Uitgelicht

Election Files 12: Iets nieuws doen

Doe iets nieuws is de titel van het verkiezingsprogramma van Volt. Voor degenen die op de bespreking van de programma’s van het CDA en D66 zitten te wachten, die moeten nog even langer wachten; eerst Volt. Want met de bespreking van het programma van Volt kom ik een belofte aan mijn zoon na. Hij leest de besprekingen van de programma’s voordat ze worden gepubliceerd. Toen ik aangaf dat ik niet van plan was om ze allemaal te bespreken, vroeg hij of ik het programma van Volt wel wilde bespreken. Daarop zei ik JA en belofte maakt schuld. Terug naar Doe iets nieuws, en iets nieuws doet Volt. Het programma bevat enkele keuzes die we, zeker in vergelijking met de andere partijen, ‘nieuw’ mogen noemen. “Wij kiezen voor nieuwe onverwachte ideeën om de vastgelopen politiek definitief uit het slop te halen. Kneiterprogressieve ideeën voorbij de waan van de dag.”1 aldus partijleider Laurens Dassen in zijn inleiding. Dus dan maar eens beoordelen of die ideeën ‘de vastgelopen politiek uit het slop halen.’ En zoals bij alle besprekingen, begin ik met de conclusie.

Bron: Flickr

Conclusie

Om het programma te lezen, moet je even de tijd nemen. 145 pagina’s waarvan vier pagina’s inhoudsopgave. De overige pagina’s betreft de inhoud met redelijk veel tekst maar wel voor het overgrote deel in korte duidelijke zinnen. Zoveel pagina’s en toch ontbreekt het belangrijkste en dat is een analyse. Als je ‘de vastgelopen politiek uit het slop wilt halen’ zoals de partij wil, dan met je duidelijk maken hoe de politiek in dat slop is gekomen. Welke keuzes, gebeurtenissen en reacties op gebeurtenissen hebben gemaakt dat we nu ‘in het slop’ zitten. Maken dus duidelijk waaruit ‘het slop’ bestaat. Pas als we dat duidelijk hebben, kunnen we goed beoordelen of het ‘nieuws’ dat Volt voorstelt het juiste is om uit het slop te komen.

Het belangrijkste ‘nieuwe’ van Volt is de radicale keuze voor de Europese Unie als schaal waar de oplossing wordt gezocht. Daar zijn goede redenen voor te geven, alleen wordt niet onderbouwd waarom dat de beste keuze is. Het ontbreekt aan een analyse. Ook herbergt die keuze een risico. We kiezen op 29 oktober een nieuwe Tweede Kamer die aan de slag moet voor Nederland. Wat doet Volt als haar Europese keuze onmogelijk wordt omdat andere landen een andere keuze maken. Als die niet gaan voor een Europees leger of ‘Silicon Europa’ maar voor een landelijke variant?

Ook ‘nieuw’ is het basisinkomen. Een idee waarmee meerdere ‘vliegen in een klap’ worden geslagen. Alleen worden het ‘verhaal achter die klap’ niet verteld. Niet verteld wordt dat een onvoorwaardelijk basisinkomen, een gift van de gemeenschap aan het individu, een morele vertrouwensband en verplichting schept op een manier die in de menselijke geschiedenis een belangrijke rol heeft gespeeld. Een vertrouwensband in een samenleving waar vertrouwen dun gezaaid is. Ook wordt onvoldoende tot niet uitgelegd hoe de invoering van een basisinkomen meerdere actuele problemen van een oplossing voorziet.

Volt zet fors in op de verbindende kracht van kunst en cultuur. En dan niet van cultuur als iets statisch, maar cultuur als iets wat steeds in ontwikkeling is en waar het verleden in lijn wordt gebracht met de hedendaagse verwachtingen voor de toekomst. En ja, kunst en cultuur kunnen verbinden. Dat is echter geen wet van Meden en Perzen. Kunst en cultuur kunnen ook verdelen en vervreemden.

Als laatste (in deze bespreking) wil Volt onze democratie aanvullen en verbeteren. Van 150 naar 250 Kamerleden, een permanent burgerberaad dat incidentele burger beraden kan instellen, met ondersteuning voor Kamerleden. Allemaal aardige ideeën maar het wordt niet duidelijk welke problemen ermee worden opgelost. Ook wordt niet duidelijk hoe ze zich tot elkaar verhouden. Het ontbreekt ook hier aan een analyse,

Nu is Doe iets nieuws niet het enige programma dat lijdt onder een gebrek aan analyse. Daar lijden alle programma’s die ik tot nu toe heb besproken aan. Bij Doe iets nieuws is dat bijzonder jammer omdat het programma werkelijk andere plannen en ideeën bevat dan de andere partijen. Plannen en ideeën die goed zouden kunnen werken, of in ieder geval beter dan de wat traditionelere plannen en ideeën van andere partijen. Dat maakt het jammer dat een goede analyse en dus onderbouwing ontbreekt. Want die goede onderbouwing zou de ideeën sterker kunnen maken en meer mensen kunnen overtuigen en enthousiasmeren.

Het slop

“De hitte brak deze zomer weer alle records met fikse bosbranden overal in Europa. … Vervuilende industrieën en de intensieve landbouw worden nog steeds uit de wind gehouden. De welvaart is ongelijker verdeeld dan ooit. Het ontbreekt aan nieuwe huizen voor jonge mensen en starters, en de vermogensverschillen nemen hand over hand toe. Terwijl Europa zich door de onbetrouwbaarheid van Trump, de agressie van Poetin en de genocide van Netanyahu uit elkaar laat spelen, verstopt Nederland zich achter de dijken. De tech bro’s Musk, Bezos en Zuckerberg krijgen alle ruimte om AI voor hun eigen businessmodel in te zetten. Om vervolgens op hun sociale media nog meer haatberichten en politieke leugens te verspreiden om onze democratieën te ondermijnen,” aldus Dassen in zijn inleiding, en hij verzucht: “En wat doet de oude politiek? Helemaal niets.” Hij vraagt zich af: “Waar (…) de wilskracht en de overtuiging (is) om onze Europese waarden te beschermen? De oude politiek met hun belangen in het establishment doet helemaal niets. Ze zijn niet in staat om nieuwe oplossingen te bieden waar we al zo lang naar snakken. De politiek zit muurvast. We gaan eerder achter- dan vooruit.” Een conclusie waar veel voor is te zeggen. Wat echter ontbreekt is een goede analyse. Een ontbrekende analyse zagen we al bij meer – en eigenlijk alle – partijen. Waaraan ligt het dat er ‘niets’ gebeurt? Dat er geen oplossingen komen? Wat zorgt ervoor dat vervuilende bedrijven uit de wind worden gehouden? Dat de Tech-bro’s alle ruimte krijgen om AI in te zetten om ons te overstelpen met ‘haatberichten en politieke leugens’? Helaas ontbreekt die analyse in het programma. Wellicht is ze wel gemaakt want ‘het nieuws’ dat Volt wil wijst wel in die richting. Met de analyse erbij, zou dat ‘nieuws’ met meer kracht worden gebracht. En nee, die analyse opnemen zou niet tot meer dan de nu al 145 pagina’s hoeven te leiden. Die had ervoor kunnen zorgen dat de vele pagina’s met puntsgewijze opsommingen van detailmaatregelen veel korter had gekund. Wellicht iets voor de volgende keer. Over naar het ‘nieuws’ dat Volt voorstelt.

Stop TATA Steel

Het eerste nieuws: “Tata Steel moet zo snel mogelijk sluiten. Waarom miljarden aan belastinggeld pompen in een bedrijf dat ons ziek maakt, vervuilt en enorm veel water verspilt? Er zijn andere plekken in de EU waar wel op korte termijn groen staal gemaakt kan worden. Als we Tata Steel sluiten, verminderen we in een klap de CO₂-uitstoot en maken we ruimte voor Tata-stad met duurzame bedrijven en klimaatvriendelijke woningen. Zo zorgen we voor nieuwe banen in deze toekomstgerichte stad. We laten zien hoe het wél kan.”2 Dat is inderdaad iets nieuws en een duidelijke keuze. Een duidelijke keuze in een rijtje duidelijke keuzes gericht op het klimaatneutraal zijn van Nederland en de Europese Unie in 2040: “We kiezen daarom voor een helder en ambitieus klimaatbeleid. We leggen wettelijk vast dat we in 2040 klimaatneutraal zijn. Geen vage beloften, maar duidelijke afspraken. In Nederland en in de EU. Het klimaatbeleid wordt eerlijker. We stoppen met fossiele energie. We maken ons continent beter bestand tegen de gevolgen van het veranderende klimaat. Niet afwachten, maar samen bouwen aan die leefbare toekomst.” De partij kiest voor een gezamenlijke Europese aanpak. Dat betekent: “investeren in één gecoördineerde Europese aanpak om klimaatneutraliteit en energieonafhankelijkheid te bereiken in plaats van de 27 verschillende nationale aanpakken. Zo voorkomen we dat armere lidstaten achterblijven.”3 Stoppen met TATA is daarvan een voorbeeld. Als het elders in Europa sneller schoon kan, dan kiest de partij daarvoor. Dat is inderdaad ‘nieuw’ ten opzicht van alle andere partijen. De partij kiest voor de Europese ‘wij’, niet voor de Nederlandse ‘ik’. Dat is vernieuwend en aantrekkelijk. Op Europese schaal zijn oplossingen mogelijk die we op nationale schaal niet kunnen realiseren en dat is een interessante en aantrekkelijke keuze. Dat het kan werken, laat het Nederlandse verleden zien. Neem de waterschappen, onze oudste democratische bestuurslaag waarin landeigenaren samenwerkten om droge voeten te houden. Samenwerking maakte betere oplossingen mogelijk tegen lagere kosten. Of neem de Republiek, een samenraapsel van zeven provinciën dat gezamenlijk de Spaanse wereldmacht versloeg. Iets wat ze zonder samenwerking niet was gelukt. Samen waren ze sterker en een sterke overheid is onmisbaar. De keuze voor Europa biedt kansen en mogelijkheden om zaken los te trekken.

