Verkiezingen: wat inzichten deel 3

Na vrijheid en gelijkheid  nu broederschap als derde thema waar het in alle verkiezingsprogramma’s om draait dus ook de vraagstukken rond asiel en bestaanszekerheid die mij aanzetten tot deze inzichten. Vrijheid is, zoals we zagen, een zoektocht naar een goed evenwicht tussen positieve, de mogelijkheid om je eigen keuzes te maken, en negatieve vrijheid, de afwezigheid van dwang door anderen. Ook gelijkheid kent twee varianten, politieke gelijkheid en de mogelijkheden om op een redelijk gelijk niveau te kunnen leven. De eerste noem ik negatieve gelijkwaardigheid en die moet maximaal zijn. De tweede positieve gelijkwaardigheid en op dat gebied is enige ongelijkheid gewenst omdat: Ieder mens (…) andere capaciteiten en ook een andere motivatie,” heeft, zoals ik in deel twee betoogde. Met dat evenwicht kom ik bij het thema broederschap Of, zoals ik het zie, rechtvaardigheid.

Vandale geeft twee betekenissen bij het woord rechtvaardigheid. 1. in overeenstemming met het recht (handelend), en 2. billijk, eerlijk. Deze twee betekenissen kunnen op gespannen voet staan met elkaar. Zijn wetten altijd eerlijk en billijk? Nog niet zo lang geleden kenden de Verenigde Staten wetten die nadelig waren voor Afro-Amerikanen. In vele landen is een huwelijk van mensen van hetzelfde geslacht bij wet verboden. Sterker nog, ook homoseksualiteit is in vele landen verboden. Nederland kende tot de jaren vijftig wetgeving die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Nu vinden we dat met onze Nederlandse bril op niet billijk of eerlijk. Voor mijn betoog is de tweede betekenis van het begrip, eerlijk en billijk, van belang. Daarop moet een antwoord worden gegeven en als dat antwoord is gegeven en de samenleving en haar wetten daarop is ingericht, dan vallen de eerste en tweede betekenis samen. In vroeger eeuwen werd de rechtvaardigheid van bovenaf opgelegd door koning of keizer en door god bekrachtigd. Die bepaalde wat billijk en eerlijk was.

In deze Prikker ga ik in op het denken over rechtvaardigheid. Ik doe dit vooral aan de hand van het boek Rechtvaardigheid van de politiek wetenschapper Michael J. Sandel. Sandel weet in dit boek op een heldere wijze en gelardeerd met voorbeelden, de dilemma’s rond het denken over rechtvaardigheid en de belangrijkste stromingen die hierin een rol spelen, te schetsen. Sandel onderscheidt drie benaderingen van rechtvaardigheid. Als eerste een benadering die ervan uitgaat dat iets rechtvaardig is als het totale welzijn ermee wordt gemaximaliseerd, deze stroming wordt utilitarisme genoemd. Een tweede benadering verbindt rechtvaardigheid aan deugdzaamheid en een goede manier van leven. De laatste een stroming die rechtvaardigheid koppelt aan vrijheid.

Hoofdpersoon in dit verhaal is korporaal Marcus Lutrell. Lutrell leidde een groep special forces op een missie in Afghanistan. Die missie liep gruwelijk fout en Lutrell was de enige van zijn team die het overleefde. De film Lone Survivor is gebaseerd op de ervaringen van Lutrell. In het kort het verhaal van Lutrell en dus het plot van de film. Lutrell en zijn groep, in totaal vier personen, worden op pad gestuurd om een hoge Talibanleider te volgen en aan te houden. Zij signaleren de leider in een dorpje in een vallei. De talibanleider is niet alleen, hij wordt omringd door een grote groep strijders. Lutrell en zijn groep observeren het dorp vanaf een berg die uitziet over de vallei waarin het dorpje ligt. Alles gaat goed totdat er een kudde schapen begeleid door twee mannen een jongen van veertien dwars door hun posities loopt. Lutrells groep neemt de drie herders gevangen. Dat leidt tot problemen. Wat moeten ze doen met de herders? Ze zien drie mogelijkheden: de herders meenemen, de herders vrijlaten of ze doodmaken. Ze meenemen op hun missie gaat niet omdat ze daarvoor een man van hun groep moeten opofferen. Als ze de herders vrijlaten dan lopen ze het risico dat de herders de Taliban waarschuwen en komt hun missie in gevaar. De laatste optie, het doden van de herders, is ook al zoiets. Mag je onschuldige mensen doden? De stemmen staken tussen doden en vrijlaten en omdat Lutrell de hoogste in rang is geeft zijn stem de doorslag en worden de herders vrijgelaten. Dit leidt tot de dood van de drie collega’s van Lutrell en nog 16 andere Amerikanen die hen in een helikopter probeerden te redden. Hoeveel Taliban erbij omkwamen is niet bekend, in de film waren het er heel veel want ze vielen bij bosjes. Lutrell had achteraf spijt van zijn beslissing: had ik de drie maar gedood, dat had veel levens gespaard.

Met die redenering van Lutrell komen we bij de eerste stroming in het denken over rechtvaardigheid, het utilitarisme. De ‘uitvinder’ van deze manier van denken en deze stroming is Jeremy Bentham. Het utilitarisme stelt, om Sandel te citeren:”… dat de morele kwaliteit van een handeling uitsluitend afhangt van de gevolgen dat handelen. Juist handelen is datgene doen waar, alles bij elkaar genomen, de beste situatie uit voortkomt. [1]” De intentie waarmee je handelt doet er niet toe, het resultaat wel. Als door mijn handelen, bijvoorbeeld het stelen van een zak appels, het totale geluk toeneemt, dan is dat stelen rechtvaardig. De liberale rechtvaardigheidsdenker Rawls beschrijft utilitarisme in zijn boek Een theorie van rechtvaardigheid als volgt:”… het goede wordt onafhankelijk van het juiste gedefinieerd, en daarna wordt het juiste gedefinieerd als datgene wat het goede maximaliseert.[2] Kern van de utilitaristische benadering is dat een verdeling rechtvaardig is als die zorgt voor het grootste totale geluk. Het utilitarisme gaat ervan uit dat een mens streeft naar zoveel mogelijk genot en zo min mogelijk pijn. Geluk is datgene wat tot genot leidt en pijn vermijdt. Als we dit voor een samenleving willen bepalen dan moeten we het individuele geluk optellen. Lutrell telt achteraf de doden en concludeert dat de keuze om de herders te doden maar tot drie doden had geleid tegen de 19 Amerikanen en vele talibanstrijders nu. Al denk ik dat Lutrell die laatste niet meetelt. 

Het optellen van geluk lijkt makkelijk. Maar toch, hoe vergelijk je het geluk of de pijn van het ene met het andere. Met andere woorden, hoe meet je hoeveel geluk een kopje koffie brengt? En brengt een kopje koffie iedere keer evenveel geluk? Brengt een kopje koffie iedereen trouwens evenveel geluk? En dan hebben we het alleen nog maar over een kopje koffie. Hoe meet ik het geluk van dat kopje koffie met een kopje thee of met het kopen van een nieuwe blouse, met een knuffel van mijn zoon of dochter? Een kus van mijn vrouw? Met andere woorden wat is de gemeenschappelijke munteenheid van geluk en hoe bepalen we hoeveel geluk een activiteit brengt? Dat is een zeer lastige vraag.

