Verkiezingen: wat inzichten

Op woensdag 22 november 2023 mag Nederland weer naar de stembus. Dit omdat toenmalig VVD-leider en premier Mark Rutte de stekker uit zijn kabinet trok omdat hij geen voor hem bevredigende asieldeal binnen het kabinet kon bereiken. De afgelopen week presenteerden verschillende partijen hun verkiezingsprogramma’s. Anderen zullen snel volgen en dan barst de campagne in volle hevigheid los Rutte’s partij en zijn opvolger Dilan Yeşilgöz-Zegerius hopen dat ‘asiel’ het thema wordt. Weer andere gaan voor ‘bestaanszekerheid’. Twee totaal verschillende onderwerpen. Of toch niet?

Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap. Om Liberté, egalité, fraternité de lijfspreuk van Frankrijk en trouwens ook van Haïti, De spreuk is gemunt tijdens de Franse revolutie. Naar het schijnt was Maximilian Robespierre de eerste die deze woorden uitsprak. Een bijzondere persoon deze Robespierre. “Robespierre is een van de meest bediscussieerde en minst begrepen mannen van de moderne tijd. Mensen die gewend zijn aan stabiele omstandigheden doen hem huiverend af als een bloeddorstige fanaticus, dictator en demagoog. Anderen beschouwen hem als een idealist, een visionair en een vurige patriot wiens doelen en idealen op zijn minst openlijk democratisch waren. Allen zijn het eens over zijn persoonlijke eerlijkheid en integriteit en zijn revolutionaire ijver.[1]” Robespierre was een belangrijke architect achter de periode in de revolutie die de Terreur wordt genoemd. Doel van die Terreur was: “om anarchie, burgertwisten en contrarevolutie in eigen land de kop in te drukken en de oorlog te winnen door een grote nationale mobilisatie van het volk en de middelen van het land.[2] Dit allemaal om het land klaar te maken voor de democratie van het gewone volk.

De terreur bestond eruit om tegenstanders van de revolutie op te sporen en te elimineren. In die periode maakte de guillotine overuren. Een programma waaraan Lenin een voorbeeld nam na de Oktoberrevolutie in Rusland en waarmee hij op zijn manier invulling gaf aan het begrip ‘dictatuur van het proletariaat’ van Marx en Engels maar dat zij niet verder uitwerkten. Stalin deed het daarna nog eens ‘dunnetjes’ over met zijn ‘grote zuiveringen’. Een periode van dictatuur en terreur als tussenstap. Alleen, en dat lijkt eigen aan dergelijke tussenstappen, werd niet duidelijk geformuleerd wanneer die tussenstap succesvol zou zijn en kon worden beëindigd. Dus wanneer het land gereed was voor de democratie van het gewone volk. Een periode van onzekerheid want je kon zomaar worden beschuldigd van het zijn van ‘tegenstander van de revolutie’ en dus in aanmerking komen voor amputatie van je hoofd.  Zo at deze revolutie, net als de Russische, ook haar kinderen op. Robespierre werd uiteindelijk ook opgegeten nadat de periode van de Terreur aan haar einde kwam.

De drie woorden werden pas veel later de Franse lijfspreuk. De gewelddadige oorsprong van de spreuk en de afkeer van alles wat ‘revolutionair’ was na de nederlaag van Napoleon I, zal er zeker aan hebben bijgedragen dat de spreuk meer dan dertig jaar in een verdomhoekje zat. Pas twee revoluties later, tijdens de revolutie van 1848, werd het de Franse nationale spreuk. Het was er de overwinnaars van Napoleon alles aan gelegen om de ruim 25 jaar revolutionair Frankrijk te vergeten en liefst uit de geschiedenis te verwijderen. De revoluties van 1830 en 1848 zijn er een bewijs van dat die poging mislukte.

Tot zover. Nu naar het eerste van de drie begrippen: vrijheid. De filosoof Isaiah Berlin weidde zijn inaugurale rede aan een uiteenzetting van het begrip vrijheid. Hij onderscheidt, om de titel van de rede aan te halen  Twee opvattingen over vrijheid.  Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.[3]  Een ‘negatieve’ en een ‘positieve’ opvatting.

Negatieve vrijheid wordt door Berlin omschreven als: “Gewoonlijk wordt gezegd dat ik vrij ben in die mate waarin geen mens of instantie van mensen zich met mijn handelen bemoeit,[4]” de afwezigheid van dwang. Positieve vrijheid, die: “spruit voort uit de wens van het individu om meester over zichzelf te zijn,[5] een welbewust besluit tot handelen.

Wie een samenleving wil die is gebaseerd op volledige negatieve vrijheid, moet zich realiseren dat die negatieve vrijheid dan ook voor anderen geldt. Die genieten dan dezelfde vrijheid om te kunnen doen wat ze willen en daar kun jij wel eens last van hebben. Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking: “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.[6] ‘Jurisdictie van de maatschappij’ is een mooie manier om te zeggen dat een overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens naar wat voorbeelden kijken.  Roken in de publieke ruimte. Behoort dit tot het domein waarbinnen iedereen zijn gang kan gaan? Dat je mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt zouden mogen worden. Zo’n keuze is een voorbeeld van positieve vrijheid. Betekent dit dan automatisch dat je overal mag roken? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen en dus de negatieve vrijheid van de roker beperken. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen.

