Uitgelicht

Moraal en het Midden-Oosten

Rationele irrationaliteit, ik schreef er al vaker over. Ik las het voor het eerst in het boek Wat als de markt faalt  van John Cassidy. Hij definieert het als volgt: “Een situatie waarin handelen uit rationeel eigenbelang op de markt tot resultaten die maatschappelijk gezien irrationeel en inferieur zijn.[1] Hij gebruikt dit begrip in zijn boek Wat als de markt faalt om de economische situatie vóór de bankencrisis te beschrijven.  Ik moest er weer aan denken tijdens het lezen van het boek Moraal. Goed en kwaad van prehistorie tot polarisatie van Hanno Sauer.

“De geschiedenis schetst de fundamentele morele veranderingen van de mensheid van onze vroegste, nog niet menselijke, voorouders in Oost-Afrika tot en met de recentste conflicten rond identiteit, ongelijkheid, onderdrukking en duidingsmacht over het heden, die online in de metropolen van de moderne wereld worden beslecht[2],” aldus Sauer. In zijn boek schetst hij de reis die de mensheid hierin heeft gemaakt. Een reis waarin het leven van het groepsdier mens centraal staat. Een reis van de Oost-Afrikaanse vlakten zo’n vijf miljoen jaar geleden tot en met de digitaal, met zo ongeveer de hele wereld, verbonden mens van tegenwoordig.

Een reis waarin de mens en zijn relatie tot de te medemens centraal staat. Een reis die aantoont hoe afhankelijk de mens is van zijn medemens. Een reis waarin samenwerking en het aanpassingsvermogen centraal staat. Sauer: “Het beslissende van onze specifiek menselijke evolutie (…) vond plaats in een uiterst volatiele omgeving. … Een instabiele natuurlijke omgeving beloont een toeneming van flexibiliteit en plasticiteit, wat voeding, mobiliteit en vaste woonplaats betreft.” En om het wat beeldender te vertellen: “Als je slechts met minstens zes mensen op een olifant of zebra kunt jagen, is de keus tussen jagen met vijven en het jagen met zessen niet die tussen vijf of zes konijntjes, maar tussen vijf konijntjes en een olifant.[3] Sauer concludeert over dat samenwerken: “Vijf miljoen jaar geleden hebben we de voordelen van samenwerking ontdekt. Maar samenwerking is altijd duur, en niet-coöperatief gedrag blijft voordelig. Om evolutionair stabiel te worden, moesten we onze coöperatieve inspanningen beperken tot een kleine groep mensen: We werden altruïstisch en hulpvaardig, maar alleen in combinatie met een psychologie die mensen verdeelt in ‘wij’ en ‘zij daar.’[4]

Wat in die vijf miljoen jaar is gebeurd, is dat de ‘wij’ steeds groter werd. Dat begon met de directe familie en een groep van maximaal zo’n 150 individuen en is nu gegroeid tot hele grote groepen. Bij die groei speelt moraal een belangrijke rol. Die bepaalt welk gedrag acceptabel is en welk niet. Niet acceptabel gedrag werd, en wordt nog steeds gestraft. En met betrekking tot het straffen concludeert Sauer dat: Er (…) uitstekende redenen (bestaan)om onze behoefte aan straf te matigen – dat  blijkt vooral als we bijvoorbeeld politieke besluiten nemen, alleen omdat we ons verlangen naar vergelding bevredigd willen zien.”

En dan kom ik waar ik wilde zijn, en dat is een voorbeeld dat Sauer vervolgens geeft: “Zelfs als je de War on Terror oorspronkelijk voor gerechtvaardigd hebt gehouden, zou je je de vraag moeten stellen of de moord op drieduizend Amerikanen op 11 september 2001 passend is goedgemaakt door nog eens zesduizend Amerikanen de dood in te jagen – om maar te zwijgen van de honderdduizenden doden aan Afghaanse en Iraakse kant -, alleen om twintig jaar na het begin van de oorlog met de oorspronkelijke vijand een vredesverdrag te sluiten.[5]Toen  dacht ik aan rationele irrationaliteit van Cassidy: een rechtvaardig nagestreefd doel dat tot een dergelijk irrationeel resultaat leidt.

Zou de vraag die Sauer opwerpt niet ook leidend moeten zijn in het conflict tussen Israël en de Palestijnen? Israël heeft het recht om zichzelf te verdedigen, zoals premier Rutte ook betoogde. Maar wordt de moord op vijftienhonderd Israëliërs goedgemaakt door de dood van nog meer Israëliërs, het vermoorden van nu al meer dan tienduizend Palestijnen en het voor de komende jaren onleefbaar maken van de Gazastrook? Dit om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat Hamas en haar ideeën niet weggebombardeerd en geschoten kan worden? Leidt de ‘rationele’ keuze tot zelfverdediging van Israël niet tot een irrationeel resultaat? Kunnen Hamas en haar ideeën niet alleen worden bestreden door de Palestijnen dat te geven wat Hamas niet kan geven en dat is een fatsoenlijk en menswaardig leven waarin zij meedenken, -praten en -beslissen over hun eigen toekomst. Een leven gelijkwaardig aan hetgeen de Israëliërs hebben? Of is zelfverdediging een irrationele reactie op hetgeen 7 oktober jongstleden gebeurde?

Of, en dat kan ook, is het doden van Palestijnen en het ‘naar het stenen tijdperk’ bombarderen van de Gazastrook een maatschappelijk gezien superieur en rationeel resultaat? Behalve als de ellende die we nu in Gaza zien superieur en rationeel is en die mening ben ik in iedere geval niet toegedaan, is er meer dan voldoende aanleiding om een andere aanpak te kiezen.


[1] John Cassidy, Wat als de markt faalt?  Pagina 159

[2] Hanno Sauer, Moraal. Goed en kwaad van prehistorie tot polarisatie, pagina 9

[3] Idem, pagina 28-29

[4] Idem, pagina 66

[5] Idem pagina 208

Uitgelicht

Verkiezingen: wat inzichten deel 3

Na vrijheid en gelijkheid  nu broederschap als derde thema waar het in alle verkiezingsprogramma’s om draait dus ook de vraagstukken rond asiel en bestaanszekerheid die mij aanzetten tot deze inzichten. Vrijheid is, zoals we zagen, een zoektocht naar een goed evenwicht tussen positieve, de mogelijkheid om je eigen keuzes te maken, en negatieve vrijheid, de afwezigheid van dwang door anderen. Ook gelijkheid kent twee varianten, politieke gelijkheid en de mogelijkheden om op een redelijk gelijk niveau te kunnen leven. De eerste noem ik negatieve gelijkwaardigheid en die moet maximaal zijn. De tweede positieve gelijkwaardigheid en op dat gebied is enige ongelijkheid gewenst omdat: Ieder mens (…) andere capaciteiten en ook een andere motivatie,” heeft, zoals ik in deel twee betoogde. Met dat evenwicht kom ik bij het thema broederschap Of, zoals ik het zie, rechtvaardigheid.

Vandale geeft twee betekenissen bij het woord rechtvaardigheid. 1. in overeenstemming met het recht (handelend), en 2. billijk, eerlijk. Deze twee betekenissen kunnen op gespannen voet staan met elkaar. Zijn wetten altijd eerlijk en billijk? Nog niet zo lang geleden kenden de Verenigde Staten wetten die nadelig waren voor Afro-Amerikanen. In vele landen is een huwelijk van mensen van hetzelfde geslacht bij wet verboden. Sterker nog, ook homoseksualiteit is in vele landen verboden. Nederland kende tot de jaren vijftig wetgeving die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Nu vinden we dat met onze Nederlandse bril op niet billijk of eerlijk. Voor mijn betoog is de tweede betekenis van het begrip, eerlijk en billijk, van belang. Daarop moet een antwoord worden gegeven en als dat antwoord is gegeven en de samenleving en haar wetten daarop is ingericht, dan vallen de eerste en tweede betekenis samen. In vroeger eeuwen werd de rechtvaardigheid van bovenaf opgelegd door koning of keizer en door god bekrachtigd. Die bepaalde wat billijk en eerlijk was.