Economen lossen dit op door alles een geldelijke waarde te geven. Het geluk van het kopje koffie is de prijs die je ervoor betaalt. Het totale ‘geluk’ van de samenleving is daarmee gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp). Voor producten is dat eenvoudig: prijs maal hoeveelheid. Voor diensten wordt dit al wat lastiger. Bovendien gaat dit denken ervan uit dat geluk en het hebben van geld hetzelfde zijn en dat meer geld dus ook meer geluk betekent. Geluk wordt in deze benadering gelijk gesteld met zoveel mogelijk inkomen voor de totale samenleving. Groei van het bbp betekent dan ook een toename van het totale geluk en is daarmee nastrevenswaardig. Door geld en de groei van het bbp te gebruiken wordt een belangrijk probleem van het utilitarisme opgelost. Al is het de vraag of er werkelijk sprake is van een oplossing. Zeker omdat veel zaken die geluk brengen niet worden meegewogen en geteld. De knuffel van mijn dochter telt bijvoorbeeld niet.

Maar ook gelijksoortige activiteiten worden verschillend gewogen. Als ik mijn kinderen thuis opvoed, dan wordt dit niet in geld uitgedrukt en telt het niet mee bij het bbp. Breng ik ze naar een kinderopvang, die voor een deel dezelfde activiteit vervult, dan telt het wel mee. Zo ook de zorg voor mijn hulpbehoevende buurman, als ik dat gewoon als buurman doe dan heet het mantelzorg en heeft het geen economische waarde, doe ik het als medewerker van een zorginstelling, dan weer wel. Het cement van onze samenleving, de zorg voor elkaar en dat wat wij vrijwillig voor elkaar doen, telt niet mee.

Zouden al die vrijwilligers stoppen dan zou dat kunnen leiden tot een forse toename van het aantal ongelukkige mensen en zo tot een stijging van de zorgkosten als al dit werk door professionals gedaan gaat worden. Op die manier gaat het ineens wel meetellen. Rutger Claassen ziet deze tekortkoming in zijn boek Het huis van de vrijheid vanuit een geheel andere invalshoek als hij kijkt naar de verdeling tussen werk en vrije tijd. Hij komt daarbij tot de conclusie dat: “Veel van wat wij in onze vrije tijd doen (..) noodzakelijk (is), en dus eigenlijk arbeid. Met alle activiteiten die nodig zijn om ons huishouden draaiende te houden en onszelf de nodige verzorging te geven (eten, drinken, slapen) zijn we heel wat uren zoet. Die uren worden niet als ‘arbeid’ beschouwd in het kader van een officiële baan, maar dat is eigenlijk ten onrechte.[3] Zijn geld en het bbp-denken daarmee niet gemankeerde maatstaven voor het wegen van geluk en pech en dus voor het bepalen van rechtvaardigheid? Probleem voor het utilitarisme is dat er geen andere maatstaven zijn.

Dan maar terug naar geluk als maatstaf zoals in Bhutan? Ook dat kan problemen opleveren. Sandel geeft een voorbeeld waarmee Bentham speelde:” een plan ter verbetering van het ‘bestuur over de armen’. … Benthams uitgangspunt was dat de confrontatie met bedelaars op straat het geluk van voorbijgangers op twee manieren vermindert. Bij teerhartige zielen veroorzaakt de aanblik van een bedelaar de pijn van het medeleven, bij hardvochtigere mensen de pijn van walging. In beide gevallen vermindert de ontmoeting met bedelaars het welbevinden van het publiek op straat. Daarom stelde Bentham voor om bedelaars van de straat te verwijderen en ze in een werkhuis op te sluiten.[4] Het juiste is voor Bentham het totale geluk en als dat groter is als we de bedelaars in werkhuizen opsluiten alwaar ze met het werk dat ze verrichten hun kost en inwoning betalen dan is juist om ze in die werkhuizen op te sluiten. Ook al betekent dit een toename van het ongeluk van de bedelaars. De redenering van Bentham voelt toch ongemakkelijk.

Mensen die niets hebben gedaan opsluiten en verplicht tewerk stellen zien als juist, dat kan toch niet goed zijn? Dit bezwaar raakt de stroming die rechtvaardigheid verbindt aan de goede manier van leven. Daarmee komen we bij de tweede stroming in het denken over rechtvaardigheid. De stroming die rechtvaardigheid met het goede verbindt. Daar waar Bentham eerst het goede bepaalde en vervolgens alles wat het goede vergroot juist is, vallen voor deze denkers over rechtvaardigheid het goede en het juiste samen: het goede doen is het juiste.

Terug naar Lutrell. Zijn verhaal bevat twee momenten waarop er wordt geredeneerd vanuit het rechtvaardigheid als het goede doen. Als eerste als Lutrell het besluit neemt om de herders te laten lopen. Het voelde voor Lutrell niet goed om mensen te vermoorden die, tenminste voor zover Lutrell kon overzien, niets verkeerd hadden gedaan. Het goede en dus juiste om te doen was de herders te laten gaan. Immers hoe rechtvaardig je het doden van onschuldige mensen? Met ‘zij hadden ons kunnen verraden en dan …’ hoef je bij een rechter niet aan te komen. Dit is waarom het ook zo moeilijk is om iemand te veroordelen voor terrorisme als er nog niets is gebeurd. Het tweede moment komt aan het einde van de film. De zwaar gewonde Lutrell is op de vlucht voor de Taliban en wordt gevonden door een Afghaanse dorpeling. Die dorpeling neemt hem mee naar zijn dorp en verzorgt zijn wonden. De Taliban ontdekt dat en de leider stuurt een boodschapper naar het dorp met de boodschap: lever die Amerikaan uit of we komen hem, desnoods met geweld, halen. De Afghaan en zijn mede dorpelingen twijfelen geen moment. Zij hebben Lutrell als gast opgenomen in hun dorp en gastvrijheid betekent dat je je gast beschermt tegen gevaren. Daarop voegt de Taliban de daad bij het woord en bestormt het dorp met grof geweld. De dorpelingen verdedigen zich en worden uiteindelijk geholpen door Amerikaanse troepen. De Afghaan had hen geïnformeerd dat zij een gewonde collega verzorgden. Ook voor deze Afghaan en zijn dorp vallen het goede en het juiste samen.

Twee voorbeelden van rechtvaardigheid, broederschap, als dat doen wat goed is. Mooi denk je nu, dan weten we nu hoe je broederschap moet invullen: het goede doen. Maar is dat goede wel altijd het juiste om te doen? Zo makkelijk is het niet. Want wie bepaalt wat goed en daarmee ook wat fout is? Wat de ene persoon of groep goed vindt, kan voor een andere groep fout zijn. Het christendom, net als de meeste andere religies, is een stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede. Alleen zijn er veel heilige oorlogen door christenen gevoerd. Oorlogen waarbij het doden van andersgelovigen werd gesanctioneerd omdat God het wilde en God wil toch het goede? De Taliban waarmee Lutrellte maken kreeg, zouden hun acties zomaar kunnen rechtvaardigen met een beroep op de wil van God of in hun geval Allah. Het zijn echter niet alleen godsdiensten die menen een abonnement te hebben op het goede. Neem bijvoorbeeld het stalinisme, het nationaalsocialisme of het fascisme. Ook stromingen die rechtvaardigheid verbinden met het goede. Alles wat de heilstaat dichterbij bracht werd gezien als goed. Ook als dat betekende dat zes miljoen koelakken, joden of wie dan ook moesten worden uitgehongerd of vermoord. Trouwens alle ‘ismen’ hebben de neiging om te willen bepalen wat het goede is. Het nationalisme ziet alles wat het land vooruit helpt als goed. Een individualist vindt alles goed wat hem vooruit helpt.  