Radicaal Europees

Iets nieuws dat de partij niet noemt, maar wat het programma wel uitstraalt, is de keuze voor de Europese Unie. Niet alleen op het gebied van klimaat zet vol in op de Europese samenwerking. Zo wil de partij, ook een van de ‘nieuwe’ zaken: “bouwen aan een Europees leger, want samen staan we sterker dan alleen.”4 En iets anders ‘nieuws’, wil de partij ook op Europees niveau: “Wij bouwen onze eigen Silicon Europa. Wij kiezen voor een Europees Tech Fund dat risicovolle investeringen doet in innovaties zoals AI, kwantumtechnologie en biotech. Van Brainport in Eindhoven tot Halicon Valley in Finland: samen maken we één digitale krachtbron.”5 Ook komt er: “een Europese organisatie die het spoor coördineert. Deze organisatie onderzoekt welke knelpunten er zijn en waar we moeten investeren.”6 Komt Frontex: “los te staan van nationale regeringen en legt verantwoording af aan het Europees Parlement,” en vormen: “ Open grenzen (…) de kern van een verenigd, vreedzaam en solidair Europa.”7 Moet de Europese Unie: “een sterke speler zijn die haar waarden en belangen kan beschermen in een wereld waar grootmachten steeds meer inzetten op machtspolitiek en invloedssferen.” En daarvoor is: “een Europese minister van Buitenlandse Zaken met een groot mandaat om namens de EU de wereld in te gaan.”8 Ook strijdt de partij: “voor een sterk, democratisch, federaal Europa.” Dat federaal Europa moet worden bestuurd door: “een regering die verantwoording aflegt aan democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. De Europese Commissie wordt opgeheven. Er wordt na de Europese verkiezingen een meerderheidscoalitie gevormd met partijen uit het Europees Parlement, aangestuurd door een Europese minister-president. Zij vormen een regering en sluiten een regeerakkoord.” Ook moet de kiezer: “kunnen stemmen op alle kandidaten binnen de EU. Er komt één Europese kandidatenlijst met genderpariteit.”9 Radicale keuzes die veel verder gaan dan andere partijen voorstellen. Keuzes die de kans vergroten dat zaken worden vlotgetrokken. Keuzes die de Europese democratie versterken en dat is nodig. Want zonder een sterke overheid kan er geen sterke markt zijn, aldus de politiek-econoom Dani Rodrik: “governments are necessary to establish peace and security, protect property rights enforce contract, and manage de macroeconomy.” En ook omdat: “they are needed to reserve the legitimacy of markets by protecting people from risks that insecure markets bring with them.”10 Sociale wetgeving en zekerheden voor mensen zijn volgens Rodrik de andere kant van de medaille van een open economie. Rodrik signaleert hierbij een spanningsveld. Hij schets hier wat hij noemt het The Political Trilemma of the World Economy. Dat trilemma bestaat erin een balans te vinden tussen de natiestaat, de hyperglobalisering en democratische politiek die ieder een punt van een driehoek vormen. Daarmee kom ik weer bij het ontbreken van een analyse van het probleem.

Rodrik biedt met zijn trilemma zo’n analyse. De economie van landen zijn via de wereldmarkt steeds meer met elkaar verbonden. Handel levert welvaart op en hoe minder kosten ermee zijn gemoeid (handelsbelemmeringen), hoe meer welvaart het oplevert. Daarom er diverse vrijhandelsverdragen afgesloten. Hoe meer van dergelijke afspraken en hoe opener een land zich hierin opstelt, hoe aantrekkelijker het is voor bedrijven. Rodrik noemt dit hyperglobalization. Een nieuwe vorm van globalisatie waarbij het managen van de binnenlandse economie ondergeschikt is aan de internationale handel en de kapitaalmarkt. Een ontwikkeling die zijn aanvang neemt met het liberaliseren van de kapitaalmarkt in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw en de oprichting van de WTO.11

De keerzijde hiervan is dat de welvaart die een gevolg is van deze vrijhandel, scheef wordt verdeeld. Een kleine groep profiteert, terwijl het grootste deel van de bevolking van een land er de nadelen van ondervind. Die nadelen zijn minder werk, lagere salarissen, afbrokkelende sociale zekerheid en grotere onzekerheid voor werknemers. Ontwikkelingen die worden verkocht door ze in een positief ‘frame’ te plaatsten. Zo worden de toenemende onzekerheden voor werknemers verkocht met de term flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het tegenovergestelde van flexibel is immers star en wie wil er nou star genoemd worden? De afbraak van de sociale zekerheid wordt modernisering genoemd. Ook hier weer: wie wil er van het tegenovergestelde (ouderwets) worden beschuldigd? De neoliberalen blinken uit in het gebruik van taal en het gebruik van framing.

Door diezelfde internationale handelsverdragen nemen de mogelijkheden van landen om mensen te beschermen af. Dit terwijl die landen onder democratische druk worden gezet door haar bevolking om die bescherming wel te leveren en aan de andere kant door de multinationals onder druk wordt gezet om nog meer belemmeringen weg te nemen. We moeten kiezen tussen twee van de drie hoekpunten; alle drie is, volgens Rodrik, niet mogelijk. Tot nu toe is er gekozen voor de hoekpunten hyperglobalizering en de natiestaat. Alleen blijken die natiestaten individueel te klein om potten te breken en is de manier waarop er nu wordt samengewerkt, te onmachtig. Volt lijkt te kiezen voor de Europese Unie als natiestaat aan de ene kant en voor democratische politiek als de andere hoek. De keuze voor een Silicon Europa wijst in die richting. De partij wil zo: “een autonoom Europa,”12 bouwen. Een keuze die veel van de huidige problemen van een oplossing en antwoord voorziet. Alleen laat de partij bij het versterken van Europa een instituut buiten beschouwing en dat is de Europese raad van ministers. De geregelde vergadering van ministers en uiteindelijke leiders van landen, die een belangrijke rol spelen in de besluitvorming. Hoe die raad in de voorgestelde structuur past, wordt niet duidelijk. En daarmee zijn we weer bij het ontbreken van een analyse. Want pas dan kun je goed beoordelen of de oplossing het geconstateerde probleem oplost.

Radicaal kiezen voor Europa kent een belangrijke maar. We kiezen in 29 oktober de Nederlandse Tweede Kamer. Die moet aan de slag met het aanpakken van problemen waar we in Nederland mee kampen. Nu zijn dat veelal dezelfde problemen die ook in andere landen spelen. Daarom is samenwerken bij het aanpakken ervan zeer aan te bevelen. Om te kunnen samenwerken heb je echter de ander nodig. In dit geval de andere 26 Europese landen. Wat als die dat niet willen?

Basisinkomen

Het tweede ‘nieuws’ betreft het toewerken naar een basisinkomen. In de bespreking van het programma van GroenLinks-PvdA refereerde ik er al aan. “Een basisinkomen zorgt ervoor dat mensen de ruimte krijgen om in alle vrijheid hun keuzes te maken om zo hun talenten te ontwikkelen en schulden te vermijden. … Toen de partij het basisinkomen meenam in de CPB-doorrekeningen van 2023 halveerde dit plan de armoede van 6.1% naar 2.8% en daalde de werkloosheid. Een basisinkomen zorgt ervoor dat mensen centraal staan in de samenleving.”13 Dat basisinkomen: “zorgt voor goede startkansen voor jonge mensen en geeft iedereen de vrijheid om de juiste keuzes te maken in het leven. Het complexe systeem van toeslagen kan de prullenbak in. … Al deze regelingen worden afgedekt door invoering van het nieuwe basisinkomen en door uitbreiding van de inkomstenbelasting met een aantal schijven.”14 Die belastingschijven worden op zo’n manier: “aan(gepast) dat niemand meer onder het sociaal minimum hoeft te leven. Over het algemeen zullen de tarieven lager worden, om de belastingdruk op arbeid te verminderen.” Hierbij maakt het: “voor het belastingtarief (niet uit) of inkomsten worden verkregen uit arbeid, onderneming, winst uit een vennootschap of winst uit vermogen.”15 Niet alleen het basisinkomen is hierbij nieuw. Het hangt samen met een heel nieuw belastingstelsel en stelsel van sociale zekerheid. Een logische keuze omdat het principe van een basisinkomen voor iedereen, een heel andere manier is van het bieden van sociale zekerheid dan regelingen voor specifieke gevallen.

Het principe van een basisinkomen en de manier waarop Volt het wil invoeren, trekt verschillende problemen waar politiek en bestuurlijk Nederland al lange tijd tegenaan kijkt uit ‘het slop’. Zo vergt ons huidige sociale zekerheidsstelsel veel menskracht om het uit te voeren. Is het zo complex dat veel burgers erin verdwalen. Is het sinds Rudings ‘tante Truus’ in toenemende mate gestoeld op wantrouwen. Is ons toeslagenstelsel zo vormgegeven dat meer inkomen uit arbeid lang niet altijd meer netto te besteden inkomen betekent. Is ons belastingstelsel zo vormgegeven dat inkomen uit arbeid anders en vooral zwaarder wordt belast dan inkomsten uit vermogen waardoor het niet de sterkste schouders zijn die de zwaarste lasten dragen. Het voorstel van Volt pakt al deze zaken aan. Bij de invoering van een basisinkomen zullen zich vast nog wat hobbels voordoen. In de basis is het een interessant idee. Een idee waarmee aan genoemde drie problemen waar we al jaren tegenaan kijken, wordt gewerkt. Bovendien biedt het een mogelijkheid om ook iets te doen aan een vierde probleem en dat is het gebrek aan ‘samen’ in onze samenleving. Een basisinkomen straalt uit dat je erbij hoort. En dan hebben we nog niet gesproken over de gevolgen van een basisinkomen voor de (geestelijke) gezondheid.

Jammer genoeg ontbreekt dat bredere verhaal. Het verhaal dat de filosofen Hans Achterhuis en Nico Koning schetsten in hun boek De kunst van het vreedzaam vechten. Het verhaal dat ermee begint dat een gift in traditionele samenlevingen een belangrijke rol vervulde. Een gift was geen individuele handeling was, maar een maatschappelijke verplichting waaraan een individu zich niet kon onttrekken zonder uitgestoten te worden. Bij een giftrelatie ontstond een schuldbalans tussen gever en nemer. Iemand kreeg iets van de gemeenschap en dat gaf de zekerheid erbij te horen en dat erbij horen kwam met de morele plicht. De gift versterkte de onderlinge betrokkenheid binnen de groep. En iemand die de code of vrijgevigheid van de groep negeert, snijdt zichzelf af van de gemeenschap en wordt een buitenstaander.

Achterhuis en Koning onderscheiden zes manier waarop een mens kan komen aan die zaken die nodig zijn om te overleven. Zes manieren van toe-eigening zoals zij het noemen, dat zijn:

  1. De individuele productie: dat wat het individu zelf maakt, produceert, jaagt of verzamelt. Aangezien de mens van nature een ‘groepsdier’ is, is deze vorm van verwerven niet zo belangrijk als we zouden denken.
  2. Het huishouden: de gemeenschappelijke huishouding is gedurende eeuwen de meest belangrijke vorm van samenleven en dus verwerven geweest. Hierin staat de groep centraal, niet het individu. Verlangens waren daarmee bijna altijd verlangens van het huishouden. Hierbij moeten we het huishouden niet eng opvatten, het huishouden kon bestaan uit het dorp, de clan of de groep.
  3. Toedeling: een manier passend bij de hiërarchische samenlevingsvorm. Een vorm waarbij de hoogst geplaatste toedeelt aan de lager geplaatsten. Tussen hoogste en laagste kunnen meerdere niveaus zitten waarbij het hogere niveau steeds toedeelt aan het lagere. De tegenprestatie bij toedeling bestaat uit onderwerping.
  4. Schenking: hiermee wordt een band gecreëerd tussen schenker en ontvanger. Met een schenking ontstaat een blijvende relatie, een verplichting, tussen de twee partijen. de relatie wordt verzwaard.
  5. Handel (ruilen): kenmerk van ruil (en dat is handel) is dat de beide partijen in de ruil gelijk zijn en er geen verplichting of verzwaring ontstaat in de relatie.
  6. Roof: daar waar er bij de eerste vijf vormen van toe-eigening voordeel is voor alle betrokken partijen, is dat bij roof niet het geval. Roof is het verwerven ten kosten van anderen.