In deze Prikker ga ik in op het denken over rechtvaardigheid. Ik doe dit vooral aan de hand van het boek Rechtvaardigheid van de politiek wetenschapper Michael J. Sandel. Sandel weet in dit boek op een heldere wijze en gelardeerd met voorbeelden, de dilemma’s rond het denken over rechtvaardigheid en de belangrijkste stromingen die hierin een rol spelen, te schetsen. Sandel onderscheidt drie benaderingen van rechtvaardigheid. Als eerste een benadering die ervan uitgaat dat iets rechtvaardig is als het totale welzijn ermee wordt gemaximaliseerd, deze stroming wordt utilitarisme genoemd. Een tweede benadering verbindt rechtvaardigheid aan deugdzaamheid en een goede manier van leven. De laatste een stroming die rechtvaardigheid koppelt aan vrijheid.

Hoofdpersoon in dit verhaal is korporaal Marcus Lutrell. Lutrell leidde een groep special forces op een missie in Afghanistan. Die missie liep gruwelijk fout en Lutrell was de enige van zijn team die het overleefde. De film Lone Survivor is gebaseerd op de ervaringen van Lutrell. In het kort het verhaal van Lutrell en dus het plot van de film. Lutrell en zijn groep, in totaal vier personen, worden op pad gestuurd om een hoge Talibanleider te volgen en aan te houden. Zij signaleren de leider in een dorpje in een vallei. De talibanleider is niet alleen, hij wordt omringd door een grote groep strijders. Lutrell en zijn groep observeren het dorp vanaf een berg die uitziet over de vallei waarin het dorpje ligt. Alles gaat goed totdat er een kudde schapen begeleid door twee mannen een jongen van veertien dwars door hun posities loopt. Lutrells groep neemt de drie herders gevangen. Dat leidt tot problemen. Wat moeten ze doen met de herders? Ze zien drie mogelijkheden: de herders meenemen, de herders vrijlaten of ze doodmaken. Ze meenemen op hun missie gaat niet omdat ze daarvoor een man van hun groep moeten opofferen. Als ze de herders vrijlaten dan lopen ze het risico dat de herders de Taliban waarschuwen en komt hun missie in gevaar. De laatste optie, het doden van de herders, is ook al zoiets. Mag je onschuldige mensen doden? De stemmen staken tussen doden en vrijlaten en omdat Lutrell de hoogste in rang is geeft zijn stem de doorslag en worden de herders vrijgelaten. Dit leidt tot de dood van de drie collega’s van Lutrell en nog 16 andere Amerikanen die hen in een helikopter probeerden te redden. Hoeveel Taliban erbij omkwamen is niet bekend, in de film waren het er heel veel want ze vielen bij bosjes. Lutrell had achteraf spijt van zijn beslissing: had ik de drie maar gedood, dat had veel levens gespaard.

Met die redenering van Lutrell komen we bij de eerste stroming in het denken over rechtvaardigheid, het utilitarisme. De ‘uitvinder’ van deze manier van denken en deze stroming is Jeremy Bentham. Het utilitarisme stelt, om Sandel te citeren:”… dat de morele kwaliteit van een handeling uitsluitend afhangt van de gevolgen dat handelen. Juist handelen is datgene doen waar, alles bij elkaar genomen, de beste situatie uit voortkomt. [1]” De intentie waarmee je handelt doet er niet toe, het resultaat wel. Als door mijn handelen, bijvoorbeeld het stelen van een zak appels, het totale geluk toeneemt, dan is dat stelen rechtvaardig. De liberale rechtvaardigheidsdenker Rawls beschrijft utilitarisme in zijn boek Een theorie van rechtvaardigheid als volgt:”… het goede wordt onafhankelijk van het juiste gedefinieerd, en daarna wordt het juiste gedefinieerd als datgene wat het goede maximaliseert.[2] Kern van de utilitaristische benadering is dat een verdeling rechtvaardig is als die zorgt voor het grootste totale geluk. Het utilitarisme gaat ervan uit dat een mens streeft naar zoveel mogelijk genot en zo min mogelijk pijn. Geluk is datgene wat tot genot leidt en pijn vermijdt. Als we dit voor een samenleving willen bepalen dan moeten we het individuele geluk optellen. Lutrell telt achteraf de doden en concludeert dat de keuze om de herders te doden maar tot drie doden had geleid tegen de 19 Amerikanen en vele talibanstrijders nu. Al denk ik dat Lutrell die laatste niet meetelt. 

Het optellen van geluk lijkt makkelijk. Maar toch, hoe vergelijk je het geluk of de pijn van het ene met het andere. Met andere woorden, hoe meet je hoeveel geluk een kopje koffie brengt? En brengt een kopje koffie iedere keer evenveel geluk? Brengt een kopje koffie iedereen trouwens evenveel geluk? En dan hebben we het alleen nog maar over een kopje koffie. Hoe meet ik het geluk van dat kopje koffie met een kopje thee of met het kopen van een nieuwe blouse, met een knuffel van mijn zoon of dochter? Een kus van mijn vrouw? Met andere woorden wat is de gemeenschappelijke munteenheid van geluk en hoe bepalen we hoeveel geluk een activiteit brengt? Dat is een zeer lastige vraag.

Economen lossen dit op door alles een geldelijke waarde te geven. Het geluk van het kopje koffie is de prijs die je ervoor betaalt. Het totale ‘geluk’ van de samenleving is daarmee gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp). Voor producten is dat eenvoudig: prijs maal hoeveelheid. Voor diensten wordt dit al wat lastiger. Bovendien gaat dit denken ervan uit dat geluk en het hebben van geld hetzelfde zijn en dat meer geld dus ook meer geluk betekent. Geluk wordt in deze benadering gelijk gesteld met zoveel mogelijk inkomen voor de totale samenleving. Groei van het bbp betekent dan ook een toename van het totale geluk en is daarmee nastrevenswaardig. Door geld en de groei van het bbp te gebruiken wordt een belangrijk probleem van het utilitarisme opgelost. Al is het de vraag of er werkelijk sprake is van een oplossing. Zeker omdat veel zaken die geluk brengen niet worden meegewogen en geteld. De knuffel van mijn dochter telt bijvoorbeeld niet.

Maar ook gelijksoortige activiteiten worden verschillend gewogen. Als ik mijn kinderen thuis opvoed, dan wordt dit niet in geld uitgedrukt en telt het niet mee bij het bbp. Breng ik ze naar een kinderopvang, die voor een deel dezelfde activiteit vervult, dan telt het wel mee. Zo ook de zorg voor mijn hulpbehoevende buurman, als ik dat gewoon als buurman doe dan heet het mantelzorg en heeft het geen economische waarde, doe ik het als medewerker van een zorginstelling, dan weer wel. Het cement van onze samenleving, de zorg voor elkaar en dat wat wij vrijwillig voor elkaar doen, telt niet mee.

Zouden al die vrijwilligers stoppen dan zou dat kunnen leiden tot een forse toename van het aantal ongelukkige mensen en zo tot een stijging van de zorgkosten als al dit werk door professionals gedaan gaat worden. Op die manier gaat het ineens wel meetellen. Rutger Claassen ziet deze tekortkoming in zijn boek Het huis van de vrijheid vanuit een geheel andere invalshoek als hij kijkt naar de verdeling tussen werk en vrije tijd. Hij komt daarbij tot de conclusie dat: “Veel van wat wij in onze vrije tijd doen (..) noodzakelijk (is), en dus eigenlijk arbeid. Met alle activiteiten die nodig zijn om ons huishouden draaiende te houden en onszelf de nodige verzorging te geven (eten, drinken, slapen) zijn we heel wat uren zoet. Die uren worden niet als ‘arbeid’ beschouwd in het kader van een officiële baan, maar dat is eigenlijk ten onrechte.[3] Zijn geld en het bbp-denken daarmee niet gemankeerde maatstaven voor het wegen van geluk en pech en dus voor het bepalen van rechtvaardigheid? Probleem voor het utilitarisme is dat er geen andere maatstaven zijn.

Dan maar terug naar geluk als maatstaf zoals in Bhutan? Ook dat kan problemen opleveren. Sandel geeft een voorbeeld waarmee Bentham speelde:” een plan ter verbetering van het ‘bestuur over de armen’. … Benthams uitgangspunt was dat de confrontatie met bedelaars op straat het geluk van voorbijgangers op twee manieren vermindert. Bij teerhartige zielen veroorzaakt de aanblik van een bedelaar de pijn van het medeleven, bij hardvochtigere mensen de pijn van walging. In beide gevallen vermindert de ontmoeting met bedelaars het welbevinden van het publiek op straat. Daarom stelde Bentham voor om bedelaars van de straat te verwijderen en ze in een werkhuis op te sluiten.[4] Het juiste is voor Bentham het totale geluk en als dat groter is als we de bedelaars in werkhuizen opsluiten alwaar ze met het werk dat ze verrichten hun kost en inwoning betalen dan is juist om ze in die werkhuizen op te sluiten. Ook al betekent dit een toename van het ongeluk van de bedelaars. De redenering van Bentham voelt toch ongemakkelijk.