“Omdat het zich alleen bekommert om de som van alle genoegen, kan het de belangen van de individuele mens negeren.[5] Met deze korte zin (geeft Sandel een tweede punt van kritiek op de utilitaristische manier van denken. Het utilitarisme kijkt naar het totale geluk, niet naar hoe dat tot stand is gekomen. Alleen het totale geluk is van belang en als we het geluk van het totaal maximeren door 100 mensen in een donkere kelder op te sluiten, dan is dat een gerechtvaardigde manier van handelen als hun pijn minder is dan het genot van de rest. Een cru voorbeeld van deze manier van redeneren: als we kijken naar hoe de nationaalsocialisten onze joodse medemensen behandelden, dan is dat volgens het utilitarisme gerechtvaardigd als het geluk dat mensen hieraan beleven maar groter is dan de pijn van onze joodse medemens. Maar ook in veel minder crue vorm, als het grootste inkomen mogelijk is op een manier dat één persoon al het inkomen verwerft en de rest van de bevolking niets heeft, dan is dat volgens de utilitarist rechtvaardig. Of in Lutrells betoog achteraf: drie doden is minder dan … . Ook de stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede loopt grote kans op het buiten beeld raken van de individuele mens. 

Deze kritiek, die aandacht vraagt voor het individu, wordt geleverd door de stroming die rechtmatigheid verbindt aan vrijheid. Denkers die rechtvaardigheid aan vrijheid koppelen, vullen het goede en het juiste op een andere manier in. Zij concentreren zich op het juiste en bemoeien zich niet met het goede, dat laten zij liever over aan het individu. Het juiste is voor deze denkers de vrijheid van het individu, die moet zo groot mogelijk zijn. Daarover zijn ze het eens, waar ze het niet over eens zijn, is de manier waarop die vrijheid wordt verkregen en vooral de rol die de overheid daarin moet spelen. In deel 1 van deze serieheb ik Berlin al aangehaald en zijn twee opvattingen over vrijheid, de positieve en de negatieve. Deze twee opvattingen bepalen ook de manier waarop rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers de rol van de overheid zien in het vergroten van die vrijheid. Aanhangers van het negatieve vrijheidsbegrip zien dan geen andere rol voor de overheid dan het wegnemen van deze externe obstakels. De overheid is er voor de openbare orde en veiligheidsrol. De neoliberale en libertaire denkers behoren tot deze richting, zij zien de vrije markt waarop vrije individuen met elkaar tot overeenstemming komen als het middel om te komen tot een rechtvaardige verdeling. Verdeling op de markt is, volgens deze denkers, rechtvaardig juist vanwege de keuzevrijheid van het individu. 

Aan de andere kant van het spectrum van rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers bevinden zich de aanhangers van het positieve vrijheidsbegrip. Eigenlijk is de andere kant van het spectrum niet de juiste benaming. De aanhangers van het positieve vrijheidsdenken zijn niet gekant tegen de negatieve vrijheidsbenadering, zij willen meer en zien een belangrijke rol voor de overheid bij het realiseren van dat meer. Claassen omschrijft dit als volgt: “Ook zonder externe obstakels kunnen mensen nog steeds onvrij zijn. Echte vrijheid veronderstelt dat wij, om Berlins uitdrukking te gebruiken, ‘onze eigen meesters zijn’. … wij hebben zelf de controle en bepalen zelf hoe wij willen handelen.[6] De overheid  heeft de taak om ervoor te zorgen dat wij die vrijheid kunnen pakken. De overheid moet voor goed onderwijs zorgen, ervoor zorgen dat hindernissen voor mensen met beperkingen worden weggenomen, dat armoede wordt weggenomen. De mensen moeten innerlijk vrij, of autonoom worden zodat ze op de markt keuzes kunnen maken in hun eigen belang vanuit een positie van kracht en niet van zwakte. Aan zowel de invulling van rechtvaardigheid door het te koppelen aan negatieve als aan positieve vrijheid had Lutrell niets gehad.

De Amerikaanse filosoof John Rawls heeft de theoretische onderbouwing voor deze stroming geleverd met zijn belangrijke werk Een theorie van rechtvaardigheid. Rawls denken is gebaseerd op de theorie van het sociale contract, de afspraken tussen de mensen van een samenleving over hoe met elkaar om te gaan en hoe de samenleving te besturen. Centraal in dit denken stond de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandeling, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls hem noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[7]

Door deze beginselen bij alle keuzemogelijkheden om een samenleving in te richten rationeel toe te passen, wordt volgens Rawls een rechtvaardige keuze gemaakt en ontstaat een rechtvaardige samenleving. Critici verwijten Rawls dat een rechtvaardig ingerichte samenleving niet automatisch leidt tot rechtvaardigheid. De belangrijkste critici de econoom Amartya Sen, onder andere in zijn boek The Idea of Justice, en de filosofe Martha Nussbaum, onder andere in haar boek Mogelijkheden scheppen pleiten voor meer, namelijk voor een minimum niveau aan mogelijkheden. Zij noemen hun denken de ‘capability approach’. In het Nederlands de vermogensbenadering. Zij gaan ervan uit dat een mens om volwaardig te kunnen functioneren over bepaalde minimale set aan vermogens moet beschikken.

 Voor Nussbaum, Sen en hun volgers moet de overheid een bepaald minimaal niveau garanderen op al deze vermogens. Een prettige samenleving voor iedereen is een samenleving met een goed evenwicht tussen positieve en negatieve vrijheid. Een samenleving met maximale negatieve gelijkwaardigheid, gelijke rechten voor iedereen. En een samenleving waarin de positieve gelijkwaardigheid, de gelijkwaardigheid om iets te doen, zo is ingevuld dat iedereen in voldoende mate kan meedoen. Broederschap, rechtvaardigheid, vervult een belangrijke rol bij het zoeken naar dat evenwicht. Hierbij maakt het nogal wat uit welke visie op rechtvaardigheid hierbij leidend is. 

De manier van denken over rechtvaardigheid en dus broederschap die je hanteert, betekent nogal wat voor de uitkomsten van je beleid. Laat je je leiden door Bentham en zijn utilitarisme bij de keuze voor het asiel- en migratiebeleid of de invulling van bestaanszekerheid, dan levert dat heel andere ideeën op dan een keuze voor Rawls. Als je je op Rawls baseert dan weet je dat je je plek op de wereld niet zelf hebt uitgekozen, dat maatregelen die je neemt vooral ten goede moeten komen aan de minst bevoordeelden. Je laten leiden door jouw beeld van het goede, bijvoorbeeld je geloof, levert weer een heel andere invulling dan dat je krijgt als je Nussbaum en Sen centraal stelt.

Als we naar de Nederlandse politieke constellatie kijken dan kun je met argumenten onderbouwen dat het binnenland een Rawlsiaans raamwerk is. Een raamwerk waarbinnen de progressieve partijen, de een meer dan de ander, zich laten leiden door Nussbaum en Sen en dus pleiten voor een overheid die vermogens van mensen versterkt. De conservatieve partijen lijken het op Rawls gebaseerde raamwerk voldoende te vinden en enkele van hen baseren zich op hun idee van het goede. Een idee dat bestaat uit het christendom en dat door enkele van hen ( de PVV en het FvD) een merkwaardig mengsels brouwen van christelijke, joodse en humanistische ingrediënten. Betrekken we het buitenland en dan vooral het niet-westerse deel erbij, dan zien we dat conservatieve partijen zich vooral op Bentham baseren. Dit wordt duidelijk in hun denken en praten over asiel- en migratie. Neem het verschil in de omgang tussen een asielzoeker en een ICT-kennismigrant, dan zie je Benthams utilitarisme terug. De laatste is welkom omdat van deze een grote economische bijdrage wordt verwacht. Je ziet het ook in taalgebruik en redeneringen waarbij de nadruk wordt gelegd op wat een migrant en/of asielzoeker ‘ons’ kost.

