Erfelijk vluchtelingschap

“Historici zeggen graag dat wie zijn geschiedenis niet kent, gedoemd is deze te herhalen. In het Midden-Oosten is het eerder omgekeerd: daar zouden alle partijen gebaat zijn bij totaal historisch geheugenverlies.” Met die woorden eindigt een artikel van Arnout Jaspers bij Wynia’s Week. Jaspers windt zich erover op dat er grote woorden worden gebruikt zoals ‘genocide op de Palestijnen’ terwijl de Palestijnse bevolking tijdens al die conflicten alleen maar is gegroeid. Hij verbaast zich vooral over  het ‘erfelijk vluchtelingschap’ want dat  suggereert het recht op terugkeer en dat is: “na al die jaren (…) een dolzinnige eis, louter bedoeld om elke geweldloze oplossing onmogelijk te maken.” Dat ‘erfelijk vluchtelingschap’ is echter niet zo vreemd als Jaspers het doet voorkomen.

Eerst even Jaspers betoog. Palestijnen hebben “een in de wereld uniek privilege (…): erfelijk vluchtelingschap. Alle nakomelingen van degenen die in 1948 gevlucht zijn (de zogeheten Nakba), kunnen zich ook laten registreren als vluchteling. Je kunt zelfs door adoptie vluchteling worden. Dat erfelijk vluchtelingschap houdt nooit op: het zet zich van kinderen op kleinkinderen op achterkleinkinderen voort.”  Dat ‘erfelijk vluchtelingschap: “heeft een uiterst kwalijke consequentie: het pseudo-legitimeert ‘het recht op terugkeer’. Palestijnse jongeren van zestien, zeventien jaar eisen, desnoods met geweld, het land op waarvan hun grootouders of overgrootouders vijfenzeventig jaar geleden gevlucht zijn.”  Inderdaad hebben de Palestijnse vluchtelingen een unieke status gebaseerd op VN resolutie 302 van december 1949. Andere vluchtelingen, zoals de recente Oekraïense kunnen zich niet beroepen op zo’n unieke status. Van waar die ongelijkheid?

Die unieke status is een gevolg van de bijzondere verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties voor die Palestijnse vluchtelingen. Voor die verantwoordelijkheid moeten we terug naar het einde van de negentiende eeuw. ‘Maar toen bestond de VN toch nog niet?’  Inderdaad die bestond toen nog niet en zelfs haar voorloper de Volkerenbond liet nog een decennium of drie op zich wachten. Toch moeten we, om die bijzondere situatie goed te begrijpen, terug naar het einde van de negentiende eeuw. Naar het boek Der Judenstaat van Theodor Herzl dat in 1896 wordt gepubliceerd en de zionistische beweging die hij vervolgens opricht. Herzl zag ‘een eigen staat’ als enige oplossing voor de eind negentiende eeuw weer oplaaiende haat tegen joden. En waar moest die staat komen? Herzl noemde er twee: Argentinië en Palestina. Zijn betoog vond bij menig prominent Europese politicus een luisterend en gewillig oor. Een ‘oor’ dat enkele andere mogelijke locaties voor die Joodse staat voorstelden zoals Suriname. De voorkeur van het Zionistische Congres ging om religieuze redenen, uiteindelijk uit naar Palestina. Dit op aandringen van Oost- Europese joden die in die tijd het meeste te lijden hadden onder jodenhaat.

Nu maakte Palestina al sinds het sultanaat van Selim I in het begin van de zestiende eeuw deel uit van het Ottomaanse Rijk. Een groot rijk waarin vele volkeren woonden dat op godsdienstig gebied redelijk tolerant was maar waar de islam de dominante godsdienst was. De sultan was naast sultan ook kalief, de leider van de islam. Die tolerantie blijkt uit het feit dat onderdrukte joden uit verschillende delen van Europa een veilig toevluchtsoord in het rijk vonden. Voor wie meer wil weten over het Ottomaanse Rijk kan ik het boek De Ottomanen. Khans, Keizers en Kaliefen van Marc David Baer aanbevelen. Er werd dus gesproken over een gebied waarover men niets te zeggen had en aan de inwoners waarvan men niets had gevraagd. Die inwoners waren overwegend islamiet met minderheden van verschillend christelijk pluimage en joden. Groepen die al eeuwen redelijk vreedzaam met elkaar samenleefden. Dat wil niet zeggen dat er niet af en toe conflicten waren en er bloed vloeide. Conflicten waarvan ook de joodse minderheid slachtoffer was.

Dit eens machtige rijk was, eind negentiende eeuw echter al zo’n 150 jaar in verval. De Ottomanen kozen in de Eerste Wereldoorlog de kant van de As-mogendheden (Duitsland, het Oostenrijks Hongaarse Rijk en hun bondgenoten. Frankrijk, Engeland en Rusland, de drie geallieerde mogendheden, waren al veel langer om verschillende redenen geïnteresseerd in stukken van het Ottomaanse Rijk. Redenen die met elkaar botsten maar die in deze oorlog even samenkwamen onder de vlag van ‘de vijand van mijn vijand’. Een vlag die gedurende de geschiedenis voor veel ellende heeft gezorgd. De drie mogendheden brachten de oorlog met meer en minder succes naar het Ottomaanse grondgebied. De door The Pogues in hun lied And the Band played  Waltzing Mathilda bezongen slag bij Gallipoli was die minder succesvolle. Een slag waar de latere Turkse leider Mustafa Kemal aan Ottomaanse kant een belangrijke heldenrol vervulde. Een van de manieren om de oorlog in hun voordeel te beslissen, was het beloven van zaken aan groepen. Zo boden de Britten de Arabieren zelfbeschikking als ze in opstand kwamen tegen de Ottomanen. Om zich te verzekeren van de steun van de joden, schreef minister  Arthur Balfour op 2 november 1917 een brief: “ Zijne Majesteits Regering staat positief tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, en zal zich tot het uiterste inspannen om de verwezenlijking van dit doel te vergemakkelijken, met dien verstande dat niets zal worden gedaan dat afbreuk kan doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande niet-joodse gemeenschappen in Palestina, of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten. De brief was gericht aan een van de zionistische leiders Walter Rottschild. Op het moment van schrijven was Palestina nog steeds Ottomaans.

