Uitgelicht

Wakker liggen om recht op abortus

Nee, ik heb niets tegen Simon van Teutem. Dit even vooraf want ook in deze prikker staat een artikel van Van Teutem bij De Correspondent centraal. Een artikel waarin Van Teutem onderzoekt of jonge mannen conservatiever worden. In de titel van het artikel geeft hij al meteen het antwoord: Worden jonge mannen echt steeds conservatiever? Niet als je naar de cijfers kijkt. Voor het antwoord hoef je het artikel dus niet meer te lezen. Toch deed ik het en kwam er een rammelend beargumenteerd standpunt tegen. En omdat de Ballonnendoorprikker ‘beoogt kromme redeneringen en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak te stellen’, moest ik daar iets mee.

Van Teutem loopt verschillende onderwerpen na en laat op basis van de World Values Survey en de Europese variant ervan zien dat het met dat conservatisme wel mee valt. Een van die onderwerpen is abortus. “Of neem abortus, altijd een heet hangijzer in de arena van conservatieven versus progressieven. In 1981 vond slechts 36 procent abortus acceptabel. In 2008 was het nog altijd minder dan de helft, maar in 2022 is dat meer dan 71 procent. Een ware aardverschuiving.” Een positief verhaal dat Van Teutems betoog ondersteund. Tot zover niets aan de hand. Dan vervolgt hij met de volgende conclusie op basis van deze cijfers: “We hoeven dus niet wakker te liggen, bang voor Amerikaanse toestanden in Nederland.”

Wat die Amerikaanse toestanden zijn, licht hij niet toe maar het kan niets anders zijn dan het recente besluit van de Amerikaanse Supreme Court om Roe vs Wade terug te draaien en daarmee het recht op abortus. We hoeven, zo betoogt hij, in Nederland niet bang te zijn dat het recht op abortus terug wordt gedraaid omdat 71% van de bevolking het acceptabel vindt. En op die conclusie, op dat standpunt sloeg de Ballonnendoorprikker aan.

Als 70% van de mensen in een democratie iets vindt bijvoorbeeld dat abortus acceptabel is, dan is dat een meerderheid en daarmee is het pleit beslecht en is het recht op abortus niet in gevaar. Dat lijkt een een-tweetje. Maar toch. Als we naar het land van die Amerikaanse toestanden kijken dan vindt ook daar de meerderheid van de mensen dat abortus acceptabel is, zo blijkt uit een poll van Gallup. 52% ziet zich als Pro-Choice en 44% Pro-Life. Toch is het recht op abortus afgeschaft. ‘Maar dat is Amerika, daar hebben ze een heel ander politiek systeem’ kun je tegenwerpen. Dat klopt, daar hebben ze een heel ander politiek systeem.

Dan maar even naar Nederland. Het Wetboek van strafrecht  van 1881 verbood abortus maar maakte abortus op medische gronden mogelijk. Op andere gronden bleef het strafbaar. In de jaren zeventig van de vorige eeuw vonden de Dolle Mina’s dat dit moest veranderen. De vrouw moest ‘Baas in eigen buik’ zijn en dat hield ook abortus in als de vrouw dat wenste. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de Eerste Kamer in 1981 instemde met de Wet afbreking zwangerschap. De Tweede Kamer had een jaar eerder al ingestemd met de kleinst mogelijke meerderheid. Bijzonder hierbij is dat in dat jaar 1981, aldus de cijfers die Van Teutem zelf geeft, slechts 36% abortus acceptabel vond. Een minderheid en toch werd er een wet aangenomen die abortus mogelijk maakte. Als een wet kan worden aangenomen waar een minderheid van de mensen (36%) voor is, dan is het omgekeerde ook mogelijk.

Een meerderheid voor iets  onder de bevolking is in onze democratie geen garantie dat iets wel of niet gebeurt. Wat we willen wordt niet altijd wet en wat we niet willen kan toch gebeuren. Ook in onze Nederlandse democratie. Wakker liggen om ‘Amerikaanse toestanden op dit gebied lijkt mij wat overdreven, waakzaam blijven niet.

Uitgelicht

Het paard achter de wagen

“Wanneer is er eigenlijk een moment in de vaderlandse politiek dat we eens een diepgaande analyse maken van onze staatsinrichting? Waar gaan we naar toe en is dat eigenlijk wel een bewust gekozen en gewenste route en wie heeft de route gekozen? Het volk, de democratie?” Interessante vragen die  René Dercksen stelt in een artikel bij Opiniez. Dercksen staat er wel bij stil in een wel heel bijzonder betoog. Volgens Dercksen leidt: “het succes van het kapitalisme (…) uiteindelijk, zonder ingrijpen, tot socialisme.” En daarom zo eindigt hij: Moge het beleid van Milei de basis vormen voor politici die wél een visie hebben op de inrichting van de samenleving. Eén met bewezen de meeste welvaart, het meeste welzijn en vrijheid voor een ieder. Het kapitalisme.” Dercksen stelt Milei ten voorbeeld omdat: “hij slagvaardig van start gegaan (is) met bijvoorbeeld het afschaffen van tal van regels op de woningmarkt, dat direct leidde tot meer aanbod en lagere huren (hoi Hugo). Ook schrapte hij tal van ministeries, want hoe groter de overheid, hoe minder vrijheid. Onze overheid was nog nooit zo groot en dat onder leiding van een zelfverklaard liberaal.” Volgens Dercksen is de overheid dus te groot en te bemoeizuchtig en daardoor wordt onze vrijheid beperkt.

Voor zijn ideale samenleving gaat hij terug naar de jaren vijftig: “Nadat we met een beetje Marshallhulp ons land na de Tweede Wereldoorlog weer aan de praat kregen ontstond er een economie, die nog het dichtst bij het ideaalbeeld kwam van het kapitalistische systeem.” Tenminste het kapitalistische systeem zoals het bedoeld is volgens Dercksen: “bakkers die hun brood te duur verkopen, concurrentie krijgen van een andere bakker verderop in de straat die dezelfde kwaliteit goedkoper kan produceren. Kapitalisme houdt ondernemers scherp en biedt consumenten waar voor hun geld. Bijkomend voordeel: MKB’ers zijn in de regel zuinig op hun personeel, hun kostbaarste kapitaal.” Als iemand terug wil naar het verleden word ik argwanend want meestal zag dat verleden er toch net iets anders uit dan wordt voor geschetst. Zo was de vrijheid van de helft van de bevolking, de vrouwelijke helft, in die tijd veel beperkter dan nu. Maar laat ik me beperken tot het ‘ideaalbeeld van het kapitalistisch systeem’ dat de jaren vijftig volgens Dercksen het meest benaderde. Voor wat betreft de loonvorming was er niets kapitalistisch of vrije markt. De na de Oorlog ingevoerde geleide loonpolitiek werd pas in het begin van de jaren zestig afgeschaft. Met de Hongerwinter in het achterhoofd, nam de overheid allerlei maatregelen om de landbouwproductie te verhogen, iets wat ieder land in West-Europa probeerde en dat uiteindelijk onder de noemer gemeenschappelijk landbouwbeleid een van de belangrijkste pijlers werd onder de Europese Unie. Beleid dat leidde tot boterbergen en melkplassen die vervolgens met korting hun weg vonden naar de rest van de wereld. De Noodwet van Drees van 1947 vormde de eerste van een reeks wetten die onze verzorgingsstaat vormen. Het ‘kapitalisme’ van de eerste dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog kende grote overheidssturing.

Het huidige heden lijkt niet meer op de jaren vijftig. Niet op die in het hoofd van Dercksen maar ook niet op hoe het werkelijk was. Er is veel veranderd. Dercksen: “Intussen zijn echter de multinationals zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies. Meta van Facebook koopt Whatsapp en Instagram en als je ergens wilt inloggen kan dat via Google of Apple. Dat lijkt handig, maar het laat onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech zien. Betalen met Apple Pay? Mij niet gezien. Daarnaast hebben ze een digitale snelweg gecreëerd: apps. Wat je er ook op doet, Google of Apple verdient eraan. Zo is het kapitalisme niet bedoeld.” Nu is kapitalisme niet iets is wat iemand heeft verzonnen met een bepaalde bedoeling. Kapitalisme is een interpretatie van de samenleving bedoeld om te begrijpen wat er gebeurt. Dercksen is niet de enige die de werkelijkheid gelijkstelt aan de interpretatie. Een: “manier van spreken over onze samenleving (die het doet) voorkomen alsof onze voorouders ooit eens een soort vergadering hebben gehouden met als doel een ‘motor’ uitkiezen om in de samenleving te stoppen. Als historicus zou ik maar wat graag de notulen van die vergadering willen hebben. Welke ontwerpeisen stelden ze aan de ‘motor’? Maar vooral welk doel hadden ze voor ogen? Helaas zullen die notulen nooit boven tafel komen omdat ze er niet zijn,” zoals ik in de recente prikker Systeem schreef. Dat laat echter onverlet dat je je terecht kunt afvragen of ‘multinationals die zo groot zijn dat er sprake lijkt van oligopolies’ een gewenste ontwikkeling zijn.

Echt bijzonder wordt het als Dercksen gaat verklaren hoe het zo is gekomen. Daarvoor gaat hij te raden bij politiek wetenschapper Joseph Schumpeter (1983-1950). Schumpeter is de man die de door Werner Sombart gemunte term creatieve destructie de nu bekende betekenis gaf: ‘een proces van voortdurende innovatie waarbij succesvolle technieken oude vernietigen’. Schumpeter was het met Marx eens dat het kapitalisme uiteindelijk zou worden vervangen door het socialisme. Dit zou via de tussenstap van het corporatisme gebeuren. En volgens Dercksen is dat nu aan het gebeuren: “Schumpeter stelde dat het kapitalisme via corporatisme zou transformeren naar een meer totalitair socialistisch model. Dat is exact wat we thans voor onze ogen zien gebeuren. Plat gezegd: het succes van het kapitalisme leidt uiteindelijk, zonder ingrijpen, tot socialisme. Waar wetgeving niet (alleen) meer gemaakt wordt in het parlement, maar waar multinationals via supranationale instituten als het WEF, WHO, VN en EU, steeds meer invloed en macht concentreren, aan wetten meeschrijven of intussen zelfs wetten voorschrijven. Waar boeren vervangen worden door WEF-food hubs, waar in fabrieken van Bil Gates krekels worden verwerkt tot voedsel.”

Een bijzonder betoog. Als eerste omdat de periode die volgens Dercksen het meest op het kapitalisme leek, in Nederland de meest corporatistische was. Zo werd in 1950 de Wet op de publieke bedrijfsorganisaties aangenomen. Een wet die vooral door de Katholieke Volkspartij werd gepromoot. Een wet die het mogelijk maakte om product- en bedrijfschappen op te richten. Een productschap was een belangenorganisatie van bedrijven die eenzelfde grondstof in opeenvolgende stadia bewerken. Een bedrijfschap is een organisatie van bedrijven die in eenzelfde branche werken. De branches zelf konden zo’n schap oprichten en de Sociaal Economische Raad zag erop toe dat zo’n schap voldoende draagvlak had en representatief was. Zo’n schap kon heffingen opleggen en regels stellen die bindend waren voor alle bedrijven in hun sector. Vooral in de agrarische sector speelde deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties een belangrijke rol.