Daarmee heb ik het derde thema behandeld. Ik hoop dat de behandeling van de drie thema’s jullie helpt bij het bepalen van jullie stemkeuze.


[1] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 75

[2] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 70

[3] Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid, pagina 183

[4] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 45

[5] Idem, pagina, 47

[6] Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid, pagina 25-26

[7] [7] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 321

Het hek en de laatste kans

“Mr. Gorbatshov, tear down this wall.” Die woorden sprak de Amerikaanse president Ronald Reagan op 12 juni 1987 uit in wat toen nog West-Berlijn heette. Die uitspraak werd in de gehele westerse wereld met instemming begroet. Het gejuich werd nog groter toen de muur tweeëneenhalf jaar later werkelijk viel. Muren om mensen te beletten te reizen en een gebied te verlaten, werd als iets archaïsch en barbaars gezien. ‘Het kan verkeeren’, om de zeventiende eeuwse dichter Gerbrand Adriaensz. Bredero te citeren

Nu ruim dertig jaar later, denkt die westerse wereld daar heel anders over. De Amerikanen bouwen, ondanks dat de Mexicanen ze niet betalen, nog steeds verder aan een hek aan hun zuidgrens. De Australiërs wijzen iedereen die aan land probeert te komen uit naar eilandstaatjes als Nauru. De Britten en Denen proberen vluchtelingen in een ‘derde land’ in Afrika onder te brengen om daar ‘hun procedure af te wachten’. De rechterkant van de Nederlandse politiek wil ook die kant op en op een recente op Nederlands verzoek georganiseerde top van de Europese Unie over migratie, was ‘een hek om Europa’ geen taboe meer.

Bron: https://mlpp.pressbooks.pub

Nu was die ene muur, de Berlijnse, bedoeld om mensen binnen te houden en ‘het hek dat geen taboe meer is’, om mensen buiten te houden. Een duidelijk verschil of toch niet? De Berlijnse muur beknotte de vrijheid van de Oost-Duitsers. Die konden niet vrij naar het Westen reizen en hun geluk aldaar beproeven. Zij zaten opgesloten in het Oosten. ‘’ Het hek’ is bedoeld om mensen buiten te houden, niet om de vrijheid van de mensen binnen de muur te beknotten. Of is dit slechts een kwestie van semantiek? Even wat geschiedenis.

De bekendste muur is ongetwijfeld de Chinese muur. Een verdedigingslinie bestaande uit rivieren, heuvels bergen én muren. Die linie is niet in één keer gebouwd. Er is eeuwen aan gewerkt, grofweg tussen 700 voor onze jaartelling en de Ming dynastie die tot 1644 over China heerste. De muur was bedoeld om de ruitervolken van de steppen ten noorden van de muur, op afstand te houden. Om een paar van die steppenvolkeren te noemen, in de begintijd van de muur waren dat de Xiongnu, een volk dat erg bedreven was in het boogschieten tijdens het paardrijden. In de dertiende eeuw de Mongolen onder Dzjengis Khan en in 1644 maakten de noordelijke Mantsjoe een einde aan de Mingdynastie. Voor al deze volkeren was de muur een lastige hindernis in hun opmars, meer niet. Lees Jonathan Holslags boek Vrede en Oorlog. Een wereldgeschiedenis of The Mongol Empire van John Man er maar op na.

Niet dat die muren werkelijk effect hadden bij het buiten houden van de vijand. Al snel ontwikkelde de mens werktuigen om ommuurde steden te belegeren. Als het daarmee niet lukte om de muren te slechten dan lukte het in ieder geval wel om het leven binnen de muren tot een ellende te maken. Bijzonder nadeel van vestingmuren is dat een eventuele belager van de stad ze ‘gratis’ kon gebruiken bij de belegering. Gratis gebruiken door ervoor te zorgen dat er niets meer de stad in kon gaan. Als je lang genoeg wachtte dan verhongerde iedereen binnen de muren omdat het eten op was. Dezelfde muur die de stad die ze bouwde veiligheid zou moeten bieden, zorgde voor ellende en onveiligheid. Met de introductie van het kanon bood de muur nog minder bescherming. Trouwens ook de ‘kleine vijand’, de landloper, wist de muren te slechten en de stad binnen te komen.

Toch bleef men nog heel lang aan vestingen vasthouden. In haar boek Tegen terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon besteedt Beatrice de Graaf veel aandacht aan de rol van forten in de verdediging van Europa tegen Frans geweld na de Napoleontische oorlogen. In die tijd dacht men dat een bedreiging alleen maar vanuit Frankrijk kon komen. Een eeuw later wist men wel beter. Het is trouwens heel normaal dat men de ‘vorige’ oorlog als maat neemt voor de volgende. Terug naar die forten. Napoleon had al laten zien dat een reeks forten weinig meer te betekenen had. Hij liet ze gewoon links liggen, trok verder en negeerde het bewonende garnizoen. Dat kon je in bedwang houden door een klein deel van je troepen achter te laten. Die les weerhield de Europese machten niet om een fortuin te besteden aan de bouw van forten. De grote man in die tijd de hertog van Wellington, zag dat zelf ook in: “De recente campagnes tijdens de revolutionaire oorlogen hebben laten zien dat versterkte plaatsen enigszins uit de mode zijn geraakt… dat forten en vestingen weinig nut hebben en in ieder geval niet de investeringen waard zijn die ze kosten.[1]” 

Dat forten en vestingen weinig militaire waarde hadden, was al bekend. Dat betekende echter niet dat ze niet meer werden gebouwd. Neem het Belgische fort van Eben Emael. Na de redelijk snelle doortocht van de Duitse troepen in 1914 (redelijk snel, maar voor het Duitse keizerrijk te traag), trok de Belgische regering in de jaren twintig de conclusie dat de oude forten gemoderniseerd moesten worden. De zwakheden van 1914 moesten eruit en het zogenaamde ‘gat van Visé’ moest worden gedicht. De Duitsers hadden in 1914 gebruik gemaakt van dit gat tussen Visé en de Nederlandse grens. Hier verrees het ‘moeder aller forten’, het fort Eben Emael. Volgens de militaire experts was het fort onneembaar en daarmee waren de risico’s die de Belgen zagen, beheerst. Toch werd het fort op 10 mei 1940 binnen een kwartiertje door de Duitse troepen uitgeschakeld. De bekende risico’s waren beheerst, onbekende, vernieuwende risico’s niet. Laat de Duitsers nu net met het onbekende, gedurfde aan de slag zijn gegaan. Zweefvliegtuigen en paratroepen die ongezien op het fort landden en het zo van binnenuit uitschakelden. De Belgen waren trouwens niet de enige. Zo hadden de Fransen de Maginotlinie om een snelle Duitse opmars onmogelijk te maken, de Duitsers hun Westwall en investeerden diezelfde Duitsers veel geld en materiaal in de Atlantikwall die op D-Day niet in staat bleek om een geallieerde landing te voorkomen.

