Wat wil het volk?

“Democratische instituties versterken vaak de spanningen, omdat democratie altijd een zoektocht naar een meerderheid is.” Die zin uit een interview in de Volkskrant met Yascha Mounk liet mij niet los. Als dit het resultaat is van onze democratie, dan gaat er iets niet goed. Democratie zou toch juist die spanningen moeten wegnemen. Daarover straks meer. Eerst het betoog van Mounk.

Volgens Mounk zitten de Westerse samenlevingen in een groot experiment van de multi-etnische samenleving: “De situatie waarin we ons bevinden is nieuw: nog nooit woonden er zo veel immigranten in Europa en Noord-Amerika. Etnisch homogene landen zijn veranderd in multi-etnische democratieën waarin verschillende bevolkingsgroepen een manier van samenleven moeten vinden.” En nee, dit is: “niet het resultaat van een complot door een kwaadwillende elite, maar het onbedoelde gevolg van een reeks politieke, economische en humanitaire beslissingen.”  Volgens Mounk dreigt onze samenleving verscheurd te worden door nationalistisch rechts en de nadruk die een groot deel van de linkse politici leggen op identiteit: “Het doel is om te leren dat identiteit een van de belangrijkste aspecten van hun persoonlijkheid is. De bedoeling is ook om minderheden te stimuleren voor hun belangen en rechten te vechten. En de witte leerlingen moeten tot overtuigde antiracisten worden gemaakt. Maar wat we weten uit de psychologie: als je een sterke groepsidentiteit aanneemt, vecht je voor je eigen belangen en sluit je buitenstaanders uit.”  In Mounks analyse kan ik mij vinden. Ze komt overeen met wat ik in een eerdere Prikker schreef. Volgens Mounk hoeven we echter niet de somberen over de toekomst: “Een van de bronnen van mijn optimisme is de ontwikkeling van de samenleving. Die staat er veel beter voor dan de pessimisten van rechts of links willen doen geloven.   … In de meeste Europese landen wordt burgerschap niet meer gedefinieerd op de etnisch homogene manier van veertig jaar geleden. Veel Europeanen geloven dat immigranten volwaardige burgers kunnen worden.” Dat geeft hoop. Maar nu terug naar de zin waarmee ik begon en die mij niet losliet.

Democratische instituties die spanningen versterken omdat er een eeuwige zoektocht naar meerderheden is. Op het moment dat ik dit schrijf is die zoektocht gaande in Frankrijk. Daar kiest men een nieuwe president. Met het kiezen van die president wordt op vele terreinen de meerderheid voor de komende vijf jaar bepaald. En dan baart het zorgen als je, zoals Frank Kalshoven ook in de Volkskrant, schrijft dat Frankrijk een president krijgt die het volk niet wil: “Geen van beide kandidaten, de zittende president Emmanuel Macron noch uitdager Marie Le Pen, verovert de hoofden en harten van de Fransen.” Het Nederlandse systeem zit iets anders in elkaar, maar ook hier bepalen verkiezingen voor een zeer groot deel de ‘meerderheid’ voor een periode van vier jaar. En ook hier zitten we opgescheept met, om Kalshoven te parafraseren, een ‘meerderheid die het volk niet wilde.’ Die ‘niet gewilde meerderheid’ zorgt voor de spanningen die Mounk . Of zoals Kalshoven het omschrijft: “tot chagrijn, teleurstelling, woede. En onverschilligheid.”

De democratie afschaffen dan maar? Nou dat lijkt mij geen goede zaak. Om Churchill aan te halen: “Many forms of Government have been tried and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” Ook dictaturen, absoluut of verlicht, of een aristocratisch geregeerde landen zijn niet vrij van chagrijn, teleurstelling, woede en onverschilligheid. Een democratie heeft op de andere regeringsvormen voor dat er een andere manier is dan een opstand of revolutie om tot nieuwe leiders te komen.

Afschaffen valt daarmee af. Verbeteren dan maar. De noodzaak is er, zo betoogt Marc Chavannes bij De Correspondent: “Een opwarmende aarde (ja, nu), oorlog in Oekraïne (ja, die kan lang duren en overslaan naar NAVO-landen), een energiecrisis, woon- en leefarmoede, de ondemocratische uitholling van de Europese Unie en de Verenigde Staten …. Zo’n kruispunt van crises vraagt om overzicht en leiding, weloverwogen daadkracht, gestimuleerd en begrensd door een goed functionerend parlement. Juist in een wereld waarin autocratie om zich heen grijpt en democratie – ook van binnenuit – geloofwaardigheid verliest, is het van levensbelang de democratische rechtsstaat gezond en veerkrachtig te houden.” Daarom pleit hij voor het versterken en zoekt daarbij aansluiting bij het Rapport van de Staatscommissie parlementair stelsel (in de volksmond de commissie Remkes) die vorig jaar haar onderzoek presenteerde. De Staatscommissie beveelt van alles aan: het kiesstelsel aanpassen zodat er meer op een persoon wordt gestemd, een bindend correctief referendum, een gekozen formateur, het invoeren van een Constitutioneel Hof. Ik vraag me af of deze voorstellen het ‘spanningsprobleem’ oplossen.