Vooral bijzonder omdat Dercksen de huidige wereldordening socialistisch noemt, totalitair socialistisch om precies te zijn. Een “politieke ideologie, oorspronkelijk gericht op afschaffing van privékapitaalbezit en collectief bezit van de productiemiddelen, later vooral gericht op sociale rechtvaardigheid en op een sterke rol van de overheid om die te bewerkstelligen,” aldus de omschrijving die de Van Dale van socialisme geeft. Dat is toch iets heel anders dan een samenleving waar multinationals meeschrijven aan wetten en supranationale instituten steeds meer invloed en macht hebben. Dercksens omschrijving komt wel in de buurt van totalitarisme, een samenleving: “waarin alles ondergeschikt wordt gemaakt aan de alles controlerende staat, die meestal als dictatuur is ingericht,” aldus weer de Van Dale. Maar dan wel een bijzondere soort van totalitarisme omdat het niet de ‘alles controlerende staat’ waaraan is alles ondergeschikt wordt gemaakt, maar aan die multinationals. Een beeld dat bevestigd lijkt te worden door de reacties van Europese politici op de recente boerenprotesten. Een reactie die vooral oog lijkt te hebben voor de belangen van het agro-industrieel complex en niet die van de burger noch van de boer.

En daarmee komen we bij de door Dercksen bewierookte ministeries en regels afschaffende Milei die de overheid kleiner maakt omdat een grote overheid minder vrijheid voor burgers betekent. Tenminste in het hoofd van Dercksen. Dercksen ziet meer in een wereld zoals Ayn Rand die voorspiegeld. Rand werd geboren in 1905, in wat nu weer Sint Petersburg heet, als Anna Rosenbaum. Het gezin Rosenbaum vluchtte in 1917 voor de revolutie naar de Verenigde Staten. Rand staat aan de basis van het objectivisme, een stroming die, zoals Wikipedia het goed omschrijft: “de mens (ziet) als een heroïsch wezen, met zijn eigen geluk als zijn hoogste ethische doel, productieve prestatie als zijn nobelste activiteit en de rede als zijn enige leidraad.”  Dit objectivisme is natuurlijk net zo subjectief als alle andere denkrichtingen.  Precies het tegengestelde van het collectivistische denken waarvoor ze uit Rusland vluchtte. Daar hebben we waarschijnlijk ook meteen haar belangrijkste drijfveer gevonden. Rand werd dan ook een belangrijke figuur in de anticommunistische strijd in de Verenigde Staten en die woede hevig in de na-oorlogse jaren. Bij het verkopen van een ideologie kan een goed verhaal wonderen doen en daar zorgde Rand voor. Voor wie er een beeld bij wil hebben, lees haar roman Atlas Shrugged. Met goede argumenten betoogt Hans Achterhuis dat dit boek de utopie van het neoliberalisme is. In een prachtig verhaal wordt die ideale wereld afgezet tegen een instortende buitenwereld. In die door succesvolle zakenlui geschapen ideale wereld heerst absolute vrijheid en wordt alles via vrije transacties geregeld. Dat is de wereld die Dercksen voor zich ziet en daarom moet de overheid kleiner. Wat die wereld voor de minder succesvolle mensen zou betekenen, wat die voor hun vrijheid zou betekenen, blijft ongeschreven. Een invloedrijk boek omdat het na de bijbel en wellicht Mao’s rode boekje, het meest verkochte boek in de wereld is. Waarbij de vergelijking met Mao mank gaat omdat daarbij geen sprake is van vrije keuze.

Wat we wel weten, is dat zo’n vrije wereld met kleine overheden die alles aan de markt overlaten, leidt tot: “multinationals zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies.” En dat als je dat tegen wilt gaan je juist een sterke overheid nodig hebt. De ‘vrijheid’ die Dercksen wil, leidde er aan het eind van de negentiende eeuw toe dat er in de Verenigde Staten monopolies ontstonden zoals Standard Oil en General Electric. Een ontwikkeling die gekeerd kon worden door wetgeving de Sherman Antitrust Act van 1890. Een wet bedoeld om het publiek te beschermen tegen het falen van de markt. De wet richt zich niet tegen gedrag dat competitief is, zelfs niet in ernstige mate, maar tegen gedrag dat er op oneerlijke wijze toe neigt de concurrentie zelf te vernietigen. Dit soort wetgeving is nodig om iets te doen tegen: “onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech.” Dergelijke wetgeving en een overheid die zichzelf verantwoordelijk maakt voor de basisinfrastructuur ook op digitaal gebied.

Als de geschiedenis ons iets leert, dan is het dat een sterke inclusieve centrale overheid onmisbaar is voor een sterke competitieve en innoverende samenleving. “We zullen zien dat Groot-Brittannië rijker is dan Egypte omdat Groot-Brittannië (of Engeland om precies te zijn) in 1688 een revolutie doormaakte die de politiek en daarmee de economie van het land veranderde. Mensen vochten voor en wonnen meer politieke rechten en ze gebruikten die om hun economische mogelijkheden uit te breiden,[1] schrijven Daron Acemoglu en James A. Robbinson in de inleiding van hun boek Why Nations Fail. The origins of Power, Prosperity and Poverty. Ze tonen aan dat zonder die sterke inclusieve overheid een sterke inclusieve en innovatieve economie niet mogelijk is. Niet mogelijk omdat die overheid ervoor zorgt dat rechten gewaarborgd zijn en dat revenuen van innovaties ten goede komen aan de innovator. Maar ook dat iedereen die innovator kan zijn. Ontbreekt die sterke inclusieve overheid dan ontstaat er een extractieve samenleving. Een samenleving waar de rijken en machtigen hun macht en rijkdom beschermen door zich zoveel mogelijk toe te eigenen onder andere door anderen te belemmeren om de vruchten van hun werk te oogsten.

Als Dercksen een punt heeft met: “onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech,” en als “multinationals (werkelijk) zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies,” en dat punt heeft hij, dan spant hij met Milei het paard achter de wagen.


[1] Daron Acemoglu en James A. Robbinson, Why Nations Fail. The origins of Power, Prosperity and Poverty,  pagina 4 (eigen vertaling)

Uitgelicht

 ‘Gekke minse’

“Ze zegge det de helluf van de wereld van ôs is. Ik weit ’t neet percies maar as det klop is ’t neet mis. Dan staeke we 50 cent van iddere gölde in de tes. En nog ein kwartje van de res.” Het openingsrefrein van het feestnummer Gekke minse van de Venlose band Neet oet Lottum . In de rest van Nederland is de band vooral bekend door het nummer Hald mich ens vas. Die ‘ôs’, ‘ons’ in het Nederlands, zijn gekke mensen. De tekstschrijver Frans Pollux zou wel eens gelijk kunnen hebben. Dat is wat ik dacht na het lezen van het boek The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous  van Joseph Henrich. Het laatste boek dat ik in 2023 las, maar wel het boek dat de meeste indruk op me heeft gemaakt. Weird: “raar, gek, eng,” volgens de Vandale. Henrich geeft er een heel andere betekenis aan. WEIRD is voor hem een acroniem van Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic.[1]  Wij, wat we nu de westerse wereld noemen, zijn WEIRD en wijken af van de rest van de wereld en van samenlevingen uit het verleden.

Voor een beschrijving van het niet WEIRDe deel van de huidige en vroegere wereld even terug in  de tijd. Een van de mooiste scenes in de film Gladiator is in mijn ogen als de gladiator Juba, gespeeld door Djimon Gaston Hounsou, de poppetjes die de voorouders en kinderen van Maximus, de oud-generaal en nu gladiator gespeeld door Russell Crowe, in het zand begraaft. Juba spreekt dan de woorden: “I will see you again… but not yet. Not yet.” Die scene herbergt twee manieren om naar het leven op aarde te kijken.

I will see you again,” duidt op het geloof dat er na het leven op Aarde nog iets is.  Een leven na de dood. Dit denken is al oud en heeft vooral als doel om je tijdens het leven op Aarde te disciplineren. Dat disciplineren tijdens het leven kan alleen als het niet zeker bent van dat leven na de dood. Of, en dat is de variant die het meeste voorkomt, dat plek is voor degenen die goed hebben geleefd en zich dus aan de morele regels hebben gehouden en een plek voor hen die dat niet hebben gedaan. Voor christenen de hemel of de hel en voor het katholieke deel van hen zat daartussen nog het vagevuur. Daar kwam je terecht als je niet goed genoeg had geleefd maar ook niet slecht genoeg. Daar doolde je rond totdat je voldoende was gestraft voor je zonden. In de Griekse mythologie, die ook aan de basis van het Romeinse lag waarin Maximus geloofde, was Elysium het gedeelte van de Hades, de onderwereld, waar de goeden naar toegingen en Tartaros was het deel waar je naartoe ging als je uitzonderlijk slecht had geleefd. Zat je ertussen dan ging je naar Asphodel een min of meer ‘kraak nog smaak’ gebied waar je dan bleef ronddolen.

De begraven poppetjes duiden op een andere manier van naar het leven kijken. Dat is denken dat je als mens deel uitmaakt van een groter geheel en wel op twee manieren. De eerste is de doorlopende keten van verre voorouders, via je grootouder, ouders en jezelf door naar je kinderen, kleinkinderen en verder tot je verre nakomelingen. Daar staan de poppetjes voor. Je staat in een familie en tribale lijn waarin je je plek hebt.  Je staat onder je ouders en grootouders maar ook ooms, tantes en oudooms en oudtantes, daar heb je naar te luisteren, daar heb je respect voor en wat zij zeggen stel je niet ter discussie. De tweede manier van ‘je plek hebben’ hangt af die je familie inneemt in de tribale structuur. Behoor je tot de familielijn van de stamleider of priester, dan sta je in hoger aanzien en wordt er eerder naar je geluisterd dan naar een familie van een eenvoudige landbouwer. De plek van je familie is ook jouw plek en toekomst. Is je vader boer, dan word jij ook boer. Is je vader krijger, dan word jij het ook. Je hoeft niet na te denken en leert alles van je ouders. Pas als die dood zijn en jij aan de top van de familielijn staat (en niet een van je broers) dan kun je wat richting bepalen en proberen iets te veranderen. Alleen is dat laatste lastig omdat veranderen betekent afwijken van het oude en de tradities en die zijn heilig. De stam en familie bepalen alles.