De markt is tegenwoordig de dominantste vorm van toe-eigening, een vorm die niet inzet op de relatie. Meer markt betekent minder relatie, minder samenleven en dus een ander soort samenleving.16 Een onvoorwaardelijk basisinkomen is een gift van de gemeenschap aan het individu en benadrukt daarmee de relatie tussen de gemeenschap en het individu. Helaas ontbreekt zo’n soort analyse.

Liefdevolle samenleving

Een liefdevolle samenleving. Nu lijkt mij dat er geen enkele partij een ‘liefdeloze samenleving’ beoogt. Dat maakt het streven naar een liefdevolle samenleving niet ‘nieuw’. Ook de manier waarop de partij liefdevol invult is niet nieuw. Dat: “Mensenrechten (…) voorop (staan) in alles wat we doen. Zodat iedereen zich thuis voelt in Nederland, ook in de toekomst.” onderstrepen veel meer partijen en dat onderstrepen ze ook al veel langer.

Een ander nieuws ‘kunst en cultuur belangrijk maken’ is een middel om tot de samenleving liefdevoller te maken, al kun je je ook daarvan afvragen hoe nieuw het is. “Muziek, theater, de fanfare, het poppodium, het boek op je nachtkastje of een mooie film. Het inspireert tot nieuwe ideeën en brengt ons samen. Kunst zet je aan tot denken. Laat ons ervaren hoe het leven van een ander eruitziet. En we genieten ervan. Kunst en cultuur zijn belangrijk. Daarom maken we hier meer geld voor vrij. Dat is nodig voor een verbonden toekomst.”17 het programma bevat een uitgebreide kunst en cultuur paragraaf. Nieuw is dit echter niet, eerder hernieuwend na jaren waarin kunst in partijprogramma’s alleen maar werd genoemd in combinatie met bezuiniging. De partij kiest ervoor omdat: “Kunst, muziek, theater en literatuur verrijken ons leven. Ze geven plezier, verbinden mensen, bieden een nieuwe blik op de wereld en maken moeilijke onderwerpen bespreekbaar. Kunst kan troosten, uitdagen en inspireren. In een tijd waarin we zoeken naar nieuwe ideeën en meer samenhang in de samenleving, is kunst geen luxe, maar pure noodzaak.” En in een tijdsgewricht waar mensen steeds vaker tegenover elkaar staan omdat de nadruk wordt gelegd op wat ons scheidt in plaats van bindt. Van de programma’s die ik tot nu toe heb besproken heeft Doe iets nieuws de meest uitgebreide kunst en cultuur paragraaf. De partij wil dat: “kunst toegankelijk is voor iedereen.” Ze wil dat de: “ rijke cultuursector (…) meegroeit met onze veranderende wereld en waarmee we ons verleden een plek geven in de toekomst. Ze vormt het hart van onze samenleving.”18 En ook dit wil de partij weer Europees aanpakken.

Dat cultuur het hart van de samenleving is, is voor mij een open deur. Dat cultuur meer is dan de ‘sinterklaastraditie’ en ‘vuurwerk afsteken’ en ‘koningsdag’, staat voor mij als een paal boven water. Net zoals het feit dat cultuur zich ontwikkelt. Ze verandert en vernieuwt zich. Zo zal een Venlose Vastelaovesvierder uit 1950 zich verbazen over de manier waarop het feest nu wordt gevierd. En die verbazing zal veel verder strekken dan zijn verbazing over het gebrek aan mensen die op woensdag in de kerk ‘ut assekruutske’ gaan halen. Hij zal zich er niet over verbazen dat de Vastelaovend nog steeds een belangrijke plek inneemt in de Venlose cultuur. Tradities die zich niet ontwikkelen, zijn ten dode opgeschreven.

Toch zou iets meer uitleg of analyse over de plek die cultuur inneemt in het leven van de mens en de rol die kunst hierbij speelt, het pleidooi versterken. Vooral de relatie tussen kunst en cultuur en die liefdevollere samenleving verdient nadere uitleg. Kunst en cultuur zijn namelijk niet per definitie liefdevol en verbinden. Cultuur vormde namelijk ook het hart van slavensamenlevingen. Ze vormde ook het hart van het martiale oude Sparta en van Hitler Duitsland. Cultuur verbindt, maar verbindt het ook automatisch iedereen?

Onze democratie

Dan iets ‘nieuws’ dat niet in de opsomming van nieuwe zaken staat in het begin van het programma: “Ga voor democratie.” Het zesde hoofdstuk van het programma. De hierboven al genoemde hervorming van de Europse Unie is onderdeel van dit hoofdstuk. Omdat ik die hierboven al heb besproken, laat ik die hier verder buiten beschouwing en concentreer ik me op wat de partij in Nederland wil. “Vrijheid, gelijkheid en solidariteit vormen de kern van onze democratie. Maar die waarden staan wereldwijd onder druk. Ook in Nederland en de Europese Unie (EU). In Hongarije onderdrukt Orbán de rechten van lhbtqia+’ers. Italië zet vluchtelingen zonder oog voor menselijkheid het land uit. En in Nederland zetten rechtsextremisme en polarisatie onze democratie onder druk. Waar andere partijen kiezen voor verdeeldheid, kiezen wij voor verbinding. We kijken niet toe. Met nieuwe ideeën maken we onze democratie klaar voor de toekomst.” Zo opent het hoofdstuk.

Als eerste wil de partij: “de Tweede Kamer uit(breiden) van 150 naar 250 zetels. Onze Tweede Kamer is namelijk te klein, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Een grotere Tweede Kamer is nodig om de wetgevende en controlerende taak van de Tweede Kamer te versterken, en vooral om de taak van volksvertegenwoordiging beter te vervullen.”19 Dat kan. Het Nederlandse parlement is klein in vergelijking met parlementen in andere landen. Volgens deze logica zou een groter parlement beter functioneren. Maar als we naar de resultaten in die andere landen kijken, dan zien we dat de resultaten daar ook te wensen over laten. Het probleem zou wel eens kunnen zijn dat het vervullen van de wetgevende en controlerende taak je als politicus geen herverkiezing oplevert.

Ook wil Volt: “het allereerste, nationale, permanente burgerberaad ter wereld op(richten).” Dit burgerberaad wordt: “verantwoordelijk voor het organiseren van burgerberaden in Nederland.” Dat permanente burgerberaad is:“Een groep ingelote inwoners (…) – al dan niet in samenspraak met de politiek – burgerberaden agenderen over onderwerpen die hen na aan het hart liggen, zoals zorg, het klimaat of pensioenen.” Een soort agendaclub die een vraag uitzet. Een vraag die wordt beantwoord door een burgerberaad dat zich specifiek met dat thema gaat bezighouden. En waarvan de: “aanbevelingen (…) door de politiek serieus (worden) meegenomen in de besluitvorming.” En op dat serieus nemen ziet: “Het permanente burgerberaad (…)toe.”20 Dat is inderdaad iets ‘nieuws’. Maar voor welk probleem is het een oplossingen en hoe verhoudt het zich tot het eerste voorstel om de Kamer te vergroten tot 250 leden en het voorstel om: “op elk bestuursniveau een minimumnorm voor ondersteuning van fracties vast te stellen, ten minste gelijk aan het Europese gemiddelde”​? Of tot: “het invoeren van een parlementaire wetsverkenning.” Waarmee: “de Tweede Kamer bij het ontwikkelen van nieuwe wetgeving al vroeg de gelegenheid om de beoogde wetgeving op hoofdlijnen te (laten) onderzoeken en adviezen van uitvoeringsorganisaties en de samenleving te verzamelen. Informatie die zo verkregen is, kan dan meegenomen worden bij de behandeling in de Kamer”21 Dat maakt het programma niet duidelijk en dat is jammer. De analyse met daarin de samenhang ontbreekt.

Een democratie is nooit af of perfect. Dus dat partijen voorstellen doen eraan te werken is niet verkeerd. Maar dan wel met een onderbouwing. De Franse denker over democratie Pierre Rosanvallon biedt aanknopingspunten. Democratie herbergt, volgens Roasanvallon, een belofte en een probleem:“a promise insofar as democracy reflected the needs of societies founded on the dual imperative of equality an autonomy; and problem, insofar as these noble ideals were al long way from being realised.” En overal waar: “democracy was tried, it remained incomplete – in some places grossly perverted, in others subtly constricted, in still others systematically thwarted. In a sense there has never been a fully ‘democratic’ regime, if we take the word in its fullest sense.”22 Nooit af en dus kan er altijd ontwikkeld worden. In zijn Spinozalezing van 2012 constateert Rosanvallon ‘democratische onbepaaldheid’ een begrip dat hij als volgt definieert: “het subject van de democratie, haar doel en procedures (gaan samen) met spanningen ambiguïteiten, paradoxen, aporieën, asymmetrie en overlappingen die de definitie en het begrip ervan problematisch maken en derhalve ook een bron zijn van de vele vormen van ontgoocheling.”23 Rosanvallon onderscheidt er vijf.

Als eerste zijn er structurele spanningen. Die openbaren zich bij de keuze van de volksvertegenwoordigers. In een volksvertegenwoordiger zoeken we twee kwaliteiten. Als eerste ‘nabijheid’: kan ik me herkennen in de volksvertegenwoordiger, of zoals Rosanvallon het beschrijft: “de vertegenwoordiger als valoriserende stand-in, getrouwe uitdrukking en stem van de vertegenwoordigde.” De partij GeenPeil zette tijdens de verkiezingen van 2017 extreem in op ‘nabijheid’. De partij beloofde alle stemmingen via digitale peiling aan het volk voor te leggen en in de Kamer vervolgens te stemmen naar de uitkomst van de peiling. De tweede kwaliteit die we zoeken in een volksvertegenwoordiger is ‘geschiktheid’: “de vertegenwoordiger als vertrouwensman, geïnformeerde afgevaardigde,” aldus Rosanvallon. Twee kwaliteiten die: “elkaar vaak uitsluiten en moeilijk in één vertegenwoordiger te verenigen zijn.” En, zo vervolgt hij: “Bovendien verwijzen ze vaak naar de waardering van twee verschillende politieke momenten: dat van de verkiezingscampagne en dat van de regeringsdaad.” Probleem is dat we allebei zoeken. Het vergroten van de Kamer naar 250 leden verandert hier niets aan. Sterker nog, het zou wel eens averechts kunnen werken omdat er dan 250 in plaats van 150 mensen de aandacht op zich willen vestigen. Die vooraan willen staan bij het ‘vragenuurtje’, Kamervragen stellen en moties in dienen om ergens aandacht op te vestigen.