Wat we via verkiezingen doen, is het kiezen van vertegenwoordigers die namens ons gaan besluiten. We delegeren onze bevoegdheden aan hen waarvan we denken dat ze het beste onze belangen en opvattingen vertegenwoordigen en ernaar handelen. Nu vul ik voor verkiezingen geregeld een of meer van die ‘kieswijzers’ in. Niet dat ik mijn stem daardoor laat bepalen. De uitslag ervan is een lijstje met percentages die aangeven hoeveel procent van je antwoorden overeenkomen met de standpunten van de betreffende partijen. Het komt bij mij zelden voor dat een partij meer dan 60% haalt. Dat betekent dat een partij me in zo’n 40% van de gevallen in meer of mindere mate teleurstelt. Ik verwacht dat mijn ervaringen hierin niet zoveel verschillen van de gemiddelde mens.

Wat zien we als we hiermee naar de Franse presidentsverkiezingen kijken? In de eerste ronde dongen er meerdere kandidaten mee waarvan de twee de meeste stemmen kregen, Macron iets meer dan 25% en Le Pen iets minder dan 25%. Deze kiezers kunnen zich in een meerderheid, als ze met mij te vergelijken zijn zo’n 60%, van de standpunten van de beide kandidaten vinden. Vandaag gaat de race tussen deze beiden waarbij de keuze van die andere 50% de doorslag moet geven. Die 50% kiezers, moet kiezen voor een kandidaat die niet hun voorkeur heeft en in wiens standpunten ze zich in veel mindere mate zullen herkennen. In Nederland werkt het min of meer hetzelfde. We stemmen op een partij waar we ons het meest in herkennen. In de tweede ronde, de ronde waarin wij als kiezers buitenspel staan en die de formatie heet, worden uiteindelijke de belangrijke besluiten genomen. Als de partij van je keuze deelneemt, dan is dit het moment dat je herkenning in het uiteindelijke beleid achteruit holt. Om deel te nemen moeten er immers compromissen worden gesloten en/of zaken worden uitgeruild. De herkenning wordt hierdoor geringer en is het geringst voor de verliezers, in Frankrijk de stemmers op de verliezende kandidaat en in Nederland de stemmers op de partijen die buiten de regering vallen. Het belangrijkste instituut van de democratie, de verkiezingen, versterken de spanningen.

Zou het verminderen van die spanning dan ook niet daar moeten beginnen? En nee, niet door verkiezingen te vervangen door gelote landelijke burgerberaden die met belangrijke onderwerpen, zoals de klimaatcrisis, aan de slag gaan, waar Eva Rovers voor pleit. Een club van bijvoorbeeld 150 gelote burgers die voorstellen uitwerken die vervolgens aan de gekozen volksvertegenwoordiging worden voorgelegd. Nee, beginnen door de vertegenwoordiger er tussenuit te halen. Door als burger zelf de belangrijke besluiten te nemen en wetten vast te stellen. Door onze democratie door te ontwikkelen van een vertegenwoordigende naar een directe. En nee, geen directe democratie via referenda maar door samen het gesprek aan te gaan en samen naar oplossingen te zoeken. In een directe democratie: “voters don’t need the approval of others in order to cast their own votes, nor are they obliged to agree with others on a long list of issues in order to have an impact. If you want to be tough on crime but don’t include drug possession in that, that’s up to you,[1]aldus Roslyn Fuller terecht schrijft in haar boek In defence of democracy.

Ook in een directe democratie zal het gebeuren dat ik me niet kan vinden in hetgeen er is besloten. Ik heb er wel altijd invloed op kunnen uitoefenen. Via die directe democratie blijven we met elkaar in gesprek. Zou dat in gesprek blijven er niet voor zorgen dat we die nieuwe manier van samenleven vinden waar we volgens Mounk naar op zoek moeten?


[1] Roslyn Fuller, In defence of democracy, pagina 211

De broodrooster, de overheid en filantropie

Bij De Correspondent las ik een interessant artikel van Maurits Martijn met de bijzondere titel Hoe kwetsbaar Europa is, leer je van een broodrooster. Met zo’n titel heb je mij meteen te pakken. De kwetsbaarheid van Europa uitgelegd aan de hand van een broodrooster. Martijn spreekt in het artikel met Bert Hubert de man van de ‘broodrooster’. Bij het lezen van dit artikel moest ik meteen denken aan het veld waarin ik werk: de overheid.

Toaster Toast Brood - Gratis foto op Pixabay
Bron: Pixabay

Eerst even de broodrooster. “Een broodrooster bestaat uit verschillende onderdelen. Vroeger maakten allround technologiebedrijven die allemaal zelf – van het omhulsel tot de schakelaar, en van de zekering tot het hitte-element. Nu is dat niet meer nodig. Broodroostermakers kunnen alle onderdelen over de hele wereld los inkopen – en dat doen ze dus ook.” Je kunt nog steeds geld verdienen maar je bent dan wel kwetsbaar: “omdat je geen broodroosters maakt, weet je ook niet precies hoe ze werken. Je verliest de beste broodroosterwizards als personeel, want hen boeit het werk bij jou niet meer. ‘Je komt op een punt dat je niemand meer in dienst neemt die iets kan, waardoor je als bedrijf niets praktisch meer zelf kunt.’ Weg expertise, weg innovatie.” Vervolgens maakt Hubert de sprong naar zijn werkveld, de telecom alwaar de grote spelers in Europa: “wat een ‘telco’ tot ‘telco’ maakt – de infrastructuur, het onderhoud, het personeel, de administratie – uitbesteedden aan andere partijen  ‘Ik zag ze allemaal veranderen in marketingbedrijven’.” De telecom sector is cruciaal voor een land en voor de Europese Unie en het uitbesteden van alle technische kennis en techniek aan derden maakt je kwetsbaar. Of zoals Hubert het zegt: “Als je nu ruzie krijgt met China, dan kun je denk ik nog precies één keer bellen. Ni hao, hoor je dan, vlak voordat er op wordt gehangen.” De coronapandemie liet zien dat al het uitbesteden ook op andere terreinen tot problemen kon leiden.