Stam en familie stonden centraal. Henrich omschrijft deze samenleving als volgt. “Mensen leefden in een netwerk van verwantenorganisaties binnen stamgroepen of netwerken. Uitgebreide familiehuizen maakten deel uit van grote verwantschapsgroepen (clans, stamhuizen etc.) Erfenis en verblijf na het huwelijk waren patrilineaire; mensen leefden vaak in uitgebreide patrilineaire huizen en vrouwen gingen bij de verwanten van hun man wonen. Veel verwantschapseenheden bezaten of controleerden gezamenlijk grondgebied. Zelfs als er sprake was van individueel eigendom, behielden verwanten vaak het erfrecht, zodat land niet verkocht of anderszins overgedragen kon worden zonder toestemming van verwanten. Grotere verwantschapsorganisaties bepaalden zowel de wettelijke als de sociale identiteit van individuen. Geschillen binnen verwantengroepen werden volgens gewoonte intern beslecht. Gezamenlijke verantwoordelijkheid betekende dat intentionaliteit maar een kleine rol speelde bij het toekennen van straf of het opleggen van boetes voor geschillen tussen verwanten. Verwantschapsorgnisaties boden leden bescherming, verzekering en zekerheid. Deze organisaties zorgden voor zieke, gewonde en arme leden, en voor ouderen. Gearrangeerde huwelijken met familieleden waren gewoonte, net als huwelijkse betalingen zoals bruidsschat of bruidsprijs (…) Polygone huwelijken waren gebruikelijk voor mannen met een hoge status. In veel gemeenschappen konden mannen slechts met één “primaire” vrouw trouwen, meestal iemand van ongeveer gelijke sociale status, maar ze konden dan secundaire vrouwen toevoegen, meestal van een lagere sociale status.[2]” 

Menigeen zal nu denken: zie je wel het patriarchaat. Door mannen verzonnen om vrouwen eronder te houden. En inderdaad is dit het patriarchaat ten top. Alleen behoorde een flink deel van de mannen tot de grote verliezers. Dat bepalen met wie er getrouwd kon worden, betekende voor een flink deel van de mannen dat er niet getrouwd werd omdat er niemand was om mee te trouwen. Voor vrouwen betekende het dat ze derde, vierde of tiende vrouw van een man konden worden. Voor laag geplaatste families was het weggeven van een dochter als zoveelste vrouw een manier om zich omhoog te werken in de hiërarchie. Voor de top waren huwelijken een manier om macht, aanzien en vooral bezit in de familie te houden. En nee, dit systeem is niet bedacht door mannen. Het is een moderne voortzetting van op overleving en dan vooral de doorgifte van dna gebaseerde strategie van het leven. Een strategie die de mannelijke leden van een diersoort ertoe aanzet om zoveel mogelijk vrouwen te verzamelen want dat maakt de kans het grootst om nakomelingen te krijgen. Ook voor vrouwelijke leden van de soort was het aantrekkelijk om zich rond een sterke man te voegen. Dat vergrootte voor de vrouw de kans om nakomelingen groot te krijgen.

Onze huidige westerse samenleving ziet er heel anders uit. Wij zijn individualistisch en gericht op zelfverbetering en zelfwaardering. Privé- bezit is alles bepalend. Wat onze ouders doen is niet bepalend voor wat wij gaan doen. We kunnen onze ambities najagen en doen dat ook. Dat wat we willen zijn en najagen wordt vervolgens de kern van onze identiteit en omdat je er positief op wilt staan wordt er hard gewerkt. Dat wakkert innovatie aan. We zoeken mensen op waarvan we denken dat ze ons verder brengen. We vinden rechtvaardigheid belangrijk en daarbij is de vraag naar de intentie van iemands handelen van belang. Wij praten over schuld en niet over schaamte. Je schaamt je  als je iets doet wat de groep waartoe je behoort in diskrediet brengt. Dat is waarschijnlijk ook waarom de discussie over excuses voor slavernij vooral in westerse samenlevingen wordt gevoerd. We denken analytisch en niet holistisch .Traditie en ouderdom zijn voor ons geen redenen om iets te doen of iets van iemand aan te nemen. Regels en wetten bepalen ons handelen en die worden zo objectief mogelijk toegepast en gehandhaafd. Om slechts enkele van de afwijkende kenmerken van de WEIRD samenleving te noemen[3].

Die WEIRD-heid ligt aan de basis van het succes van de Westerse samenleving, zo betoogt Henrich. Aan die WEIRD-heid hebben we het economisch succes en onze democratie te danken. Het gebrek aan die “WEIRD-heid is ook een van de oorzaken waarom economische succes op andere plekken ontbreekt. Het is ook een van de oorzaken waarom de democratie op veel plekken niet echt aanslaat. Henrich geeft Afghanistan als voorbeeld en citeert uit een ander boek een gesprek met een kiezer. Die kiezer geeft aan te hebben gestemd op de kandidaat van keuze: “Besluiten voor  hem? Meneer! Wat bedoelt u? Zijn familie woont hier al sinds de dagen van Dost Mohammed Khan en langer … Wist u dat mijn zusters man een neef heeft die getrouwd is met Sayyaf’s schoonzus. Hij is een van de onzen.[4]  Democratie in een tribale samenleving is de macht geven aan de grootste stam. Om die te bepalen is het niet nodig om verkiezingen te houden. Maar door die wel te houden krijgt de machtigste stam de staatsmacht en daarmee ook de macht over andere stammen. Ze zal die macht vervolgens gebruiken om zich die staat toe te eigenen.

 De oorzaak van onze ‘gekheid’ ligt, zo betoogt Henrich in de christelijke stroming die in West-Europa uiteindelijk dominant werd. En daarvoor moeten we een heel eind terug in de tijd. Dat die stroming waaruit de huidige katholieke kerk en de vele protestantse stroming uit zijn voortgekomen dominant werd, stond tevoren niet vast want : “Aan het begin van het eerste millennium van de jaartelling was het Romeinse Rijk een borrelende ketel van religieuze concurrentie van de oude Romeinse staatsgodsdienst, het jodendom, het Zoroastrisme, het Mithraïsme, een potpourri van christelijke geloven en een veelheid aan lokale religies omvatte.[5]  Die WEIRD-heid werd, zo betoogt Henrich veroorzaakt door de regels rond het huwelijks- en familierecht van de winnende stroming. Hij noemt dit het Huwelijks- en Gezins Programma van de kerk.

Hoe zag dit Programma eruit? Het: “verbood huwelijken met bloedverwanten. Deze verboden werden geleidelijk uitgebreid naar verre verwanten, tot neven en nichten.” Het: “verbood het huwelijk met aangetrouwde verwanten (…) Als je echtgenoot stierf, kon je niet met zijn broer, je zwager, trouwen. In de ogen van de kerk werd de broer van je man je echte broer (incest).”Hetverbood: “huwelijken met niet-christenen tenzij ze bekeerd waren.” Het: “creëerde geestelijke verwantschap, via de instelling van peetouders.” Het: “de adoptie van kinderen ontmoedigd . Moeders moesten voor hun eigen kinderen zorgen: als ze dat niet konden, zouden de kerk of peetouders voor hen zorgen.” Volgens het Programma was: “publieke instemming met het huwelijk door beide partners nodig.” Het: “moedigde nieuw getrouwden aan een eigen huishouden te beginnen.” Het programma: “moedigde het privé bezit van eigendom (land) en erfenis door een persoonlijk testament aan.[6]  Deze maatregelen werden niet allemaal ineens ingevoerd en het mag dan met de ogen van nu niet erg spectaculair lijken. Toch maakte dit, zo betoogt Henrich, geleidelijk een einde aan de oude stam en familiebanden en stond daarmee  aan de basis van die WEIRDe samenleving.

De reden waarom de kerk voor deze lijn koos is waarschijnlijk niet omdat ze de individuele vrijheid van de mens zo belangrijk vond. De belangrijkste ‘nevenschade’ van deze keuze is dat mensen steeds meer zelf gingen nadenken. Hiermee zetten de kerk uiteindelijk de bijl aan de wortel van haar eigen bestaan want mensen gingen ook nadenken over hun geloof, hun relatie met god en de rol van de kerk. Was er wel een kerk en priester nodig voor die relatie met god? Nee, dachten zelfs priesters als Luther en timmerde zijn 95 stellingen op de deur van de Wittenbergse kerk en hij waas niet de enige noch de eerste. De volgende interessante vraag die werd gesteld was of god wel nodig was en bestond? Nietsche beantwoordde die vraag uiteindelijk door god dood te verklaren.

Had de kerk dit in het eerste deel van het eerste millennium geweten, dan had ze wellicht een andere route gekozen. Maar zoals wel vaker hebben acties die op positief lijken onvoorziene negatieve gevolgen. Het positieve dat de kerk zag, was dat deze keuze leidde tot een toename van middelen (grond en geld) en dus macht voor de kerk. Een van de bijzonderheden van het christelijk geloof in die tijd was, en daarmee komen we bij de weg naar de hemel, dat je die weg kon kopen. Kopen door al je bezittingen aan ‘de armen’ te geven. En de kerk was de vertegenwoordiger van ‘de armen’. Alleen is het lastig om iets te geven als het eigendom is van je gehele familie. Een individuele lijn sterft nogal eens uit, de kans dat dit met zo’n familielijn gebeurt is veel kleiner en wordt zelfs nihil als je, zoals bij de Romeinen gewoon, makkelijk een kind als je eigen kon adopteren. De maatregelen van het Huwelijks- en Gezins Programma waren erop gericht om meer middelen en macht te verwerven door juist de basis onder de tribale en familiestructuur te breken. En succesvol was het:  “Tegen 900CE bezat de kerk ongeveer een derde van het cultuurland in West-Europa, inclusief Duitsland (35 procent) en Frankrijk (44 procent). Tijdens de portestantse reformatie in de 16e eeuw bezat de kerk de helft van Duitsland en tussen een kwart en een derde van Engeland.[7]

Tot zover Henrichs betoog. Rest de vraag: hoe sterk is zijn betoog? Henrich onderbouwt het betoog met cijfers, statistieken sociale onderzoeken van vroeger en nu. Onderzoeken in westerse samenlevingen maar ook onder nu nog tribale samenlevingen en zelfs onder jager- verzamelaars. Onderzoeken die laten zien waarom ‘wij’ WEIRD zijn en welke ‘proto WEIRDheid’ onze voorvaderen vertoonden. Onderzoeken die laten zien dat WEIRD mensen vaker de beloning kunnen uitstellen door bijvoorbeeld te kiezen voor € 140 over een jaar in plaats van € 100 nu. Maar ook onderzoek naar de loopsnelheid van mensen. WEIRD loopt sneller. Tijd is immers geld. Voor de liefhebbers, een Amsterdammer (hoog op de WEIRD schaal) loop gemiddeld 3,5 mijl per uur. Een inwoner uit Rio de Janeiro een mijl minder per uur[8]. Die cijfers laten correlatie zien, geen causaal verband. Ze verklaren niet eenduidig dat het Huwelijks- en Gezins Programma dat de kerk in de eerste eeuwen van het eerste millennium inzette de oorzaak is van ‘onze’ WEIRD-heid. De veelheid aan cijfers maar vooral de vergelijking met samenlevingen die niet bloot zijn gesteld aan dat Plan, maken zijn betoog sterk. En zelfs als vervolgonderzoek op een andere oorzaak dan het Programma wijst, dan nog is het een verhelderend boek. Verhelderend omdat het laat zien dat niet alle mensen ‘WEIRDos’ zijn zoals ‘wij’ en dus op een andere manier naar het leven kijken.