De tweede ambiguïteit vloeit, volgens Rosanvallon: “voort uit het niet overlappen van twee constitutieve definities van hetzelfde object.” Dat object is ‘het volk’. “Het volk is zowel het korps van burgers, dat naar een idee van eenheid, een vorm van totaliteit verwijst, als een sociale vorm, die diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid impliceert.” Volgens Rosanvallon is het volk onmisbaar in een democratie, ook al is het zoals hij beweert: “in de democratie structureel nergens te vinden.” 1n de eerste prikker in deze Election Files serie besteedde ik aandacht aan de verschillende betekenissen van het begrip volk. Die sloot ik af met de woorden: “‘Het volk’ zit op veel meer plekken, wordt op veel verschillende manieren vertegenwoordigt en spreekt zich op veel verschillende manieren uit.” Een burgerberaad lost de diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid niet op. Het kan helpen om bij het komen tot een meer gedragen oplossing. Maar dat kun je ook op andere manier bereiken. Bijvoorbeeld door het idee om de Kamer al vroeg de hoofdlijnen te laten onderzoeken.

Als derde constateert Roasanvallon ‘functionele asymmetrieën: “Als we in aanmerking nemen dat de democratie het dubbele doel heeft de bestuurders te legitimeren en de bestuurden te beschermen, dan moeten we wel vaststellen dat die twee functies elkaar niet kunnen dekken. De legitimering berust op het vormen van een vertrouwensband tussen bestuurders en bestuurden, terwijl de bescherming van de bestuurden juist uitnodigt tot het organiseren van het wantrouwen” De coronapandemie bracht deze asymmetrie duidelijk naar voren. Maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, roepen veel verzet en wantrouwen op en de legitimiteit van de maatregelen wordt ter discussie gesteld.

Als vierde moeten we democratie zien in haar tijd en ruimte. Volgens Rosanvallon: “is er een duidelijk verschil tussen een democratie op het moment van haar constitutie en een permanente democratie.” Wat democratisch is en welke instituties er nodig zijn verschilt in de tijd. Rosanvallon geeft een voorbeeld: “Op het moment van de Franse Revolutie leek het ondenkbaar om vertegenwoordigers te kiezen voor de duur van meer dan een jaar; bovendien werd er elke week een nieuwe voorzitter van het parlement gekozen!” Naast ‘tijd’ kan ook ‘ruimte’ variëren. Met ‘ruimte’ bedoelt hij dat wat de kern is van de democratie: “lange tijd heeft men gedacht dat het gezin de werkelijke school van de democratie was, omdat men in het gezin er het duidelijkst vorm aan geeft. Anderen zeiden dat het lokale niveau de school van de democratie is, omdat de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap zich niet hoeft uit te drukken door middel van de oprichting van een institutie. De groep bestaat er direct als gemeenschap.” De recente decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten werd onderbouwd met argumenten in deze lijn. Sinds het midden van de negentiende eeuw is de natie echter, om Rosanvallons woorden te gebruiken, dé school van de democratie. Tegenwoordig ondervindt die school concurrentie van het nieuwe supranationale, namelijk de Europese Unie maar ook van het lokale. Bij het aanpakken van de klimaatproblematiek speelt ‘ruimte’ een belangrijke rol. Klimaat trekt zich immers niets aan van door de mens verzonnen zaken als landsgrenzen.

Als laatste kent democratie, zoals Rosanvallon het noemt: “pluraliteit van vormen en domeinen.” Wat moeten we hieronder verstaan? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.” Een wereld van gelijken waarbij iedereen betrokken is, iedereen het woord kan nemen, zich kan informeren en kan deelnemen.

De plannen van Volt grijpen hierin in en zullen, als we Rosanvallon mogen geloven, niet leiden tot de ultieme en eeuwige democratie. Maar andere tijden vragen om een anders vormgegeven democratie. Hoe anders, dat moet onderwerp van discussie zijn maar dan wel op basis van een gedegen analyse.

1 Doe iets nieuws, pagina 2. Doe iets nieuws is te vinden via: https://voltnederland.org/storage/doc/volt_concept_verkiezingsprogramma_2025.pdf

2 Idem, pagina 4

3 Idem, pagina 12

4 Idem, pagina 105

5 Idem, pagina 4

6 Idem, pagina 27

7 Idem, pagina 74-75

8 Idem, pagina 108

9 Idem, pagina 129

10 Dani Rodrik,The Globalization Paradox. Democracy and the Future of the World Economy, pagina 19

11 Idem, pagina 76

12 I Doe iets nieuws ,pagina 4

13 Idem, pagina 4

14 Idem, pagina 43

15Idem, pagina 46

16 Hans Achterhuis en Nico Koning, De kunst van het vreedzaam vechten, pagina 406-419

17Doe iets nieuws, pagina 5

18 Idem, pagina 68

19 Idem, pagina 133

20 Idem, pagina 133

21 Idem. Pagina 133

22 Pierre Rosanvallon, Counter-democracy. Politics in an Age of Distrust, pagina 2

23De Spinozalezing waaruit ik hierin en ook hieronder citeer is opgenomen in: Pierre Rosanvallon, Democratie en Tegendemocratie, pagina 65-89.

Uitgelicht

Election files 1: Wo ist das Volk?

Op 29 oktober 2025 gaan we in Nederland weer naar de stembus om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. Weer, want het is de derde keer in vierenhalf jaar. Dit terwijl de Grondwet in artikel 52 stelt dat de zittingsduur van de Kamer vier jaar is. In de periode tot en met de verkiezingen zal ik onder de noemer van de ‘verkiezingsfiles’ aandacht besteden aan deze verkiezingen en onze parlementaire democratie en democratische rechtsstaat. Vandaag de eerste in deze rij. Deze eerste handelt over het begrip volk.

Het volk wil …’ en dan er iets achteraan. En de wil van het volk moet dan koste wat het kost uitgevoerd worden. “De wil van het volk’ moet triomferen. Maar wat wil het volk? Voor het woord volk kan ook ‘de kiezer’ of ‘de Nederlander’ worden ingevuld. Volgens Wilders en met hem de leiders van de VVD, BBB en NSC was dat het ‘ strengste asielbeleid ooit’. Deze partijen bezetten samen 88 van de 150 Kamerzetels. Een meerderheid en daarmee bepaalden zij ‘wat het volk wil’. Sterker nog, PVV-leider en enigst lid Wilders ziet het nog anders: het volk wil wat hij wil want zijn partij behaalde de meeste zetels. Laten we eens wat nader naar het begrip volk kijken. Dit doe ik met de vraag ‘ wo ist das Volk’ als begin. Want zo duidelijk als in de dagen van de val van de Duitse muur, toen de demonstranten ‘wir sind das volk’ riepen, is het niet.

Bron: Wikipedia

Volk: de digitale Van Dale geeft zes betekenissen waarvan er twee relevant zijn voor deze nadere studie. Als eerste de: “historisch gegroeide gemeenschap van erfelijk verwante mensen met min of meer gelijke taal en gewoonten: het Engelse volk.” Als tweede: “de gezamenlijke bewoners van een staat.” Door de woorden erfelijke leest de eerste betekenis als een zeer uitgebreide familie. Dit is de manier waarop Wilders, Trump, Orban en in hun spoor veel anderen het volk zien. Het volk dat zijn de ‘echte Nederlanders’ en wie ‘echt’ is, bepaalt vooral degene die zich erop beroept. Bij de tweede betekenis ontbreekt die historische context. Het volk zijn de mensen die in het hier en nu in een staat wonen.

In zijn Spinoza-lezing uit 2012 kent de Franse denker over democratie Pierre Rosanvallon het volk veel meer dimensies toe. Volgens Rosanvallon is het volk onmisbaar in een democratie, ook al is het zoals hij beweert: “in de democratie structureel nergens te vinden.” Het volk is onmisbaar. Het beroep dat politici erop doen is gevaarlijk. Gevaarlijk voor mensen en voor de democratie. Als het volk nergens te vinden is: “hoe dan de structurele crisis van de vertegenwoordiging te boven te komen die eruit voortvloeit en onze gevoelens van in de steek gelaten zijn aanwakkert, die de ontgoocheling en het wantrouwen tegenover de instituties voeden?1”.

Veel politici zoeken die in de versimpeling. Het volk is wat de meerderheid wil: 50 procent plus één. Weer andere politici versimpelen door het volk te beperken tot specifieke groepen. Ze hanteren de eerste betekenis uit de digitale Van Dale. Weer anderen, zoals Trump en zijn aanhangers, combineren die twee; Omdat Trump tot president is verkozen, is hij samengesmolten met het volk: zijn wil is de volkswil. Als hij spreekt over het volk, dan wordt ‘het volk’ beperkt tot ‘echte Amerikanen’ en wie dat zijn is vaag. Een transgender behoort er in ieder geval niet toe. Iemand met een donkere huidskleur of een Spaanstalige moet zich zorgen maken net als iemand die op de democraten stemde. Rosanvallon kiest bij zijn zoektocht naar het volk voor een andere weg. In plaats van de versimpeling zoekt hij de simplificering. Hij ziet vijf dimensies van het volk.

Als eerste, ook al in de vorige alinea genoemd, het ‘rekenkundige volk’, dat bezit: “een beslissende, zowel sociale als procedurele consistentie.” Immers: “We kunnen eindeloos discussiëren over de definitie van het algemeen belang, over wat de beste politiek is om op dit of dat gebied te voeren, maar het feit dat 51 meer is dan 49 maakt een einde aan alle discussies.” Hij gaat verder met zijn tweede dimensie: “Maar het volk manifesteert zich ook als een historische constructie,” en daarmee zijn we bij de grondwet: “Dit volk/principe laten leven betekent dus een juridisch volk laten leven, en niet slechts een electoraal of rekenkundig volk. Vandaar de rechtvaardiging van de superioriteit van de constitutionele orde boven de orde van de kortstondige meerderheid.” Als we in onze huidige wereld om ons heen kijken, dan zien we dat op verschillende plekken wordt getornd aan de superioriteit van de constitutionele orde. We zien dat tornen in meer en minder gevorderde staat in Hongarije, de Verenigde Staten en Polen. Maar ook Nederland is er niet van gevrijwaard. Dat de vier partijen die de recentelijk gevallen regering vormden eerst een rechtsstatelijke verklaring opstelden, wijst op tornen aan die orde. Een derde dimensie van het begrip ‘volk’ is: “de figuur van de verwachtingen, ontgoochelingen, betwistingen of beproevingen van het gemeenschappelijke leven, dat op een gegeven moment over een stuk uit het collectieve leven vertelt of het tot uitdrukking brengt.” Dit volk bestaat volgens, Rosanvallon: “ofwel via instituties die handelen leiden – bijvoorbeeld syndicaten -, ofwel via zijn directie manifestatie in de revolutionaire momenten die verlengd worden door het verhaal dat ze vergezelt.” De vierde dimensie:“is het volk bestaande uit ‘willekeurige individuen’.” Dit volk drukt zich uit:“via peilingen of van het toeval afhangende uitingen, waarderingsmechanismes van de een of ander.” De laatste dimensie is:“het volk zowel als belofte als herinnering, het volk als bouwer van een toekomstige geschiedenis en als erfgenaam van een traditie.” Dit volk wordt vertegenwoordigd door:“de kunst, de literatuur, de sociale wetenschappen, de onderzoeken en allerlei getuigenissen.” Dit is het volk waar politici zich op beroepen als ze over waarden en tradities spreken. Het volk waar Wilders en Trump het over hebben als ze over ‘het volk spreken, de ‘echte’ Nederlander of Amerikaan.

