker is die zekerheid als een reorganisatie of een tegenvallende economische situatie voldoende is om die vaste baan te beëindigen? Inderdaad dat kost geld en is vooral voor kleine bedrijven een zware last en een reden om iemand dan maar niet in dienst te nemen en een tijdelijk contract te bieden.

Onze sociale stelsel is gebouwd in de tijd van de ‘baan voor het leven’. Een baan die ook toen wel eens weg viel en dan werd zekerheid van inkomen geboden in de periode tussen twee banen. Moeten we het sociale stelsel niet op een andere leest schoeien nu ‘banen voor het leven’ niet meer bestaan en ‘flex’ de norm is? Zou een stelsel dat is gebaseerd op een sober doch menswaardig bestaan een uitkomst bieden? Een stelsel met een basisinkomen dat een dergelijk bestaan garandeert? Aangevuld met een belastingstelsel dat iedere Euro die je vervolgens verdient, progressief belast en geen aftrekposten aan de ene kant en toeslagen aan de andere kant kent.

Het zou een flinke versimpeling van het belastingstelsel betekenen, fraudemogelijkheden fors beperken en werk weer lonend maken. Lonend omdat iedere verdiende Euro tot meer bestedingsruimte leidt omdat de armoedeval er niet meer is. De armoedeval die mensen nu belemmert om te gaan werken omdat een stijging van bruto inkomen leidt tot het verlies van allerlei toelagen en zo tot een lager besteedbaar inkomen.

Een nieuwe meent

Flexwerk in welke vorm dan ook, was ook een thema in de afgelopen verkiezingscampagne. PvdA-lijstrekker Asscher werd aangevallen op het ‘mislukken’ van zijn aanpak om flexwerk terug te dringen te faveure van vastwerk. Vastwerk geeft de werkende immers voordelen zoals zekerheid en de mogelijkheid om een hypotheek af te sluiten en zo een huis te kopen. Die toenemende flexibilisering is menigeen een doorn in het oog.

gift

De flexwerk in welke vorm dan ook, was ook een thema in de afgelopen verkiezingscampagne. PvdA-lijstrekker Asscher werd aangevallen op het ‘mislukken’ van zijn aanpak om flexwerk terug te dringen te faveure van vastwerk. Vastwerk geeft de werkende immers voordelen zoals zekerheid en de mogelijkheid om een hypotheek af te sluiten en zo een huis te kopen. Die toenemende flexibilisering is menigeen een doorn in het oog.

Die doorn zit ook in het oog bij oud FNV-districtsbestuurder Henk van Rees. In Dagblad de Limburger van 15 maart 2017 houdt Van Rees een pleidooi voor vast werk en het terugdringen van de flexibilisering. In zijn pleidooi behandelt hij de standpunten van diverse politieke partijen. Van Rees sluit af met de woorden: “het terugdringen van flexibilisering staat eindelijk op de politieke agenda en er valt wat te kiezen. Kiezen voor vaste banen.”

Inderdaad kan vast werk onzekerheid wegnemen. Inderdaad is het zonder vast werk zeer lastig om een huis te kopen. Twee problemen die om aandacht vragen. Van Rees en hij is niet de enige, willen deze problemen verhelpen door terug te grijpen op het nabije verleden waarin bijna iedereen een baan voor het leven had. Die baan gaf zekerheid. Tenminste, zolang je werkgever niet failliet ging. Dan bleek ook die zekerheid niets waard.

Als onzekerheid het probleem is, zouden er dan andere oplossingen mogelijk zijn? Laat we eens wat verder teruggaan in het verleden. Naar de periode voor de industriële en de eraan voorafgaande agrarische revolutie. terug naar de tijd van de keuterboertjes die vooral voor eigen gebruik produceerden op hun eigen, al dan niet gepachte, kleine stukje grond. Een stukje grond waar ze soms wel en soms ook niet van konden leven. Deze boertjes konden gebruik maken van de gezamenlijke gronden, de meent. Dit systeem heeft eeuwenlang gefunctioneerd.

Zou een nieuwe ‘meent’ die onzekerheid ook weg kunnen nemen? Nee, niet in de vorm van het gezamenlijk gebruik van een stuk grond, bos of water. Maar wel het gezamenlijk verdelen van een deel van de opbrengst van die grond, dat bos of het water. De gezamenlijke investeringen in de weg- en waterbouw en andere openbare voorzieningen, leveren rendement op. Als we een deel van dat rendement afromen en eerlijk over alle inwoners verdelen in de vorm van van een gift, zou dat basiszekerheid kunnen bieden? Basiszekerheid die het individu kan vergroten, door betaald werk te verrichten?

Al in 1923 schreef Marcel Mauss in Essay over de gift over de kracht van de gift. Die kracht bestaat er namelijk uit dat de gift de ontvanger aanspoort tot een wederdienst.

 

Iedereen met pensioen!

“Toen ik 51 jaar werd (en werkzaam was in het onderwijs) kon ik zeggen: Over 10 jaar kan ik met pensioen. Toen ik 55 jaar werd kon ik zeggen: Over 10 jaar kan ik met pensioen. Toen ik 57 jaar werd kon ik zeggen: Over 10 jaar kan ik met pensioen.’Als ik volgend jaar 58 word, kan ik nog steeds zeggen: Over 10 jaar kan ik met pensioen. Toch?” Dit schrijven van Ietje Lentink uit Stroe is te lezen in de brievenrubriek in de Volkskrant.

pensioenIllustratie: OP DE KORREL – WordPress.com

Zij is niet de enige die reageert op het verder verhogen van  de AOW-leeftijd. Zo pleit Joop van Well in dezelfde krant ervoor om de pensioenleeftijd afhankelijk te stellen van de zwaarte van het werk en het aantal gewerkte jaren. Zowel Lentink als Van Well stellen impliciet de vraag hoe eerlijk of rechtvaardig dit is? Lentink met betrekking tot de vergelijking met collega’s die het geluk hadden en hebben ietsjes ouder te zijn, soms zelfs maar één dag. Van Well met betrekking tot de lichamelijke zwaarte van werk. Je kunt natuurlijk ook de vraag stellen naar de geestelijke zwaarte van werk en dan kan het werk van een ambtenaar achter een bureau waar Van Well over schrijft ook zwaar en slopend zijn.

Diverse politieke partijen willen, wellicht om grijze kiezers te trekken, de pensioenleeftijd weer terugbrengen naar 65 jaar. Dus zal dit een belangrijk thema worden in de verkiezingscampagne. Ouderen en jongeren zullen hun belangen bepleiten net als kantoorklerken en bouwvakkers. Oudere werklozen zullen inbrengen dat zij door verschuiving van de pensioendatum in een hopeloos parket komen te zitten. En iedereen zal een punt hebben. En iedere groep zal binnen de politieke partijen ook gehoor vinden.

Met het hebben van een punt en het vinden van gehoor, is het probleem niet opgelost. Alleen hoe doe je al deze punten recht? Zou dit kunnen binnen het huidige denkmodel over leven en werken? Een model waarin werk de belangrijkste rol inneemt, terwijl dat voor steeds minder mensen zekerheid biedt?

Zou het mogelijk zijn om iedereen ‘met pensioen’ te sturen? Een basisinkomen en het dan aan het individu laten wanneer en hoe hij dit aanvult?