Mensen die niets hebben gedaan opsluiten en verplicht tewerk stellen zien als juist, dat kan toch niet goed zijn? Dit bezwaar raakt de stroming die rechtvaardigheid verbindt aan de goede manier van leven. Daarmee komen we bij de tweede stroming in het denken over rechtvaardigheid. De stroming die rechtvaardigheid met het goede verbindt. Daar waar Bentham eerst het goede bepaalde en vervolgens alles wat het goede vergroot juist is, vallen voor deze denkers over rechtvaardigheid het goede en het juiste samen: het goede doen is het juiste.

Terug naar Lutrell. Zijn verhaal bevat twee momenten waarop er wordt geredeneerd vanuit het rechtvaardigheid als het goede doen. Als eerste als Lutrell het besluit neemt om de herders te laten lopen. Het voelde voor Lutrell niet goed om mensen te vermoorden die, tenminste voor zover Lutrell kon overzien, niets verkeerd hadden gedaan. Het goede en dus juiste om te doen was de herders te laten gaan. Immers hoe rechtvaardig je het doden van onschuldige mensen? Met ‘zij hadden ons kunnen verraden en dan …’ hoef je bij een rechter niet aan te komen. Dit is waarom het ook zo moeilijk is om iemand te veroordelen voor terrorisme als er nog niets is gebeurd. Het tweede moment komt aan het einde van de film. De zwaar gewonde Lutrell is op de vlucht voor de Taliban en wordt gevonden door een Afghaanse dorpeling. Die dorpeling neemt hem mee naar zijn dorp en verzorgt zijn wonden. De Taliban ontdekt dat en de leider stuurt een boodschapper naar het dorp met de boodschap: lever die Amerikaan uit of we komen hem, desnoods met geweld, halen. De Afghaan en zijn mede dorpelingen twijfelen geen moment. Zij hebben Lutrell als gast opgenomen in hun dorp en gastvrijheid betekent dat je je gast beschermt tegen gevaren. Daarop voegt de Taliban de daad bij het woord en bestormt het dorp met grof geweld. De dorpelingen verdedigen zich en worden uiteindelijk geholpen door Amerikaanse troepen. De Afghaan had hen geïnformeerd dat zij een gewonde collega verzorgden. Ook voor deze Afghaan en zijn dorp vallen het goede en het juiste samen.

Twee voorbeelden van rechtvaardigheid, broederschap, als dat doen wat goed is. Mooi denk je nu, dan weten we nu hoe je broederschap moet invullen: het goede doen. Maar is dat goede wel altijd het juiste om te doen? Zo makkelijk is het niet. Want wie bepaalt wat goed en daarmee ook wat fout is? Wat de ene persoon of groep goed vindt, kan voor een andere groep fout zijn. Het christendom, net als de meeste andere religies, is een stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede. Alleen zijn er veel heilige oorlogen door christenen gevoerd. Oorlogen waarbij het doden van andersgelovigen werd gesanctioneerd omdat God het wilde en God wil toch het goede? De Taliban waarmee Lutrellte maken kreeg, zouden hun acties zomaar kunnen rechtvaardigen met een beroep op de wil van God of in hun geval Allah. Het zijn echter niet alleen godsdiensten die menen een abonnement te hebben op het goede. Neem bijvoorbeeld het stalinisme, het nationaalsocialisme of het fascisme. Ook stromingen die rechtvaardigheid verbinden met het goede. Alles wat de heilstaat dichterbij bracht werd gezien als goed. Ook als dat betekende dat zes miljoen koelakken, joden of wie dan ook moesten worden uitgehongerd of vermoord. Trouwens alle ‘ismen’ hebben de neiging om te willen bepalen wat het goede is. Het nationalisme ziet alles wat het land vooruit helpt als goed. Een individualist vindt alles goed wat hem vooruit helpt.  

“Omdat het zich alleen bekommert om de som van alle genoegen, kan het de belangen van de individuele mens negeren.[5] Met deze korte zin (geeft Sandel een tweede punt van kritiek op de utilitaristische manier van denken. Het utilitarisme kijkt naar het totale geluk, niet naar hoe dat tot stand is gekomen. Alleen het totale geluk is van belang en als we het geluk van het totaal maximeren door 100 mensen in een donkere kelder op te sluiten, dan is dat een gerechtvaardigde manier van handelen als hun pijn minder is dan het genot van de rest. Een cru voorbeeld van deze manier van redeneren: als we kijken naar hoe de nationaalsocialisten onze joodse medemensen behandelden, dan is dat volgens het utilitarisme gerechtvaardigd als het geluk dat mensen hieraan beleven maar groter is dan de pijn van onze joodse medemens. Maar ook in veel minder crue vorm, als het grootste inkomen mogelijk is op een manier dat één persoon al het inkomen verwerft en de rest van de bevolking niets heeft, dan is dat volgens de utilitarist rechtvaardig. Of in Lutrells betoog achteraf: drie doden is minder dan … . Ook de stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede loopt grote kans op het buiten beeld raken van de individuele mens. 

Deze kritiek, die aandacht vraagt voor het individu, wordt geleverd door de stroming die rechtmatigheid verbindt aan vrijheid. Denkers die rechtvaardigheid aan vrijheid koppelen, vullen het goede en het juiste op een andere manier in. Zij concentreren zich op het juiste en bemoeien zich niet met het goede, dat laten zij liever over aan het individu. Het juiste is voor deze denkers de vrijheid van het individu, die moet zo groot mogelijk zijn. Daarover zijn ze het eens, waar ze het niet over eens zijn, is de manier waarop die vrijheid wordt verkregen en vooral de rol die de overheid daarin moet spelen. In deel 1 van deze serieheb ik Berlin al aangehaald en zijn twee opvattingen over vrijheid, de positieve en de negatieve. Deze twee opvattingen bepalen ook de manier waarop rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers de rol van de overheid zien in het vergroten van die vrijheid. Aanhangers van het negatieve vrijheidsbegrip zien dan geen andere rol voor de overheid dan het wegnemen van deze externe obstakels. De overheid is er voor de openbare orde en veiligheidsrol. De neoliberale en libertaire denkers behoren tot deze richting, zij zien de vrije markt waarop vrije individuen met elkaar tot overeenstemming komen als het middel om te komen tot een rechtvaardige verdeling. Verdeling op de markt is, volgens deze denkers, rechtvaardig juist vanwege de keuzevrijheid van het individu. 

Aan de andere kant van het spectrum van rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers bevinden zich de aanhangers van het positieve vrijheidsbegrip. Eigenlijk is de andere kant van het spectrum niet de juiste benaming. De aanhangers van het positieve vrijheidsdenken zijn niet gekant tegen de negatieve vrijheidsbenadering, zij willen meer en zien een belangrijke rol voor de overheid bij het realiseren van dat meer. Claassen omschrijft dit als volgt: “Ook zonder externe obstakels kunnen mensen nog steeds onvrij zijn. Echte vrijheid veronderstelt dat wij, om Berlins uitdrukking te gebruiken, ‘onze eigen meesters zijn’. … wij hebben zelf de controle en bepalen zelf hoe wij willen handelen.[6] De overheid  heeft de taak om ervoor te zorgen dat wij die vrijheid kunnen pakken. De overheid moet voor goed onderwijs zorgen, ervoor zorgen dat hindernissen voor mensen met beperkingen worden weggenomen, dat armoede wordt weggenomen. De mensen moeten innerlijk vrij, of autonoom worden zodat ze op de markt keuzes kunnen maken in hun eigen belang vanuit een positie van kracht en niet van zwakte. Aan zowel de invulling van rechtvaardigheid door het te koppelen aan negatieve als aan positieve vrijheid had Lutrell niets gehad.