In die Eerste Wereldoorlog was men trouwens ook getuige van het eerste moderne grenshek. Nee, niet in een uithoek van de wereld, maar tussen Nederland en België. Nadat in het najaar van 1914 zo’n 800.000 Belgen vluchtten naar het neutrale Nederland, besloten de Duitsers een 300 kilometer lang hek van prikkeldraad met daarop 2000 volt aan spanning tussen Vaals en Zeeuws-Vlaanderen aan te leggen. “Het ‘doodshek (‘Todeszaun’) was het eerste ‘ijzeren gordijn’ in Europa van de twintigste eeuw, dat aan de ‘staatsgrens’ van DDR-dictatuur doet denken,” aldus Patrick Dassen in zijn boek Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog.” Een hek was bedoeld om mensen binnen te houden. Met beperkt succes want: “Toch lukte het nog zo’n 20.000 Belgen (maar ook Duitse deserteurs en geallieerde spionnen) om hun land via deze grens te ontvluchten. [2] 

Nederland en ook de andere Europese landen protesteren terecht tegen landen, zoals Noord-Korea, die reizen naar andere landen onmogelijk maken. Zo’n land is in de basis één grote openluchtgevangenis waarbij grensbewaking vooral gevangenenbewaking is en minder het voorkomen van ongeoorloofd binnentreden. Dergelijke protesten waren ook voor het vallen van de Berlijnse muur te horen ten opzichte van de Sovjet Unie en de andere landen van het voormalige Oostblok. Deze landen maakten het hun burgers onmogelijk om naar het Westen te reizen en op mensen die ‘over de muur’ wilden vluchten werd zelfs geschoten. Dit zijn duidelijke schendingen van artikel 13 tweede lid van de Universele Verklaring voor de rechten van de Mens. Dit artikel stelt dat iedereen: “het recht (heeft) welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.”  Nu is een land verlaten iets anders dan een land bezoek. Of toch niet?

Ik schreef al vaker over negatieve vrijheid, de vrijheid van onderdrukking en dwang en positieve vrijheid, de vrijheid om iets te kunnen doen. Een land dat haar inwoners belemmert om naar een ander land te reizen, beperkt de (negatieve) vrijheid van haar inwoners. Het belemmert hen in hun handelen en in dit geval zelfs in handelen dat tot de mensenrechten behoort, namelijk het recht om je land te verlaten. De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens bevat geen artikel dat bepaalt dat iedereen het recht heeft om naar de Europese Unie te komen. De spiegel van ‘het verlaten van welk land dan ook, met inbegrip van het zijne’ is echter het bezoeken van een ander land. Om bezoek te reguleren, te weten wie er op bezoek komt, is onder andere het visumsysteem in het leven geroepen. Het ‘verlaten’ van een land wordt onmogelijk als andere landen je niet toelaten. Dan heb je niets aan je negatieve mensenrecht om je land te kunnen verlaten omdat de andere landen je positieve vrijheid, je mogelijkheid om je land te verlaten, beperken.

Daarmee kom ik bij Vrij. Opgroeien aan het einde van de geschiedenis van Lea Ypi. In hoofdstuk 13 met als titel Iedereen wil weg schrijft ze over Albanezen die hun land willen verlaten om elders een beter bestaan op te bouwen. De eersten lukt dat. Symbool hiervoor staat het schip de Partizani dat met een groep vluchtelingen aan boord wordt verwelkomt in Italië. Al snel doen zich hierbij onverwachte problemen voor. Een ander schip, de Vlora, dat iets later en volgepakt met mensen de overtocht maakt, staat centraal voor de moeilijkheden. De vluchtelingen worden in Italië in een stadion ondergebracht en van daaruit moeten ze weer terug. Ze zijn niet meer welkom. Wat was er veranderd in die korte tijd? Ypi: “In het stadion verspreidde zich het gerucht dat, omdat ons land technisch gezien geen communistische staat meer was, verzoeken om politiek asiel waarschijnlijk zouden worden afgewezen. In plaats daarvan zouden de nieuw aangekomenen beschouwd worden als economische migranten. Dit was een nieuwe, onbekende categorie.[3] ” Een nieuwe, nu zeer bekende categorie die nu door menigeen gelukszoekers worden genoemd. En dan concludeert ze: “Misschien was bewegingsvrijheid wel nooit echt belangrijk geweest. Het was gemakkelijk om die te verdedigen als iemand andere het vuile werk van gevangenschap opknapte. Maar welke waarde heeft het recht om te vertrekken als het recht om elders binnen te komen ontbreekt? Waren grenzen en muren alleen maar verwerpelijk als ze dienden om mensen binnen, in plaats van buiten te houden?[4]  Was het ijzeren gordijn alleen maar verkeerd omdat het niet ‘ons ijzeren gordijn’ was?

“Ik ben onder de indruk hoezeer we het vertrouwen van het mondiale zuiden verliezen”.  Die ik is de Franse president Macron zo is te lezen in een artikel van Arnout Brouwers in de Volkskrant. Een artikel dat is gewijd aan de jaarlijkse veiligheidsconferentie in München. Macron, spreekt aldus Brouwers: “’van een laatste kans’ om landen in Azië, Afrika en Zuid-Amerika ervan te overtuigen dat de regels van de internationale orde hun ook kansen bieden en beschermen. ‘In 2050 zullen er talloze grote sterke landen in die continenten zijn die zich de les niet laten lezen.’”  Zouden ‘Grenshekken’,’ asielzoekers in Rwanda onderbrengen’ en het opportunistisch uitleggen van mensenrechten eraan bijdragen dat die laatste kans wordt benut?


[1] Beatrice de Graaf, Tegen terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, pagina 232

[2] Patrick Dassen”, Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog, pagina 280

[3] Lea Ypi, Vrij. Opgroeien aan het einde van de geschiedenis, pagina 198

[4] Idem, pagina 203

Blue pill, red pill? Bollocks!

Voor Sid Lukkassen valt de uitkomst van de Europese verkiezingen zeer zwaar, zo is te lezen bij TPO. Hij kan niet begrijpen hoe een partij die: “bijna niemand vertegenwoordigt – hooguit wat laatste strohalmen aan zorg- en cultuurkartels en een baantjeslobby binnen het bestuurlijke circuit,” de grootste kan worden. Enige verklaring die hij kan vinden, en daarvoor gaat hij te raden bij de film The Matrix: “is dat het leeuwendeel van de stemmers onder de bindende invloed staat van blue pill media. Zij geloven wat de mainstream media hen voorschotelen letterlijk en hebben geen behoefte om zich buiten de mainstream media te informeren. Omdat dit zo’n knus en overzichtelijk wereldbeeld oplevert kijken zij weg van wat zich op straat afspeelt.” 

Bron: Flickr

Als ze immers zouden zien wat er in de ‘werkelijke wereld’ gebeurt, als ze de ‘red pill’ zouden slikken, dan zouden ze massaal op zijn lieveling Baudet stemmen. Want in die ‘red pill’ werkelijkheid zie je: “vele gewelddadige video’s. … Deze week kwam er weer een langs. Een groep, volgens de commentators migranten, rende een jongen achterna. Ze vloerden hem en stampten vervolgens op zijn hoofd, met waarschijnlijk de dood tot gevolg.” 

Beste Meneer Lukkassen, ik woon niet in: “een poepdure wijk (…) – waar eigenlijk alleen chief audits en hedgefunds-managers de huizenprijzen kunnen betalen – dan kom je nauwelijks met dergelijke types in aanraking. Dan kun je lekker soppen bij Jesse Klaver, want jijzelf zal niet worden verkracht en jouw jongere broertje zal niet worden afgetuigd.”  Het lijkt mij trouwens sterk dat die op Klaver zullen stemmen, dat terzijde. En inderdaad zie ik ‘dergelijke filmpjes’ niet omdat ik me verre van het ‘riool van de sociale media’ probeer te houden. Dat wil echter niet zeggen dat ik niet weet dat dergelijke zaken gebeuren. Trouwens niet alleen met ‘volgens commentators migranten’ als dader. Hoe betrouwbaar zijn die ‘commentators’ trouwens? En hoe herken je een ‘migrant’? En ja, ik weet ook dat de politie niet altijd adequaat handelt. Om daarvan op de hoogte te zijn, hoef je echt niet  door ‘riolen van de sociale media’ te kruipen. Dergelijk gedrag is van alle tijden en van alle ‘kleuren’ mensen.