Bij het lezen van het artikel moest ik, zoals gezegd, denken aan onze overheid en vooral het fenomeen ‘regiegemeente’. In de kern komt het erop neer dat een regiegemeente bepaalt wat er moet gebeuren en het vervolgens via opdrachten laat uitvoeren. Dat vraagt, zo adviseert de Vereniging van Nederlandse Gemeenten haar leden, om goed opdrachtgeverschap en daarbij draait het om drie punten. Als eerste: “De gemeente beschikt over voldoende kennis en kunde om andere partijen aan te sturen (sturings- kwaliteiten).” Het tweede punt betreft inhoudelijke expertise:  “Er blijft voldoende inhoudelijke expertise bij de gemeente achter om niet alleen opdrachten te verlenen maar ook om te kunnen beoordelen of opdrachten volgens afspraak zijn uitgevoerd. Medewerkers dienen zich van een inhoudelijk professional tot een regisserende opdrachtgever te ontwikkelen. Dit vereist een cultuurverandering, opleidingstrajecten en ook wel het aannemen van meer commercieel geschoold personeel.” En als derde draait het dan om relatiebeheer: “Het is bovenal een proces waarin de relatie tussen deze partners moet worden onderhouden. Er zijn verschillende sturings- en verantwoordingsrelaties tussen de samenwerkingspartners en de uitvoerende organisaties.”

Hoe beoordeel je nu die geregisseerde ‘broodrooster’? Dat lijkt eenvoudig, je stopt er brood in en als het er geroosterd uitkomt, dan heb je een broodrooster en is aan de opdracht voldaan. ‘The proof of the pudding’ is immers ‘the eating’ zouden de Engelsen zeggen. Maar wat als je een paar uur na het eten van die toch heerlijke pudding met diarree op de wc zit? Of erger nog met voedselvergiftiging in het ziekenhuis ligt? Of in het geval van de broodrooster, als die het na drie keer begeeft. Of enorm veel stroom gebruikt of een op de vier keer voor kortsluiting zorgt of je keuken erdoor in de hens vliegt? En nu vertaald naar gemeentelijke taken, als die balkons van een flat vallen zoals in Maastricht gebeurde? Als er zich een gezinsdrama voordoet zoals in Roermond twintig jaar geleden. Als je gegevens worden gehackt en vergrendeld zoals de gemeente Hof van Twente overkwam. Of erger nog, een ICT drama zoals tien jaar geleden in Amsterdam.

Je kunt die ‘broodrooster’ net als pudding, de balkons, hulp aan gezinnen en ICT-systemen beoordelen door er allerlei kwaliteitseisen aan te stellen. Dat is de weg die gemeenten vaak kiezen. Echter om de goede eisen te stellen en vooral om erop toe te zien dat het werk ook aan de gestelde eisen voldoet, heb je mensen nodig die van de hoed en de rand weten. Die op de vraag wat 5G is, om een voorbeeld van Hubert aan te halen, antwoorden: “het is een snellere mobiele verbinding en je kunt het netwerk ook opsplitsen in verschillende delen.” En niet beginnen over: “zelfrijdende auto’s en medische operaties die nu via robots uitgevoerd kunnen worden.” Die hoed de rand, vragen om meer dan ‘voldoende inhoudelijke expertise’, die vragen om een expert. Maar waarom zou die expert voor een gemeente gaan werken als medewerkers zich: “zich van een inhoudelijk professional tot een regisserende opdrachtgever (dienen) te ontwikkelen?”  Waarom zou die top ICT-er voor de overheid kiezen als zijn salaris gemaximeerd is en nooit boven de ‘Balkenendenorm’ uitkomt terwijl er bij de Tech-bedrijven veel meer is te verdienen? Net zoals belastingspecialisten veel meer kunnen verdienen als ze niet in dienst van de overheid zijn.

Daarmee kom ik bij een TED-Talk waar Rutger Bregman op wees in de discussie onder zijn artikel over altruïsme waarover ik mijn vorige Prikker schreef. Bregman gebruikt die TED-Talk omdat die zijn ogen opende over de hoge salarissen van directeuren van goede doelen waarover hij zich vroeger druk maakte: “maar ik ben erg van mening veranderd na het kijken van deze TED Talk.” In die TED-Talk verdedigt Dan Pallotta de hoge overheadkosten van goede doelen mits ze leiden tot een flinke stijging van de inkomsten voor het goede doel. Als die leiden tot vergroting van het marktaandeel van het goede doel en beter nog, tot vergroting van het totale marktaandeel van alle goede doelen. Dat schijnt in de Verenigde Staten al jaren 2 procent van het BBP te bedragen. ‘Wat als we dat laten toenemen naar 3 procent’, vraagt Pallotta zich af. Een goed punt. Immers een organisatie met 40 procent overhead besteedt aan kwalitatief goede mensen, die 100 miljoen ophaalt, kan meer gedaan krijgen dan een organisatie met 5 procent overhead die 10.000 ophaalt.