Om het einde van Gekke Minse van Neet oet Lottum  aan te halen: “Want weej zien gek, want weej zien gek, hartstikke gek. Gek, gek, gek, gek gek, gek.”  En daarmee sluit ik 2023 af. Ik wens jullie een fijne jaarwisseling en alle goeds.


[1] Joseph Henrich, The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous, pagina xiii

[2] Idem, pagina 162-163

[3] Idem pagina 56: op deze pagina geeft Henrich een opsomming van de kerneigenschappen van de psychologie van WEIRD.

[4] Idem, pagina 409. Eigen vertaling

[5] Idem pagina 471. Eigen vertaling

[6] Idem, pagina 165-166. Eigen vertaling

[7] Idem, pagina 185. Eigen vertaling.

[8] Idem, pagina 362

Sorry, …?

‘Zo komen we nooit verder.’ Dat dacht ik na het lezen van een interview met psychiater Glen Helberg in Trouw. “Met die excuses erkent Nederland het leed. Maar ik heb nog niet gehoord dat de excuses aangenomen zijn. Daar zijn we nog niet aan toe. Ik zeker niet.” Zo beantwoordt Helberg de vraag of na de excuses van de koning voor het slavernijverleden de heling is begonnen.

 Ja, wie moet die excuses ‘aannemen’? En wanneer kan die heling dan beginnen? Kan dat pas als de laatste betrokken persoon ze heeft aangenomen of kan er ook al eerder mee worden begonnen? Als we moeten wachten op de laatste betrokken persoon moeten wachten, dan komt er nooit een einde aan. Iedere dag worden er immers nieuwe ‘laatst betrokkenen’ geboren. Op deze manier wordt het een ‘neverending story’ of om er een andere metafoor tegenaan te gooien, een perpetuum mobile. Op deze manier blijven we in het verleden steken. Blijven we steken in een omgekeerd soort Stockholmsyndroom, het psychologisch verschijnsel dat soms optreedt tijdens een gijzeling. waarbij de gegijzelde, de machteloze sympathie voor de gijzelnemer, de machthebber. Omgekeerd omdat in de machthebber er nu alles aan lijkt te doen om de sympathie en goedkeuring van de machteloze te krijgen. Op die manier komen we nooit  toe aan het vervolg van de zin achter die spreekwoordelijke komma van premier Rutte.

Mochten we dan uiteindelijk uit die klem komen dan is er weer een ander iets uit het verleden dat vraagt om eerst bezinning, dan erkenning, dan excuses en als die er zijn dan moet die historische schade worden vergoed. Want volgens Helberg zijn: “excuses van de regering een wassen neus. “In de VN heeft de Derde Wereld gevraagd de schade die het Westen heeft aangericht, te vergoeden. Dat gaat om tientallen miljarden. De westerse landen, ook Nederland, hebben die resolutie verworpen, twee maanden voor de excuses werden uitgesproken. Nederland had hier een gidsland kunnen zijn, maar Rutte zegt: hier heb je 200 miljoen, doe het daar maar mee. Hij heeft een gebrek aan moreel besef.”

Als historicus juich ik aandacht voor het verleden toe. Historici die op basis van nieuwe bronnen een ander perspectief openen op het verleden, ik verwelkom ze met open armen en kritische blik. Ik vraag me af of de manier waarop er nu met slavernij en kolonialisme uit het verleden wordt omgegaan, constructief is? Of die manier ons verder helpt? Wat er ook aan ‘herstel’ wordt gedaan, het verleden verandert er niet door. De verre voorouder die als slaaf werkte op een plantage, verkrijgt er niet ineens de vrijheid door en de kapitein van een achttiende-eeuws slavenschip ziet er niet ineens het licht door. Wat ‘we’ nu ook doen, onze (verre) voorouders hebben er niets aan: ‘What’s done is done.’

Wie wel ‘iets’ met onze acties moeten, zijn onze kinderen en kleinkinderen. Zij moeten leven met de gevolgen van keuzes die wij nu maken. Net zoals wij moeten leven met de keuzes die onze voorouders hebben gemaakt. Zij zullen onze keuzes bestuderen en wegen. Sommige zullen zij als ‘verwerpelijk’ bestempelen en anderen toejuichen. Zij zullen ons beoordelen op ons handelen en de motivering ervan. Zij zullen kijken naar onze omgang met vluchtelingen, hoe we om zijn gegaan met de klimaatverandering en wellicht met zaken waarvan wij nu niet weten dat zij die dan belangrijk vinden. Hoe ze over ons zullen denken weten we nu niet. Ook niet hoe ze over ons zullen oordelen.

Ik hoop dat ze ons niet beoordelen door ons langs de maatstaven van ‘hun gelijk’ te leggen en zich klem zetten in zo’n ‘omgekeerd Stockholmsyndroom’ zoals nu rond slavernij gebeurt. Ik hoop dat ze zien dat wij worstelen met onderwerpen als migratie, klimaat maar ook nog steeds met arbeid. Ik hoop dat ze een productievere manier van omgang met het verleden zoeken dan pogingen om het verleden in het heden recht te zetten. Ik hoop dat ze op de lijn van Nelson Mandela zitten in zijn toespraak ter gelegenheid van de viering van 10 jaar democratie in Zuid-Afrika in 2004:  “Let us never be unmindful of the terrible past from which we come – using that memory not as a means to keeps us shackled to the past in a negative manner, but rather as a joyous reminder of how far we have come and how much we have achieved.”

 Want ja, we kunnen schande spreken over het slavernijverleden van de wereld. We kunnen ons echter ook realiseren dat onze voorouders het besluit hebben genomen om slavernij af te schaffen. En ja, dat had veel eerder kunnen gebeuren. Daarbij is het goed om je te realiseren dat het ook niet had kunnen gebeuren.  Dan kan de VN wel vragen aan het westen om de schade die het heeft aangericht te vergoeden. Het was wel juist het westen dat het voortouw nam in de afschaffing van de slavernij. Het was niet in het Afrikaanse Ashanti rijk, het Chinese keizerrijk of het Arabische sultanaat Oman dat de barbaarsheid van het instituut slavernij ter discussie werd gesteld.

Wat als … ?

Wat als ik een andere studie had gekozen? Wat als ik … ? Iedereen zal zich wel eens zo’n vraag stellen en zich dan een beeld proberen te vormen van hoe het leven er dan uit zou hebben gezien. Vaak stel je je die vragen als er iets tegenzit. Dan had je wellicht iets anders gedaan waar je wel blij mee zou zijn. Wat je er dan vaak bij ‘vergeet’ te bedenken, is dat alles waar je wel tevreden over bent er wellicht ook niet was geweest. Dan had je die prachtige baan, maar wellicht al twee scheidingen achter de rug en hikte je tegen een derde aan. Wat als … ? Ik moest eraan denken bij het lezen van een  ingezonden brief van Bart Immerzeel in de Volkskrant waarin hij pleit voor een kernwapenvrije wereld.

De bom op Hiroshima: Bron: WikimediaCommons

Immerzool reageerde op een ingezonden brief van Chris Holman die stelde dat: “Als dit land (Oekraïne) zijn kernwapens in 1994 niet had teruggegeven aan Rusland, onder druk van Amerikaanse ‘veiligheidsgaranties’, zou deze verschrikkelijke oorlog waarschijnlijk niet hebben plaatsgevonden.” Immerzool reageerde hier op met: “Ongetwijfeld waar, maar als Rusland geen kernwapens had gehad, zou het net zo goed nooit hebben durven invallen. Met conventionele wapens alleen maakt Rusland geen schijn van kans tegen het Westen (waar Oekraïne zich in toenemende mate toe rekent). Dus van een wereldoorlog zoals in de jaren veertig zou geen sprake zijn. Waarschijnlijker is dat de VS Poetin al jaren daarvoor met een gewelddadige coup gewipt zouden hebben om een VS-­vriendelijke regering te installeren.” Wat als kernwapens niet waren uitgevonden?

Wat beiden hierbij doen, is uitgaan van de huidige omstandigheden. Om je een wereld zonder kernwapens voor te stellen, moet je echter terug naar het moment dat deze wapens op het toneel verschenen. We moeten dan terug naar de wereld van vóór 6 augustus 1945. Want op die dag werd voor het eerst een kernwapen ingezet. En beter nog, naar de wereld van vóór 19 juli 1945 want op die dag werd de eerste kernbom in de woestijn van Nevada tot ontploffing gebracht.

Laten we eens kijken hoe de wereld er toen bij lag. Europa lag grotendeels in puin na vijf jaar verwoestende oorlog. Nazi- Duitsland was verslagen nadat het Sovjet leger na een verwoestende en veel levens kostende slag de Duitse hoofdstad Berlijn hadden ingenomen. Nu het Duitse gevaar was geweken, richtte de aandacht van de Sovjets zich op Japan. De Sovjets waren begonnen met de verplaatsing van anderhalf miljoen soldaten naar het oosten. Hiermee kwamen de Sovjets de in november 1943 in Teheran gemaakte afspraak na dat ze de wapens tegen Japan op zouden pakken binnen drie maanden nadat Duitsland zou zijn verslagen. De plannen voorzagen erin dat de Sovjets de Japanners uit Mantsjoerije en het Koreaanse schiereiland zouden verdrijven en vervolgens de oorlog naar Japans grondgebied zouden verplaatsten: eerst de Koerilen en daarna Hokkaido, het in grootte tweede eiland van Japan.

De Amerikanen hadden net de slag om Okinawa achter de rug (1 april – 22 juni 1945). Een slag waarmee ze voet zetten op Japanse bodem en het eiland veroverden. Dat ging niet vanzelf. Aan geallieerde kant sneuvelden zo’n 12.500 soldaten, raakten er meer dan 36.000 gewond en verloor men veel materiaal. Aan Japanse kant waren de verliezen nog veel groter. Er sneuvelden zo’n 110.000 soldaten en dat waren er ongeveer evenveel als waarmee ze de slag begonnen. Daarnaast vielen er zeer veel burgerslachtoffers, afhankelijk van de bron tussen de 40.000 en 150.000. De Japanners vochten zich werkelijk dood en dan was Okinawa nog maar een klein eilandje. Hoe zou dat gaan als de oorlog de grote Japanse eilanden zou bereiken?

Dat is de wereld waarnaar we terug moeten gaan voor het speculeren over de vraag wat als er geen kernbommen waren uitgevonden? Ze ‘de wereld uit doen’ zoals Wil Verheggen in een artikel in dezelfde krant doet dat de aanleiding was voor Holmans brief, gaat niet. Met het vernietigen van alle huidige kernwapens, blijft de kennis om ze te maken er en dus de dreiging dat ze in ‘geval van nood’ gemaakt worden er. Die kennis ‘ont-uitvinden’ gaat niet.