Zo werd in mijn jeugd, ruim veertig jaar geleden, ook gepest, getreiterd en gevochten. Op school braken er geregeld vechtpartijen uit en als het op school niet kon dan volgden de gevleugelde woorden: ‘wacht maar, om half vier’. Vaak gebeurde er ‘om half vier’ niets, soms wel. Het waren steevast dezelfde groepen die elkaar bij een kermis in een dorp de koppen in sloegen. Het werd alleen niet gefilmd. 

Trouwens niet alleen in  mijn jeugd. Zo las ik voor mijn leeslijst Nederlands het boek Het jaar 1901 van Louis Paul Boon. een boek met als ondertitel: verhalen naar de politiearchieven der stad Aalst. Een soort ‘jaarkroniek’ van de politiearchieven van de Belgische stad Aalst over het jaar 1901. Een opsomming van familiedrama’s, diefstallen, dronkenschap, vechtpartijen, aanrandingen. Eigenlijk alles wat er nu ook nog gebeurt, maar dan zonder ‘migranten’. Alhoewel, ‘zonder migranten’. De ‘migranten’ kwamen toen van de omliggende streek naar de industriestad Aalst. Ook laat het boek zien dat de politie toen ook niet altijd ‘adequaat’ handelde, dat is ook iets van alle tijden.

Beste meneer Lukkassen u baseert uw visie op de samenleving op de uitspraak: “Het enige dat Arabieren respecteren, is absolute skull crushing military defeat. Daarna valt er pas met ze te praten.” Inderdaad zijn er mensen, ook weer van alle kleuren, die het ‘hard moeten hebben’ voordat ze hun gedrag veranderen. Daarvoor hebben we, de niet altijd adequaat reagerende, politie en justitie. Om dat te zien, hoef je geen ‘red pill’ te hebben geslikt. Ik zie heel veel mensen van alle kleuren die er samen het beste van willen maken. En daarvoor hoef je echt geen ‘blue pill’ te hebben geslikt. Misschien ziet u dat ook als u stopt met het slikken van de ‘red pill’?

Schandelijk en walgelijk

Toen ik vandaag naar huis reed hoorde ik op de radio een bericht dat afgewezen asielzoekers in Hongarije geen eten kregen. ‘Dat heb ik vast verkeerd gehoord,’ was mijn eerste gedachte. Dat Hongarije onder Orbán niet erg vriendelijk is, of beter gezegd erg onvriendelijk is voor vluchtelingen was mij al bekend, maar mensen laten verhongeren, dat zouden zelfs de Hongaren niet doen. Volgens de site van de NOS is het toch echt waar: “In de Hongaarse transitzones op de grens met Servië hebben acht afgewezen asielzoekers dagenlang geen eten gekregen en ze hadden geen mogelijkheden om zelf aan eten te komen.” WAT???

barbwire-1765900_1920

Foto: pixabay

De Hongaarse regering geeft ze niet te eten: “zodat zij niet in beroep gaan tegen de afwijzing van hun asielverzoek en terugkeren naar Servië.” Daar blijft het niet bij: “Een pastoor die te hulp wilde schieten, werd niet toegelaten.” Zelf geld verdienen en eten kopen is er in die transitzones niet bij. Na tussenkomst van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens krijgen de acht weer te eten, maar dat gaat niet van harte. Bovendien: “zitten (er) nog 130 à 140 mensen, en er is alweer een andere Afghaan die nu geen eten krijgt.” 

Dit gebeurt in het hart van Europa. In een land dat lid is van de Europese Unie. Een Unie waarvan ook Nederland lid is. Tot op het moment dat ik dit schrijf, heb ik nog geen Europese of Nederlandse politici hun walging horen uitspreken. Zouden ze heimelijk blij zijn met de Hongaarse aanpak? Het doel van die aanpak komt immers overeen met het doel van het Europese beleid: door vluchtelingen en migranten schandalig te behandelen, voorkomen dat anderen ook naar hier komen. Het Europese beleid is schandelijk, de Hongaarse aanpak walgelijk.

Dit mag niet ongemerkt passeren. Daarom stel ik de volgende tegenmaatregelen voor. 1) Per direct sluiten de landen van de Europese Unie hun grenzen en luchtruim voor Hongaarse producten en staatsburgers, ook voor (Euro)parlementariërs en bestuurders uit het land. 2) Het lidmaatschap van, en alle betalingen aan Hongarije door de Europese Unie worden per direct beëindigd. Als het land dit schandalige beleid beëindigd, kan het opnieuw het lidmaatschap van de Unie aanvragen. Die aanvraag wordt dan opnieuw beoordeeld. 3) Hongaren in de andere landen van Unie kunnen kiezen: blijven of teruggaan. Blijven ze hier dan behouden ze alle rechten die ze nu hebben, gaan ze terug dan verliezen ze die rechten en komen ze de Unie niet meer in totdat de Hongaarse regering zich betert. Inderdaad wordt zo het hele Hongaarse volk, ook de onschuldigen, getroffen. Dat is jammer, maar helaas. 

Zou er een Nederlandse of andere Europese leider of politicus zijn die dit aandurft? 

Zwaarden en messen

“In de radiostudio bleven de ‘concentratiekampen’ van Maarten van Rossem onweersproken. Geen van de andere gasten stelde zelfs een vraag. Het wezen en de omvang van de Holocaust verdwijnt uit ons geheugen. Wat overblijft is een perverse manier om je punt te maken.” De laatste zinnen uit de column van Roderick Veelo bij RTLZ. In zijn column een hele reeks uitspraken van mensen die iemand vergelijken met Hitler of iets met de holocaust. Terecht merkt Veelo op dat vergelijkingen met Hitler of de Holocaust om je punt te maken een zwaktebod is. Alleen valt hij niet in de kuil die hij voor anderen graaft? 

the-suicide-of-ajax-the-great-etrurian-red-figured-calyx-krater-ca-400e28093350-bc-said-to-be-from-vulci

Illustratie: erevoktonos.blogspot.com

Waarom? Daarvoor moeten we terug naar het begin van zijn betoog. “‘Concentratiekampen’ noemde Maarten van Rossem ze op Radio 1. De opvangcentra voor Afrikaanse migranten, zoals ze staan in de plannen van de Europese Unie. De ingelaste vergadering in Brussel afgelopen zondag als de Wannseeconferentie van 1942. Juncker als Heydrich, Merkel als Eichmann, Macron als Hofmann, de nieuwe Italiaanse premier Conte als Klopfer, Rutte als Meyer, de opvangcentra als eindoplossing voor het migratievraagstuk.”

Van Rossum begint zijn verhaal met de ‘ontschepingsplatforms’ of allerlei andere namen die er worden gebruikt concentratiekampen te noemen en geeft vervolgens zijn heldere analyse van wat er fout is gegaan en gaat met het Europese migratiebeleid. Zoals ik al eerder schreef, is het fenomeen ‘concentratiekamp’ niet nieuw en zeker geen uitvinding van Hitler-Duitsland. Die ‘platforms’, of hoe ze ook worden genoemd, zijn bedoeld om migranten en vluchtelingen bijeen te brengen. Een ander woord voor bijeenbrengen is concentreren. Daar is de benaming concentratiekamp een juiste voor. Van Rossum legt in zijn betoog geen enkel verband met Hitler of de Holocaust.