En via Pallotta weer bij de overheid. Laat de overheid nu, en dat klinkt raar met de ‘toeslagenaffaire’ in gedachte, in de basis de grootste ‘goede doelenorganisatie’ zijn. In artikel 20 van onze Grondwet is immers vastgelegd dat: “De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart (…) voorwerp (zijn) van zorg der overheid.”  Op grond van artikel 22 treft de overheid “maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid,” bevordert zij voldoende woongelegenheid en: “schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding.” Dit allemaal gevolgd door artikel 23 die het onderwijs tot: “de aanhoudende zorg der regering,” maakt.

Zouden we er, Pallotta volgend, niet voor moeten zorgen dat de kwaliteit van de overheid toeneemt? Moeten we in het verlengde daarvan niet anders kijken naar de betaling van overheidspersoneel? Niet als een kostenpost maar als een investering in een goede overhead. Een investering in het binnenhalen en houden van de beste belastingspecialisten, ICT-ers, bruggenbouwers en ook jeugdhulpverleners? Een overheid die voor hen een interessante werkgever is niet omdat ze ‘regisserend opdrachtgever’ zijn maar omdat zelf die brug bouwen, publieke ict-voorzieningen ontwikkelen en kinderen en vooral hun ouders met problemen helpen? Zou daarmee de kans op een tweede “Siewert-zaak’ niet veel kleiner worden? Zou de kans op kostenoverschrijding van een infrastructureel of ICT project niet veel kleiner worden? Zou de kans op een gezinsdrama daarmee niet veel kleiner worden? Zou dan de kans dat ‘Wopke Hoekstra zijn tanden eens gaat poetsen en zijn handen wassen’ zoals Frank Kalshoven in de Volkskrant schrijft toenemen waardoor er vele miljoenen en waarschijnlijk zelfs miljarden aan onterechte belastingkortingen niet worden uitgekeerd en aftrekposten, vrijstellingen en teruggaven geen zoals Kalshoven schrijft: “paradijs voor mensen die er de weg in weten (zijn), want er is niets meer of minder dan een ‘wildgroei’ ontstaan in de belastinguitgaven in Nederland”? Zou die investering in kwaliteit zich niet dubbel en dwars terugbetalen?

The problem and Government

Over welk beestje heeft hij het? Die vraag schoot mij te binnen na het lezen van de column van Frank Kalshoven in de Volkskrant. Kalshoven concludeert met betrekking tot de wachtlijsten in de publieke sector: “Aan dit fundamentele probleem van publieke sectoren (prijsaanpassingen kunnen niet; capaciteitsaanpassingen duren lang) kunnen we niets veranderen. Het is de aard van het beestje. Katten vangen vogels; publieke sectoren zijn log. Het is zoals het is.” 

Bron: Flickr

De publieke sector is anders dan het bedrijfsleven. “Bij bedrijven heet een wachtrij een ‘orderboek’ en hoe voller het orderboek, des te blijer de baas,” zo betoogt Kalshoven terecht. “Als er plots een klant op de stoep staat met haast, dan mag hij voordringen, mits de haast gepaard gaat met een hoge betaalbereidheid.” Bij de overheid ligt dit anders: “prijsflexibiliteit is al snel strijdig met andere maatschappelijke waarden, zoals gelijke toegang tot de rechtspraak.” Meer uitvoerders om de wachtlijsten op te lossen dan? “Maar het geld dat nodig is voor capaciteitsuitbreiding in publieke sectoren komt uit Den Haag. En voordat die euro’s uit de schatkist terecht zijn gekomen op een Amsterdams politiebureau, een Midden-Nederlandse rechtbank, of de Jeugdzorg in Breda, zijn we minstens een jaar verder.” Ook hier heeft Kalshoven het gelijk aan zijn zijde. Maar toch.

Wachtlijsten bij publieke diensten zijn niet onoverkomelijk. Ze zijn een gevolg van keuzes. Dat bijvoorbeeld het onderwijs met een flinke uitstroom van leerkrachten te maken zou krijgen, is al meer dan twee decennia bekend. Daar had op ingespeeld kunnen worden door zowel de schoolbesturen als de overheid. Helaas is dat niet gebeurd en nu zitten we met de gebakken peren en ontbreekt het aan bevoegde docenten.

Gesloten politiebureaus en te weinig rechters? Ook een gevolg van keuzes. Ook hier weer de keuze om de ogen te sluiten voor een naderende uitstroom van mensen vanwege pensioen. Of de keuze om bij de rechtbanken te werken met budgetten die niet toereikend zijn voor het werk.

Wachtlijsten in de jeugdzorg? Ook een gevolg van gemaakte keuzes. Niet op basis van de inhoud maar op basis van aannames en ideologie wordt de jeugdzorg steeds opnieuw ingericht. In die ideologisch prachtige wereld kan de jeugd met minder hulp en de jeugdzorg met minder geld toe. De markt maakt immer alles beter en goedkoper. Alleen blijkt de werkelijke wereld weerbarstiger.