Dat veranderde in 1918 toen de Egyptische expeditie macht van het Britse Rijk samen met Arabische opstandelingen de Ottomanen verdreven. De Arabieren die de beloofde zelfbeschikking verwachtten, kwamen in Palestina bedrogen uit. Die zelfbeschikking zou er wellicht in de toekomst komen maar vooraleerst maakten de Britten er de dienst uit. Die ‘dienst’ werd in 1922 geformaliseerd met het verdrag van Sèvres, het vredesverdrag tussen het Ottomaanse Rijk en de geallieerden. Met dat verdrag tekenden de Ottomanen uiteindelijk hun doodvonnis en ontstond Turkije onder leiding van Mustafa Kemal. Het verdrag verdeelde het Arabische deel van het Ottomaanse Rijk onder tussen de Britten en de Fransen. Dit zoals beide mogendheden met het Sykes-Picot verdrag overeen waren gekomen. De laatsten kregen de gebieden die we nu Libanon en Syrië noemen in Mandaat. De eersten Palestina en Irak. Het gebied Palestina werd hierbij gesplitst in Palestina (het, huidige Israël inclusief de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever) en Trans-Jordanië (grofweg het huidige Jordanië). De Volkerenbond bekrachtigde dit met mandaatverdragen. Het Britse mandaatverdrag voor Palestina bevatte in de preambule de volgende passage: “Overwegende dat de belangrijkste geallieerde mogendheden eveneens zijn overeengekomen dat het Mandaat verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de verklaring die oorspronkelijk op 2 november 1917 door de regering van Zijne Britse Majesteit is afgelegd en door voornoemde mogendheden is aangenomen ten gunste van de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, met dien verstande dat niets mag worden ondernomen dat afbreuk zou kunnen doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van bestaande niet-joodse  gemeenschappen in Palestina of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten.”  Die opdracht werd vastgelegd in het tweede artikel dat de Britten de opdracht gaf om: “het land onder zodanige politieke, bestuurlijke en economische omstandigheden te brengen dat de vestiging van het joodse nationale tehuis, zoals vastgelegd in de preambule, en de ontwikkeling van zelfbesturende instellingen verzekerd zijn, en tevens de burgerlijke en religieuze rechten van alle inwoners van Palestina, ongeacht ras of godsdienst, te waarborgen.[1]

In het mandaatgebied Palestina vestigden zicht na de Eerste Wereldoorlog steeds meer joden. Dit aangemoedigd door de tekst in het mandaatverdrag. Die kwamen daarna in steeds grotere getalen en dat leidde tot steeds meer frictie met de er wonende bevolking. Niet vreemd want die frictie zien we ook in Europa met de komst van migranten. Zeker als die migranten jouw land zien als het hunne en dus jou als een lastige bijkomstigheid. En dat was de manier waarop de nieuwkomers, zionisten, naar de wereld keken. Dit leidde al snel, in 1920, tot  botsingen en de eerste doden en gewonden. Die botsingen leidden tot de oprichting van zionistische paramilitaire organisaties zoals de Hagana en Arabische protest- en verzetsbewegingen. De Hagana werd in eerste instantie opgericht om de joden te beschermen tegen Arabisch geweld want daarvan was sprake. De Hagana werd na 1948 de ruggengraat van het Israëlische leger. De frustratie en druk over de steeds toenemende migratie van joden naar Palestina en de gevoelde voorkeurshandeling van joden door het Britse bestuur, leidde tot steeds meer frustratie bij de Palestijnen.

Enige voorkeur voor de joodse zaak was de Britten niet vreemd. De eerste handeling van de eerste civiele bestuurder van Palestina was het wijzigen van het landeigendomsrecht. Dat was traditioneel in handen van het collectief, de uitgebreide familie, de clan of het dorp en werd omgezet naar privé eigendom. Dit maakte het voor de joodse migranten makkelijker om grond te verwerven. makkelijker om grond in eigendom te verkrijgen. De wet maakte het mogelijk om onbebouwd (woning en landbouw) land in bezit te krijgen door er te gaan wonen en er iets te gaan verbouwen. Het ging verder. De Britten stelden een Wetgevende Raad in die hen moest adviseren. De leden van die raad werden via verkiezingen benoemd. De raad zou worden bezet door acht Arabische moslims, twee christelijke Arabieren, twee joden en tien door de Hoge Commissaris, het Britse bestuur, benoemde leden. De Arabieren boycotte deze verkiezingen omdat zij, slechts 45% van de zetels kregen terwijl ze 88% van de bevolking uitmaakten. De voorkeur bleek ook uit het gegeven dat Britten de Hagana ging trainen. Zij leerden de Hagana moderne gevechtstechnieken en effectieve strafmaatregelen tegen mensen die zich verzetten.

Daarmee komen we in het jaar 1936. In dat jaar organiseerde een Arabische groep een algemene staking in Jaffa en Nabloes. Een staking met drie eisen: stopzetting van de joodse migratie, een verbod op de verkoop van gronden aan joden en de instelling van een representatieve regering. Die staking liep uit in gewelddadigheden en een opstand  toen de Britse politie het vuur opende op de protesterende Arabieren.  In de drie jaar durende opstand maakten de Britten gebruik van het door hen getrainde Hagana bij het neerslaan van de opstand. Uiteindelijk stuurden de Britten 20.000 soldaten om een einde te maken aan de opstand. De manier waarop Israël nu in Gaza en eigenlijk al jaren tegen de Palestijnen optreedt, is een voorzetting van de manier waarop de Britten met verzet en dan vooral van Arabische kant, in Palestina omgingen, namelijk het collectief straffen. Collectief straffen door het opleggen van boetes, het in bezit nemen van vee, het vernielen van huizen en soms hele dorpen en het detineren van groepen in concentratiekampen, die vervolgens de kans liepen om gemarteld en gedood te worden. Zo werden na de Arabische opstand onder andere 5.000 huizen vernietigend, 150 Arabische leiders ter dood veroordeeld en andere leiders verbannen. Resultaat van de opstand was dat de Arabieren zonder leiders zaten en door de Britten werden ontwapend. Dit terwijl de Britten  veiligheidsafspraken maakten met het joodse leiderschap, dit van wapens voorzag en een deel van de kosten ervan voor haar rekening nam. En net zoals  nu was een veelvoud van de doden en gewonden Arabier. Nog geen 1.000 doden aan Britse en joodse kant tegen ongeveer 5.000 aan Arabische kant.

Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. Voor de zionisten was het duidelijk welke kant er gekozen moest worden: de geallieerden. De al bestaande samenwerking tussen de Britten en de joodse paramilitaire organisaties werden verstevigd en joodse strijdgroepen werden verder getraind en bewapend en vochten aan diverse fronten mee. Dit betrof zo’n 30.000 soldaten. Daarnaast vochten joden mee in de reguliere geallieerde troepen. In totaal ongeveer anderhalf miljoen. Voor de Arabieren lag dat anders. Zij herinnerden zich de beloften van een oorlog eerder en zagen hun werkelijkheid. Die twee verschilden behoorlijk van elkaar. Die waren verdeeld. Een deel had al tijdens de Arabische Opstand contact gezocht met nazi-Duitsland en zetten dat contact heimelijk voort. Een deel koos voor de geallieerde kant en vocht net als, en soms zelfs zij aan zij met, de joodse strijders tegen de Duitsers en Italianen. De rest hield zich stil en koos geen kant.