Dat doet Veelo wel: Brussel is Wannsee, Juncker is Heydrich, Merkel is Eichmann enzovoorts. Legt Veelo zo Van Rossum een vergelijking in de mond die hij niet maakt? Valt Veelo niet in zijn eigen zwaard door ‘Hitler en de Holocaust’ te gebruiken om zijn punt te maken en Van Rossum een mes in de rug te steken? 

‘Ben ik in beeld?’

Als politicus van tegenwoordig moet je je best doen om gezien en gehoord te worden. Blijf je ongezien dan loop je het risico dat je partij je niet meer op een verkiesbare plaats zet.Gezien worden dat kan door het   stellen van vragen. Er zijn kamerleden die daar kampioen in zijn. Die kijken ’s avonds naar bijvoorbeeld een documentaire, een achtergrondreportage of naar de Pauwen en Jinekken. Horen ze daar iemand met verontwaardiging over spreken, dan kan de minister van het betreffende onderwerp de volgende dag een serie kamervragen tegemoet zien. Die gaan dan weer vergezeld van een persbericht in de hoop dat de media er kond van doen dat het betreffende kamerlid vragen heeft gesteld.

hekking

Illustratie: YouTube

Een andere manier is door ‘harde’ of strenge maatregelen voor te stellen om ongewenst gedrag te voorkomen. Tegenwoordig schijnen harde maatregelen tegen vluchtelingen of migranten het ook goed te doen. Mooi voorbeeld hiervan is VVD-Kamerlid Bente Becker. Bij TPO is een filmpje van een interview met haar te zien waarin ze de onwillige migrant streng toespreekt. Ze ‘scoort’ hiermee zowel op het punt van ongewenst gedrag als op maatregelen tegen migranten.

“Ik wil dat meedoen nog maar de enige optie is voor mensen. Dus dat ze de taal moeten leren, dat ze moeten werken. Dat dit ook normaal is vanaf dag één en dat er ook consequenties zijn als ze dat niet doen.” In het gesprek meldt Becker dat haar partij en het CDA gaan voorstellen nog een ‘extra consequentie toe te voegen’. Welke? “Dat mensen pas mogen stemmen in hun gemeente als ze daadwerkelijk hebben laten zien dat ze willen inburgeren.”  Je mag aan gemeenteraadsverkiezingen meedoen als je 18 jaar of ouder bent, in een gemeente woont en je: “de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een ander land  van de EU (hebt). Of (…) een geldige verblijfsvergunning (hebt) en (je) verblijft  minimaal 5 jaar legaal in Nederland.” Je inburgeringsexamen moet je binnen drie jaar halen.

Belangrijker. Hoe laat je voldoende zien dat je ‘wilt inburgeren’? Wie bepaalt wat voldoende is en wat niet? Zoals de Kamerleden ook weten, is iedereen die zich in Nederland bevindt voor de wet gelijk. Wat stelt Becker voor te doen met Nederlandse staatsburgers die op eenzelfde punt ‘onvoldoende’ meedoen?  Wordt hen ook het stemrecht voor de gemeenteraad ontnomen? Of moeten die maar ‘op pleuren’ om premier Rutte aan te halen.

‘Wij, zij en antisemitisme’

Migranten, islam en antisemitisme, met die woorden begon een prikker een dikke week geleden. Nu begin ik er weer mee. De aanleiding: het door Hans Wansink geschreven Commentaar in de Volkskrant. Volgens Wansink worden joden: “Overal in Europa (…) geconfronteerd met haat, geweld, intimidatie en vijandigheid.” En: (manifesteert) Het antisemitisme (…) zich in Europa in allerlei varianten.” Dat kan, aldus Wansink: “niet los worden gezien van de immigratie uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Moslims zijn sterk oververtegenwoordigd bij geweld tegen Joden.” En dan in het bijzonder het salafisme, want: “de verderfelijke rol van het salafisme bij het ontwikkelen van vijandbeelden, mag niet worden weggemoffeld.” Een duidelijk betoog. Maar … 

identiteit

Illustratie: Pixabay

Zoals Wanssink aangeeft zijn er meer ‘bronnen’ van antisemitisme” “Op sociale media verspreiden radicalen uit extreemlinkse en extreemrechtse hoek de klassieke complottheorie dat een Joodse elite wereldwijd aan de touwtjes trekt.” Die worden met het stoppen van het salafisme niet van een weerwoord voorzien. Volgens Wansink wordt: “ De populariteit van antisemitische complottheorieën (…) wel in verband gebracht met de behoefte zondebokken te zoeken in tijden van maatschappelijke polarisatie, economische stagnatie en identiteitspolitiek.” Zouden we de oorzaak van het oplaaiende antisemitisme net als van die maatschappelijke polarisatie, niet veeleer moeten zoeken bij die ‘identiteitspolitiek’? 

Bij het benadrukken van een ‘wij’ die automatisch ook een ‘zij’ creëert die er niet bijhoort. Bij politici die maar blijven hameren op het ‘joods-christelijke’ van ‘onze samenleving’? Leidt dat hameren niet ertoe dat er mensen zijn die daar niet bijhoren en nooit bij kunnen horen? Mensen die vervolgens een ‘eigen identiteit’ opgedrongen krijgen? Een identiteit die vooral wordt gedefinieerd ten opzicht van die ‘wij’?

Zou het kunnen dat mensen zich, als er maar lang genoeg op die opgedrongen identiteit wordt gehamerd, ook met die identiteit gaan identificeren en die identiteit versterkt gaan uitdragen? Sterker nog, dat ‘zij’ die vervolgens trots gaan uitdragen en zich gaan afzetten tegen de ‘wij’? Dat zij die ‘joods-christelijke wij’ naar beneden halen, stigmatiseren en zelfs gaan discrimineren? Zou dat niet een van de oorzaken van het oplaaiende antisemitisme kunnen zijn? 

Moslims, knikkers, wetenschap en profetie

Migranten, islam, antisemitisme, woorden die vaak in combinatie voorkomen. Zo ook in een artikel van Robert Bor bij Opiniez. Bor: “Als je weet hoe mensen in moslimlanden over Joden denken, dan heb je een goed beeld welke overtuigingen men meeneemt van het thuisland naar het gastland.” Wat Bor zegt lijkt op het eerste gezicht logisch. Als je een pot met 1.000 knikkers hebt waarvan er 40% zwart en 60% wit zijn en ze zijn goed gemengd, dan zal een willekeurige greep uit de pot ongeveer 40% zwarte knikkers bevatten. Zou dat ook opgaan voor mensen?

marbles-3275438_960_720

Illustratie: Pixabay

Is het per definitie zo dat een deelverzameling (de vluchtelingen) dezelfde overtuigingen meenemen dan de totale verzameling (het thuisland) waaruit ze wordt gehaald? Wat als er regionale of culturele verschillen in opvattingen zijn en vluchtelingen vooral uit een specifieke regio of cultuur komen? Wat als met name de mensen die gruwen van antisemitisme vluchten? Een land met mensen en opvattingen is niet te vergelijken met een pot levenloze knikkers. 

Bor reageert op een rapport waaraan onder andere de Leidse hoogleraar migratiegeschiedenis Leo Lucassen heeft meegewerkt. Lucassen ziet dat anders  en concludeert dat de huidige islamitische vluchtelingen niet de oorzaak zijn van de vermeende toename van antisemitisme. Bor hierover: “Voor degenen die gehoopt hadden dat de sociale wetenschappen op klip en klare wijze nu eindelijk hebben aangetoond hoe het echt zit, zal dit rapport een teleurstelling zijn.” Wetenschap die ‘klip en klaar’ aantoont hoe het echt zit en dan vooral sociale wetenschappen? Wetenschap als een soort god, die zekerheid geeft?