Als we naar dat moment teruggaan, dan is het meest waarschijnlijke scenario dat de Sovjets Japan vanuit het noorden zouden innemen. Dat is waar ze op 9 augustus 1945 aan begonnen en die opmars werd beëindigd na de capitulatie van Japan. De Sovjets waren inmiddels de toen Japanse Koerilen-eilanden binnengevallen. De Amerikanen en hun westerse bondgenoten zouden hun allang ingezette aanval vanuit het zuiden voortzetten. Uiteindelijk zou Japan worden verslagen. Maar hoelang ‘uiteindelijk’ zou duren? Geen  idee.

Voor wat er daarna met Japan zou zijn gebeurd, hoef je geen helderziende te zijn. Het zou in bezettingszones worden verdeeld onder de geallieerden. De Russen in het noorden, de Amerikanen en westerse geallieerden in het zuiden en Tokyo, net als Berlijn en Wenen, in vier stukken. Dit is het makkelijkste deel van de ‘wat-als-voorspelling’ op andere punten ligt het veel moeilijker. Neem Nederlands Indië. Daar stond na de capitulatie van Japan nog geen geallieerde soldaat op welk eiland dan ook. Het lag niet op de geallieerde opmarsroute. Zonder atoombom zouden Hatta en Soekarno op 17 augustus geen Indonesische Republiek hebben uitgeroepen. Hoe het wel zou zijn gegaan?

Wellicht was Vladimir Poetin dan als kanonnenvoer gesneuveld in ‘een wereldoorlog zoals in de jaren veertig’ die dan in 1975 zou zijn uitgebroken. Dit nadat hij in de slag om New York in gevecht raakte met het peloton van luitenant Donald J. Trump. Die laatste sneuvelde nadat hij als lafaard, wegrennend van het gevecht, door zijn onder geschikte, sergeant Bruce Springsteen, werd neer geschoten. Een wereldoorlog die in 1984 eindigde door tussenkomst van de opkomende wereldmacht Brazilië als leider van de LAVO, de Latijns Amerikaanse Verdrags-Organisatie. Een organisatie bestaande uit alle Latijns-Amerikaanse landen met Brazilië als drijvende kracht.

Zorg door de staat

Het voordeel van het verleden is dat het er niet meer is en hoe verder het weg is, hoe minder mensen er, om premier Rutte aan te halen, er nog ‘actieve’ herinneringen aan hebben en ook geen ‘passieve’ herinneringen meer. En hoe langer het geleden is, hoe minder bronnen er zijn om je een beeld te vormen van het leven. Zo moeten we het voor wat betreft het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid en zelfs de geschiedenis van ‘ons soort mensen’ de Homo sapiens, doen met wat botresten, geconserveerde gereedschappen en af en toe een rotsschildering. Met dit als basis proberen archeologen en historici een beeld te schetsen van het toenmalige leven. Ik moest hieraan denken bij het lezen van het artikel Verbeter de wereld, verander hoe je woont, zorgt en liefhebt (dit boek leert je hoe dat kan) van Lynn Berger bij De Correspondent.

Begijnen. Foto: Wikipedia

Het ontbreken van herinneringen, actief en passief, weinig of geen geschreven bronnen en een danig gebrek aan kennis van het verleden bij het grote publiek, maken het mogelijk om met veel aplomb zaken over het verleden te beweren en ermee weg te komen. Nou, dat laatste in het geval van Berger niet helemaal, of helemaal niet.

Berger schrijft haar artikel als een combinatie van een betoog en een boekbespreking. Een boekbespreking van het boek Alledaags UtopiaWat tweeduizend jaar experimenteren ons kan leren over het goede leven van Kristen R. Ghodsee. Het boek staat, zo schrijft Berger: “vol met mensen die ergens in de afgelopen 2.500 jaar hebben nagedacht over samenlevingen waarin gelijkheid, samenwerking, collectief bezit en een gedeelde verantwoordelijkheid voor de volgende generatie centraal stonden. Om vervolgens hun eigen levens en die van anderen in te richten volgens die ideeën.” Mensen die: “het besef dat de inrichting van ons alledaagse leven innig is verbonden met de inrichting van de maatschappij – en dus met grote maatschappelijke problemen als klimaatverandering en ongelijkheid,” met elkaar gemeen hebben.

Dan maakt het betoog de stap van boekbespreking naar pleidooi: “Ga maar na: doordat in onze samenleving het kerngezin geldt als dé plek waar kinderen worden grootgebracht, ervaren ouders een enorme druk, verwachten partners veel te veel van elkaar, en zijn veel vrouwen niet financieel zelfstandig. Binnen het kerngezin zijn kinderen bovendien overgeleverd aan de grillen van ouders die ze niet hebben uitgekozen. En omdat de kinderen van rijke ouders veel meer kansen krijgen dan die van minderbedeelde ouders, neemt de sociale ongelijkheid eerder toe dan af.”  Daarom: “Wil je de wereld veranderen, dan zul je ook het instituut aan de basis van die wereld moeten veranderen. Namelijk: het kerngezin. Dat kan, want hoewel de manier waarop we nu samenleven, zorgen, wonen en met onze spullen omgaan vanzelfsprekend en onveranderlijk lijkt, is ze dat niet.”

Dus afschaffen dat kerngezin? Nee, dat niet: “Als praktisch utopist wil Ghodsee haar lezers meekrijgen, en dus kiest zij voor een andere term: ‘verruiming’. Ze wil het begrip ‘gezin’ oprekken en uitbreiden, zodat mensen zelf kunnen kiezen hoe en met wie ze kinderen willen grootbrengen, zodat zorgtaken beter worden verdeeld en zodat mensen vrijer, gelijker en gelukkiger kunnen zijn dan ze nu zijn.”  De tip van Berger: “Zit je in een monogame relatie? Zorg dan dat je tijd doorbrengt met je vrienden en dat je partner dat ook doet. Ga niet mee in het evangelie van privébezit maar deel je grasmaaier en je auto met je buren. Laat je kinderen tijd doorbrengen met grootouders, ooms, tantes en vrienden. Breng tijd door met de kinderen van anderen. Zo klein kan het beginnen.” Nu is er niets mis met het delen van grasmaaiers en auto’s. Al is dat voor wat betreft die laatste vaak lastig omdat we die vaak allemaal zo ongeveer op hetzelfde moment nodig hebben.

Er is ook niets mis met historische voorbeelden als perspectief bij hedendaagse keuzes. Zo droomde Plato inderdaad: “ hardop over een republiek waarin kinderen niet in gezinnen werden grootgebracht maar in groepsverband, door speciaal opgeleide verpleegsters.” Als je de huidige praktijk met en de roep om uitbreiding en het ‘gratis maken’ van de kinderopvang kijkt, dan is dat een aardige stap in de richting. Bij het gebruiken van dit voorbeeld is het dan ook weer goed om te vermelden dat in Plato’s ideale republiek de zaken nog een paar stappen verder gaan. In die republiek was voortplanting aan verantwoordelijkheid van de staat. Die moest hiertoe een soort ‘fokprogramma’ opzetten van wie het met wie moest doen. Geen enkel kind zou zijn of haar biologische ouders mogen kennen en omgekeerd.  Dat gaat een stap verder dan het  “groeiend aantal samengestelde gezinnen en queer-gezinnen (dat intussen)(…) vrolijk (laat) zien dat een zorgrelatie prima kan worden ‘ontkoppeld’ van een bloedband.” Het wedervaren van de geadopteerde kinderen uit Sri Lanka laat zien dat een gebrek aan kennis van die bloedband tot problemen kan leiden.

En inderdaad leefden Middeleeuwse begijnen: “niet in gezinnen of kloosters, maar betrokken gezamenlijk begijnhoven in de stad.” En maakte: “Kerk noch echtgenoot (…) de dienst uit, en (…) genoten deze alleenstaande vrouwen (daardoor) relatief veel vrijheid en autonomie.  Nageslacht leverde dit echter niet op. Een samenleving met alleen maar begijnen zal snel uitsterven.

“Pas met de opkomst van het kapitalisme werd het kerngezin de norm: wanneer de staat niet hoeft te betalen voor de zorg voor kinderen (en zieken en ouderen), kunnen de belastingen laag blijven.” En die norm, dat kerngezin, zorgt, zo betoogt Berger, voor problemen: “Ga maar na: doordat in onze samenleving het kerngezin geldt als dé plek waar kinderen worden grootgebracht, ervaren ouders een enorme druk, verwachten partners veel te veel van elkaar, en zijn veel vrouwen niet financieel zelfstandig.” Na dit te hebben gelezen moest ik even slikken en verslikte me bijna.

Slikken omdat overheidszorg voor kinderen en ouderen iets van zeer recente datum is. Die begon in 1873 met Van Houtens Kinderwetje. De ouderen moesten nog tot na WO II op Drees’ Noodwet wachten op ‘staatszorg’ in de vorm van inkomen. Op een door de overheid betaalde poetshulp, zoals nu onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, moesten de ouderen nog veel langer wachten. Staatsondersteuning bij zorg en opvoeding is pas van zeer recente datum en niet iedere staat nam die verantwoordelijkheid en nam die op eenzelfde manier. Daarvoor berustte die ‘zorg’ bij de familie en de gemeenschap waarin men leefde. De Romeinen kenden geen ouderenzorg en in de Republiek noch in het absolute Franse koninkrijk noch in het Chinese keizerrijk bemoeide de staat zich met de zorg voor kinderen. Een heel bijzondere redenering van Berger. 

Verslikken omdat Berger betoogt dat het kerngezin voor die enorme druk zorgt die ouders ervaren, dat ze veel van elkaar verwachten en voor druk om financieel zelfstandig te zijn. Dat kerngezin is al veel ouder dan het streven naar ieders ‘financiële onafhankelijkheid’. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de ‘enorme druk’ van recente datum is en juist wordt veroorzaakt door dat streven naar ‘financiële zelfstandigheid’ en de manier waarop die wordt nagestreefd, allebei een full time baan met twee kinderen die het aan niets mag ontbreken. Door dat streven ontbreekt de tijd om: “je kinderen tijd (te laten) doorbrengen met grootouders, ooms, tantes en vrienden,” omdat die geen tijd ervoor hebben omdat ze moeten werken en ontbreekt het jou om dezelfde reden aan : “tijd door (te brengen) met de kinderen van anderen.” 

Herstelbetalingen

Het eerste wat ik dacht na het lezen het artikel  in de Volkskrant van econoom en beleggingsexpert, Peter M. Wolff was: ‘hopelijk heeft hij meer verstand van beleggen.’ Zijn kennis van de geschiedenis laat te wensen over. Wellicht een gevolg van, zoals hij het zelf schrijft: “het feit dat er slechts summier over deze periode is onderwezen in Nederland.” De periode waarop Wolff doelt is de periode van de trans-Atlantische slavenhandel. In zijn artikel pleit Wolff voor herstelbetaling. Niet in de vorm van een persoonlijke uitkering maar een ontwikkelingsfonds om: “de ontwikkeling, opbouw en heling van en in Suriname en het Caribische deel van het koninkrijk te initiëren,” en om te investeren: “ in het onderwijs in Suriname, in Caribisch Nederland en in Nederland, om het slavernijverleden nou eindelijk de plek te geven die het verdient.”