Daarmee is de vraag naar het hoe de structurele crisis van vertegenwoordiging te boven te komen, niet beantwoord. Dat antwoord begint, zo betoogt Rosanvallon, met het accepteren van de complexheid:“We moeten het volk dus begrijpen als een structureel onbepaald object, maar een waarvan de bepaling benaderd kan worden door vergroting van de erkenning van zijn verschillende vormen.” Accepteren want: “in deze vermeerdering ontstaat het leven, en niet simpelweg in het zoeken naar een enkel principe dat alle mogelijkheden ervan uitputtend zou bevatten.” ‘Het volk’ spreekt zich op zeer veel verschillende manier uit. Zeer veel verschillende manieren, met veel verschillende stemmen en veel verschillende inhouden. Daar moet ruimte voor zijn, dat moeten we koesteren en niet versimpelen.

Die complexiteit vraagt om terughoudendheid van mensen die het volk vertegenwoordigen: onze volksvertegenwoordigers en bestuurders. Terughoudendheid die ermee begint je te realiseren welke dimensie van het volk ze vertegenwoordigen. Ze vertegenwoordigen het volk in de eerste twee dimensies van Rosanvallon: ze besluiten namens het volk bij meerderheid en ze vertegenwoordigen de constitutionele orde.

Twee dimensies die elkaar raken maar die ook met elkaar kunnen conflicteren. In de eerste dimensie beslist de meerderheid maar wat die meerderheid beslist kan het volk in de tweede dimensie aantasten. Neem de roep om het demonstratierecht te beperken. Een besluit bij meerderheid om het demonstratierecht te beperken tast het volk, de constitutionele orde, aan. Een extreem voorbeeld hiervan is het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit van mensen met een dubbele nationaliteit als zij zich schuldig maken aan gewelds en zedendelicten. Iets waar Wilders in een van zijn tien punten die het kabinet Schoof deed vallen voor pleitte. Dit tast de constitutionele orde aan omdat het bij het straffen van mensen voor misdaden, onderscheid maakt op basis van iets wat niet ter zake doet.

In hun boek How Democracies Die betogen Steven Levitsky en Daniel Ziblatt dat er twee basisnormen zijn die voorkomen dat een democratie op dit punt ontspoort. Zij onderzoeken de Amerikaanse democratie maar deze twee basisnormen zijn universeel voor iedere democratie. Die normen zijn: “Wederzijdse tolerantie, of begrip dat concurrerende partijen elkaar accepteren als legitieme rivalen, en tolerantie, of het idee dat politici terughoudendheid moeten betrachten bij het inzetten van hun institutionele bevoegdheden.2Tolerantie en terughoudendheid moeten voorkomen dat onze samenleving uit het lood slaat.

Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. In Nederland worden rechters op voorspraak en advies van de Landelijke selectiecommissie rechters voor het leven benoemd door de Kroon en dus door de regering. Tot op heden is die benoeming een formaliteit en bemoeit de regering zich hier inhoudelijke niet mee. Een voorbeeld van het terughoudend inzetten van een institutionele bevoegdheid. Die terughoudendheid heeft er tot op heden voor gezorgd dat de politieke voorkeur van rechters geen rol speelt bij hun benoeming. Niets staat echter een toekomstige regering in de weg om de terughoudendheid te laten varen en rechters te benoemen op grond van hun politieke voorkeur. Dit met alle gevolgen voor de constitutionele orde.

Als we naar onze Nederlandse democratie kijken dan zien we dat deze basisnormen onder druk staan. Het dedain en zelfs de haat waarmee bijvoorbeeld GroenLinks/PvdA leider Timmermans wordt benaderd door het grootste deel van de rechterkant van het politieke spectrum getuigt van weinig tolerantie. Het willen regelen van zaken via een noodwet getuigt niet van terughoudendheid om institutionele bevoegdheden in te zetten. Net zoals de manier waarop Wilders met zijn ‘10 punten’ zijn zin wilde doordrijven, getuigt niet van terughoudendheid. Maar ook besluiten van beperktere orde, zoals het niet meer nakomen van bestuurlijke afspraken en convenanten die door een eerder kabinet zijn gemaakt, getuigen niet echt van terughoudendheid.

Ook een andere dimensie van het volk staat onder druk door gebrek aan terughoudendheid. Dat is het volk handelend via instituties. Instituties zoals actiegroepen die zich voor specifieke doelen inzetten. Kamerleden, zoals SGP-leider Stoffer, die dergelijke organisaties willen belemmeren te procederen tegen de staat omdat ze het, zoals in de Volkskrant van 26 juni 2024 verwoordt: “onverteerbaar (vinden) dat kleine (linkse) milieuorganisaties met een onduidelijke achterban via de rechtbank besluiten van de democratisch gekozen (rechtse) volksvertegenwoordiging kunnen ‘overrulen’. ‘Hoeveel leden heeft Urgenda? De representativiteit zit hier in deze Kamer. Wíj controleren het kabinet en niet clubs als Urgenda, gesponsord en gesubsidieerd door de Postcodeloterij’, zei Stoffer vorig jaar tijdens dat klimaatdebat.” Stoffer stond hierin niet alleen want dit belande in het Hoofdlijnenakkoord in de passage: “Er wordt onderzocht of en hoe nadere vereisten gesteld kunnen worden aan de representativiteit van belangenorganisaties met een ideëel doel.3Die passage heeft nog niet tot wetgeving geleid. De schade is daarmee nog beperkt. Maar dat er over dergelijke zaken wordt nagedacht laat zien dat basisnormen onder druk staan.

Anders dan Stoffer beweert, zit het volk niet alleen in het parlement waar Stoffer onderdeel van uitmaakt. Het volk kent meerdere gedaanten en al die gedaanten hebben een plek in een democratische en rechtsstatelijke samenleving. ‘Het volk’ zit op veel meer plekken, wordt op veel verschillende manieren vertegenwoordigt en spreekt zich op veel verschillende manieren uit.

1 De Spinozalezing is opgenomen in: Pierre Rosanvallon, Democratie en Tegendemocratie, pagina 65-89. De verschillende dimensies van het begrip volk waarnaar in deze Prikker wordt verwezen, worden beschreven op pagina 78-82

2 Steven Levitsky, Daniel Ziblatt, How Democracies Die. What History Reveals About our Future, pagina 8 (eigen vertaling)

3 Zie het Hoofdlijnenakkoord pagina 18

In defence of democratic politics

“Many forms of Government have been tried and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” Aldus Winston Churchill. Ik moest aan deze uitspraak denken toen ik las dat verzet bieden binnen ons huidige politieke systeem niet genoeg is. Waaraan moet ik denken bij verzet ‘buiten het systeem’? Ik krijg er in ieder geval geen prettig gevoel bij.

“In elk geval is het niet genoeg om binnen het systeem verzet te bieden. Ik schreef hier eerder al dat een politiek systeem met vierjarige verkiezingen en partijen die vastomlijnde belangen en het grote geld vertegenwoordigen niet bestendig is, in een tijd van ecologische crisis en extreemrechtse macht. We hebben alternatieven nodig, zoals burgerberaden, luisterpraktijken en nieuwe publieke ruimtes. De taal kan ons hierin helpen, in gesprekken met elkaar en omdat we andere verhalen kunnen vertellen. Waarschijnlijk gaan we evengoed ten onder. Maar wel met opgeheven hoofd.” Woorden van Eva Meijer die ik las in een post op LinkedIn. Woorden die, zo las ik, afkomstig zijn uit een column van Eva Meijer bij de NRC. Weet Meijer wel waar ze over spreekt?

Ik kan de column niet lezen. Die is alleen voor abonnees toegankelijk. Dus het zou kunnen dat ik daardoor iets mis. ‘Het politieke systeem’ is volgens Meijer iedere vier jaar verkiezingen en partijen die vastomlijnde belangen en het grote geld vertegenwoordigen. In het kort staat hier democratie = verkiezingen. En dan ook nog verkiezingen waarbij het grote geld de uitkomst bepaalt. En ja, als er is gekozen dan staan we vier jaar aan de kant. Dit is wel een erg magere definitie van ons ‘democratische politiek systeem’.  Daarom deze verdediging van democratische politiek aan de hand van de Franse denker Pierre Rosanvallon

Democratie is een bijzonder politiek systeem. Een systeem dat, zoals Pierre Rosanvallon constateert, zich doet kennen als zowel een belofte als een probleem: “De belofte van een stelsel dat afgestemd is op de behoeften van de samenleving die gebaseerd is op de verwerkelijking van de dubbele imperatief van gelijkheid en autonomie. En het probleem van een realiteit die deze nobele idealen verre van ingelost heeft.” Democratie is te vergelijken met de tiende symfonie van Beethoven, ze is om het op z’n Duits te zeggen ‘ein unvollendetes Werk’. “Het democratisch project (…) zelfs daar waar het was geproclameerd steeds onvoltooid (is) gebleven, of het nu ruw geperverteerd, subtiel versmald of als vanzelf tegengewerkt is. In zekere zin hebben we, in de sterkste betekenis van het woord, nooit volledig ‘democratische’ regimes gekend.[1]

In 2012 gaf Rosanvallon de Spinozalezing. In die lezing constateert hij ‘democratische onbepaaldheid’ een begrip dat hij als volgt definieert: “het subject van de democratie, haar doel en procedures (gaan samen) met spanningen ambiguïteiten, paradoxen, aporieën, asymmetrie en overlappingen die de definitie en het begrip ervan  problematisch maken en derhalve ook een bron zijn van de vele vormen van ontgoocheling.[2] Rosanvallon onderscheidt er vijf spanningen.