De Amerikaanse filosoof John Rawls heeft de theoretische onderbouwing voor deze stroming geleverd met zijn belangrijke werk Een theorie van rechtvaardigheid. Rawls denken is gebaseerd op de theorie van het sociale contract, de afspraken tussen de mensen van een samenleving over hoe met elkaar om te gaan en hoe de samenleving te besturen. Centraal in dit denken stond de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandeling, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls hem noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[7]

Door deze beginselen bij alle keuzemogelijkheden om een samenleving in te richten rationeel toe te passen, wordt volgens Rawls een rechtvaardige keuze gemaakt en ontstaat een rechtvaardige samenleving. Critici verwijten Rawls dat een rechtvaardig ingerichte samenleving niet automatisch leidt tot rechtvaardigheid. De belangrijkste critici de econoom Amartya Sen, onder andere in zijn boek The Idea of Justice, en de filosofe Martha Nussbaum, onder andere in haar boek Mogelijkheden scheppen pleiten voor meer, namelijk voor een minimum niveau aan mogelijkheden. Zij noemen hun denken de ‘capability approach’. In het Nederlands de vermogensbenadering. Zij gaan ervan uit dat een mens om volwaardig te kunnen functioneren over bepaalde minimale set aan vermogens moet beschikken.

 Voor Nussbaum, Sen en hun volgers moet de overheid een bepaald minimaal niveau garanderen op al deze vermogens. Een prettige samenleving voor iedereen is een samenleving met een goed evenwicht tussen positieve en negatieve vrijheid. Een samenleving met maximale negatieve gelijkwaardigheid, gelijke rechten voor iedereen. En een samenleving waarin de positieve gelijkwaardigheid, de gelijkwaardigheid om iets te doen, zo is ingevuld dat iedereen in voldoende mate kan meedoen. Broederschap, rechtvaardigheid, vervult een belangrijke rol bij het zoeken naar dat evenwicht. Hierbij maakt het nogal wat uit welke visie op rechtvaardigheid hierbij leidend is. 

De manier van denken over rechtvaardigheid en dus broederschap die je hanteert, betekent nogal wat voor de uitkomsten van je beleid. Laat je je leiden door Bentham en zijn utilitarisme bij de keuze voor het asiel- en migratiebeleid of de invulling van bestaanszekerheid, dan levert dat heel andere ideeën op dan een keuze voor Rawls. Als je je op Rawls baseert dan weet je dat je je plek op de wereld niet zelf hebt uitgekozen, dat maatregelen die je neemt vooral ten goede moeten komen aan de minst bevoordeelden. Je laten leiden door jouw beeld van het goede, bijvoorbeeld je geloof, levert weer een heel andere invulling dan dat je krijgt als je Nussbaum en Sen centraal stelt.

Als we naar de Nederlandse politieke constellatie kijken dan kun je met argumenten onderbouwen dat het binnenland een Rawlsiaans raamwerk is. Een raamwerk waarbinnen de progressieve partijen, de een meer dan de ander, zich laten leiden door Nussbaum en Sen en dus pleiten voor een overheid die vermogens van mensen versterkt. De conservatieve partijen lijken het op Rawls gebaseerde raamwerk voldoende te vinden en enkele van hen baseren zich op hun idee van het goede. Een idee dat bestaat uit het christendom en dat door enkele van hen ( de PVV en het FvD) een merkwaardig mengsels brouwen van christelijke, joodse en humanistische ingrediënten. Betrekken we het buitenland en dan vooral het niet-westerse deel erbij, dan zien we dat conservatieve partijen zich vooral op Bentham baseren. Dit wordt duidelijk in hun denken en praten over asiel- en migratie. Neem het verschil in de omgang tussen een asielzoeker en een ICT-kennismigrant, dan zie je Benthams utilitarisme terug. De laatste is welkom omdat van deze een grote economische bijdrage wordt verwacht. Je ziet het ook in taalgebruik en redeneringen waarbij de nadruk wordt gelegd op wat een migrant en/of asielzoeker ‘ons’ kost.

Daarmee heb ik het derde thema behandeld. Ik hoop dat de behandeling van de drie thema’s jullie helpt bij het bepalen van jullie stemkeuze.


[1] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 75

[2] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 70

[3] Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid, pagina 183

[4] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 45

[5] Idem, pagina, 47

[6] Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid, pagina 25-26

[7] [7] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 321

Niet-links links

In mijn vorige prikker besteedde ik al aandacht aan het boek Left Is Not Woke van de filosoof Susan Neiman. Ik moest aan haar boek denken bij het lezen van een artikel van Chris Keulemans bij OneWorld. Ik moest eraan denken bij het lezen van de volgende passage: “Een heel onschuldig voorbeeld: betreedt een witte cis hetero een zaaltje vol mensen van kleur die klaar zitten voor een discussie, dan vraagt de nieuwe code dat hij een plek achterin kiest, niet direct zijn hand opsteekt als het tijd is voor vragen uit het publiek en komt hij toch aan het woord, dat hij dan geen als vraag vermomde oratie houdt.”

“Ik heb in mijn leven veel witte gezichtsbepalers in de wereld van kunst en media leren kennen, van wie ik velen min of meer als gelijkgezinden beschouwde. Maar ik zie er steeds meer de rechterkant op glibberen.” Zo begint Keulemans zijn betoog. Hij licht die ‘ruk naar rechts’ toe aan de hand van enkele voorbeelden: “De wethouder had er opnieuw op gehamerd dat de culturele sector een betere afspiegeling van de stad moest worden, in programma, publiek en organisatie. De respons: sikkeneurig. Al dat gehamer. Bij voorbaat vermoeid over hoe ze deze politieke agenda nu weer in hun subsidieaanvragen moeten verwerken.” Verzuchtend vraagt hij zich af: “Was het dan al die tijd zo’n dun laagje, hun linksheid, meer gewoonte dan overtuiging? Links is altijd, in welke vorm dan ook, gebaseerd op solidariteit.”

‘Woke’: “Wakker blijven van onrecht, op je hoede zijn voor tekenen van discriminatie – wat kan daar mis mee zijn?[1] vraagt Neiman zich af. Niets, zo is ook haar antwoord. De bedoeling is goed. Maar zoals het spreekwoord zegt is de weg naar de hel geplaveid met goede bedoelingen. Keulemans’ artikel laat precies zien hoe die goede bedoelingen plaveisel voor de weg naar de hel worden.

Volgens Neiman, en daarin kan ik haar goed volgen, is dit een gevolg van het intersectionele denken. Neiman: “Het idee van intersectionaliteit zou de manier waarop we allemaal meer dan één identiteit hebben, kunnen hebben versterkt. In plaats daarvan concentreert het zich op die delen van de identiteit die het meest gemarginaliseerd zijn, en vermenigvuldigt ze in een woud van trauma’s.”  Dit leidt ertoe dat: “Het de nadruk legt op de manieren waarop bepaalde groepen gerechtvaardigd zijn en probeert de schade te herstellen. Met de focus op ongelijkheden van macht wordt het begrip rechtvaardigheid vaak buiten beschouwing gelaten.[2]Een goed voorbeeld hiervan geeft de Amsterdamse fractie van de partij BIJ1. Een partij die helemaal is gebaseerd op het intersectionele denken. De raadsleden zijn uit de partij gestapt want de partij is: “een “toxische, structureel onveilige omgeving” (…), vol wantrouwen, machtsmisbruik en “gebrek aan transparantie en interne democratie,” aldus de opstappende raadsleden. Niet vreemd voor een partij die een ideologie van macht, want dat is het intersectionele denken, als basis heeft en dan vooral de macht van de meest achtergestelde wil verbeteren. Dan ontstaat er een strijd om de hoogste treden van, zoals ik het in een eerdere prikker heb genoemd, de ellende-ladder. Iedereen wil de meest ellendige zijn omdat die de macht krijgt.

Keulemans is een perfect voorbeeld van iemand die ‘links’ verwart met wat Neiman ‘woke’ noemt. Neiman: “Wat mij hier het meest bezighoudt, zijn de manieren waarop hedendaagse stemmen die als links worden beschouwd, de filosofische ideeën hebben verlaten die centraal staan in elk links standpunt: een toewijding aan universalisme boven tribalisme, een stevige scheiding tussen rechtvaardigheid en macht en een geloof in de mogelijkheid van vooruitgang.[3] Links ónderscheid zich met het idee van universalisme, internationale solidariteit: “Dit was precies wat het onderscheidde van rechts, dat geen diepe connecties en weinig  echte verplichtingen toekende aan iedereen buiten zijn eigen kring.[4]” Keulemans lijkt zich het universalisme van links nog wel te herinneren: “Links is altijd, in welke vorm dan ook, gebaseerd op solidariteit. Daar heb je massa voor nodig. En die ontstaat alleen maar als er onder die solidariteit genoeg eigenbelang zit – een zichtbaar en makkelijk uit te leggen voordeel voor iedereen die zich solidair verklaart.”  Alleen vult hij het op een zeer bijzondere manier in.