Volgens Wolff ligt het aan: “het gebrek aan onderwijs en kennisdeling over de echte geschiedenis van Nederland” dat er “binnen de autochtone Nederlandse gemeenschap …  aversie en onbegrip bestaat over het excuus en het slavernijverleden.” Aan welke negatieve gevolgen we dan moeten denken: “Denk hierbij aan hedendaags institutioneel racisme, dat soms moeilijk te bewijzen is. De ‘black tax’ waarbij iemand met een kleurtje twee keer harder zijn best moet doen om hetzelfde te bereiken als een autochtone Nederlander. Denk hierbij aan de kwetsende invloed en polarisatie die de sinterklaasviering met Zwarte Pieten, jaarlijks veroorzaakt binnen de Nederlandse gemeenschap. Denk hierbij aan eerdere voorbeelden van etnische profilering door de politie, de inzet van het omstreden controlesysteem Syri door gemeenten en de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst.” Dat algoritmes die aan de basis liggen van Syri, politie acties en de toeslagenaffaire verkeerd uitwerken en hoe dat kan, daar heb ik al eerder over geschreven. Dit koppelen aan het slavernijverleden is, om Wolff te citeren: “moeilijk te bewijzen.” Bewijzen is tegenwoordig echter van minder belang. Het zeggen is al voldoende om het veel mensen uiteindelijk te laten geloven. Maar hier gaat het mij nu niet om.

Het gaat mij om de geringe kennis van de geschiedenis die Wolff de ‘autochtone Nederlander’ verwijt. Door dat gebrek aan onderwijs weet die ‘autochtone Nederlander, zo betoogt Wolff,  niet dat hij: “de eeuwenlange opbrengsten van de slavernij, ook zijn geherinvesteerd in aandelen, vastgoed, infrastructuur en allerlei andere sectoren in Nederland. Al deze financiële injecties hebben ervoor gezorgd dat Nederland zich zo uitmuntend heeft kunnen ontwikkelen tot wat het vandaag is.” Want: “Een niet te verwaarlozen deel ervan is afkomstig van de offers die met het bloed, zweet en tranen van de tot slaaf gemaakten is opgebracht. Die hebben al die eeuwen nooit salaris, overwerktoelagen, vakantiegelden, pensioen- of ziekengeld uitgekeerd gekregen. Deze tegoeden zijn aantoonbaar succesvol geherinvesteerd in de Nederlandse samenleving. Zo hebben het koningshuis, De Nederlandsche Bank en andere grootbanken hun opbrengsten uit de slavernij in de Nederlandse maatschappij gestoken. Deze tegoeden vormen heden ten dage nog steeds de basis van het rijke Nederland van vandaag, waar wij allemaal gebruik van maken in de vorm van sociale zekerheden die hieruit voortvloeien.”

Nu even voor Wolff. In dezelfde periode dat de slaven geen: “salaris, overwerktoelagen, vakantiegelden, pensioen- of ziekengeld uitgekeerd,” kregen de Nederlandse arbeiders dat ook niet. Tenminste, op salaris na. Dat kregen ze maar daar werkten ze, man, vrouw en kinderen, een uur of zestien per dag, kinderen als ze een jaar of zes waren tussen de twaalf en veertien voor. In al die uren kregen ze net voldoende bijeen om het hoofd boven water te houden. Hadden ze een dag geen werk of waren ze ziek, dan hadden ze geen inkomen en geen eten. Waren ze werkloos dan hadden ze ook geen woning. ‘En pak preugel’ zoals mijn vader het zou noemen, behoorde bij de managementtools. Die woning had de keuterboer en zijn gezin wel al was het vaak niet veel meer dan een plaggenhut. Het harde werken was er ook voor die voorvaderen niet minder om. Het arbeiden van kinderen tot twaalf jaar werd pas in 1874, met het Van Houtens beroemde Kinderwetje afgeschaft. Echter niet voor ieder kind, de kinderen van die keuterboer mochten gewoon verder werken.

Als ze het geluk hadden om oud te worden en niet meer konden werken, dan was er geen pensioen maar armoe, overleven van de bedeling of creperen van ellende. Pas na de Tweede Wereldoorlog met de Noodwet van Drees kreeg je na je 65ste een basispensioentje. Met een gemiddelde levensverwachting voor mannen van 70 en vrouwen van 72 haalden velen, vooral zij die zware arbeid moesten verrichten bijvoorbeeld in de mijnen, nooit hun pensioen. Ziekengeld werd pas in 1929 ingevoerd en vakantie vierde de arbeider in de negentiende eeuw zeker niet, daar had hij geen tijd voor want er moest worden gewerkt. Geleidelijk kwam er tijd voor iets anders omdat de werkdag en de werkweek werden begrensd. Het Kinderwetje was een eerste stap hierin. Tijd alleen maakt nog niet dat je vakantie kunt vieren. Vakantie werd in 1929 in de CAO opgenomen waarbij de werknemer vakantiebonnen kreeg.

De opbrengsten uit de slavernij werden inderdaad geïnvesteerd in vastgoed. In die fraaie grachtenpanden, niet in huizen voor het gewone volk. En nu we het toch over panden hebben. Daar waar je Suriname en de Antillen de woon- en leefomstandigheden van de slavenhouders en de slaven nog met elkaar kunt vergelijken en schande kunt spreken van het verschil, kan dat in Nederland niet. De krotten en plaggenhutten zijn er niet meer. Hier resten alleen de mooie (grachten)panden in de binnensteden. Dit maakt die vergelijking hier onmogelijk. Maar voor wie er een beeld van wil krijgen kan ik de achtste aflevering van Het verhaal van Vlaanderen aanbevelen. In die aflevering wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel krotten er in een Belgische stad stonden en hoeveel mensen er in die krotten woonden.

Waar de opbrengsten zeker niet in werden geïnvesteerd is in die sociale zekerheid waar we, zoals Wolff nu terecht constateert, allemaal gebruik van maken. Die hele sociale zekerheid is van na de afschaffing van de slavernij. Die begon met dat Noodwetje van Drees die in 1947 in werking trad en die in 1957 werd vervangen door de Algemene ouderdomswet. Wat onze gehele sociale zekerheid kenmerkt, is dat deze wordt betaald uit belastingen en premies. De werkenden betalen via die belastingen en premies de AOW van de gepensioneerde, de ww van de werkloze en de bijstand van de bijstandstrekker. Daar komt geen ‘slavengeld’ aan te pas.

Dit laat onverlet dat investeren in de woon- en leefomstandigheden vooral op de Antillen maar ook in Suriname, net zoals trouwens in andere landen waar mensen het minder goed hebben, niet verkeerd is. Dat was ook het idee bij de onafhankelijkheid van Suriname. Het land kreeg na gesteggel over de hoogte ervan 3 ,5 miljard gulden aan ontwikkelingshulp toegezegd. Omgerekend naar nu is dat meer dan € 6,27 miljard. Dat is meer dan het Surinaamse BBP, dat bedroeg in 2022 $ 2,9 miljard. Het Surinaams BBP heeft  tot nu toe in geen enkel jaar de omvang van dat bedrag bereikt.

Dat laat onverlet dat de ongelijke behandeling van onze Bonairiaanse landgenoten die de bijstand die slechts 1/3 bedraagt van de Nederlandse een schande is die moet worden aangepakt. Net zoals de pensioenproblemen van Surinamers om een rechtvaardige oplossing schreeuwen. Dat iemand ‘met een kleurtje’ twee maal zo hard zijn of haar best moet doen, moet aanleiding zijn om hier wat aan te doen. Daarbij maakt het niet uit of die ‘een erfenis is van het slavernijverleden’ zoals Wolff betoogt of dat er sprake is van ‘nieuwkomers nadeel’ zoals ik het eerder heb genoemd.

En ja, ook investeren in het (geschiedenis)onderwijs is een goed idee. Daarbij zou het niet verkeerd zijn, te investeren in het volledige historische beeld. Daarbij hoort de trans-Atlantische slavenhandel en de behandeling van slaven maar daar horen zeker ook de woon- leef-, en werkomstandigheden van voorouders in Nederland bij die ik hierboven in het kort heb geschetst. Daar hoort ook het ontstaan van onze democratie bij. Toevallig las ik in dezelfde Volkskrant een artikel van Remieg Aerts over het ontstaan van het modern koningschap en de rol van Thorbecke hierin. Immers met de Grondwet van 1848 werd het koningschap ceremonieel. Daarvoor was de koning het hoofd van de regering en sturend en dwingend. Die sturende en dwingende koning: “leidde bijna tot een staatsbankroet, fnuikte de civil society en maakte het land slecht bestuurbaar. De koningen voerden een niet-omschreven ‘opperbestuur’ over de koloniën,” aldus Aerts. Daar waar de koning voor 1848 boven de wet stond, werd hij met die Grondwet van 1848 gebonden in de wet. Gebonden in die ceremoniële rol terwijl de macht bij het parlement, de vertegenwoordiging van het volk, kwam te liggen. Vrij snel na de aanname van de Grondwet van 1848 werd de slavernij afgeschaft. Dit ondanks het gegeven dat het overgrote deel van het volk, onder andere die arbeiders en keuterboeren, geen enkele invloed op hun vertegenwoordiging had. Zij hadden geen kiesrecht omdat ze geen of niet voldoende belasting betaalden.

Bestudering van de geschiedenis laat  een veel ander beeld zien dan Wolff in zijn artikel schetst. Zou de ‘aversie en het onbegrip over het excuus en het slavernijverleden’ niet ook worden veroorzaakt door de karikatuur die mensen als Wolff van de geschiedenis maken? Voor mij geldt dat in ieder geval wel.

De toekomsten

“Wie bepaalt voor toekomstige generaties hoe hun wereld eruit komt te zien? Moeten die daar zelf niet over meebeslissen? En hoe dan? Want als je nog niet geboren bent, is het lastig meepraten.” Die vragen staan centraal in een interview dat Eva Rovers bij De Correspondent heeft met Roman Krznaric. Een interview met bijzondere redeneringen.

Neem bijvoorbeeld de volgende passage: “Die miljoenen en miljoenen mensen hebben nog geen stem en kunnen dus niet zelf voor hun rechten opkomen, maar zullen wel de gevolgen ervaren van de keuzes die wij vandaag maken.” Die ‘miljoenen en miljoenen mensen’ dat zijn de nog ongeborenen. Logisch dat ze geen stem hebben. Ze zijn er niet, nog niet, net zoals de ‘miljoenen en miljoenen’ die ons vooraf gingen er ook niet meer zijn. Rechten zijn vooral bedoeld om de omgang tussen de levenden te organiseren. Bij rechten in het nu voor iemand die over honderd jaar geboren wordt, kan ik me niets voorstellen. Zij die er nog niet zijn mee laten beslissen, is onmogelijk. Je weet immers niet wie het zijn en hoe ze eventueel denken. Bovendien leidt dit ertoe dat de belangen van de werkelijk levenden ondergesneeuwd raken. De huidige inwoners van het gebied dat nu Nederland heet, zijn waarschijnlijk grof in de minderheid.