Als eerste zijn er structurele spanningen. Die openbaren zich bij de keuze van de volksvertegenwoordigers. In een volksvertegenwoordiger zoeken we twee kwaliteiten. Als eerste ‘nabijheid’ kan ik me herkennen in de volksvertegenwoordiger of zoals Rosanvallon het beschrijft: “de vertegenwoordiger als valoriserende stand-in, getrouwe uitdrukking en stem van de vertegenwoordigde.”  Het pleidooi van Pieter Omtzigt om een deel van de Kamerleden ‘regionaal’ te laten verkiezen kan worden gezien als een manier om invulling te geven aan ‘nabijheid’. De tweede kwaliteit die we zoeken in een volksvertegenwoordiger is ‘geschiktheid’: “de vertegenwoordiger als vertrouwensman, geïnformeerde afgevaardigde,” aldus Rosanvallon. Twee kwaliteiten die: “elkaar vaak uitsluiten en moeilijk in één vertegenwoordiger te verenigen zijn.” En, zo vervolgt hij: “Bovendien verwijzen ze vaak naar de waardering van twee verschillende politieke momenten: dat van de verkiezingscampagne en dat van de regeringsdaad.[3]Daar komt een ander probleem bij en dat is dat een vertegenwoordiging nooit een afspiegeling van het gehele volk kan zijn.

De tweede ambiguïteit vloeit, volgens Rosanvallon: “voort uit het niet overlappen van twee constitutieve definities van hetzelfde object.” Dat object is ‘het volk’. “Het volk is zowel het korps van burgers, dat naar een idee van eenheid, een vorm van totaliteit verwijst, als een sociale vorm, die diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid impliceert.[4] Tegenwoordig spelen politici als Wilders met die ambiguïteit. Spelen door te spreken over ‘het volk’ als die eenheid terwijl ze slechts een klein deel van de diversiteit van de ‘sociale vorm’ bedoelen. Het volk in de sociale vorm spreekt nooit met één stem en bij onze besluitvorming moet een meerderheid worden gevonden door zoveel onderdelen van de ‘sociale vorm’ achter een voorstel te verzamelen dat er een meerderheid ontstaat. 

Als derde constateert Roasanvallon ‘functionele asymmetrieën: “Als we in aanmerking nemen dat de democratie het dubbele doel heeft de bestuurders te legitimeren en de bestuurden te beschermen, dan moeten we wel vaststellen dat die twee functies elkaar niet kunnen dekken. De legitimering berust op het vormen van een vertrouwensband tussen bestuurders en bestuurden, terwijl de bescherming van de bestuurden juist uitnodigt tot het organiseren van het wantrouwen[5] De coronapandemie bracht deze asymmetrie duidelijk naar voren. Maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, roepen veel verzet en wantrouwen op en de legitimiteit van de maatregelen wordt ter discussie gesteld.

Als vierde moeten we democratie zien in haar tijd en ruimte. Volgens Rosanvallon: “is er een duidelijk verschil tussen een democratie op het moment van haar constitutie en een permanente democratie.” Wat democratisch is en welke instituties er nodig zijn verschilt in de tijd. Rosanvallon geeft een voorbeeld: “Op het moment van de Franse Revolutie leek het ondenkbaar om vertegenwoordigers te kiezen voor de duur van meer dan een jaar; bovendien werd er elke week een nieuwe voorzitter van het parlement gekozen!” Naast ‘tijd’ kan ook ‘ruimte’ variëren. Met ‘ruimte’ bedoelt hij dat wat de kern is van de democratie. Rosanvallon: “lange tijd heeft men gedacht dat het gezin de werkelijke school van de democratie was, omdat men in het gezin er het duidelijkst vorm aan geeft. Anderen zeiden dat het lokale niveau de school van de democratie is, omdat de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap zich niet hoeft uit te drukken door middel van de oprichting van een institutie. De groep bestaat er direct als gemeenschap.[6] De recente decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten werd onderbouwd met argumenten in deze lijn. Sinds het midden van de negentiende eeuw is de natie echter dé, om Rosanvallons woord te gebruiken, school van de democratie. Tegenwoordig ondervindt die school concurrentie van een nieuwe supranationale, namelijk de Europese Unie maar ook van het lokale. Bij het aanpakken van de klimaatproblematiek speelt ‘ruimte’ een belangrijke rol. Klimaat trekt zich immers niets aan van door de mens verzonnen ‘fictionele feitelijkheden’ als landsgrenzen.

Als laatste kent democratie, zoals Rosanvallon het noemt: “pluraliteit van vormen en domeinen.” Wat moeten we hieronder verstaan? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[7] Een wereld van gelijken waarbij iedereen betrokken is, iedereen het woord kan nemen, zich kan informeren.

Volgens Rosanvallon is het: “verkeerd begrijpen van de structuur van die onbepaaldheden (…) de motor van de democratische ontgoocheling. … Van die onbepaaldheden kan men zich op twee manieren rekenschap geven: ze reduceren door simplificerende definities van de politiek en de democratie, of juist door de democratie te compliceren.” Deze vijf punten maken, zo betoogt Rosanvallon dat: “de democratie (…) structureel problematisch en derhalve structureel onvoltooid is.[8] Misschien is dit ook wat de Britse staatsman Winston Churchill bedoelde toen hij de uitspraak deed waarmee deze prikker begon.

 Om met dat structureel problematische en onvoltooide om te kunnen gaan wordt er vooral gezocht naar ‘vereenvoudiging’ of zoals Rosanvallon het schrijft naar: “Pathologiën (die) kunnen begrepen worden als reducerende vormen van de complexiteit, van polarisatie of het vergeten van de structurele spanningen van haar verschillende figuren.” Rosanvallon ziet hierbij aan de ene kant versimpelingen: “van de vertegenwoordiging, berustend op een zogenaamde versimpeling van de relatie macht/samenleving.” Versimpeling die: “het handelen van de macht de adequate uitdrukking van de algemene wil maken … die het kamp dat als winnaar uit de stembus tevoorschijn komt gelijkstellen aan de stem van het volk; waan voorstellingen van één volk.” Deze versimpelingen kunnen in milde en extreme vorm (“Alleenheerschappij, populisme, totalitarisme”) voorkomen. Aan de andere kant ziet hij versimpelingen zoals: “De reductie van de democratie tot verkiezingen, de reductie tot haar liberale dimensie of de reductie tot haar institutionele definitie. [9]

Het is menselijk om een complex en zeer moeilijk te omvatten probleem te versimpelen en terug te brengen tot behapbare brokken. Het terugbrengen van democratie tot ‘verkiezing’ of ‘referendum’ maakt het eenvoudig. Net zoals een beperking van ‘het volk’ tot de winnaar van de verkiezingen een versimpeling is. Zeker als die winnaar, zoals in Nederland de afgelopen decennia het geval is, nooit meer dan dertig procent van de stemmen kreeg. En sterker, de winnaar (grootste partij) ook wel tot de verliezers (minder zetels dan na de vorige verkiezingen) kan behoren. ‘Versimpeling’ is volgens Rosanvallon niet de manier. Volgens hem moet we: “De democratie compliceren om haar te voltooien.”

“Als het volk in de democratie structureel nergens te vinden is, hoe dan de structurele crisis van de vertegenwoordiging te boven te komen die eruit voortvloeit en onze gevoelens van in de steek gelaten zijn aanwakkert, die de ontgoocheling en het wantrouwen tegenover de instituties voeden?” Deze vraag stelt hij zich op het eerste gebied dat hij verder wil compliceren, het gebied van dat belangrijke begrip dat op meerdere manieren gedefinieerd wordt. Hij ziet vijf dimensies van het volk. Als eerste het ‘rekenkundige volk’, dat bezit : “een beslissende, zowel sociale als procedurele consistentie.” Immers: “We kunnen eindeloos discussiëren over de definitie van het algemeen belang, over wat de beste politiek is om op dit of dat gebied te voeren, maar het feit dat 51 meer is dan 49 maakt een einde aan alle discussies. … Maar het volk manifesteert zich ook als een historische constructie,” en daarmee zijn we bij de tweede dimensie van het volk.

De principes van deze dimensie zijn vooral vastgelegd in de grondwet: “Dit volk/principe laten leven betekent dus een juridisch volk laten leven, en niet slechts een electoraal of rekenkundig volk. Vandaar de rechtvaardiging van de superioriteit van de constitutionele orde boven de orde van de kortstondige meerderheid.” Als we in onze huidige wereld om ons heen kijken dan zien we dat op verschillende plekken wordt getornd aan de superioriteit van de constitutionele orde. De extreme politisering van de benoeming van rechters in de Verenigde Staten en de politisering van de rechtspraak in Hongarije en Polen onder de PiS regering, zijn hiervan voorbeelden.

Een derde dimensie van het begrip ‘volk’ is: “de figuur van de verwachtingen, ontgoochelingen, betwistingen of beproevingen van het gemeenschappelijke leven, dat op een gegeven moment over een stuk uit het collectieve leven vertelt of het tot uitdrukking brengt.” Dit volk bestaat volgens, Rosanvallon: “ofwel via instituties die handelen leiden – bijvoorbeeld syndicaten -, ofwel via zijn directie manifestatie in de revolutionaire momenten die verlengd worden door het verhaal dat ze vergezelt.” 

De vierde dimensie: “is het volk bestaande uit ‘willekeurige individuen’.” Dit volk drukt zich uit: “via peilingen of van het toeval afhangende uitingen, waarderingsmechanismes van de een of ander.” 

De laatste dimensie is: “het volk zowel als belofte als herinnering, het volk als bouwer van een toekomstige geschiedenis en als erfgenaam van een traditie.” Dit volk wordt vertegenwoordig door: “de kunst, de literatuur, de sociale wetenschappen, de onderzoeken en allerlei getuigenissen.

Daarmee is de vraag naar het te boven komen van de structurele verantwoording nog niet beantwoord. Dat antwoord begint met het accepteren van de complexheid: “We moeten het volk dus begrijpen als een structureel onbepaald object, maar een waarvan de bepaling benaderd kan worden door vergroting van de erkenning van zijn verschillende vormen.” Accepteren want: “in deze vermeerdering ontstaat het leven, en niet simpelweg in het zoeken naar een enkel principe dat alle mogelijkheden ervan uitputtend zou bevatten. [10] ‘Het volk’ spreekt zich op zeer veel verschillende manier uit. Zeer veel verschillende manieren, met veel verschillende stemmen en veel verschillende inhouden. Daar moet ruimte voor zijn, dat moeten we koesteren en niet versimpelen.  

Een tweede vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op het gebied van de soevereiniteit. Hij wil: “van de idee van directe volkssoevereiniteit over (…) stappen op de idee van een complexe soevereiniteit. De complexe soevereiniteit bestaat in het gelijktijdig vormgeven van de verschillende manieren waarop ze uitgeoefend wordt, namelijk de benoeming of de keuze, de beslissing, de controle en het toezichtde evaluatie en het oordeel.[11] Op dit punt komt hij met het begrip ‘tegendemocratie’. ‘Tegendemocratie’ omschrijft hij als volgt: “Deze tegendemocratie is niet het tegendeel van de democratie; zij is eerder de vorm van de democratie die de andere als een steunboog versterkt, de democratie van de in het sociale lichaam verstrooide indirecte machten, de permanente democratie van het wantrouwen tegenover de wisselende democratie van de electorale legitimering. Deze democratie vormt op die manier één geheel met de wettige democratische instituties.[12] De media, onderzoekcollectieven, wetenschappers, vakbonden, actiegroepen enzovoorts die elk vanuit hun belang en interesse controleren, toezicht houden en evalueren. Die naar de rechter stappen om iets af te dwingen zoals Urgenda. Die aandacht vragen voor groot en klein recht en onrecht. De luizen in de pels van bestuurders en politici maken deel uit van deze voor de democratie onmisbare tegendemocratie. Tegendemocratie als: “institutionalisering van het begrip wantrouwen.” Diecomplexheid moeten we koesteren, niet versimpelen. Zij houdt ons scherp en zorgt ervoor dat het volk in al zijn verschillende dimensies uit de vorige alinea, zich kan uitspreken.