Na de overwinning op nazi-Duitsland zochten veel Europese joden een veilig heenkomen. Een grote groep wilde naar de Verenigde Staten maar ook een flink deel naar die ‘eigen staat’ in Palestina. Alleen ging dat nog niet zo makkelijk want de Britten hadden na de Arabische Opstand besloten om de joodse migratie naar Palestina te beperken tot 25.000 eenmalig, 10.000 in de eerste vijf jaar na 1939 en in de vijf jaar daarna zou migratie afhankelijk worden gemaakt van toestemming van de Arabische gemeenschap. Dit zeer tegen het zere been van het joods leiderschap in Palestina. Daarom legde de diverse joodse strijdgroepen zich toe op het naar Palestina smokkelen van zoveel mogelijk joodse vluchtelingen. Een van die ‘smokkelacties’ heeft Leon Uris geromantiseerd in het boek Exodus. Dit boek is later verfilmd. Dit boek en de film hebben het beeld van Israël en ook van de Arabieren lang bepaald. De eerste ten positieve en de tweede ten negatieve. Die verboden migratie en het Britse optreden hiertegen maakte dat de zionisten zich nu ook tegen de Britten keerden: de Joodse Opstand van 1944-1947. Vooral Irgun, een van de joodse strijdgroepen onderscheidde zich met terreurdaden. Daar waar die voor de Tweede Wereldoorlog vooral gericht waren op Arabische doelen en dan vooral Arabieren in het algemeen, waren vanaf medio 1944 ook de Britten het slachtoffer en niet alleen in Palestina. De meest bloedige was gericht tegen het dorp Deir Yassin op 8 en 9 april 1948. Een actie die vergelijkbaar is met de recente Hamasaanval. Die actie vond plaats vlak voor de vijftiende mei, de dag dat de Britten zich terugtrokken.

In 1947, het jaar vóór die terugtrekking, nam de opvolger van de Volkenbond en dus de mandaatgever, de Verenigde Naties, resolutie 181 aan. Een resolutie met een twee statenoplossing, een Joodse en aan Arabische,  die samen een economische unie zouden vormen. Jerusalem en omgeving zou door de VN worden bestuurd. De Arabische zijde zag niets in dit plan, zij wilden wat zij met goede argumenten als hun land zagen, niet verdelen en zeker geen genoegen nemen met 43% van het land terwijl ze twee derde van de bevolking besloegen. De andere zijde, het Joods Agentschap onder leiding van David Ben Goerion zag dit ook niet zitten en riep op 14 mei vlak voordat de Britten hun mandaat zouden beëindigen de onafhankelijke staat Israël uit en gaf de opdracht aan haar troepen om belangrijke gebieden te bezetten en indien nodig te vernietigen. Dit conform het hiervoor door de Hagana opgestelde plan Dalet. Het voormalige dorp Al-Tantoera is daarvan een schrijnend voorbeeld. Hiermee werd invulling gegeven aan het derde doel dat de Israëliërs zich hadden gesteld: zo min mogelijk Arabieren binnen de grenzen. De andere twee waren de oorlog overleven en als dat lukte zo ruim mogelijke veilige grenzen. De Arabieren in Palestina waren zonder leiderschap en bijna volledig ontwapend door de Britten, geen partij voor de Israëlische strijdkracht. Hulp moest van buiten komen.

Behalve de Arabische buren, erkende bijna alle landen Israël als onafhankelijke staat. Dit paste immers in het afgesproken verdelingsplan. Dat die staat in de erop volgende oorlog datzelfde verdelingsplan schond door zich een groter gebied toe te eigenen dan waarvan in het plan sprake was, leidde afgezien van de Arabische wereld, tot weinig protest. Voor de Arabische buurlanden Jordanië, Egypte, Syrië en Irak was die uitroeping van de staat Israël aanleiding om in te grijpen. Zij stuurden hun legers maar dat werd geen succes omdat de invallende troepen niet samenwerkten en niet hetzelfde nastreefden. Zo wilde Jordanië de Westelijke Jordaanoever die het dan ook veroverde en een jaar later annexeerde. Egypte bezette het zuidelijke deel van Palestina maar werd uiteindelijk overal, behalve uit de Gazastrook verdreven. De goed getrainde en door oorlog en strijd geharde en door de Britten en bewapende Israëlische troepen pakte vervolgens met geweld bijna de hele koek.

Zo’n 700.000 Arabieren wachtten niet af en ontvluchtten de nieuwe staat Israël. Een andere ongeveer even grote groep maakte de omgekeerde tocht. Die verlieten Arabische landen omdat ze vreesden voor hun veiligheid maar ook omdat ze het beter hoopten te krijgen in de nieuwe staat Israël. De Palestijnse vluchtelingen hadden geen staat waar ze naartoe konden vluchten. Die Palestijnen en hun nakomelingen waren inwoners van het VN mandaatgebied Palestina en dat verklaart de bijzondere door de VN gegarandeerde status van deze vluchtelingen. Zij zijn een verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties. Het zijn inwoners van de staat Palestina die er tot op heden nog niet is: ze zijn stateloos.  Ze zijn stateloos door niet of halfslachtig optreden van de Verenigde Naties.


[1] https://web.archive.org/web/20060518044016/http://www.mtholyoke.edu/acad/intrel/britman.htm

Terrorisme revisited

Na de gebeurtenissen in het Midden-Oosten werden woorden als ‘terroristen’ en ‘terroristische organisatie’ gebruikt.  Onze overheid, de Nationaal coördinator terrorismebestrijding (Nctb), omschrijft terrorisme als volgt: “Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.” Ook terreurdeskundige Beatrice de Graaf lijkt terrorisme en terreur te zien als afkomstig van groepen die zich met geweld tegen de samenleving afzetten. In haar DWDD college noemt zij terroristen de ‘klunzen’ en de ‘losers van de geschiedenis’. Terreur als wapen van de zwakkeren. Door terrorisme en terreur op deze manier te framen blijft een heel belangrijk aspect van terreur buiten beschouwing. Een deel dat wel eens cruciaal zou kunnen zijn bij het bestrijden van terreur en het beëindigen van het opgelaaide conflict.

Terrorisme is, volgens de Van Dale“het onder druk zetten van een regering of bevolking door daden van terreur.” Een ‘daad van terreur’ is, volgens dezelfde Van Dale: “georganiseerd politiek geweld.” Terrorisme is daarmee het onder druk zetten van een regering of bevolking door daden van georganiseerd politiek geweld. Terrorisme kan volgens deze definitie gericht zijn tegen de regering of bevolking. Volgens deze definitie is terrorisme ook georganiseerd politiek geweld van een overheid tegen haar bevolking. De overheid als terrorist? Dat klinkt vreemd in de oren. Toch is het niet zo vreemd als het klinkt.

Als we iets meer dan twee eeuwen terug gaan in de tijd dan komen we uit bij la Terreur met een hoofdletter na de Franse revolutie van 1789. De belangrijkste vertegenwoordiger van het programma dat ten grondslag lag aan de periode die nu la Terreur heet was Maximilian Robespierre en die was: “vastbesloten … om een democratische republiek tot stand te brengen die bestaat uit goede burgers en eerlijke mannen.” Om zover te komen moest men af van ‘slechte burgers’ en ‘oneerlijke mensen.” Hoe doe je dat? “Er werd een Comité van Algemene Veiligheid opgericht als een soort opperste politieke politie. De Terreur had de opdracht om de Revolutionaire Republiek te beschermen tegen haar interne vijanden en richtte zich op degenen die samenspanden tegen de Republiek en degenen die alleen maar verdacht werden van vijandige activiteiten.” En dat was een uitgebreid palet aan mensen: “De slachtoffers varieerden van Marie Antoinette en andere koningsgezinden tot de voormalige revolutionaire collega’s van de Berg, de Girondijnse leiders; en voordat het jaar 1793-1794 voorbij was, gingen enkele van de oude Jakobijnen van de Berg die het programma hadden helpen inluiden ook naar de guillotine.[1]” in totaal verloren zo’n 40.000 mensen hun hoofd en honderdduizenden werden gearresteerd en vastgehouden.