En daarmee kom ik bij de ‘witte cis hetero’. Een intersectionele beoordeling van iemand op basis van twee dimensies. Neiman: “Het tegenovergestelde van universalisme wordt vaak ‘identitarisme’ genoemd, maar het woord is misleidend, want het is zo dat onze identiteit hooguit tot twee dimensies kan worden gereduceerd. In feite hebben we er allemaal velen, waarvan het belang gedurende hun hele leven in ruimte en tijd zal variëren.[5]”  Waarom mag een ‘witte cis hetero’ niet vooraan in de zaal zitten of op welke plaatst die er nog vrij is waar de persoon maar wil? Waarom mag deze persoon niet meteen zijn hand opsteken en het verhaal in een monoloog verpakken? Waarom mag deze persoon dat niet en mogen de ‘mensen van kleur’ dat wel? Hoe verhoudt zich dit tot het universalisme dat zo eigen is aan links? Dit is tribalisme dat Neiman omschrijft als: “een beschrijving van afbraak van een samenleving die optreedt wanneer mensen, van de welke aard dan ook, het fundamentele menselijke verschil zien als dat tussen onze soort en alle anderen.[6] Keulemans kiest het tribale boven het universele.

Neiman herleidt het intersectionele machtsdenken naar twee twintigste-eeuwse ‘machtsdenkers’.  Op het denken van de Franse filosoof Michel Foucault. Bij Foucault draait alles om macht zelfs rechtvaardigheid. Of zoals hij het zelf zei: “Als rechtvaardigheid in een strijd op het spel staat, dan is het een machtsinstrument. Het is niet in de hoop dat mensen op een dag, in deze of een andere samenleving, beloond zullen worden op basis van hun verdiensten, of gestraft zullen worden op basis van hun fouten.[7] Foucault zag rechtvaardigheid daarmee als een middel terwijl ‘links’ het als een doel ziet. Links koestert juist wel de hoop dat die samenleving er op een dag ergens is. Links gelooft in vooruitgang waarin Foucault niet gelooft. En geloof in vooruitgang betekent niet dat die er vanzelf komt. Nee daarvoor moet hard worden gewerkt en daarvoor is waakzaamheid nodig. Waakzaamheid omdat rendementen van vroeger die we vandaag koesteren als we niet waakzaam zijn, morgen verloren kunnen zijn. De tweede machtsdenker waarop het intersectionele denken teruggrijpt is de Duitse politiek filosoof en rechtsgeleerde Carl Schmidt. Het ‘vriend versus vijand’ schema staat centraal in het denken van Schmitt: “ Oorlog en politiek zijn een kwestie van de meest extreme en intense tegenstellingen… De begrippen vriend, vijand en strijd krijgen hun werkelijke betekenis voor zover ze betrekking hebben op en de reële mogelijkheid van politieke vernietiging in stand houden.[8] En de ‘vriendenkant’ van Schmitt was Nazi-Duitsland. Wat beide denkers interessant en aantrekkelijk maat: “voor progressieve denkers van vandaag is hun gedeelde vijandigheid tegenover het liberalisme en hun inzet om liberale hypocrisie te ontmaskeren.” En ‘liberale hypocrisie’is er voldoende te vinden.

Keulemans lardeert zijn artikel met voorbeelden van mensen die: “een stompzinnig grapje (…) maken (‘Ze heeft zo’n ingewikkelde Turkse naam, dus ik noem haar gewoon Turkie’).” Zaken die niet goed te praten zijn. Dat laat onverlet dat er inderdaad wordt weg geglibberd. De mensen met die grapjes glibberen weg van fatsoen. Keulemans glibbert samen met ‘woke’weg van links naar … naar ‘niet-links links’.


[1] Susan Neiman, Left Is Not Woke, pagina 4. Eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 5. Eigen vertaling

[3] Idem, pagina 2. Eigen vertaling

[4] Idem, pagina 11. Eigen vertaling

[5] Idem, pagina 12. Eigen vertaling

[6] Idem, pagina 20. Eigen vertaling

[7] Geciteerd bij Susan Neiman, Left Is Not Woke, pagina 65. Eigen vertaling.

[8] Idem, pagina 73

Asielmachine

“Vijftien jaar geleden werd er nog schande gesproken van Fort Europa, nu is het overheersende thema in Brussel bewaakbare grenzen. Von der Leyen complimenteerde de Grieken zelfs met hun ‘schild’, een hek van 40 kilometer op de grens met Turkije. In Nederland hebben we het nog niet in de gaten, maar een geloofwaardig asielbeleid begint met geloofwaardige grenzen.” Dit schrijft Martin Sommer in zijn column in de Volkskrant. Daarom moet Europa en dus ook Nederland veel meer geld uitgeven aan het versterken van de grenzen suggereert Sommer. Ook moet het asielrecht worden herzien want dat: “is volstrekt onwerkbaar en ondermijnt het draagvlak. In theorie mag iedereen asiel aanvragen; wie wordt afgewezen, vertrekt.” Geen groot kamp, desnoods militair veroverd zoals Van Acker, maar een groot fort waar je niet binnen kunt.

Een stukje van het fort Eben Emael. Bron: Wikimedia Commons

Nu leert de geschiedenis ons er tot op heden forten vroeg of laat toch door de vijand worden veroverd. Door belegering kon je de bewoners van een fort uithongeren. Je kon er gangen onder graven en zo de muren ervan ondermijnen. Of je kon het gewoon binnen een kwartiertje uitschakelen zoals de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog deden bij het fort van Eben Emael in België, het ‘moeder aller forten’. Dit fort stond op een strategische plek. Na de redelijk snelle doortocht van de Duitse troepen in 1914 (redelijk snel, maar voor het Duitse keizerrijk te traag), trok de Belgische regering in de jaren twintig de conclusie dat de oude forten gemoderniseerd moesten worden. De zwakheden van 1914 moesten eruit en het zogenaamde ‘gat van Visé’ moest worden gedicht. De Duitsers hadden in 1914 gebruik gemaakt van dit gat tussen Visé en de Nederlandse grens. Hier verrees het ‘moeder aller forten’, het fort Eben Emael. Volgens de militaire experts was het fort onneembaar. Toch werd het fort op 10 mei 1940 binnen een kwartiertje door de Duitse troepen uitgeschakeld. Duitse zweefvliegtuigen en paratroepen landden ongezien op het fort en zo werd het van binnenuit uitgeschakeld. De Belgen waren trouwens niet de enige. Zo hadden de Fransen de Maginotlinie om een snelle Duitse opmars onmogelijk te maken. Zou ‘fort Europa’ hier een uitzondering op blijken te zijn?

Ik schrijf vaker over de vluchtelingenproblematiek en vraag daarbij altijd aandacht voor ‘het probleem van de vluchteling. Wat maakt dat iemand huis en haard verlaat? Die vraag kun je trouwens ook stellen bij migratie; waarom wil iemand naar een andere plek. ?“Het Nederlandse beleid rond vluchtelingen maakt een maatschappelijk probleem, een probleem van de wereldgemeenschap, tot een probleem van anderen: die moet zijn eigen ellende oplossen en ‘ons’ er niet mee lastig vallen. Of die ander nu een Syriër is die een veilig heenkomen zoekt voor de burgeroorlog in zijn land of een land als Griekenland dat ‘toevallig’ in de regio ligt en dus de ellende maar moet oplossen,” schreef ik ruim een jaar geleden. Het lijkt er echter op dat die vraag nog steeds niet wordt gesteld.