Soevereiniteit moet nog op een andere dimensie complexer worden gemaakt. Er moet, zo betoogt Rosanvallon, “een steeds groter onderscheid gemaakt (…) worden tussen verkiezing en stemming. In het gewone taalgebruik verwart men deze woorden vaak. Terwijl het heel verschillende zaken zijn. de verkiezing heeft tot doel personen te benoemen, de stemming heeft tot doel een positie tegenover een te nemen beslissing uit te drukken.” Volgens Rosanvallon staat: “de moderne democratie steeds minder aan de kant van de verkiezing (…), enschuift ze steeds meer: “naar de kant van de stemming, het referendum.” Dit levert problemen op: “de democratie kan niet alleen een stelsel van beslissingen zijn. Zij moet tegelijkertijd een stelsel van de wil zijn, van het toezicht en het oordeel.[13]  Democratie gaat over veel meer dan het nemen van beslissingen. Ze bestaat vooral uit het opbouwen van een gemeenschappelijke ruimte.

Een derde vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op de scheiding der machten. Die is nog steeds gebaseerd op de Montesquieu en zijn drie te onderscheiden machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Volgens Rosanvallon is die driedeling niet meer steekhoudend voor onze huidige tijd. Rosanvallon: “In alle moderne samenlevingen wordt het begrip ‘macht’ voortaan steeds in het enkelvoud opgevat. Er is overal maar een werkelijke sturende macht: de uitvoerende macht. Aan deze komen alle initiatieven en wezenlijke beslissingen toe.” Als we naar de Nederlandse praktijk kijken, dan zien we dit ook. We hebben een wetgevende macht, de Tweede Kamer, maar hoeveel initiatieven van wet komen er vanuit die Kamer en halen de eindstreep? De overgrote meerderheid van alle wetten en voorstellen daartoe worden opgesteld door de regering, de uitvoerende macht. Zelfs de begroting, een belangrijk ‘machtsinstrument’ van het parlement, wordt opgesteld door de regering waarna het parlement nog wat in de marge kan schuiven. De uitvoerende macht bindt de wetgevend al bij de kabinetsformatie omdat de coalitiepartijen zich binden aan een regeerakkoord en daarmee alle wezenlijke discussie beslechten waarna de kamer het kan ‘afstempelen’.

Volgens Rosanvallon bestaat ook de derde, de rechterlijke, macht: “als zodanig allang niet meer… Omdat zijn rol voortaan uitsluitend de contentieuze jurisdictie is.”  Hij concludeert: “De term ‘scheiding der machten’ volgens de oude driedeling is dus niet meer gegrond.” Toch is het: “noodzakelijker dan ooit om in te gaan tegen de voortdurende neiging van de (uitvoerende)macht in het algemeen om zich zonder tegenwicht uit te oefenen en zich op te werpen als enige legitieme macht.” Het complexe evenwicht van drie machten is versimpeld tot een dominante (uitvoerende) macht. Dit moet, zo betoogt hij, weer complexer en dat kan op verschillende manieren. Als eerste: “moeten we de uitdrukkingsvormen van de algemene wil vermeerderen. De huidige politieke macht ontleent haar legitimiteit aan verkiezingen. Daarbij worden twee verschillende dimensies vermengt: ‘een rechtvaardigheidsprincipe en een beslissingstechniek.” Een beslissingstechnische uitspraak (51 -49) valt niet automatisch samen: “met het idee van een legitimering die naar een grotere maatschappelijke consensus verwijst.” Voor dit laatste zijn andere instituties nodig. Instituties: “die vereenzelvigd worden met de principes van onpartijdigheid (de onafhankelijke autoriteit, het recht) en reflexiviteit (de constitutionele gerechtshoven die het volk/principe in de tijdsduur uitdrukken). Als democratisch geldt dan een stelsel dat die drie samenwerkende en complementaire uitdrukkingsvormen van de algemene wil in zich verenigd.”  Hierbij spelen handelen (regering) en controle (oppositie) een onderscheidende rol waarbij met name de positie van ‘controle’ versterkt moet worden. Compliceren betekent niet verzwakken maar: “voortdurend dwingen uitleg te geven, rekenschap af te leggen, te evalueren en te controleren. Compliceren betekent ook afscheid nemen van de idee van simpele en directe democratie. De belangen van de macht en de samenleving zijn op de volgende manier met elkaar verbonden: om sterk te zijn zal een macht voortaan democratischer moeten zijn.[14]

Een vierde vlak waarop we de complexiteit moeten aanvaarden betreft wat Rosanvallon noemt de ‘verschillende figuren van de democratie’: “Want er zijn vier complementaire definities van democratie: zij is een burgeractiviteit, een politiek stelsel, een samenlevingsvorm en een politieke kwaliteit.” Als burgeractiviteit impliceert zij het openbare debat en: “Ze vereist ook de organisatie van onafhankelijkheid van de macht, publiek, toezicht, kritiek, de uitdrukking van burgers in al haar vormen.” Als politiek stelsel is zij: “een verzameling van procedures en instituties.[15]” Ook is zij de manier waarop het gemeenschappelijke wordt ingericht, de democratie als samenlevingsvorm. Als politieke kwaliteit definieert zij de handelswijzen en het gedrag. Het ‘politieke stelsel’ van Meijer is maar één onderdeel van onze democratie.

Een laatste complexiteit betreft de democratie in de tijd. De democratie moet: “plaats bieden aan de verschillende ritmes van het sociale leven, de banden tussen het evenement en de geschiedenis, de herinnering en het bouwen aan een toekomst.” We moeten: het democratische gemeenschappelijke steeds onderscheiden van simpele homogeniteit. Identiteit is nooit alleen een erfenis, een natuurlijk gegeven, maar tekent zich af in de vele ervaringen van het probleem een gemeenschappelijke wereld in te richten.[16]

Het lijkt mij dat er ‘binnen het systeem’, ook al is het ‘ein unvollendetes Werk’ meer dan voldoende mogelijkheden zij om ‘in verzet’ te komen. Verzetten kan door een gang naar de rechter, door onderzoek te doen naar en te schrijven of filmen over wat er in jouw ogen anders moet. Je kunt een actiegroep oprichten en jezelf vastlijmen aan de weg en zelfs, zoals de agro-industrie recentelijk deed, een politieke partij op te richten. Niemand let Meijer om een burgerberaad, luisterruimtes of nieuwe publieke ruimtes te beginnen. Ons politieke systeem biedt daar alle ruimte voor. Ik ken geen ander politiek systeem dat al deze mogelijkheden biedt. “All those other forms that have been tried from time to time,” waarover Churchill sprak boden minder mogelijkheden om invloed uit te oefenen.


[1] Pierre Raosanvallon, Counter-Democracy. Politics in an age of distrust, pagina 2 (eigen vertaling)

[2] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 70-71

[3] Idem, pagina 71-72

[4] Idem, pagina 72

[5] Idem, pagina 73

[6] Idem, pagina 74-75

[7] Idem, pagina 76

[8] Idem, pagina 77

[9] Idem pagina 77-78

[10] Idem, pagina 79-82

[11] Idem, pagina 82

[12] Idem, pagina 99

[13] Idem, pagina 83-84

[14] Idem, pagina 84-87

[15] Idem, pagina 87-88

[16] Idem pagina 88

IJzer smeden

In mijn vorige prikker behandelde ik de ideeën van  NSC-leider Pieter Omtzigt voor een districtenstelsel. Dit in het kader van de roep om bestuurlijke vernieuwing. Nu is Omtzigt niet de enige die een en ander wil veranderen. Volgens Vinzenz Ziesemer is, zo blijkt uit een artikel bij De Correspondent, het ijzer nu heet zodat er met smeden kan worden begonnen. Dit omdat: “een groot deel van de Kamer vertrekt.” Een uitgelezen kans omdat: “vertrekkende Kamerleden stemmen niet meer over zichzelf, maar over hun opvolgers. Dat neemt de schijn van zelfzuchtigheid al wat weg.”  Is het tijd om te smeden?

Bron: Flickr

Laten we de ideeën van Ziesemer eens nader bekijken. Als eerste: “De simpelste weg is: geef Kamerleden meer medewerkers, dan kunnen ze meer dossiers tegelijk behandelen.” Nadeel hiervan, dat geld: “kan worden ingezet om meer communicatiemedewerkers in dienst te nemen.” Dat kan worden voorkomen door het extra geld toe te wijzen aan het: “Bureau Wetgeving en de Dienst Analyse en Onderzoek, die Kamerleden inhoudelijk kunnen bijstaan.” Meer geld hiervoor op de begroting kan. Dan moet de huidige Kamer de begroting van de Staten Generaal, waartoe ook de Tweede Kamer behoort, wel voor de verkiezingen vaststellen. Dus dit kan. Dit ijzer kan worden gesmeed maar of het vervolgens ook zo wordt uitgevoerd dat is aan de Kamer die we in november kiezen.

Dan een tweede plan:“meer dan 40.000 mensen tekenden bijvoorbeeld een petitie om de kiesdrempel te verhogen,  zodat de Kamerfracties groter worden – als ze met meer mensen zijn, dan kunnen ze het werk beter verdelen.” Een kiesdrempel vergt een wijziging van de Kieswet. Dat lukt niet meer voor de komende verkiezingen want ook daarvoor zal een voorstel tot wijziging van die wet geschreven moeten worden. Zelfs als een meerderheid van de huidige Kamer het eens is dat er een drempel komt en hoe hoog die drempel moet zijn, dan nog is het onhaalbaar om de Kamer daar voor de verkiezingen over te laten stemmen. Zo’n voorstel moet eerst nog in de consultatieronde en daarna nog naar de Raad van State. Eensgezindheid voor een verhoging van de kiesdrempel is er niet. Want zoals Ziesemer schrijft kan dit idee: “niet iedereen bekoren, want zo’n kiesdrempel maakt onze democratie minder representatief.” En dan gaat het nog niet eens over de hoogte van die drempel. Ik vrees dat dit ijzer niet gesmeed kan worden door de huidige Tweede Kamer.