La Terreur, de naam van deze periode is uiteindelijk in de negentiende eeuw als een leenwoord vanuit het Frans in het Nederlandse woordenboek verschenen. Terreur heeft haar naam dus te danken aan geweld van de overheid tegen haar burgers. Burgers die als een bedreiging werden gezien voor de Franse republiek. De Franse revolutionaire republiek is trouwens niet de enige die zich aan dergelijke terreur heeft bezondigd. De Russische, Chinese, Iraanse en anderen deden hetzelfde. Sterker, het lijkt min of meer eigen aan revoluties dat na de omwenteling een periode van terreur volgt. Terreur als middel van de machthebbers tegen de eigen bevolking. Stalin startte in 1934 met wat we nu de ‘grote zuivering’ noemen. Die periode volgde trouwens op een terreurcampagne tegen de ‘koelakken’, de boeren. Hitler startte in dezelfde periode met iets soortgelijks. Na de Rijksdagbrand van 1933 startte hij een terreurcampagne tegen zijn gevaarlijkste vijand, de communisten. Die verdwenen in het gevang en in speciaal ervoor gebouwde concentratiekampen. Kampen die later ook werden gevuld met socialisten en andere bedreigingen voor zijn regime. Mao deed het in China zelfs twee keer, eerst tussen 1952 en 1956 toen iedereen gelijkgeschakeld werd tot ‘nieuwe mens’ en vanaf 1966 onder de vlag van de ‘Culturele revolutie’.

In de ruim tweehonderd jaar dat we het woord terreur kennen, is de dader ineens het slachtoffer geworden. Door deze bijzondere gedaantewisseling verdwijnt terreur door de overheid buiten beeld. Dit terwijl terreur door de overheid veel gevaarlijker is dan terreur door ‘klunzen en losers van de geschiedenis’. De overheid heeft immers het machtsmonopolie.

Laten we eens met de originele bril van terreur, dus met de overheid als dader, naar reacties van overheden op aanslagen kijken. Na de aanslagen van 11 september 2001 verklaarden de Verenigde Staten de oorlog aan ‘terreur’ en Nederland ging hierin mee, net als alle andere westerse landen. Artikel 5 van de NAVO trad in werking: een aanval op één is een aanval op allen. In een oorlog gelden andere regels dan in een normale samenleving. Het normale recht wordt opzij gezet. Als we kijken naar de resultaten dan zien we dat dit tot zeer veel doden heeft geleid, dat past in het frame van een oorlog. In een oorlog schakel je je tegenstander uit en heten toevallige slachtoffers ‘collateral damage’. Het heeft tot heel weinig veroordelingen door een rechter geleid. Ook dat past in het oorlogsframe, daar geldt het oorlogsrecht. En dat werd, zie het voorbeeld van de gevangenen in Guantanamo Bay, zelfs opzij geschoven. 

“Zeker.” Dat was het antwoord van demissionair premier Rutte op de vraag of Nederland Israël onvoorwaardelijk steunt. “Heel veel, heel veel onschuldige slachtoffers en ook aan Palestijnse kant zijn heel veel slachtoffers door dit vreselijke geweld van Hamas. Nederland, zoals gezegd, erkent volledig het recht van Israël om zichzelf te verdedigen. Wij roepen op om dit geweld onmiddellijk te beëindigen en wij veroordelen het geweld.”  Ook premier Rutte bedient zich hier van het oorlogsframe en gaat daarmee mee in het Israëlische frame.  

Sinds 11 september 2001 worden organisaties die verandering in een gebied nastreven te pas en te onpas beplakt met het label terroristische organisatie. Eenmaal beplakt met het label ‘terroristische organisatie’ hoeft er niet meer serieus naar de grieven te worden gekeken. Dit terwijl er goede redenen kunnen zijn waarom een groep streeft naar, om de een deel van de Nctb-defenitie van hierboven aan te halen: “maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen.” Neem de situatie van de Palestijnen in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever. Ze wonen er maar hoe moeten we de plek waar ze wonen definiëren? Alhoewel 130 landen waaronder enkele EU-lidstaten maar Nederland niet, Palestina als staat erkennen, kun je het geen staat noemen. Daarvoor ontbreken enkele belangrijke kenmerken van een staat. Controle over de eigen grenzen, het eigen luchtruim en de eigen wateren ontbreekt. Zo lopen Gazanen het risico om in ‘eigen land’ te worden doodgeschoten als ze de grens met buurland Israël te dicht naderen. Natuurlijk mag een land een ‘buffer’ creëren tussen haarzelf en een buurland. Die zone vervolgens creëren op het grondgebied van dat andere land dat gaat veel te ver. Toch is dat wat Israël doet. Op de Westelijke Jordaanoever vestigen Israëlische burgers zich en stichten er nederzettingen. Hiervoor verdrijven ze met steun van de Israëlische overheid de op die grond wonende Palestijnen. Tegen geweld van kolonisten tegen Palestijnen wordt zelden opgetreden en bestraft. Het lijkt mij, om premier Rutte te parafraseren, dat we het volledige recht van de Palestijnen erkennen om zich te verzetten tegen deze door de staat Israël tegen de Palestijnen uitgeoefende staatsterreur. Aanleiding en reden genoeg om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen’.

Ja, een oproep om geweld onmiddellijk te stoppen heeft mijn steun. Maar dan wel alle geweld en dus ook het staatsgeweld waarmee Israël de Palestijnen kleineert en koeioneert. En daarmee kom ik bij een tweede bezwaar tegen het mensen ‘terrorist’ noemen. Net zoals de soms terechte grieven van een als ‘terroristisch’ gelabelde organisatie uit beeld verdwijnen, verdwijnt de mens uit beeld als je hem ‘terrorist’ of ‘idiote barbaren en griezels’ zoals dezelfde premier Rutte de plegers van de aanslagen in Parijs noemde. Net zoals het discours is dat je met grieven van ‘terroristische organisaties’ niets hoeft te doen, is het discours ook dat je het met de rechten van een ‘terrorist’ niet zo nauw hoeft te nemen, ‘dat doen zij met jouw rechten immers ook niet’.