Echt bijzonder wordt het als Krznaric het heeft over een denkoefening: “Ik nam ze mee in een denkoefening: doe je ogen dicht en neem een kind in gedachten dat je dierbaar is. Doe een stap naar voren en probeer je dat kind voor te stellen als het 20 jaar oud is. Nog een stap, stel het kind voor als het 40 is, misschien inmiddels zelf kinderen heeft. Bij de laatste stap is dat kind 90 jaar oud. Toen vroeg ik ze om aan een landschap te denken dat hen dierbaar was. Een rivier waar ze als kind in gezwommen hadden, de weilanden waar ze opgegroeid zijn. Mijn laatste vraag is om dan in gedachten naast die 90-jarige persoon te gaan staan en samen uit het raam te kijken. Hoe ziet dat geliefde landschap er dan uit? In welke staat bevindt het zich? Het was ongelooflijk om te zien wat dat deed met mensen, hoeveel mensen moesten huilen.’”  Dat wil ik best aannemen. Ook wil ik best aannemen dat die oefening bij het gros van de mensen eenzelfde soort beeld oproept. Maar wat leert ons de antwoorden op die ene vraag en de beelden die het oproept? Een toekomstbeeld bestaat uit veel meer dan het antwoord op die ene vraag. Het bestaat uit antwoorden op heel veel vragen en al die vragen roepen beelden op en dan wordt het lastig want die antwoorden en beelden kunnen zelfs voor een individu al met elkaar schuren laat staan voor alle mensen.

Vraag een zeventigjarig eens naar dat landschap en die rivier waarin werd gezwommen ( (als die persoon dat al durfde omdat open water in die tijd erg vervuild was). Vraag hem vervolgens ook eens wat hij zou willen missen van hetgeen er sindsdien is veranderd hij had willen inleveren om dat landschap te behouden? Laat ik mijn eigen voorbeeld geven. Ik ben nog geen zeventig dit even terzijde. Mijn jeugd viel samen met schaalvergroting van de landbouw. Het gemengd bedrijf van mijn vader was acht hectare groot met maximaal zestien melkkoeien en ongeveer tien stuks jongvee, zestien varkens en een kip of vierhonderd. Die laatsten gingen er als eerste uit want met fl. 0,12 per ei kon je niets verdienen. Voor de jongere generaties onder de lezers dat is € 0,05 en dat is ongeveer de prijs die de boer nu ook voor z’n ei krijgt. In mijn jonge jaren eind jaren zestig, gaf het gemiddelde gezin 25% van de inkomsten uit een voedsel. Bijna niemand ging op vakantie en als men ging dan naar de camping drie dorpen verderop. De tv begon net aan zijn opmars waarbij we het moesten doen met een handvol zenders. Een handvol omdat we aan de Duitse grens woonden en België niet ver weg was. Van Internet en een computer hadden we nog nooit gehoord en de telefoon van bakeliet hing in de gang en die was niet voor mij als kind bedoeld. Gestookt werd er op kolen want het gas zat nog in de Groningse bodem. Gestookt werd er trouwens alleen maar in de keuken want daar stond het kolengestookt fornuis, en in de woonkamer. Nu naar dat mooie uitzicht in mijn hoofd. Dat uitzicht bestond uit twee boerderijen in een open landschap. Daar ligt nu een woonwijk waar zo’n duizend mensen wonen. Mijn idylle behouden had betekend dat er elders woningen gebouwd hadden moeten worden wat waarschijnlijk ten koste van de idylle van iemand anders was gegaan. Of ten kosten van die duizend mensen die er kwamen te wonen. Maar behoud van die idylle zal waarschijnlijk ook hebben betekend dat we nu veel meer dan de huidige gemiddelde 11% van ons inkomen aan voedsel uit zouden geven. Als je dit gedachte-experiment tot in het uiterste doorvoert, dan ga je uiteindelijk ‘Lucy’ verwijten dat haar generatie of laten we het makkelijk maken haar soort de Australopithecus afarensis uit de boom kwam en rechtop is gaan lopen.

  Net zoals de generaties voor ons, moeten huidige en toekomstige generaties een afweging maken tussen de mensen die nu leven en ‘mogelijke toekomstige mensen’. En net zoals de jonge generaties van nu, zullen de toekomstige jonge generaties de vorige generaties bekritiseren om de gemaakte keuzes. Dit omdat ze met de kennis van dan, in het huidige nu andere keuzes hadden moeten maken. De toekomst is per definitie onkenbaar want vanuit het heden zijn er zeer vele toekomsten mogelijk. Welke het is geworden beschrijven historici achteraf in hun boeken.

Plagen en de geschiedenis van de mens

Het verhaal van het verleden kan op vele verschillende manieren worden verteld. Boeiend en levendig maar ook saai en feitelijk. Daarmee wil ik niet zeggen dat de boeiende en levendige geschiedenisvertellers een loopje met de feiten nemen. Verre van dat zelf. Ze weten die feiten te omlijsten met een boeiend en levendig verhaal. Nog altijd staan mij twee voorbeelden van deze uitersten voor de geest. Ik moest hieraan denken na het lezen van Een geschiedenis van de wereld in acht plagen  van Jonathan Kennedy.

Van allebei heb ik een voorbeeld uit mijn tijd als student geschiedenis. De docent ene gaf sociaal economische geschiedenis, leerzaam en feitelijk maar oersaai. Daar kwam bij dat zijn verhaal in niets verschilde van het boek (door hem geschreven) dat je erbij moest lezen. De andere docent vertelde op basis van feiten een boeiend en levendig verhaal over Duitsland tussen 1870 en de Tweede Wereldoorlog. Bij het verhaal zat je, bij wijze van spreken, in een Münchener Bierkeller en kon je het bier en de Bratwurst ruiken.

Eigen foto

Want ja, hoe vertel je het verhaal van de geschiedenis? Geef je een feitelijk opsomming van de gebeurtenissen dan krijg je ‘754 Bonifatius bij Dokkum vermoord, 800 Karel de Grote wordt tot keizer van het Heilig Roomse Rijk gekroond. 1600 slag bij Nieuwpoort.’ Klopt allemaal, maar wat weet je anders dan deze feiten over het verleden? Wie was Bonifatius? Wat deed hij in Dokkum? Waarom werd hij vermoord? Wat betekende deze moord? Allemaal interessante vragen waarop je dan geen antwoord krijgt. Dat wordt anders als je de geschiedenis van de achtste eeuw verteld aan de hand van het leven en werk van Bonifatius. Dan begint het verhaal bijna een halve eeuw eerder met de geboorte van Wynfrith ergens tussen 672 en 675. Een goede burgerlijke stand ontbrak in die tijd. Dan begint het verhaal met het overlijden van zijn vader toen hij een jaar of zeven was en het klooster inging. Dit, naar het schijnt, tegen de wil van zijn vader wat hem neerzet als een koppig persoon. Naar het schijnt omdat de informatie hierover alleen van Wynfrith zelf komt en mensen hebben nogal de neiging om zichzelf beter voor te doen. En zo gaat het verhaal verder totdat hij op zeer hoge leeftijd naar Friesland ging om de Friezen dan eindelijk te bekeren. Of, en dat is een andere variant, om toch als martelaar voor het geloof te sterven. Wat zijn doel ook was, het was een win-win voor hem. In beide gevallen zou hij de geschiedenisboeken halen en dus ‘eeuwige roem’.

De laatste manier van het vertellen van het verleden blijft je beter bij. Dat is ook het succes achter de tv-series ´Het Verhaal van Nederland’ en nu ‘Vlaanderen’. De geschiedenis wordt dan het verhaal van grote mannen en vrouwen. Deze manier van vertellen levert boeiende verhalen maar je loopt het risico dat je iets mist. Iets dat kan verklaren waarom deze persoon zo groot is geworden. Neem Alexander de Grote. De grote veroveraar die het machtige Perzische Rijk omverwierp en tot in het huidige India oprukte. Een geschiedenis over zijn leven begint meestal met zijn vader Philippus II koning van Macedonië en diens verovering van het grootste deel van de Helleense wereld. Staten die door een eeuw van onderlinge gevechten verzwakt waren. Een eeuw die begon met de Peloponnesische Oorlogen tussen Sparta en Athene beiden gesteund door bondgenoten. Na de dood van zijn vader begint Alexander aan zijn veroveringstocht die hem dus tot de Indus voert. Wat missen we dan in deze geschiedschrijving?

Want ja, de Peloponnesische Oorlogen hadden de Griekse staten verzwakt. In de Tweede Peloponnesische Oorlog (431-404 voor onze jaartelling) versloeg Sparta Athene uiteindelijk. Kennedy: “De plattelandsbevolking van Attica ontvluchtte haar woningen en trok zich terug achter de stadswallen van Athene. Vanuit militair oogpunt was dat slim: de Spartanen beschikten over een machtig leger, zodat de Atheners hen liever niet op het slagveld tegemoet traden, Ze wachtten liever tot de vijand zijn geduld zou verliezen en naar huis zou keren, waarna ze hun sterke marine wilden gebruiken om de oorlog te winnen.”  Helaas had die keuze een negatief bijeffect waar de Atheners niet op hadden en ook niet op konden hebben gerekend: “De stad raakte overvol en de hygiënische omstandigheden verslechterden. Het duurde niet lang of er brak een verwoestende infectieziekte uit, die tussen de jaren 430 en 426 v.Chr. meermaals oplaaide.[1] Welke infectieziekte precies is niet meer te achterhalen maar op basis van de beschreven symptomen tyfus en pokken. Gevolg van deze verwoestende epidemieën was dat in die periode: “ongeveer een kwart tot een derde van alle manschappen om het leven (kwam), maar de pest beperkte de militaire kracht van Athene nog decennialang doordat er minder jongens overbleven om als volwassen soldaat te dienen, evenals minder vrouwen die zulke jongens konden baren.[2]  Maar nog belangrijker hun leider Perikles stierf aan de plaag en na zijn dood kozen de Atheners voor een offensieve strategie die hen uiteindelijk fataal werd.

In Kennedys boek spelen ziekten en plagen en hun verwekkers de hoofdrol. Hij beschrijft er acht die het lot van de mensheid mee hebben bepaald. Als eerste de Paleolitische plagen zoals Kennedy ze noemt. De eerste daarvan leverde de Homo sapiens op als enige mensensoort. Dit terwijl er in de eerste 250.000 jaar van het bestaan van onze soort nog verschillende andere mensensoorten naast ons bestonden. Soorten zoals de kleine Flores mens, de Denisova mens en de meeste bekende, de neanderthaler mens die allemaal zijn verdwenen. Behalve als de roman Ze zijn er nog van Venlose schrijver Fons Wijers op waarheid berust en er ergens in de Karpaten en wellicht ook elders nog een groep neaderthalers leeft die zich hebben aangepast om niet op te vallen. Nu zijn ‘ze’ er nog maar dan op een andere manier. In ons DNA zijn nog sporen te vinden van die andere mensensoorten die samen met ons op deze aardkloot rondliepen. Terug naar Kennedy.