Wachtlijsten in de publieke sector zijn niet ‘onoverkomelijk’ en de ‘publieke sector’ kan ook snel en wendbaar zijn. Dat is allemaal afhankelijk van keuzes. Dat het ‘beestje’ nu een bepaalde ‘aard’ heeft, en we te maken hebben met wachtlijsten en een logge overheid, is een gevolg van keuzes. Vooral de keuze om de ogen te sluiten en te vertrouwen op een ideologie. Kijkend naar een rode draad achter al deze keuzes, moet ik aan wijlen Ronald Reagan denken. In zijn inaugurale rede op 20 januari 1981 sprak hij de woorden: “In this present crisis, government is not the solution to our problems; government is the problem.” Voor zijn volgers, en dat zijn er ook in Nederland zeer veel, was het voor wat betreft de overheid ‘hoe kleiner hoe beter’. Werken voor de overheid werd en wordt nog steeds lager beoordeeld dan werken voor het bedrijfsleven. Daarmee is de uitspraak een self fulfilling prophecy geworden. De overheid werd door deze ideologie zo uitgekleed dat ze nu het probleem is. Inderdaad is het, om Kalshoven aan te halen, zoals het is. Dat wil niet zeggen dat er niets aan gedaan kan worden. Het ‘beestje’ kan ook een andere ‘aard’ aanleren.

Asterix en de economen

“Rare jongens, die Romeinen,” een uitspraak die Obelix geregeld doet in de strips genoemd naar zijn vriend Asterix. Het is ook de titel van de column van Frank Kalshoven in de Volkskrant van afgelopen zaterdag. Volgens Kalshoven zijn die Romeinen raar omdat ze: “slecht, welvaartsvernietigend, beleid voor (…) stellen en uit te voeren.” Kalshoven heeft het over de Italiaanse begroting voor het komende jaar. Volgens Kalshoven is: “De Italiaanse staatsschuld (…) al hoog, net als het begrotingstekort, en er heerst hoogconjunctuur. Italië moet sparen als het meezit, en de Italiaanse begroting voor 2019 moet daarom een lager tekort laten zien. En geen hoger.” De Italiaanse begroting voor het komende jaar doet het tegendeel. Kalshoven formuleert een viertal hypotheses die: “helpen verklaren waarom en hoe het rationeel kan zijn.” De vier zouden ook in combinaties kunnen optreden aldus Kalshoven. Zou er nog een andere hypothese mogelijk zijn?

asterix___asterix_and_obelix_by_theeyzmaster-d9ipp3i

Illustratie: DeviantArt

Eerst de vier van Kalshoven in een notendop. Als eerste: “het loont op de kiezersmarkt om radicaal te zijn, tegen de dominante logica in.”  En als je dan aan de macht komt moet je wel. Als tweede de beperkte tijdshorizon van politici: “slecht beleid kan op lange termijn een land in de schaduw zetten, maar op korte termijn zien kiezers alleen de zonnige kant.” Als derde: “Een gok zonder kans op verlies.  … Het idee is dat een grote groep kiezers in de veronderstelling leeft (al dan niet abusievelijk) dat hun positie niet slechter kan.”  En de vierde: “We krijgen hulp als het fout gaat. Politici met afwijkende ideeën vertrouwen erop dat als hun kiezersbelofte uiteenspat op de realiteit, andere landen te hulp zullen schieten.” 

Vier plausibele hypotheses die er allemaal vanuit gaan dat de Italiaanse begroting slechts is voor de economie en dus voor het land. Dat is de veronderstelling van Kalshoven, van zo ongeveer de gehele gemeenschap van economen, politici en financieel specialisten. En ook de veronderstelling van de andere Europese leiders, want zoals Kalshoven opent: “Het was achttien tegen één, () Die achttien waren regeringsleiders van eurolanden, en die negentiende ook, maar de Italiaanse premier Conte stond moederziel alleen.” 

Wat als de veronderstelling dat wat goed is voor de economie ook goed is voor een land niet klopt? Neem de hoge Italiaanse jeugdwerkloosheid van bijna 35%, de lage salarissen, die is ook niet goed voor het land. Daar konden begrotingen die wel de goedkeuring konden dragen, niets aan veranderen. Laat de Italianen experimenteren met een soort basisinkomen, want dat willen ze. 

Laten we dat met interesse volgen en ervan leren. Mocht het goed gaan, dan nemen we het over. Gaat het fout, dan redden we ze maar wel op een alternatieve manier waar de Italiaanse samenleving en dus de Italiaan, beter van wordt. Een ‘toverdrank’ voor de zwakkeren, niet de banken, speculanten en beleggers. Bijvoorbeeld een Italiaanse vakantie voor onze minima.

Loondispensatie, werkbonus of …?

“Noem dat dan ook geen sociale dienst meer, en stort dat geld op de rekening onder de noemer ‘werkbonus’ (wat het is) in plaats van uitkering (wat het niet is).” Een van de laatste zinnen uit de wekelijkse column Het spel en de knikkers van Frank Kalshoven in de Volkskrant. In zijn column breekt Kalshoven een lans voor de ‘loondispensatieplannen’ van Staatssecretaris Van Ark. Die plannen komen er in het kort op neer ‘arbeidsgehandicapten’ te betalen voor dat wat ze ‘produceren’ en dat kan minder dan het minimumloon zijn. Voor een aanvulling moeten ze bij de gemeente zijn die hen daar bovenop uitkeert tot het minimumloon wordt bereikt. Volgens Kalshoven is het hoge minimumloon het probleem: “Dit klinkt sympathiek, en zo is het ook bedoeld, maar het heeft als onbedoeld nadeel dat wie dat niet kan terugverdienen voor een werkgever, werkloos thuis op de bank belandt.”