Terrorisme is een methode om de strijd aan te gaan. Een methode die niet zoveel verschilt van guerrilla, een gewapend conflict waarbij ongeregelde strijders een reguliere krijgsmacht trachten te ontregelen en uit te putten. Waarbij ze vanwege het verschil in vuurkracht een rechtstreekse confrontatie zoveel mogelijk vermijden. Voor ‘klunzen’ en de ‘losers van de geschiedenis’, om de woorden van De Graaf te herhalen is terrorisme een manier om de strijd aan te gaan met een sterkere tegenstander. Voor machthebbers is terrorisme een manier om zich te beschermen tegen interne vijanden, om Robespierre er weer bij te halen. Wat we nu, en eigenlijk al de afgelopen vijftig jaar, in Israël en in de door het land bezette en gedomineerde Gazastrook en  Westelijke Jordaanoever zien, is een spiraal van terreur waarin de beide partijen elkaar gevangen houden. ‘Het recht om zichzelf te verdedigen’ waar premier Rutte en Israël zich op beroepen, gaat deze spiraal niet beëindigen. Die gooit slechts olie op het vuur. Die spiraal kan alleen door de machtige partij worden beëindigd. Dus door Israël. En nee, dat kan niet met kogels, bommen en granaten. Dat kan alleen als de machtige inziet dat de machteloze een mens is net als de machthebber. Net zoals de slavernij alleen beëindigd kon worden door vrije mensen. Daarbij helpt het plakken van het label ‘terrorist’ niet, dat ontmenselijkt.


[1] Palmer and Colton, A History of the Modern. Sixth edition, pagina 376 eigen vertaling

Van je familie moet je het hebben …

“Nu denk ik niet dat Máxima zich hiermee verraadt als lid van een gluiperig en geheim globalistenclubje – ik dicht leiders en royals niet zo’n groot organisatievermogen toe – maar haar bemoeienis geeft wel een slinger aan de complotmolentjes.” Aldus Emma Curvers in haar column de Volkskrant. Dat ‘gluiperig en geheim globalistenclubje’ is voor menigeen het World Economic Forum dat afgelopen week weer de jaarlijkse bijeenkomst in Davos hield. Het ‘hiermee’ verwijst naar ‘Máxima’s uitspraken over een digitale munt die een ‘powerful tool’ kan zijn voor ‘financiële inclusie’.

Vele regeringsleiders en topmensen van bedrijven ontmoetten elkaar daar de afgelopen week weer en bespraken van alles en nog wat. In hun kielzog een grote schare journalisten en ook de grote criticaster van de in Davos ‘complotterende elite’ Forum voor Democratieleider Thierry Baudet toog die kant op om verslag te doen en het ‘great reset complot’ te ontmaskeren. Maar vooral omdat ook die ‘digitale munt’ op de agenda stond en dat is, als Curvers hem goed citeert, volgens Baudet: “Het afpakken van ons geld.”  Nu dacht ik altijd dat complottisten er alles aan doen hun complot geheim te houden en dus pottenkijkers zouden weren. Dat is bij die bijeenkomst niet het geval. Zelfs als je, zoals Baudet, het complot wilt blootleggen, ben je er welkom. Dat lijkt me niet iets voor complottisten. Maar hier gaat het mij nu niet om. Het gaat mij er nu ook niet om dat de discussie over nut en noodzaak van een digitale munt steeds meer de complothoek wordt ingetrokken waardoor het steeds lastiger wordt om er legitieme vragen bij te stellen. Vragen zoals ik ze recentelijk in Giro blauw past bij joustelde.

Het gaat mij om het niet zo grote organisatievermogen van leiders en royals. Ik denk dat Curvers daar een punt heeft. Het gros van de regeringsleiders die de jaarlijkse bijeenkomsten bezoeken, zijn democratisch gekozen. Ze zijn er daarmee niet zeker van dat ze er na de volgende verkiezing nog zitten. Een Amerikaanse president zit er maximaal acht jaar. Dat komen en gaan van ‘leiders’ maakt het erg lastig bij het smeden van een ‘complot’. Zo zou het kunnen, ik hoop van niet, dat Baudet na de volgende verkiezingen premier is. Dan zou het complot met hem gesmeed moeten worden.

Nee, dan stonden de tekenen in vroeger tijden veel gunstiger. In tijden dat Europa nog werd geregeerd door ‘royals’. Royals die door huwelijken met elkaar waren verbonden. “Men heeft Edward, wiens begrafenis het doel was van deze weergaloze bijeenkomst, dikwijls de ‘oom van Europa’ genoemd. Ten aanzien van de regerende Europese families was deze betiteling letterlijk juist. Hij was niet alleen de oom van keizer Wilhelm, maar ook, door de zuster van zijn vrouw, van de keizerin-weduwe van Rusland. De tsarina was zijn eigen nicht Alix; zijn dochter Maud was koningin van Noorwegen, een andere nicht, Ena, koningin van Spanje en een derde, Marie, zou al gauw koningin van Roemenië worden. De Deense familie van zijn vrouw bezette niet alleen de troon van Denemarken, maar had ook nog koningen geleverd voor Griekenland en Noorwegen. Andere familieleden, afstammelingen in verschillende graden van de negen zoons en dochters van koningin Victoria, kon men in overvloed aan alle hoven van Europa ontmoeten.[1] Een passage uit het eerste hoofdstuk van het boek De Kanonnen van Augustus van de historica Barbara Tuchman. Een passage die de begrafenis van de op 6 mei 1910 overleden Engelse koning Edward VII beschrijft. In vroeger eeuwen was het niet anders dan nu en liggen er familiebanden tussen de royals. Dat bleek recentelijk weer toen Constantijn, de voormalige koning van Griekenland, werd begraven. Ja, de royals probeerden het ‘all-in the family’ te houden.

Helaas boden die familierelaties geen garantie op succes. In haar boek beschrijft Tuchman de mislukking. En dat is wat de Engelse The Great War en wat wij sinds 1945 de Eerste Wereldoorlog noemen. Als je naar de royals kijkt van de deelnemende landen, dan was het een uit de zeer hand gelopen familieruzie. De Duitse keizer Wilhelm II was een volle neef van tsaar Nicolaas II van Rusland.  Dat weerhield hen er niet van om de wapens tegen elkaar op te nemen. Alexander II kreeg hierbij de steun van  zijn volle neef George V, de opvolger van de in 1910 begraven Edward VII. Een oorlog die voor twee van hen, Wilhelm en Nicolaas, het einde van hun carrière als heerser betekende en voor Nicolaas zelfs het einde van zijn leven en dat van zijn familie. In dat laatste speelde George nog een rol omdat hij zijn neef Nicolaas geen asiel verleende. Behalve in dat laatste, was de invloed van George V op keuzes van de Britten zeer beperkt. Dat kan niet worden gezegd over Wilhelm en Nicolaas. Die stonden werkelijk aan het hoofd van de regering.