Daarom een andere invalshoek. In zijn boek Morele voortuitgang in duistere tijden, ja dit boek gaat over nu, betoogt Markus Gabriel dat er universele morele waarden zijn. Nu kan Gabriel dat wel zeggen maar: “’waarheid’ is een subjectief begrip en als we het in een democratie niet meer normaal kunnen hebben over elkaars waarheden, hoe uitzinnig die ook kunnen klinken in oren die iets anders geloven, dan hébben we geen democratie.” Aldus Ines van Bokhoven bij Opiniez. Om aan te tonen dat niet alle waarheden waar zijn, of in Gabriels termen dat sommige morele waarden universeel zijn, geeft hij het voorbeeld van de ‘nazimachine’. “Stel we geven een overtuigde neonazi toegang tot een tijdmachine waarmee hij terug kan reizen naar 1941, om in het toenmalige Derde Rijk te gaan wonen. Daarmee doen we hem allicht een groot plezier, en misschien zal hij onmiddellijk in de machine willen stappen. Die tijdmachine heeft echter één klein nadeel: onze neonazi zal niet zomaar als zichzelf naar het verleden worden gestuurd, maar wordt daar iemand die in tijd heeft geleefd. Wie hij zal zijn, weet hij van tevoren niet.” Dat maakt de tijdreis toch wel een hachelijke zaak. Anders dan bij de ‘teletijdmachine’ van professor Barabas waar de striphelden zichzelf blijven, kan onze overtuigd nazi immers ook zomaar slachtoffer worden van die door hem aanbeden ideologie. Immers: “Hij zou Adolf Hitler, Ernst Röhm of Martin Heidegger kunnen zijn, maar ook Anne Frank, Hannah Arendt, Primo Levi of een van de miljoenen slachtoffers van de nationaalsocialistische dictatuur.[1]  De historici onder ons zullen Gabriel erop wijzen dat je in 1941 geen Ernst Röhm meer kon worden. Die vurige nationaalsocialist was in 1934 tijdens de zogenaamde ‘nacht van de lange messen’ immers al het slachtoffer geworden van het Hitlerregime. Filosofen onder ons zullen de ‘sluier van onwetendheid’ van John Rawls herkennen in de nazimachine. En dat klopt, daar is het voorbeeld ook op gebaseerd. Rawls gebruikt die sluier om zijn theorie van rechtvaardigheid op te bouwen. De sluier houdt in dat we niet weten in wie we in de samenleving zijn en in welke tijd als we beoordelen of een samenleving rechtvaardig is.

Zou een ‘asielmachine’ ons niet kunnen helpen bij het opstellen van rechtvaardig asiel- en  migratiebeleid? Zouden we daarmee kunnen voorkomen dat we kapitalen steken in het bouwen van een ‘fort’ dat toch ‘veroverd’ gaat worden of waarin we weleens gevangen kunnen zitten?


[1] Markus Gabriel, Morele vooruitgang in duistere tijden, pagina 65

La Guerre du Feu

(A)ls je echt oog hebt voor de ernst van de ene onrechtvaardigheid, dan moet je toch begrijpen dat je de andere onrechtvaardigheid niet moet bagatelliseren?” Die vraag stelt Floris Schleicher bij Joop in een artikel. Hij reageert op antiracisme activisten die naar zijn mening: “het leed van dieren uit de bio-industrie miskennen.” Schleicher: “Dieren worden op grote schaal opgesloten, verminkt, een martelend dieet opgedrongen, geforceerd geïnsemineerd, van hun familie gescheiden en vergast.” Daarop is maar een conclusie mogelijk volgens Schleicher: “Als je antiracist en feminist bent, zou je automatisch ook veganist moeten zijn. De processen van uitsluiting van vrouwen en niet witte-mensen berusten namelijk op dezelfde onderliggende structuren als die van dieren.”

neanderthals prehistoric mountains free photo
Bron: needpix.com

Als ik de redenering van Schleicher omkeer, dan kun ik geen antiracist zijn als je vlees eet of op leren schoenen loopt. Dat kan niet omdat uitsluiting van dieren en mensen op een zelfde onderliggende structuur berust. Nu eet ik zelf op z’n tijd graag een stukje vlees. Dus kan ik wel ophouden me in te zetten voor een rechtvaardige samenleving zoals ik het omschrijf. Een bijzondere redenering.

Dat het leven voor een dier in de bio-industrie geen pretje is, staat buiten kijf. Dit moet veranderen. Maar betekent dit dan ook meteen dat de mens geen vlees meer mag eten? Nu is de huidige mens, de Homo Sapiens, van nature een omnivoor. De manier waarop we zijn gebouwd maakt dat duidelijk. We hebben kiezen om voedsel te malen zoals ook herbivoren ze hebben. Maar we hebben ook redelijk scherpe hoektanden van een carnivoor. Voor een planteneter hebben we een vrij kort en beperkt darmstelsel. Maar ook voor het eten van rauw vlees is dat darmstelsel niet ideaal. Ons bijzondere gestel is een resultaat van een paar miljoen jaar evolutie.  

Het belangrijkste moment uit die evolutie, is het temmen van het vuur. Wie kent de film La Guerre du Feu nog een Frans-Canadese film uit 1981 in het Engels vertaald als ‘Quest for fire’. In de film heeft een stam cro-magnon mensen een kleine vlam die ze altijd brandend moeten houden. Dooft de vlam, dan hebben ze geen vuur meer omdat ze niet weten hoe ze vuur moeten maken. Als het vuur toch dooft, moeten ze eropuit om vuur bij een andere stam te stelen. De film speelt zich zo’n 80.000 geleden af, zo tegen het einde van het middenpaleolithicum (3000.000 tot 35.000 jaar geleden). Een periode dat meerdere mensensoorten de aarde bewoonden.

Op het belangrijkste punt gaat de film echter mank. Een ‘Guerre du Feu’ zullen de drie in de film figurerende mensensoorten niet hebben gevoerd. De kunst om vuur te maken, hadden de mensensoorten in die tijd al lang onder de knie. En met dat onder de knie krijgen van het vuur maken, zijn we aanbeland bij wellicht de belangrijkste innovaties uit de geschiedenis van de mensheid. “Een internationaal gezelschap van onderzoekers ontdekte achter in de grot – ongeveer dertig meter van de ingang en twee meter onder de bodem – talrijke overblijfselen van verschroeide botten en plantenresten, direct naast vuistbijlen en andere vroeg-menselijke werktuigen die van de vertegenwoordigers van de Homo eregaster afkomstig zouden kunnen zijn. Uit de ligging van de vondsten en de structuur van de achtergebleven asresten konden de archeologen aflezen dat het vuur in de grot niet door een bosbrand was veroorzaakt, maar aangestoken werd. Uit de dikte van de aslaag bleek bovendien dat er steeds opnieuw op dezelfde plek vuur werd gemaakt.” Een passage uit Hoe wij mensen werden van Madelaine Böhme, Rúdiger Braun en Florian Beier. Nu leefde de Homo eregaster in het vroege Pleistoceen, tussen de 1,9 en 1,4 miljoen jaar geleden. Dus die stammen uit La Guerre du Feu hebben nooit ‘gezocht’ noch ‘gevochten’ om vuur. Ze konden het zelf maken, die innovatie hadden ze te danken aan die Homo eregaster.

Zonder dat vuur waren wij er, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, niet geweest. Het temmen van vuur was cruciaal voor de ontwikkeling van de mens. Cruciaal omdat beheersing van het vuur de mens bescherming bood in de nacht. Vuur houdt immers dieren op afstand. Maar belangrijker omdat vuur ervoor zorgde dat onze verre voorouders het vuur leerden te gebruiken om te koken. Böhme c.s.: “Gegaard voedsel is (…) beter en sneller te verteren en heeft meer voedingswaarde. Daardoor valt er meer energie te halen uit een portie eten. Uit zetmeel houdende  voedingsmiddelen als granen en aardappelen komt door koken dertig tot vijftig procent meer energie ter beschikking en uit eieren meer dan veertig procent extra bruikbaar eiwit.”

Resultaat hiervan: “De verkleining van de gebitselementen, de aanwijzingen voor een verbeterde beschikbaarheid van energie, de aanwijzingen voor een korter spijsverteringskanaal en het vermogen om nieuwe milieus te exploiteren ondersteunen de gedacht dat het bereiden van voedsel beslissend was voor de evolutie van Homo erectus. En, als we iets verder vooruit kijken, ook voor het ontstaan van het grote hersenvolume van de moderne mens. De grote, complexe menselijke hersenen hebben zoveel energie nodig dat het lichaam daarvoor meer dan twintig procent van de dagelijkse energiebehoefte en zestig procent van de in het bloed opgeloste glucose gebruikt, ook al maken de hersenen maar ongeveer twee procent van ons lichaamsgewicht uit. Een dergelijk luxueus orgaan kan een organisme zich alleen veroorloven als het constant voldoende brandstof tot zijn beschikking heeft.”

Zonder koken en vuur, geen groot hersenapparaat: “Tot dat resultaat kwamen Braziliaanse onderzoeksters nadat ze het eetgedrag van moderne mensapen en de energiebehoefte van de hersenen van deze dieren nauwkeurig hadden bestudeerd. Een volwassen gorilla die zich hoofdzakelijk voedt met bladeren, bloemen en vruchten, zou dagelijks meer dan twee uur langer moeten eten om een in verhouding even grote hersenmassa als de onze te verzorgen. Omdat gorilla’s sowieso al bijna acht uur lang eten en voedsel verteren is dat vrijwel onmogelijk. De dagen zijn daarvoor eenvoudig niet lang genoeg.”