Sociale werkvoorziening

Foto: PxHere

Zou zo’n ‘vernoeming’ werkelijk helpen? Zo zijn ‘ombuiging’, ‘besparing’ en ‘herprioritering’ andere woorden voor bezuinigingen. Voor degene die het betreft voelt het waarschijnlijk allemaal hetzelfde. Zou, als ‘arbeidsgehandicapte, een ‘werkbonus’ werkelijk anders ‘voelen’ dan een uitkering?

Toch is het een interessante gedachte. Laten we die gedachte in gedachte eens een stap verder voeren. Als we werkelijk willen dat het voor de betreffende mensen niet anders voelt, waarom dan niet een ‘werkbonus’ voor iedere volwassene? Een werkbonus ter hoogte van bijvoorbeeld het huidige bijstandsniveau. Een werkbonus die je door te gaan werken kunt aanvullen tot het minimumloon, modaal of een topsalaris?

‘Onbetaalbaar en onnodig’ zal menigeen roepen. Waarom zou bijvoorbeeld de topman van ING nog een werkbonus moeten krijgen bovenop zijn toch al veel te hoge salaris? Wat als de bijverdiensten onbelast zijn totdat iemand het minimumloon behaalt? En wat als die topman er ondanks die werkbonus netto niets op vooruitgaat en misschien zelfs wel wat op achteruit? Als hij die werkbonus gewoon terugbetaalt door een verhoging van de inkomstenbelasting? Zou dat niet ook een flinke besparing op de uitvoering van de sociale zekerheid betekenen?

Wat belangrijker is, als we Kalshoven volgen, dan zouden er bijna geen ‘arbeidsgehandicapten’ meer zijn. Zij die dan nog wel tot die groep behoren, die echt niet kunnen werken, daar maken we een aparte regeling voor. Lijkt dit niet verdacht veel op een basisinkomen?

Startkwalificatie funest

“Het CPB: ‘Jongeren met een mbo 3-diploma in ons cohort hebben nog vaker een baan’ dan jongeren met alleen een startkwalificatie. Eerst maar eens een einde maken aan het grootste probleem: geen jongere van school zonder startkwalificatie.” De laatste zinnen van Frank Kalshoven in zijn wekelijkse column in de Volkskrant van zaterdag 17 februari. Kalshoven reageert op een rapport van het Centraal Planbureau waarin verslag wordt gedaan van het wedervaren van de ‘jaargang MBO 2006’. Uit dit onderzoek blijkt dat eenvijfde geen diploma heeft behaald en eenvijfde een mbo 2 diploma en dus een startkwalificatie. Zonder diploma kom je heel lastig aan het werk en met mbo 2 houdt het ook niet over, aldus het rapport.

graduation-995042_1920

Illustratie: pixabay.com

Terecht maakt Kalshoven zich druk om die jeugdigen die het mbo zonder diploma verlaten. Zou het daarbij helpen om als doel te stellen dat geen jongere van school mag zonder startkwalificatie? Als het stellen van het doel het probleem zou oplossen, dan zou het probleem al opgelost moeten zijn. Het beleid van de overheid is immers: niemand van school zonder startkwalificatie. Precies dat wat Kalshoven adviseert.

Als je op startkwalificaties wordt afgerekend, dan ga je op startkwalificaties sturen. Voor een groot deel van de jeugdigen is dit geen probleem, ze halen dat zonder al te veel problemen en veelal zelfs op hun sloffen. Voor een klein deel, eenvijfde van mbo-leerlingen, is dit wel een probleem. Dat probleem zou wel eens kunnen zijn dat zij het niveau niet hebben om een startkwalificatie te halen.

Op basis van het CPB-rapport beschrijft Kalshoven deze groep wat nader. In die groep: “zijn de mbo-instromers die niet direct van het voortgezet onderwijs kwamen oververtegenwoordigd. De schoolloopbaan van deze jongeren liep in het primair en voortgezet onderwijs al niet op rolletjes, en het mbo slaagt er maar bij een deel van de studenten in dit te repareren.” Inzet gericht op een ‘hopeloze missie’? Als alle inzet erop erop is gericht om iets te laten halen wat ze niet kunnen halen, is die inzet dan niet gericht op een ‘faalervaring’?

Zou juist het doel niet het probleem zijn? Zou het helpen als we het doel anders formuleren? Als het doel van al het onderwijs is om jeugdigen een bij hen passende plek te laten vinden in de samenleving? Niet een diploma maar een passende plek in de samenleving? Zou dat tot tot meer ‘maatschappelijk rendement’ leiden? Belangrijker, zou dat tot meer geluk leiden voor de betreffende mensen?

“Het criterium ‘startkwalificatie’ doet z’n werk aardig,” zo luidt de titel van Kalshovens column. Voor het grootste deel van de jeugdigen gaat dit op, alleen voor de meest kwetsbaren niet. Zou voor deze jeugdigen niet gelden: ‘startkwalificatie funest’?

Wie faalt er?