Dit was niet de enige, wel de laatste keer dat royals zich zo lieten gelden en zoveel invloed hadden. Ook in nog vroeger tijden lukte het de royals niet om als één club de wereld te regeren. Waarom niet? Ook daarop geeft Tuchman het antwoord vanuit de belevingswereld van de Duitse keizer Wilhelm II: “Hij was immers gekomen om Edward te begraven, Edward de vloek van zijn leven, Edward de aartsintrigant, die zoals Wilhelm het zag, de hoofdschuldige was van Duitslands “Einkreisung”. Edward de broer van zijn moeder, die hij nooit had kunnen intimideren of imponeren en wiens dikke lichaam een schaduw over Duitsland had geworpen. “Hij is een satan. U kunt zich niet voorstellen wat voor een satan hij is!” Deze uitspraak, door de keizer gedaan in 1907 tijdens een diner voor 300 gasten, was ingegeven door Edwards reizen door het vasteland van Europa, ondernomen met de kennelijke duivelse bedoeling de politiek van omsingeling nog verder door te voeren.[2]

Zou het tegenwoordig anders zijn? Zouden al die ‘captains of industry’ maar ook de al dan niet gekozen regeringsleiders samen streven naar ‘werelddominantie’? Het lijkt mij dat ze veeleer denken zoals Wilhelm en de ander als een bedreiging zien. De ‘rakettenrace’ tussen Musk, Bezos en Branson wijst in ieder geval die kant op. Die wijst niet op eenzelfde belang want dan zouden ze hun middelen bundelen en die voegen bij die van de NASA en de ESA. Dat zou meer resultaat opleveren voor veel minder geld. Het lijkt me veeleer dat ze ook doen wat Wilhelm deed tijdens de begrafenis van zijn ‘satan’ oom George en dat is in het openbaar keurig je rol volgens het protocol spelen en intern, net zoals Wilhelm tijdens het diner in 1907, de ander verketteren.


[1] Barbara Tuchman, De kanonnen van Augustus. De eerste oorlogsmaand van 1914 pagina 10.

[2] Idem, pagina 8

.

Von Schlieffen en corona

Op de site Opiniez wordt veel geschreven over het verlaten van de Europese Unie, het afschaffen van de euro en weer een ‘sterk en onafhankelijk’ land worden. In deze bijzondere herdenkingstijd moest ik bij het lezen van een artikel van Jan Gajentaan bij Opiniez denken aan de Eerste Wereldoorlog. Ik moest denken aan het Schlieffenplan. 

Het plan is genoemd naar de Duitse generaal Alfred von Schlieffen die leefde van 1833 tot 1913. Het was de tijd van de Frans-Duitse rivaliteit. Rivaliteit die een enorme boost had gekregen na de door de Duitsers gewonnen Frans-Duitse oorlog van 1871. Een oorlog die een belangrijke rol speelde in de Duitse eenwording, maar dat is een ander verhaal. Sinds die oorlog van 1871 wilde Frankrijk revanche en vreesde Duitsland voor die revanche. Voor het Duitse Keizerrijk werd de situatie nijpend toen de Fransen in de jaren negentig van de negentiende eeuw een alliantie met het Tsaristische Rusland afsloten. In geval van een oorlog zat Duitsland nu ingesloten tussen Frankrijk en Rusland en zou het op twee fronten een oorlog moeten voeren. Om die dreiging het hoofd te bieden, bedacht Von Schlieffen een plan.

Hij ging ervan uit dat zij niet sterk genoeg waren om op twee fronten tegelijk te strijden. Daarom moest er een plan worden bedacht om dat te voorkomen. Aan de basis van dit plan lag de veronderstelling dat het Russische rijk tenminste zes weken nodig zou hebben om haar leger te mobiliseren en in stelling te brengen. Die zes weken moesten worden gebruikt om Frankrijk te verslaan. Dat kon, zo berekende Von Schlieffen, als de Duitse troepen door het neutrale België zouden trekken. Hierbij hoopten de Duitsers dat de Belgen hen ‘vrije doortocht’ zouden geven. In dat geval zouden de Engelsen zich er niet mee bemoeien. De Engelsen stonden immers garant voor de neutraliteit van België en bij een vrije doortocht werd die niet geschonden. Die tocht door België was nodig om de Franse troepenmacht ‘langszij’ te passeren, in te sluiten en zo vrije doortocht te hebben naar Parijs. De Fransen zouden hun troepen immers concentreren langs de grens tussen de beide landen tussen Belfort en Sedan. Om de Fransen in die illusie te laten zou in dat gebied een schijnaanval worden uitgevoerd. 

Voor die hele operatie inclusief intocht in Parijs stonden zo’n vier weken. Dan restten nog twee weken om het hele leger vanuit Frankrijk te verplaatsten naar de Oostgrens om de dan gemobiliseerde Russen af te stoppen. Via de het spoorwegennet moest dat kunnen. Om dit alles te bereiken werd bijna tot ‘op de minuut’ uitgewerkt hoever welk deel van het leger moest zijn.

Helaas voor de Duitsers liep het in werkelijkheid anders dan op papier. De Belgen gaven geen vrije doortocht en verzetten zich hevig. Daardoor restte de Engelsen niets anders dan deel te nemen aan de oorlog. Bovendien bleken de Russen al veel eerder in staat tot een aanval en moest een deel van het leger al eerder van West naar Oost. Uiteindelijk duurde de oorlog meer dan vier jaar en stierven miljoenen soldaten in de loopgraven. 

Terug naar Gajentaan waarmee ik begon. In zijn artikel stelt hij ons Denemarken ten voorbeeld. Dat land is lid van de EU en kan op drie punten afwijken: de euro, daar hoeft het niet aan mee te doen, aan defensie- en justitie-initiatieven en voor wat betreft de open grenzen binnen de Unie evenmin. Daar gaat het mij nu even niet om. Het gaat mij om de volgende passage: “Ook bij de corona-crisis was dat merkbaar. Waar in Nederland het woord grenscontrole voor iemand als Rutte vloeken in de kerk is, sloot Denemarken op 14 maart de grenzen. En omdat het land ruim een week eerder dan Nederland in lockdown ging en de scholen sloot, lopen ze nu twee weken op ons voor bij het verlaten van de lockdown.” En dan gaat het mij niet om de vraag naar de relatie tussen het sluiten van de grenzen en de strijd tegen corona. Sluiten behalve natuurlijk voor landgenoten in het buitenland, voor de in- en export van goederen en voor mensen die in dat buitenland werken waardoor alleen de vakantieganger thuis moet blijven. Het gaat mij om die twee weken die ze op ons voorlopen bij het verlaten van de lockdown.   

Hoe weet Gajentaan of Denemarken ‘twee weken voorloopt’? Heeft Gajentaan net als Von Schlieffen een plan waarin precies staat welke maatregel op welk moment genomen moet worden? Dat suggereren deze woorden wel. Dat China en Wuhan nu weer ‘open’ zijn, geeft geen enkele garantie dat het virus er niet meer kan oplaaien. Dat Denemarken nu ‘twee weken’ voorligt kon over zes maanden wel eens tot een ‘achterstand’ leiden. Het virus is nog steeds onder ons op deze wereld, in dit land en ook onder de Denen. We hebben nog steeds geen vaccin noch een geneesmiddel. Pas als er een vaccin is en dat voor iedereen beschikbaar is, kunnen we deze pandemie achter ons laten. Tot die tijd zijn uitspraken over ‘voor’ en achter’ evenveel waard als het Plan van Von Schlieffen.