Wetenschap levert kennis, laat licht schijnen op zaken, maar zekerheid? Kan de wetenschapper en vooral een sociale wetenschapper, die bieden? Als wetenschap ‘klip en klaar’ zou aantonen hoe iets zit, als ze zekerheid zou geven, dan zou ze zich niet ontwikkelen. Dan zou de uitdrukking ‘voortschrijdend inzicht’ niet bestaan. Vooral in de sociale wetenschappen beïnvloedt het beweerde het onderzochte, heb je te maken met zichzelf bevestigende en ontkennende beweringen en uitspraken.

De enige zekerheid die een wetenschapper, zeker een sociale wetenschapper, kan geven is dat niets zeker is. Beweert de wetenschapper andere zekerheid te geven, dan is het een ‘profeet’ en moet je met ‘profeten’ niet uitkijken? 

Rijkaardweg of Pônniewaeg

In mijn geboorteplaats fietste ik vroeger door de Jan Verschurensingel, over het Professor Jansenplein en allerlei andere straten vernoemd naar een pastoor of kapelaan uit vroeger jaren. Al die namen zeiden me niets, behalve dan dat wat het bordje vermeldde: pastoor in Velden van … tot …. Later bleek dat een van die namen, professor Jansen, nog een voorvader van me was. Nu loop ik door Venlo over het Mgr Nolensplein, in de volksmond het Gaasplein, omdat er vroeger een gasfabriek (zie foto) stond en over de Deken van Oppensingel ook wel bekend als de Pônniewaeg waarvan de geschiedenis wordt bezongen in het liedje Merieke en zienen Huzaar. Vanwaar deze tocht door mijn verleden en heden?

Gaasplein

Foto: SeniorPlaza

D66 Rotterdam, nu nog in coalitie met Leefbaar Rotterdam maar straks natuurlijk niet meer, wil geen straten meer vernoemen naar ‘witte mannen’. De PvdA in onze hoofdstad is het hier helemaal mee eens en wil straatnamen naar migranten vernoemen. Volgens raadslid Sofyan Mbarki is ‘een betere afspiegeling van de diversiteit van Amsterdam’ hierbij het devies.” Dit lees ik in een korte bijdrage van Ewout Klei bij Jalta. Bij het artikel zelfs een tweet van iemand die Nijmegen als goed voorbeeld geeft: straten vernoemd naar vooraanstaande mensen uit de Indische gemeenschap. Ondanks de manier waarop de discussie wordt gevoerd, voelt Klei er wel wat voor: “Migranten en hun afstammelingen moeten zich ook thuis kunnen voelen in Nederland. Het is immers ook hun land.” En daarom: “Dus graag een Donald Jones park, een Anil Ramdas boulevard en uiteraard een Ruud Gullitlaan en een Frank Rijkaardweg,” aldus Klei. Inderdaad moet iedereen zich in dit land thuisvoelen en als straatnamen voor Rijkaard, Gullit, Ramdas en anderen daaraan bijdragen, waarom niet?

Ja, waarom niet? Tegenover de straten van al die ‘oude blanke Nederlanders’ zetten we straten van ‘gekleurde wat minder oude Nederlanders’, ter compensatie en evenwicht. Misschien niet omdat er juist nu zo’n discussie is ontstaan over straatnamen van mensen die honderd jaar geleden werden toegejuicht en nu worden verguisd? Een Heutszplein, Witte de Withstraat of een Coentunnel, roepen tegenwoordig heftige reacties op en er wordt zelfs gepleit om er andere namen aan te geven. Zou dat niet ook met mensen kunnen gebeuren waarnaar we nu straten vernoemen? Neem Gullit, een geweldige voetballer, maar als trainer wel actief in Grozny bij de club van de omstreden Ramzan Kadirov. Nu al een vlekje en wat als we voetbal in de toekomst verwerpelijk gaan vinden? Wie garandeert ons dat die ‘helden van nu’ over een paar generaties niet ook van hun sokkel vallen?

Zouden we niet af moeten zien van het vernoemen van straten en pleinen naar personen?  Liever de Pônniewaeg dan de Rijkaardweg!

Eskimo’s en rechten

“Je ziet dat er in Nederland behoorlijke hoeveelheden migranten binnenkomen. Iets aan mijn gevoel van rechtvaardigheid zegt: dat klopt niet. Het is bij de ­es­kimo’s ondenkbaar dat daar een bevolkingsgroep binnenkomt die gaat claimen dat zij dezelfde rechten hebben als de mensen die er al duizenden jaren wonen.”  Een ‘bijzondere’ uitspraak van ene Albert in een artikel bij Elsevier over ‘alternatief rechts’ in Nederland, over Erkenbrand een clubje waarvan de leden er om het neutraal uit te drukken ‘bijzondere ideeën op na houden. Laten we deze ‘bijzondere’ uitspraak eens onder de loep nemen.

Inuit

Foto: Wikimedia Commons

De meeste eskimo’s wonen op een plek waar niet veel mensen willen wonen. De klimatologische omstandigheden zijn, laten we het mild uitdrukken, niet de meest prettige die je op deze aarde kunt aantreffen. Dit terzijde. Als Albert zich ietsjes meer had verdiept in de geschiedenis van de Eskimo’s of liever Inuit zoals ze zich in Canada en Groenland noemen, dan had hij ontdekt dat het net even iets anders ligt. Dan had hij ‘ontdekt’ dat de Inuit inderdaad al duizenden jaren in de Poolstreken wonen. Net zoals het Amerikaanse continent werd bevolkt door Sioux, Dakota, de Irokezen, de Mohiingan en vele andere volkeren.

Als hij een beetje meer van de historie zou weten, dan zou hij ontdekken dat deze volkeren nu een marginale positie innemen in de landen waar ze wonen. Dan zou hij weten dat de laatste der Mohiingan in de film werd gespeeld door de Engels-Ierse acteur Daniel Day-Lewis. De laatste omdat dit volk is uitgestorven, of moeten we zeggen uitgemoord door de komst van West-Europeanen naar het continent wat nu Amerika heet.

Dan zou hij weten dat de overblijvers van deze volkeren, net als Inuit blij moeten zijn dat ze nog ‘rechten’ hebben. Wellicht zou hij dan hebben gehoord van de Indian Removal Act uit 1830. Een wet uit de koker van president Andrew Jackson. Een wet die de Cherokee van hun traditionele land verdreef en hen verplichtte om te verhuizen naar wat nu Oklahoma heet. Dan zou hij hebben gelezen dat deze ‘verhuizing’ de Trail of Tears wordt genoemd. Het ‘tranenspoor’ dat leidde tot de dood van 4.000 van de 15.000 Cherokee. Dan zou hij hebben gehoord van Wounded Knee, al was het maar via het lied van Redbone.

Dan zou hij weten dat de Inuit en de overblijvers van die andere oude volkeren alleen maar hebben moeten slikken. Dat ze nog steeds moeten ‘slikken’. De huidige president Trump heeft pas besloten om ze nog wat verder te beperken in hun rechten. Dit omdat de ‘belangen’ van de olie-industrie zwaarder wegen. Dat degenen die niet slikten, ‘stikten’ of beter gezegd werden verdreven of vermoord zoals de Cherokee’s. Dan zou hij weten dat hun rechten met voeten zijn getreden door een ‘behoorlijke hoeveelheid migranten’ die binnenkwamen. Sterker nog, die hen vaak niet eens als mens zagen.