Frank Kalshoven besteedt in zijn Het spel en de knikkers aandacht aan een experiment van de gemeente Veldhoven. Een experiment waarbij de begeleiding van statushouders aan private investeerders wordt gelaten. Die zorgen voor de begeleiding en als het hen lukt om de statushouder twee jaar uit de bijstand te houden, dan krijgen ze zes keer het bijstandsbedrag als beloning. Lukt dit niet, dan krijgen ze niets. 

succes

Illustratie: PxHere

Kalshoven schetst drie reacties. Als eerste de ‘schande’ reactie: “Dit is het toppunt van economisering van de samenleving en de afbraak van onze collectieve voorzieningen.” Als tweede de ‘goed zo’ reactie: “Niets werkt zo heilzaam als marktwerking, met sterke financiële prikkels voor investeerders om resultaat te boeken.” En als laatste de afwachtende, onderzoekende’ reactie: “Interessant, vertel verder.” Hij beveelt de derde aan: “Omdat markten en prikkels vaak falen. En omdat de overheid er vaak niet in slaagt te organiseren wat we willen. Marktfalen én overheidsfalen zijn alomtegenwoordig en daarom moeten we, zonder vooroordelen, kijken naar wat werkt.”

Dat zou ook mijn reactie zijn, maar het gaat mij niet om de statushouders en het Veldhovense experiment. Het gaat mij om ‘marktfalen’ of ‘overheidsfalen’. Van ‘falen’, als je het zo wilt noemen, is sprake als een gesteld doel niet wordt gehaald. In deze casus is dat het aan het werk krijgen van een statushouder of wat breder getrokken, een bijstandsgerechtigde. Als je het zo benadert, dan schiet de overheidsbenadering tekort. Immers iedere bijstandsgerechtigde is dan een bewijs van dat falen. In Veldhoven geven ze nu ‘de markt’ de kans. Nu is het niet ondenkbeeldig dat er ook dan nog statushouders zullen zijn die een beroep zullen gaan doen op de bijstand, faalt de markt dan?

Wat moeten we dan doen als zowel de overheid als de markt faalt? Een mix maken? Zal ook die aantonen dat er statushouders zijn die hun weg vinden en anderen die dat niet doen? Zou het aan de doelstelling kunnen liggen? Aan het uit de bijstand krijgen van mensen? Dat er geen sprake is van ‘markftalen’ noch van ‘overheidsfalen’? Moeten we na jaren van ‘bijstand’ en pogingen om mensen eruit te krijgen, niet concluderen dat op de ‘markt’ niet voldoende plekken zijn voor iedereen?

Economische schade door discriminatie?

Arbeidsmarktdiscriminatie stond de afgelopen week weer hoog op de ‘media-agenda’. De oorzaak: een reportage van het tv-programma Radar waaruit bleek dat bijna de helft van de arbeidsbemiddelaars meewerken aan discriminatie op afkomst. In zijn Het spel en de knikkers in de Volkskrant, gaat Frank Kalshoven in op de economische kant van de zaak: “Als we weten wat discriminatie kost en hoe die kosten veroorzaakt worden, kunnen we scherper nadenken over manieren om die kosten terug te dringen. Het lijkt niet zo gek om te denken dat die kosten gauw in de miljarden lopen. Denk even mee.” Van die oproep van Klashoven maak ik graag gebruik.

coins-1726618_960_720

Illustratie: pixabay.com

Een woord vooraf, ik verafschuw discriminatie. Toch zou de uitkomst van die kostenberekening wel eens heel anders uit kunnen vallen dan Kalshoven denkt. Kalshoven onderscheidt drie groepen gediscrimineerden: mensen die door discriminatie geen werk vinden, mensen die hierdoor werk onder hun opleidingsniveau vinden en mensen die worden gediscrimineerd op hun werk. Deze mensen leiden ‘schade’. Eerste probleem bij het berekenen van de schade is dat het lastig is om aan te tonen dat de situatie van een individu het gevolg is van discriminatie. De schade bestaat uit: inkomensschade, ‘uitkeringsschade’ en psychische schade. En dan de berekening: “Laat honderdduizend mensen geen werk vinden door discriminatie. Stel dat ze zonder discriminatie een modaal salaris bij elkaar zouden werken à 37 duizend euro per jaar. Vermenigvuldig: 3,7 miljard euro per jaar. De orde van grootte van de discriminatiekosten is miljarden per jaar (en tientallen miljarden op langere termijn).”

Vergeet Kalshoven niet iets, en dan bedoel ik niet de psychische en uitkeringskosten? De baan die iemand niet krijgt, of een baan op lager niveau omdat hij wordt gediscrimineerd, gaat naar iemand anders. Die krijgt die € 37.000 per jaar en had die anders niet gekregen. Dan was die persoon werkloos geweest of had wellicht onder zijn niveau gewerkt. Van bijvoorbeeld twintig sollicitanten kan er maar één de functie krijgen en als ze allemaal even geschikt zijn, maakt het dan voor de economie iets uit wie de baan krijgt? Voor A en B maakt het wat uit wie de baan en dus die € 37.000 krijgt, voor de economie telt alleen het getal. Ook voor de ‘uitkeringsschade’ maakt het niets uit, A of B krijgt een uitkering dus de kosten zijn gelijk.

Resteert de psychische schade. Alleen kent ook die psychische schade een keerzijde, psychische problemen betekent namelijk ook werk voor psychologen en therapeuten. Discriminatie is, zoals gezegd, afschuwelijk en moet worden bestreden. Zullen we ons voor de bestrijding ervan toch maar bij de ethische en juridische argumenten houden?