Een tweede voorbeeld: maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Het beperken van de ‘negatieve vrijheid’ om op dit gebied te doen en laten wat iemand wil, kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de schade van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Zelfs de meest vergaande beperking van de negatieve vrijheid om op dit gebied te doen en laten  wat je wilt, het verbieden van alle behalve de natuurlijke uitstoot, behoort tot de mogelijkheden. Het verbieden van natuurlijke uitstoot kan niet omdat hiermee alle dierlijk leven en dus ook dat van ons mensen, onmogelijk wordt.

Nu kun je denken, wat een theoretisch geneuzel op de vierkante centimeter. Dat geneuzel ligt in de Verenigde Staten ten grondslag aan alle discussies over een verplichte ziektekostenverzekering in het algemeen en Obamacare in het bijzonder. Amerika kent een grote groep mensen die niets van de overheid moeten hebben. Mensen die liefst geen overheid en dus maximale negatieve vrijheid zouden hebben. Deze mensen zijn niet tegen een ziektekostenverzekering, maar wel tegen het verplichtende karakter ervan. Dat is voor hen een te grote aanslag op hun vrijheid. Zij willen zelf bepalen of en zo ja welke ziektekostenverzekering zij nemen. Nu kennen de VS ook een grote groep mensen die zich graag willen verzekeren tegen ziekte maar die de premie niet kan betalen of die iets markeert waardoor geen verzekeraar ze als klant wil. Die groep zou zijn geholpen met een betaalbare verplichte ziektekostenverzekering. Die zou hun positieve vrijheid vergroten. Negatieve of positieve vrijheid, beiden kunnen grote invloed hebben op ons leven. Zo zijn veel overheidsmaatregelen die de negatieve vrijheid verkleinen gericht op het vergroten van de positieve vrijheid. Neem de AOW en de andere sociale wetgeving die bestaanszekerheid bieden. Die beperken de negatieve vrijheid omdat ze beslag leggen op een deel van iemands inkomen. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen.

Bijzonder zijn maatregelen zoals het bij de PVV en de Fvd populaire boerkaverbod. Een boerka beperkt de drager in haar mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Dus dat het haar positieve vrijheid op werk vergroot. Een vrijwillig boerkadraagster zal daar met recht en reden tegenin kunnen brengen dat haar positieve vrijheid, haar wens om ‘meester over zichzelf te zijn’wordt beperkt.  Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Dan is een verbod toch een oplossing? Als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Bijzonder hierbij is dat vooral partijen die voor een zo groot mogelijke, vooral negatieve vrijheid zijn, de PVV en de FvD, voor een boerkaverbod zijn.

Ook bij het asielvraagstuk staat vrijheid centraal. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude Sovjetregime met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid, maar ook een land met geen of minimale negatieve vrijheid is geen pretje. Maar tussen geen en maximale positieve en of negatieve vrijheid zitten hele werelden.  De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen binnen en tussen de twee vormen van vrijheid. Ontbreekt dat evenwicht dan kan dat een reden zijn om elders je geluk te beproeven. Daarmee zijn we bij migratie en asielvraagstuk. Geen asielzoekers opvangen betekent dat we mensen in negatieve onvrijheid vastzetten. Economische migratie moeilijker maken betekent dat we mensen de kans ontzeggen om  te ‘worden wat ze willen’.

Via die economische migratie komen we weer bij bestaanszekerheid. Dat ‘willen worden’ van deze migranten kan wel een belemmering zijn om ‘te worden wat je wilt’ voor de Nederlander. Dus de bestaanszekerheid beperken. Een strijd tussen ‘hun’ en ‘onze’ bestaanszekerheid? Dat is een manier om ernaar te kijken. In plaats van dit als een strijd te zien, kun je ook de nadruk leggen op waar beide zijden zich zorgen om maken: de bestaanszekerheid. Via eerlijke handel en dus eerlijke prijzen waar ‘hen’ in hun eigen land een redelijk zeker bestaan geeft, kunnen we ervoor zorgen dat het ‘hier’ geen strijd wordt. Daarmee zijn we bij economische beleid aanbeland en de keuzes die we daar kunnen en moeten maken.

Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.


[1] Palmer en Colton, A History of the Modern World zesde editie, pagina 375-376, eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 376, eigen vertaling 

[3] Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, kaft van de uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken

[4] Idem, pagina 12

[5] Idem, pagina 25

[6] John Stuart Mill, Over vrijheid, pagina127

2 gedachtes over “Verkiezingen: wat inzichten

  1. Pingback: Verkiezingen: wat inzichten deel 2 – Ballonnendoorprikker

  2. Pingback: Verkiezingen: wat inzichten deel 3 – Ballonnendoorprikker

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.