Proletariërs aller landen …

Mijn identiteit? Witte cis-gender man, 40-er, hetero, geen beperking, ongelovig, ‘gewone achternaam’, uit een arbeidersgezin. Doorsnee, eigenlijk. Ik heb werk, een mening en ben niet op m’n mondje gevallen. Makkelijk.” Zo beschrijft SP-raadslid Martijn Tonies uit Oss zich in een artikel bij Joop. Een artikel waarin hij pleit voor: “meer aandacht voor identiteit graag, de klassenstrijd kan niet zonder!” Ook binnen een vakbond.

Bron: Wikimedia Commons

Ik zou mijn ‘identiteit’ of,  zoals ik het zelf noem mijn persoonlijkheid, anders omschrijven dan de manier waarop Tonies de zijne beschrijft, maar dat laat ik even passeren. Waar het mij om gaat is zijn roep om meer aandacht voor identiteit in de klassenstrijd. Nu hebben we het begrip Klassenstrijd te danken aan de Fransman, historicus en politicus François Guillaume Guizot en is het bekend geworden omdat Karl Marx en zijn kompaan Friedrich Engels het gebruikten in hun Communistisch manifest. Voor beiden is het een strijd tussen de door Baudet aanbeden bourgeoisie en het proletariaat, een strijd tussen en om productiemiddelen en productieverhoudingen. Een strijd die uiteindelijk via een proletarische revolutie zou leiden tot een klasseloze maatschappij.

Die revolutie is nog steeds niet uitgebroken. Sterker nog, de multimiljardair en ‘super belegger’ Warren Buffet ziet, tot zijn spijt, een heel andere uitkomst: ‘Er is wel degelijk een klassenstrijd gaande, maar het is mijn klasse die de strijd voeren en we zijn aan de winnende hand.’ Tot zijn spijt omdat Buffet pleit voor een eerlijker belastingstelsel. Een belastingstelsel waarin hij, om hem te parafraseren ‘wel meer belasting betaalt dan zijn secretaresse’. Ik neem aan dat Tonies de strijd tegen die door Buffet bedoelde ‘winnende klasse‘ wil aangaan. 

Tonies wil daarbij ‘meer aandacht voor identiteit’. Hij wil dat omdat tot welke klasse je hoort: “grotendeels (wordt) bepaald door je identiteit. Wie anders beweert, sluit opzettelijk de ogen voor de effecten van politieke keuzes en bijhorende systemen in onze maatschappij.” Ik vraag me af of dat zo is. Inderdaad kun je in de klassenstrijd een: “fatsoenlijk loon,” voor jongeren regelen. Ook het voorkomen dat: “je eruit geknikkerd wordt omdat je ‘te oud bent’” kan een onderdeel van de klassenstrijd zijn. De Klassenstrijd handelt immers over productiemiddelen en productieverhoudingen en beide voorbeelden handelen over de kosten van arbeid. Maar is een klassenstrijd werkelijk het aangewezen ‘slagveld’ om iets te regelen: “Als jouw achternaam er voor zorgt dat je kans op werk op voorhand al lager is dan iemand met een strafblad”? Vakbonden kunnen zich inzetten voor betere arbeidsvoorwaarden, een hoger loon en gelijke behandeling en beloning bij gelijk werk, voor een betere behandeling en beloning van het productiemiddel arbeid en dus voor een andere verhouding tussen de productiemiddelen kapitaal en arbeid. 

Zijn de kleur van iemands huid, de achternaam of seksuele geaardheid, anders dan wellicht in de prostitutie, een productiemiddel? Doet de geaardheid van een glazenwasser ertoe? Inderdaad kan je achternaam, je huidskleur of je seksuele geaardheid ervoor zorgen dat je kans op een baan kleiner is en dat zou niet mogen. Daartegen moeten we strijden en daarbij staan we: “schouder aan schouder, respecteren de ander en zijn elkaars steun in de rug: we zijn solidair met elkaar. Jouw strijd is mijn strijd,” schrijft Tonies en daarin steun ik hem. 

Alleen moet de strijd op het juiste ‘slagveld’ worden geleverd. De klassensstrijd is de strijd tussen productiemiddelen en productieverhoudingen. Een ‘strijd’ waar het nog steeds belangrijk is dat de ‘proletariërs aller landen zich verenigen’. Iets wat erg lastig is omdat die ‘vereniging’ net als in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog, nog steeds wordt belemmerd door nationalistische belangen. Of om het in moderne termen te zeggen ‘identiteiten’. De strijdt voor gelijke kansen moet worden gestreden op het politieke slagveld. En dan vooral door het geven van het goede voorbeeld want bij wet heeft iedereen al gelijke kansen. Maar ook in de handhaving van die wetgeving. Dus het optreden tegen, en bestraffen van overtredingen.

Zou het bij de strijd voor gelijke kansen helpen als iedere groep haar eigenheid benadrukt? Om net als de proletariërs vóór de Eerste Wereldoorlog te kiezen voor de eigen ‘identiteit’? Leg je zo niet de nadruk op verschillen? Zou die nadruk op de eigenheid werkelijk de strijd om gelijke kansen verder helpen? Is het wedervaren van de proletariërs van voor de Eerste Wereldoorlog niet een goed voorbeeld van wat er dan kan gebeuren? Namelijk dat je door die nadruk op de ‘eigenheid’ juist het risico loopt om, wellicht niet letterlijk zoals de proletariërs, op het ‘slagveld’ tegen elkaar uitgespeeld te worden? 


Moderne loopgraven

Gisteren schreef ik over de veronderstellingen waarop de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn gebaseerd.  En als we het hebben over veronderstellingen als de moeder van alle mislukkingen, dan moet ik denken aan het boek De Kanonnen van Augustus van de historica Barbara Tuchman. Mijn favoriete boek over de Eerste Wereldoorlog, of The Great War zoals de Engelsen en Fransen hem noemen. Tuchman schrijft op een zeer beeldende manier over de gebeurtenissen die tot de oorlog leidden en de eerste maand van de gevechten. Naar die Eerste Wereldoorlog werd al lang uitgezien.

loopgraaf

Foto:berichtenuithetverleden.wordpress.com

Frankrijk startte al met de voorbereidingen na de nederlaag bij Sedan in de Frans-Duitse oorlog in 1870. Een plan dat bestond uit verdedigende forten, maar vooral uit een aanval met élan waarbij de verloren gebieden, Elzas en Lotharingen, zouden worden heroverd en vervolgens zou rap worden opgetrokken naar Berlijn. Want een Franse aanval met élan was immers niet te stoppen. Om sterker te staan had Frankrijk ook een alliantie  met Tsaristisch Rusland afgesloten.

Het Duitse Keizerrijk liep zo het risico op een oorlog op twee fronten. Om dat te voorkomen werd het Schlieffenplan ontwikkeld. In dit plan zou Frankrijk in vier weken worden verslagen en dan kon het grootste deel van het leger naar het oosten om de Russen te bevechten. Rusland zou eerder toch geen bedreiging vormen, omdat de mobilisatie daar tenminste vier weken zou duren. Het Schlieffenplan was uitgewerkt in draaiboeken, waarin nauwkeurig werd bepaald welke eenheid op welk tijdstip, welke plaats ingenomen zou moeten hebben. Het plan ging uit van een opmars door het neutrale België. Maar die Belgen zouden vrije doorgang geven, zo veronderstelden de Duitsers.