Denken en Can Do(en)

Het nieuwe Nederlandse kabinet stond afgelopen donderdag op het bordes bij de koning voor de traditionele statiefoto. Over die foto en vooral de kleren en schoenen is al veel geschreven en dat laat ik dan ook zo. Ik wil het hebben over wat het motto van het kabinet lijkt. De nieuwe minister van defensie, Ank Bijleveld, formuleerde het, zo las ik in de Volkskrant, als volgt:

“Dit wordt een uitvoeringskabinet. Wij gaan vertrouwen winnen door dingen te doen. Doen is het nieuwe denken. Ik heb vandaag om me heen gekeken naar de ploeg en ik dacht: dit is een type mensen dat dat kan.”

Bij Pauw op tv zei de CDA vice-premier Hugo de Jong iets soortgelijks.

Can Do

Foto: Pixabay

Als met dat ‘doen’ wordt bedoeld het uitvoeren van alles wat er in het regeerakkoord wordt genoemd, wat gaan ze dan doen? In dezelfde krant was Frank Kalshoven daarover zeer kritisch: “het regeerakkoord is geen verzameling beleidsmaatregelen, maar vooral een geannoteerde agenda voor nader te voeren overleg met betrokkenen. Ervan uitgaande dat gesprekspartners dan ook iets terugzeggen, kan de inhoud van het coalitiebeleid nog heel anders uitpakken dan we nu denken.” Zou het ‘doen’ dan vooral uit praten bestaan?

Waarover ga je praten? Zou je niet eerst moeten nadenken over wat je wilt bereiken? Wat moet al dat overleg opleveren? Wat wil je bereiken? Wat moet er in die akkoorden staan die dat overleg moet opleveren? Wanneer ben je tevreden? Toch eerst denken voordat je iets gaat doen? Want loop je anders niet het risico dat je halverwege, of erger nog, op het einde tot de conclusie komt dat je iets verkeerds aan het doen bent. Of dat je ‘doen’ ongewenste neveneffecten heeft? Natuurlijk moet het niet bij denken blijven, na het denken moet er wat gebeuren anders heeft het denken geen zin.

De nieuwe minister van defensie zou toch beter moeten weten. Dat ministerie is de laatste tijd negatief in de publiciteit vanwege juist de nadruk op het doen, de ‘Can Do mentaliteit’ er is laatst nog een demissionaire minister over deze mentaliteit gevallen. Zou dat er in ieder geval bij dit ministerie, voor pleiten om juist wat meer te denken voordat je Can gaan Do(en)?

Nu heeft het nieuwe kabinet, zo vertelde vice-premier De Jong bij Pauw, een hoog Rotterdam-gehalte en bevat de tekst van het clublied van de trotste voetbalclub van die stad de woorden ‘geen woorden maar daden’. Het kan zijn dat dit de oorzaak is van de ‘doen-mentaliteit’ in het nieuwe kabinet. En inderdaad win je de wedstrijd niet met praten, je moet toch echt de voeten laten spreken. Maar toch, moet je bij het voetballen niet ook vooraf nadenken hoe je de wedstrijd gaat spelen?

‘De bank van Sigmund’

Frank Kalshoven besteedt zijn wekelijkse column in de Volkskrant deze week aan de medicalisering van het leven. “Druk kind? Naar de dokter. Sombere puber? Naar de dokter. Niet direct zwanger? Naar de dokter. Overbelast met werk en kinderen? Naar de dokter. Lijden aan ouderdom? Drie keer raden.” Onterecht volgens Kalshoven: “Kinderen zijn druk. Ouderdom komt met gebreken. De combinatie van jonge kinderen, hard werken en zorg voor je eigen ouders is een aanslag op je gestel. Dat is altijd al zo geweest. En zal altijd zo blijven. De vraag is hoe we hier mee om willen gaan.” Medicalisering lijkt te lonen: “Een sticker met hierop een medische aandoening is een waardevol papiertje. Het papiertje legitimeert ander gedrag.” Bovendien is het goed voor de dokter en de medische industrie. Bovendien kost het de samenleving veel geld en het: “vertroebelt onze blik op wat er echt met ons (leven) aan de hand is en ontneemt ons hiermee ook zicht op echte oplossingen of op acceptatie van lek en gebrek.” Wat zou er werkelijk aan de hand zijn?

SigmundIllustratie: conservatorial.rssing.com

Kalshoven geeft daarop geen antwoord. Zou Belg Dirk De Wachter in zijn boek Borderlinetimes. het Einde van de Normaliteit het antwoord op die vraag geven? Hij vergelijkt onze samenleving met de stoornis Borderline. “BPS of Borderline Personality Disorder is ‘een diepgaand patroon van instabiliteit en intermenslijke relatie, zelfbeeld en affecten en van duidelijke impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties… .” De Wachter legt onze samenleving langs de negen situaties van BPS. Als een persoon er vijf vertoont is er sprake van BPS. Die negen situaties zijn:

  • krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk offerend in de steek gelaten te worden;
  • een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties;
  • identiteitsstoornis: duidelijk of aanhoudende instabiel zelfbeeld of zelfgevoel;
  • impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie de betrokkenen zelf kunnen schaden;
  • recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie;
  • effectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming;
  • chronisch gevoel van leegte;
  • inadequate, intense woede of moeite om kwaadheid te beheersen;
  • voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde indelen of ernstige dissociatieve verschijnselen.

Heeft De Wachter een punt met zijn bewering dat de samenleving aan borderline lijdt? Zou de medicalisering die Kalshoven constateert hier een gevolg van kunnen zijn? Wat zou dan de echte oplossing zijn, de-medicaliseren van de individuen of de samenleving op de bank van de psychiater?