De meest gangbare verklaring voor ons overleven is de verklaring dat we intelligenter waren, daarom noemen we onze soort ook de ‘denkende’ of ‘slimme’ mens. We zouden in tegenstelling tot die andere mensensoorten, beschikken over: “het unieke vermogen om taal en kunst te gebruiken om er ideeën mee uit te drukken en uit te wisselen. Doordat we beter samenwerken en  effectiever handelen dan de grotere, sterkere neanderthalers en andere mensensoorten die niet over deze vaardigheden beschikten.[3] Je kunt hierin het betoog van Yuval Noah Harari in zijn  boek Sapiens in herkennen. ‘Ook gij Ballonnendoorprikker’, kunnen jullie nu Julius Caesar parafraserend, zeggen. En inderdaad heb ook ik dit verhaal verkondigd, verwijzend naar Harari. Nu zou dat met die kunst wel eens anders kunnen liggen net zoals met dat verschil in ‘slimheid’. Daar komen de ziekten en plagen om de hoek kijken de manier waarop de verschillende mensensoorten zich erop aanpasten.

Het zal alle nationalisten teleurstellen, we komen allemaal ‘out of Africa’. Alleen lukte het onze soort die eerste kwartmiljoen jaar niet om, afgezien van een tijdelijke klein uitstapje, werkelijk verder te komen dan Afrika. Dit terwijl de neanderthaler vooral in Europa rondhing en de Denisova mens de Aziatische hoogvlaktes bevolkte. Dat ‘wij’ maar ook ‘zij’ niet verder kwamen was, zo betoogt Kennedy, het gevolg ziekten en plagen: ”Ziekteverwekkers die bij de Homo sapiens relatief onschuldige symptomen opriepen konden de neaderthalers fataal worden, en omgekeerd. Hierdoor trokken ziekteverwekkers een ‘onzichtbaare grens: het was voor Homo sapiens onmogelijk uit Afrika te migreren, omdat ze dan vroeg of laat op neaderthalers met hun infectieziekten zouden stuiten, en hetzelfde gold voor de neanderthalers wanneer zij naar het zuiden trokken.[4] Hoe hebben onze voorouders dan toch Afrika kunnen verlaten?

Het antwoord op die vraag is eenvoudiger maar ook lastiger dan gedacht: “door met de neanderthalers nageslacht te gaan produceren. Voortplanting met een andere nauw verwante soort vormt een onbedoelde vorm van biohacking: het levert onmiddellijk een soort genetische varianten op die al aan de nieuwe omgeving zijn aangepast.[5] En nu het lastige deel: dat zou dan toch ook voor de neanderthalers gelden, waarom zijn die dan uitgestorven en niet Afrika ingetrokken? Dat komt door het klimaat. “de laatste ijstijd , … maakte het voor de neanderthalers moeilijk om te overleven.” Dit maakte dat er maar weinig van waren “Schattingen van de omvang van hun populatie lopen uiteen van tussen de vijf- en zevenduizend zielen- alles behalve omvangrijk als je bedenkt dat ze waren verspreid over een leefgebied dat zich uitstrekte van de Atlantische Oceaan tot in Siberië.” Dit had tot gevolg dat hun genoom beperkt was: ‘Uit analyse van het DNA van een vrouwelijke neanderthaler die vijftigduizend jaar geleden leefde in het Altajgebergte, blijkt dat haar ouders elkaars halfbroer en halfzus waren  en dat parende nauwe verwanten eerder regel dan uitzondering vormden..” In Afrika, waar de Homo sapiens leefden, was het klimaat veel vriendelijker, was er meer eten en dat zorgde voor een veel grotere populatie van tussen de 120.00 en 325.000 individuen. Maar belangrijker: “hun genoom vertoonde viermaal zoveel diversiteit. Hierdoor zullen ze veel weerbaarder zijn geweest tegen infectieziekten die de neanderthalers bij zich droegen.[6]

Van daaruit trekt Kennedy door de geschiedenis van de mensheid en maakt aannemelijk dat ‘plagen’ en dus bacteriën en virussen wel eens een belangrijkere rol kunnen hebben gespeeld dan sterke mannen. Zo roeide Euraziatische infectieziekten de inheemse Amerikaanse bevolking nagenoeg uit. Dat maakte het koloniseren ervan een stuk makkelijker. Daar waar plagen de Europeanen in de Nieuwe wereld hielpen, belemmerden ze hen gedurende heel lange tijd om vaste grond onder de voeten te krijgen in tropisch Afrika. De gele koorts en vooral malaria bleken lange tijd een onneembare horde, ‘onzihtbare grens’ voor de Europeaan. Die twee plagen speelden, zo laat Kennedy zien, ook een belangrijke rol in het ontstaan van de Trans-Atlantische slavenhandel.

Met Een geschiedenis van de wereld in zeven plagen is Kennedy erin geslaagd om ook zonder ‘grote mannen of vrouwen’ als hoofdrolspelers een boeiende en levendige geschiedenis te schrijven. Een geschiedenis die eindigt met de recente Covid 19 pandemie. Een geschiedenis met die groten als figuranten.


[1] Jonathan Kennedy, Een geschiedenis van de wereld in acht plagen, pagina 82

[2] Idem pagina 86-87

[3] Idem, pagina 33

[4] Idem, pagina 46

[5] Idem, pagina 47

[6] Idem, pagina 49-50

Irak, democratie en de rechter

In een artikel in de Volkskrant doet Jenne Jan Holtland verslag van de huidige situatie in Irak in een artikel met als kop: “Vroeger hadden we één Saddam, nu hebben we er duizend.” In dit artikel komt Ahmed Salah, een winkelier aan het woord die tien jaar in Duitsland heeft gewoond, aan het woord. Hij legt een relatie tussen democratie en het opleidingsniveau: “Democratie werkt alleen als de bevolking hoogopgeleid is’. Als je zoals in Europa goed onderwijs hebt genoten, weet je hoe je met vrijheid moet omgaan. Hier kunnen mensen dat niet.”  Als je kijkt naar democratische landen, dan zijn dat veelal landen met een hoog opgeleide bevolking. Dus heeft Salah een punt?

Bron: Wikipedia

Als we de uitspraak vanuit de logica bekijken dan is de vraag of er sprake van correlatie of van een causaal verband van belang. Waarbij het bij een causaal verband de vraag is of onderwijs de oorzaak is van democratie of democratie de oorzaak van onderwijs. Nu ben ik wel van de logica maar in dit geval kies ik toch voor een andere benadering. Een benadering die past bij een historicus, namelijk een kort historisch onderzoek aan de hand van de casus Nederland.

De Nederlandse democratie is van recente datum. Pas in de Grondwet van 1848 werd het koningschap vooral ceremonieel en werd de macht verdeeld tussen de regering, de Kamers en de rechterlijke macht. Van een echte democratie was ook toen nog geen sprake. Slechts een beperkt deel van de bevolking kon stemmen bij verkiezingen. De helft, de vrouwen, vielen op voorhand al af en van de mannelijke helft mocht alleen dat deel stemmen dat voldoende belasting betaalde. Tot 1880 was dat niet meer dan 12% van het mannelijke deel van de bevolking van 25 jaar en ouder. Pas met de Grondwetswijziging van 1917 kregen alle mannen van 25 jaar en ouder het kiesrecht en in 1919 volgde het algemeen kiesrecht en mochten ook vrouwen van 25 jaar en ouder stemmen. In die tijd was dat ongeveer helft van de bevolking. Sinds dat moment is Nederland een democratie met algemeen kiesrecht.

In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was de Nederlandse bevolking verre van hoog opgeleid. Tot het Kinderwetje van Van Houten van 1873 werkte de overgrote meerderheid van de kinderen al vanaf een jaar of zes mee op het land of in de fabriek. Van Houtens wetje verbood dat laatste voor kinderen jonger dan 12 jaar, het eerste bleef nog steeds toegestaan en dat betrof het gros van de kinderen. Niet werken betekende niet dat kinderen automatisch onderwijs genoten hoger opgeleid werden. Pas in 1901 werd de leerplicht ingevoerd voor kinderen tussen de 6 en 12 jaar. Leerplicht betekende echter niet dat ze hoger opgeleid raakten. Daarvoor is zes jaar te kort en na die zes jaar lagere school moest het overgrote deel gewoon weer aan het werk. Een vervolgopleiding was maar voor weinigen weggelegd. In 1901 volgden ongeveer 13.400 kinderen een vorm van voortgezet onderwijs en in 1950-1951 volgen slechts 211.200 kinderen een vorm van voortgezet onderwijs[1]. Dit terwijl een jaargroep uit ongeveer 160.000 kinderen bestond[2]. Pas na de Leerplicht wet van 1969 werd het volgen van voortgezet onderwijs standaard praktijk en daarbij moet worden aangetekend dat het gros een praktijkopleiding volgde zoals de Lager technische school, de huishoudschool of de lagere landbouwschool.

Nederland werd een democratie op een moment dat de bevolking niet tot laag opgeleid was. Meer dan zes jaar lagere school had. Dit zal in andere westerse democratieën niet anders zijn geweest. Zelfs die lager en niet opgeleiden wisten met hun vrijheid om te gaan. Voor een democratie is een hoog opleidingsniveau dus niet nodig. Het zou zomaar kunnen dat de gemiddelde Irakees aan het begin van deze eeuw een veel hogere opleiding had genoten dan de gemiddelde Nederlander een eeuw eerder. Dus als het opleidingsniveau voorwaarde zou zijn voor het slagen van democratie, dan stond Irak er veel beter voor.

Dat het in Irak niet is gelukt, heeft niets met het opleidingsniveau te maken. De reden de Amerikaanse poging om Irak te democratiseren is verworden tot ‘duizend Saddams’ moet elders worden gezocht. Die moet worden gezocht in twee basisvoorwaarden voor een succesvolle democratie. Als eerste een goed functionerende rechtstaat. Een rechtstaat die haar burgers met wetten beschermt tegen elkaar en die garandeert dat de overheid de rechten van de burgers respecteert. Een rechtstaat die, zoals in de Urgenda-zaak, de overheid op haar vingers tikt. Als tweede een functionerende overheid die basisdiensten van een behoorlijk niveau levert. Nederland kende beiden voordat het een democratie werd. In Irak ontbraken ze. De functionerende rechtstaat omdat Irak die nooit had gekend en de functionerende overheid omdat de Amerikanen die bewust hebben afgebroken toen ze besloten om het overheidsapparaat te ontbinden en te ontdoen van alle invloeden van het oude Ba’ath regime.

Het is niet voor niets dat antiliberalen zoals Orban, de PIS leiders van Polen en Erdogan, maar ook de VS onder Trump, de rechterlijke macht onder controle willen krijgen.


[1] https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/37220

[2]https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/dashboard-bevolking/bevolkingspiramide