Terug naar Schleichers betoog, die zich, zo vat ik het samen, inzet voor een rechtvaardige wereld. Een wereld waarin ieder wezen de mogelijkheid heeft zich te ontwikkelen naar zijn natuurlijke mogelijkheden. Hoort daar voor de mens dan niet ook de keuzemogelijkheid bij om vlees te eten? Maar dan wel vlees van dieren die ook naar hun mogelijkheden hebben kunnen leven. Waarbij een van de mogelijkheden van het leven van ieder dier is, dat het als voedsel ten prooi valt aan een ander dier.

‘Ellende-ladder’

Identiteit, ik schreef er eind vorig jaar een Prikker over met als titel Hans, en de vraag ‘Wie ben ik’?.  In die Prikker sloot ik me aan bij een uitspraak van Kwame Anthony Appiah: “Ik vind dat je identiteit licht moet dragen….” Omdat: “De aanname dat we een eeuwig, onveranderlijk ik zouden hebben, (…) hoogst twijfelachtig” is. De afgelopen tijd waren we getuige van prachtige voorbeelden van die twijfelachtigheid. Voorbeelden geleverd door Henk Krol en de Kamerleden van Denk. Over die voorbeelden wil ik het niet hebben. Wel over redeneringen en hun gevolgen.

Correspondent Identiteit Valentijn de Hingh vraagt zich in een artikel bij De Correspondent af: “Hoe los je racisme, seksisme en homofobie op? Allemaal tegelijk.” Daarvoor onderzoekt hij ‘Identiteitspolitiek. “Identiteitspolitiek wil zorgen voor meer gelijkheid voor groepen die op basis van bijvoorbeeld ras, etniciteit, seksuele gerichtheid, sekse of genderidentiteit in een maatschappelijke minderheidspositie zitten, en die daardoor in hun dagelijks leven te maken krijgen met allerlei vormen van onrecht en onderdrukking.” In dit artikel komt hoofddocent Literaire en Culturele Analyse Murat Aydemir aan het woord. Volgens Aydemir is: “identiteitspolitiek oorspronkelijk wél bedoeld als brede systeemkritiek.”  Volgens Aydemir hebben we de term te danken aan: “het Combahee River Collective (CRC), een groep Afro-Amerikaanse lesbische feministen uit Boston.” Deze groep legde een relatie tussen ras, gender en klasse. Hun kritiek: “Het feminisme was in die tijd vooral een project van witte vrouwen, waardoor racisme vrijwel onbesproken bleef. De burgerrechtenbeweging had weinig aandacht voor seksisme en homofobie, terwijl de arbeidersbeweging voorbijging aan de manier waarop al deze vormen van onrecht invloed hadden op de economische positie van zwarte vrouwen.” Daaruit concludeerden ze: “If black women were free, it would mean that everyone else would have to be free since our freedom would necessitate the destruction of all the systems of oppression.” Dus: “Door solidair te zijn met zichzelf als zwarte vrouwen, waren de leden van het CRC dus in feite solidair met een heleboel: met vrouwen, personen van kleur, LHBTQIA’ers én mensen in een economische minderheidspositie – hun identiteit verbond ze aan al deze politieke belangen tegelijkertijd.” De Hingh concludeert hieruit: “Goede identiteitspolitiek richt zijn pijlen dus niet op één vorm van onrecht, maar op alle vormen tegelijkertijd. En gaat dus wel degelijk over breed gedragen maatschappelijke verandering.” Laten we deze hele redenering eens wat beter bestuderen.

Wat het CRC zegt is dat je, als je de wereld wilt verbeteren, moet beginnen met het verbeteren van de positie van de Afro-Amerikaanse lesbische feministen. Die worden immers het meest achtergesteld. Als zij het beter krijgen, krijgt iedereen het beter. Immers om hun positie te verbeteren moet je alle ‘systemen’ en ‘belemmerende’ factoren opruimen. De grote denker over rechtvaardigheid John Rawls zou zich hierin kunnen vinden. Zijn uitgangspunt is immers dat iedere maatregel de positie van hen die het slechtst af zijn, het meeste moet verbeteren. 

Een probleem. De hele redenering staat of valt met de ‘ellende-ladder’. De wat? De ‘ellende-ladder’, een woord dat me net te binnen schoot. De Afro-Amerikaanse lesbische feministen van het CRC vinden dat hun ellende het grootst is, dat zij bovenaan staan op de ‘ellende-ladder’. Zij combineren huidskleur, geslacht en klasse en constateren dat zij overal in het nadeel zijn. Zij bedienden zich van ‘intersectioneel denken’ avant la lettre. Denken dat de mens in stukjes hakt: gender, ras, geaardheid, religie, handicap en nog veel meer. Ik schreef er al eerder over naar aanleiding van een artikel van Seada Nourhussen. Of hun positie werkelijk de meest ellendige is, is maar helemaal de vraag. Hoe bepaal je welke groep in de meest ellendige situatie verkeert? Maar ook wie bepaalt dat? In het CRC-denken is dat van belang. Is er immers een groep die nog hoger op de ellende-ladder staat, bijvoorbeeld de zwarte lesbische moslima, dan moet daar de ‘wereldverbetering’ mee beginnen. Het wordt zo belangrijk om de bovenste positie op de ‘ellende-ladder’ in te nemen. En dat is precies wat er gebeurt. Iedere groep ziet zijn positie al meest ellendige.

“Maar uiteindelijk is het wel zaak dat identiteitspolitiek in de toekomst aanstuurt op een allesomvattende, radicale omwenteling van het systeem, zoals het Combahee River Collective het voor ogen had,” concludeert De Hingh. De energie gaat echter op aan de wedstrijd ‘ladder klimmen’ en niet aan het bereiken van een ‘breed gedragen verandering’. Misschien zou het helpen als  ‘identiteit’ een veel minder belangrijke positie zou innemen. Als we onze ‘identiteit’, om Appiah na te spreken, wat lichter dragen en wat meer zoeken naar gezamenlijkheid, naar overeenkomsten. We zijn allemaal mensen die met respect en gelijkwaardig behandeld willen worden. Zou dat niet een goed beginpunt zijn?

Moreel ver plassen

De campagne voor de komende gemeenteraadsverkiezingen is nogal surrealistisch. De kranten staan vol met uitspraken van politici die verkiesbaar zijn en dan ook nog partijen waar het grootste deel van Nederland niet op kan stemmen. Baudet, Wilders, Buma en Pechtold zijn niet verkiesbaar. Het Forum voor Democratie, NIDA, de PVV, Denk en Bij1 doen slecht in een handvol en soms maar één gemeente mee. In de Volkskrant reageert Martin Sommer op een ‘klacht’ van politicoloog Tom van der Meer dat er te weinig over waarden wordt gediscussieerd: “Me dunkt, in Amsterdam en Rotterdam gaat het alleen maar over waarden. Racisten buiten de deur houden, is er iets hogers? Dat begon al bij het debat van de landelijke lijsttrekkers in De Balie. Het was een potje moreel verplassen tussen Pechtold, Klaver en Asscher.”

manneken-pis-1535118_960_720

Foto: pixabay.com

Nu is Nederland veel groter dan Amsterdam en Rotterdam en de rest van Nederland komt er nogal bekaaid vanaf. Als inwoner van welke plaats dan ook hoef je niet echt moeite te doen om niets te merken van de komende gemeenteraadsverkiezingen.

Terug naar Sommer. Inderdaad als het over racisme gaat, dan gaat het over waarden. Racisme raakt aan waarden als vrijheid, rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid en broederschap. Een debat over racisme biedt een goede mogelijkheid om te bekijken hoe partijen en politici deze waarden interpreteren en invullen. Hoe breed of smal zien zij vrijheid? Hoe vullen zij rechtvaardigheid in? Daar kun je een aardige boom over opzetten. Hoe wordt gelijkwaardigheid ingevuld en wat betekent dat voor het samen leven, voor broederschap?

Gaat de discussie, het debat, daar ook over? Als deze waarden conflicteren, welke waarde weegt voor een politicus het zwaarste? Voor een VVD-er zal vrijheid belangrijk zijn. Een GroenLinkser zal daarin bijvallen, alleen hebben ze het over hetzelfde als ze het over vrijheid hebben? Vrijheid kun je immers, in navolging van de filosoof Berlin, positief en negatief uitleggen. Gaat de discussie hierover of blijft het debat hangen in het elkaar beschuldigen en het jij-bakken?