De Britten stonden garant voor de Belgische neutraliteit. Schending daarvan zou automatisch oorlog met Engeland betekenen. De Britten beschikten over een grote marine, het leger was maar klein. Dit wisten zowel de Fransen als de Duitsers. De Fransen hadden contact gezocht met de Engelsen en plannen uitgewerkt voor als de Duitsers de Belgische neutraliteit zouden schenden. Dan zouden de Britten het meest westelijke deel van het front voor hun rekening nemen. Maar dan moest er wel eerst een schending zijn van de Belgische neutraliteit.

De Russen hadden ook mooie plannen uitgewerkt om snel ten strijde te kunnen trekken. Alleen ontbrak het aan het materieel, infrastructuur (spoorwegen) en organisatietalent om het uit te voeren en domineerden incompetentie en corruptie.

De belangrijkste spelers hadden  zo allemaal hun plannen gebaseerd op aannames en veronderstellingen zoals: de kracht van het élan, de Belgische vrijgeleide, de Russische traagheid, de kracht van de Russische beer of stoomwals. Na een maand konden alle plannen de prullenmand in en lagen de partijen vast in de loopgraven. Loopgraven die het graf werden van miljoenen jonge mannen. Mislukt vanwege de starre aannames en de even starre uitvoering. Mislukt al kwamen de Duitsers nog het verst met de realisatie ervan. Daarom lagen de loopgraven in België, Frankrijk en Rusland.

Een leerzaam boek over de Eerste Wereldoorlog, omdat het laat zien waartoe halsstarrigheid kan leiden. Maar vooral waartoe beleid en politiek gebaseerd op aannames en veronderstellingen kunnen leiden. En als we nu kijken naar de belangrijke problemen van onze tijd, in hoeverre spelen veronderstellingen daarin een belangrijke rol?

Neem de crisis in Syrië. Is het werkelijk zo dat IS in Syrië en Irak een grote bedreiging vormt voor onze vrijheid en manier van leven? Wie denkt er werkelijk dat vier F16’s, die nu naast Irak ook nog Syrië moeten bombarderen, het verschil maken? Wie denkt er werkelijk dat bommen op Syrië het perspectief van jeugdigen in de Schilderswijk, Molenbeek of la Courneuve verbeteren en hen dus afhoudt van dwaasheid? Wordt zo niet in ‘moderne’ loopgraven de verkeerde ‘oorlog’ met de verkeerde middelen gevoerd?

Velen zijn boos op de Grieken, omdat zij die vluchtelingen doorlieten en ze niet eens geregistreerd kregen. Wie was er werkelijk van overtuigd dat Griekenland bijna een miljoen vluchtelingen zou kunnen opvangen? Zeker net nadat het land uitgekleed was en onder curatele was gesteld. Waarom zouden de Grieken die aantallen wel kunnen registreren als het Nederland nog niet eens lukt om vijftigduizend mensen tijdig in procedure te nemen? Wie gelooft er werkelijk dat ‘herstel’ van de grenscontroles door Nederland werkelijk iets oplost? Zou dat er niet toe kunnen leiden dat ieder land de eigen grenzen streng bewaakt en zo de eigen kuil graaft waar het vervolgens zelf invalt, omdat iedereen dan vastzit in zijn eigen land?

En over de Grieken gesproken. Wie gelooft er werkelijk dat de Eurocrisis een strijd is tussen landen en geen strijd tussen de ‘haves’ en de ‘havenots’? Nu we toch bij de economie zijn aangeland, wie gelooft er werkelijk dat flexibilisering van het arbeidsrecht goed is voor de werkende? En een stapje verder. Wie denkt er werkelijk dat economische groei aan iedereen ten goede komt? Dat het rijker worden van de rijken goed is voor de armen, omdat die rijken hun geld uitgeven en het geld zo naar beneden druppelt, naar de armen? En wat belangrijker is, wie geloofd er werkelijk dat betaald werk het toppunt van participatie is? Dat we leven om te werken? Wordt werk en daarmee leven zo niet een moderne loopgraaf? Een plek waar we eigenlijk niet willen zijn, maar niet meer uitkomen?

Lange neus

“We beginnen met de grootste gebeurtenis van 2015: de ongekende vluchtelingenstroom naar welvarend Europa,” aldus hoofdredacteur Philippe Remarque in het commentaar van de Volkskrant. Iets wat aan het einde van ieder jaar, decennium en eeuw gebeurt: terugkijken op die afgelopen periode. Dan wordt gevraagd naar de belangrijkste gebeurtenis, de belangrijkste of grootste persoon, de beste muziek, de beste voetballer, de sportman en sportvrouw van die periode. Interessante vragen waarop steevast een antwoord komt, maar wat zeggen die antwoorden?

lange neusIllustratie: VK/DeJaap eindejaarscolumns: 2011 lange neus naar babyboomers …

Domineert bij het bepalen van dergelijke zaken niet vooral de plaats of het land waar je woont? Een inwoner van Parijs zal er anders over denken, die zal twee aanslagen noemen. Net als een Chinees of Japanner aan wie die hele vluchtelingenstroom voorbij is gegaan.

Domineert bij het bepalen hiervan niet het heden? Dat wat nu actueel is, de vluchtelingenstroom, komt eerder bij ons op dan iets van wat verder terug in het jaar, de Griekse crisis. Wie werd begin deze eeuw ook al weer tot de grootste Nederlander uit de geschiedenis verkozen? Wie liet Erasmus, Spinoza, Willem van Oranje en Thorbecke achter zich? Pech voor de Nederlandse handbalvrouwen, hun prestatie de afgelopen weken, is volgend jaar bij het uitkiezen van de sportploeg van het jaar al weer vergeten. Behalve natuurlijk als ze Olympisch kampioen worden.

Domineert het heden niet ook als Remarque spreekt over ‘een ongekende vluchtelingenstroom naar welvarend Europa’? Is die vluchtelingenstroom wel zo ongekend? Was de stroom vanuit Joegoslavië in de jaren negentig van de vorige eeuw niet vergelijkbaar? En hoe zit het met de stroom vanuit Oost-Europa aan het einde van de Tweede Wereldoorlog? Al was welvaart toen ver te zoeken? En hoeveel vluchtende Belgen kwamen er in het begin van de Eerste Wereldoorlog niet naar Nederland? Waren dat er niet niet ruim één miljoen? Hoeveel Antwerpenaren en andere Vlamingen trokken er na de val van Antwerpen in 1585 niet naar Holland in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder? Al waren dat rijke vluchtelingen die naar armere gebieden vluchtten met medeneming van hun kennis en kapitaal. En bouwde Holland daarop niet haar wereldrijk?

Als we onze eigen tijd altijd het meest bijzonder vinden, moeten we dan niet heel voorzichtig zijn met het benoemen van ‘belangrijkste’ gebeurtenissen? Moeten we dan niet altijd verder terugkijken dan ons huidige neus lang is.