Als je het zo bekijkt, heeft Van der Meer dan niet ook een punt en wordt er niet over waarden gesproken?

We had to destroy the village in order to save it

Gisteren schreef ik over ‘vluchtelingendeals’, in de Volkskrant deed Martin Sommer dat ook. Volgens Sommer was de Turkije-deal niet ideaal maar toch een succes: “ De opvang rammelt, de verdeling van statushouders komt niet van de grond. Wat Jesse Klaver zegt, is vast waar: Syrische kinderen krijgen in Turkije geen onderwijs en er zijn er die moeten werken in textielfabrieken. Dat mag niet van de UNHCR. Maar dit soort bijbelexegese helpt weinig tegen de verdrinkingsdood. En het is een feit dat de ongecontroleerde migratiestroom is gestopt. Dit is wat politiek vermag; van een naargeestige toestand is het beste gemaakt.”

vietnam

Foto: Listosaur

In zijn artikel haalt Sommer de Orde van Advocaten aan die de verkiezingsprogramma tegen het licht hield en die: “deelde rode vlaggen uit waar ze strijdig waren met de beginselen van de rechtsstaat. Het oordeel was ‘geschokt’ in verband met het aangetroffen Trump-gehalte; vijf rode vlaggen, terwijl het er de vorige keer maar twee waren. In de tussentijd was er weliswaar een asielcrisis geweest en een reeks bloedige aanslagen. Maar met dat soort storende omgevingsfactoren konden de voorvechters van de grondrechten geen rekening houden.” Die advocaten snappen er dus niets van, je moet toch begrijpen dat aantasting van de rechtsstaat na zo’n vluchtelingencrisis en een serie aanslagen niet vreemd is. Zo beschermen we immers onze verworvenheden zoals onze ‘banen en sociale zekerheid’ en houden we rekening met het draagvlak onder de bevolking. We beschermen zo immers onze verworvenheden.

Weegt het beperken van de instroom van vluchtelingen op tegen het, ik formuleer het scherp, afbreken van de rechtsstaat, want dat is wat Sommer lijkt te beweren? Is niet juist de rechtsstaat een van onze belangrijkste verworvenheden? Een verworvenheid die zorgt voor vrede, welvaart en welzijn? Verschillen we niet juist door die rechtsstaat van de landen van waaruit deze mensen vluchten en van de landen die nu door velen als ‘veilige derde landen’?

Bescherm je je verworvenheden het beste door ze zelf af te breken? Dit lijkt wel op de Amerikaanse legerwoordvoerder die tijdens de Vietnamoorlog de beroemde uitspraak deed: ‘We had to destroy the village in order to save it’. Heeft de politiek er werkelijk het beste van gemaakt als de maatregel die zij neemt strijdig zijn met de beginselen van de rechtsstaat?

Beste burgemeester Koelewijn

Ik begrijp uit een artikel in de Volkskrant dat u heel begaan en betrokken bent met het meisje in uw gemeente Kampen, dat meerdere keren bruut is verkracht door een man uit Eritrea. Een man die ten tijde van het misdrijf in het asielzoekerscentrum (AZC) in Dronten verbleef. Die betrokkenheid siert u, er kan niet genoeg aandacht zijn voor slachtoffers van dergelijke vreselijke misdrijven. De dader verdient een zware straf al zal die straf het leed dat het meisje is aangedaan, nooit weg kunnen nemen.

kampenFoto: Kampen Online

Wat ik niet begrijp is uw reactie op hetgeen het meisje zich afvroeg. Ik citeer u: “Het meisje vroeg zich af hoe het toch kan dat mensen die uit oorlogsgebieden komen, en mogelijk oorlogstrauma’s hebben, ’s nachts vrij kunnen rondlopen’,… .Terwijl de situatie ook zo is dat ze dikwijls in de horeca worden geweerd. Dus je nodigt daarmee uit dat die mensen op straat gaan hangen ’s nachts, zonder toezicht. Dat heeft mij aan het denken gezet.” Resultaat van dat denken is een avondklok voor asielzoekers. Die kan volgens u uitkomst bieden omdat de omgeving veiliger wordt, “Maar het is ook een stuk bescherming naar de mensen zelf’.” Met die mensen bedoelt u de bewoners van het AZC.

In het krantenartikel krijgt u, naar mijn mening, terecht veel kritiek, op de vrijheidsberoving die u aan de asielzoekers wilt opleggen. Een vrijheidsberoving van onschuldige mensen omdat iemand uit hun ‘dorp’ een misdrijf heeft gepleegd. Over het straffen van een groep voor een daad van een eenling, wil ik het verder niet meer hebben. Dat wordt in het artikel al genoegd benadrukt en heeft bij diverse media voldoende aandacht gekregen.

Ik wil het met u hebben over over een tussenzin in het citaat hierboven. De zin: “Terwijl de situatie ook zo is dat ze dikwijls in de horeca worden geweerd.” een zin die er zomaar tussendoor glipt. Maar zegt u daar dat u het goed vindt dat de horeca in uw stad een ‘deurenbeleid’ voert dat groepen mensen, in dit geval asielzoekers, weert? Vindt u het werkelijk goed dat horeca-ondernemers in uw stad discrimineren?

Ik hoop toch, al doet de berichtgeving en de manier waarop u deze zin brengt het ergste vrezen, dat u dit niet normaal vindt. Ik hoop dat u eens een goed gesprek met deze ondernemers gaat voeren. Dat u optreedt tegen deze vorm van discriminatie. Mag ik erop rekenen dat u dit gesprek gaat voeren? Dat u deze Kampense horeca-ondernemers stevig gaat toespreken? Mag ik erop rekenen dat u deze horeca-ondernemers eens flink de mantel uitveegt en mocht dat niet voldoende zijn, dat u passende maatregelen neemt tegen de onwilligen?

Met vriendelijke groet,

De Ballonnendoorprikker

Discriminatie bij wet

De Eerste Kamer heeft ingestemd met een wet die het mogelijk maakt om vermeende terroristen het Nederlanderschap te ontnemen. Tenminste, als de persoon naast de Nederlandse, nog een andere nationaliteit heeft. Als de persoon alleen de Nederlandse nationaliteit heeft dan kan de nationaliteit niet worden afgenomen omdat volgens internationale verdragen moet worden voorkomen dat iemand statenloos wordt. Zo willen de ‘instemmers’ met de wet de veiligheid in Nederland vergroten. Wat als het land van de tweede nationaliteit dezelfde maatregel neemt en daarmee iets eerder is dan Nederland?

terrorismeIllustratie: Liberties.EU

Laten we aannemen dat de ‘instemmers’ gelijk hebben en dat het hierdoor werkelijk veiliger wordt in Nederland. Wordt die veiligheid dan niet duur betaald?

Duur betaald omdat het Nederlanderschap kan worden ontnomen door het kabinet op basis van een ambtsbericht van de AIVD. Dus zonder tussenkomst van een rechter op basis van informatie, ambtsberichten die heel lastig tot niet zijn te toetsten, ze zijn immers verkregen door geheime diensten. In onze Nederlandse rechtstaat was het gebruik dat het aan de rechterlijke macht is om iemand te bestraffen. Nu wordt er gestraft zonder tussenkomst van de rechter. Ja, de rechter wordt achteraf gevraagd om zich erover uit te spreken.

Duur betaald omdat de wet onderscheid maakt tussen mensen. Namelijk tussen mensen mét en mensen zonder dubbele nationaliteit. Alleen de eersten kunnen immers worden gestraft met het intrekken van de nationaliteit. Hoe verhoudt zich dit tot het gelijkheidsbeginsel? Discrimineert de wetgever niet op basis van afkomst? De Grondwet stelt in artikel 1 immers: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” ‘De vermeend terrorist bevindt zich niet in Nederland’, zou je kunnen tegenwerpen. De terrorist met de Nederlandse nationaliteit wellicht ook niet en die wordt anders behandeld.

Moet niet juist aan de kracht van de rechtstaat en de erin opgenomen gelijkheid, worden vasthouden? Worden zo, in de strijd tegen ‘terroristen’ niet juist die zaken afgebroken die ons onderscheiden van de ‘terrorist’? Wordt zo niet de belangrijkste verdedigingswal tegen ‘terroristen’ afgebroken?