Deze week pleitten Volt-leider Laurens Dassen en ChristenUnie-leider Mirjam Bikker voor uitbreiding van de Tweede Kamer naar 250 leden. Een idee dat ook aan bod komt in Ziesemers artikel. Dat idee vergt een wijziging van de Grondwet. Daarvoor moet een voorstel worden opgesteld en dat moet dan door de Tweede en Eerste Kamer worden vastgesteld en dan na de verkiezingen nogmaals met twee derde meerderheid in beide Kamers worden aangenomen. Het lukt nooit een voorstel dat nog niet is opgesteld voor de verkiezingen door beide Kamers te loodsen. Ja, we moeten ons democratisch systeem evalueren en wellicht aanpassen. Dat nu ‘even in twee maanden’ doen, is geen goed idee zelfs al zou het kunnen.

Nu kan het ijzer alleen heet genoeg gemaakt worden voor dat extra geld. Kan omdat dit van de wil van de huidige Kamer afhangt. Alle andere veranderingen vragen meer tijd. Andere meer ingrijpende verandering vragen niet alleen qua procedure meer tijd. Want vragen dergelijke aanpassingen niet om een  maatschappelijk gesprek. Een gesprek over ons politiek bestuurlijk systeem. Samen nadenken maar niet binnen het huidige systeem, zoals we nu doen door het over te laten aan de koehandel van politieke partijen bij de formatie. Partijen en hun vertegenwoordigers die belangen hebben bij het huidige systeem. Nee, nadenken en werken buiten die kaders door bijvoorbeeld een grondwetgevende vergadering bijeen te roepen. Een vergadering die de opdracht krijgt om met ons allemaal in gesprek te gaan. Een ‘burgerberaad’ met 13.000.000 kiesgerechtigde burgers van dit land. “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[1] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Nee dit lukt niet in twee maanden. En nee, ook dit ijzer kan nu niet meteen worden gesmeed. Ook dat vraagt een wettelijk kader dat door een nieuwe Kamer moet worden opgesteld. Wat nu wel kan, is zo’n gesprek agenderen door de partijen die deelnemen aan de verkiezingen te vragen of zij kunnen instemmen met zo’n gesprek. Dan kan de nieuwe Kamer bij een positief antwoord hier meteen mee aan de slag.


[1] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

Directe democratie

“Welke maatregel zou jij nemen om de Tweede Kamer beter in staat te stellen om zijn werk goed uit te voeren?” Die vraag stelt Simon van Teutem onder een artikel bij De Correspondent waarin hij concludeert dat de Kamer geen tanden heeft. Zelf stelt hij het volgende voor: “ Verdubbel daarom het aantal leden en vervijfvoudig stapsgewijs de ondersteuning. Ook zouden we serieus moeten nadenken over een kiesdrempel, om de wildgroei aan minifracties tegen te gaan. Bovendien hebben partijen zelf een verantwoordelijkheid – zij zouden meer moeten doen om hun meest ervaren volksvertegenwoordigers in de Kamer te houden.” Een goed idee?

Pericles in gesprek met de Atheners. Bron: Flickr

Om te beoordelen of het een goed idee is, moeten we eerst een beeld van het probleem hebben waarvoor het een oplossing moet zijn. “De Tweede Kamer moet het beleid van de regering controleren en wetten maken,” zoals Van Teutem terecht schrijft. “Een Kamerlid heeft gemiddeld twee medewerkers,” aldus Van Teutem terwijl de regering wordt gesteund door zo’n 124.000 fte aan ambtenaren. Dat is, zo schrijft Van Teutem:“ Alsof je het leger van Luxemburg vraagt om de grens van Oekraïne te bewaken tegen een aanval van de Russen.” Wat daarbij niet helpt is dat het aantal fracties steeds talrijker en kleiner wordt: “Door de wildgroei aan kleine partijen is het gemiddelde zetelaantal per fractie de afgelopen twintig jaar gehalveerd.” De steeds grotere rol van sociale media maakt het er niet makkelijker op. Die zorgen ervoor dat een Kamerlid meer bezig is met beeldvorming: “Steeds meer tijd besteedt de moderne politicus aan het markeren en uitstallen van ideeën, steeds minder aan het opbouwen van dossierkennis.” Dat gebeurt vooral door het stellen van vragen en indienen van kansloze moties: “Ooit waren moties bedoeld om inhoudelijk beleid te beïnvloeden, maar nu worden ze gretig gebruikt om de eigen standpunten te etaleren. Slaagt de motie, dan is dat mooi meegenomen. Wordt de motie geblokkeerd, dan kan de initiatiefnemer de concurrent publiekelijk aanvallen op haar stemgedrag. Een screenshot van de uitslag en 280 tekens aan geveinsde verontwaardiging zijn voldoende.” Ook neemt de tijd dat een Kamerlid in functie is af: “Het ambt verandert langzaam in een springplank voor andere beroepen. Bijna de helft (!) van de voormalig Tweede Kamerleden gaat aan de slag als belangenbehartiger of lobbyist.” Concluderend sluit hij af met: “Het speelveld van de machtscontrole staat op dit moment niet scheef, maar verticaal. Dat verander je niet met gerommel in de marge.” Zouden de oplossingen die Van Teutem voorstelt de verticale machtscontrole weer horizontaal kunnen krijgen?

Daarom even terug in de tijd. In 1814 werden de Staten Generaal de volksvertegenwoordiging in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden en vanaf 1815 bestond die volksvertegenwoordiging uit twee kamers. Nu moeten we het begrip ‘volk’ niet al te breed zien. Tot 1848 werden de leden van de Eerste Kamer door de koning benoemd en de leden van de Tweede Kamer gekozen door de Provinciale Staten waarvan de leden weer uit de ‘edelen en notabelen’ bestonden. In het geheel niet ‘volks’ dus. Vanaf 1848 worden de leden van de Eerste Kamer door Provinciale Staten gekozen en de leden van de Tweede Kamer rechtstreeks door het volk. Nou ja het volk, alleen als je voldoende belasting betaalde, behoorde je tot het volk en mocht je stemmen. Pas sinds 1917 kennen we algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 25 jaar en vanaf 1919 ook voor vrouwen. In deze strijd voor meer democratie wijkt Nederland niet zo veel af van andere Europese landen. De eerste keer dat het gehele volk mocht stemmen was in 1923.

De volksvertegenwoordiging is een oplossing voor een probleem uit de negentiende eeuw. Maar wat was dat probleem? Of beter wat waren die problemen? Het eerste probleem was dat het lastig was om het gehele kiesgerechtigde volk met elkaar in gesprek te laten gaan en vervolgens een besluit te laten nemen, ondanks dat het in eerste instantie slechts een beperkte groep was. Lastig omdat je met een diligence er al gauw een dag over deed om van Maastricht in Den Haag te komen. Dat maakte het kiezen van vertegenwoordigers een goede optie. Zeker als de belangen van kiezer en gekozene redelijk één op één lopen.

Uit de manier waarop het volk dat mocht kiezen is gegroeid, kun je opmaken dat het belangrijkste probleem eruit bestond dat de machtigen hun macht wilden behouden. Het volk dat waren de gegoede burgers en niet het gepeupel en de keuterboeren. Dus werd het kiesrecht beperkt. Door druk vanuit vooral de emancipatiebewegingen van arbeiders en vrouwen in de negentiende eeuw, werd het recht om te mogen stemmen steeds verder uitgebreid totdat in 1923 voor het eerst iedereen mocht stemmen. Met het groter worden van de groep kiezers moesten de rijken en machtigen op zoek naar een andere manier om hun rijkdom en macht te beschermen. Dat werd, wat we nu de verzuilde samenleving noemen. Via de pastoor en de dominee werden de machtelozen opgeroepen om op geloofsgenoten te stemmen en niet op die goddeloze socialisten. In de top van die zuilen zaten de ‘edelen en notabelen’ die ervoor zorgden dat hun belangen goed werden beschermd. Daar waar ze hun ‘kiesvolk’ zoveel mogelijk probeerden te behoeden voor contacten met de andere ‘geloven’, gold dat niet voor henzelf. Zo konden de ‘edelen en notabelen’ hun belangen goed borgen en de macht behouden en bleven de machtelozen wat ze waren machteloos. Na de Tweede Wereldoorlog en zeker vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw werd dat ‘bekonkelen’ steeds lastiger. De kerken liepen leeg, de ‘kiezer’ werd steeds mobieler en daarmee werden de partijen van de notabelen steeds kleiner en de mogelijkheid  om hun belangen via de democratie te beschermen steeds geringer. De huidige vrijhandelsverdragen en het vrij laten bewegen van kapitaal over de wereld kun je zien als een manier van de huidige ‘edelen en notabelen’ om hun belangen veilig te stellen. Die verdragen en de bijbehorende organisaties vallen onder geen enkele vorm van democratische controle. Hierop kom ik binnenkort een keer terug want dat gaat voor waar ik het nu over wil hebben te ver. Voor nu is het genoeg dat we ons realiseren dat de volksvertegenwoordiging zoals die in de negentiende eeuw in het leven is geroepen vooral een construct was om het volk machteloos te houden. Dus om de democratie zoveel mogelijk te beperken.

Onze voorouders in de negentiende eeuw hebben een parlementaire democratie gevormd waarin: “de regering verantwoording verschuldigd is aan een parlement van door het volk gekozen vertegenwoordigers,”  zoals de Van Dale het omschrijft. Ze hebben niet gekozen voor een directe democratie. Een getrapte democratie vanwege de voor die tijd grote afstand tussen Groningen en Den Haag. Maar vooral omdat de ‘edelen en notabelen’ hun macht wilden behouden. Dat is makkelijker als je gelijken tot de volksvertegenwoordigers behoren. Het afstandscriterium is inmiddels achterhaald. In drie uur ben je van Groningen in Den Haag en via de digitale snelweg is het slecht één muisklik. Dus dat staat een directe democratie niet meer in de weg.

‘Maar je kunt toch niet met 13 miljoen[1] mensen tegelijk in debat over een onderwerp? Als je al een zaal kunt vinden waar zoveel mensen in kunnen.’ Zo’n grote zaal vinden is lastig en als je al zo’n zaal vindt dan zal het nagenoeg onmogelijk zijn om in die zaal een fatsoenlijk gesprek te voeren. Laat staan een gesprek dat moet leiden tot een besluit. De moderne informatie en communicatietechnologie maakt het echter in toenemende mate overbodig om allemaal op een zelfde plek te zijn om een gesprek te voeren. Die techniek maakt het ook in toenemende mate mogelijk om met veel mensen in gesprek te gaan.

Begin dit jaar schreef ik een Prikker met als titel In defence of democracy. Aanleiding voor die Prikker was de vraag (h)oe bescherm je de democratische rechtsstaat tegen hen die haar af willen schaffen?” Die vraag stelde GroenLinks leider Jesse Klaver zich op de website van zijn partij. Klaver pleitte onder meer voor een zo groot mogelijk democratisch ‘WIJ’. Iets waar ik me in kan vinden maar dan wel aangevuld met het versterken van dat WIJ door ons onderwijs te richten op het versterken van democratische vaardigheden. Toen ik die Prikker schreef, wist ik niet dat de Canadees Ierse Roslyn Fuller een boek had geschreven met dezelfde titel. Een boek waarin ze een vlammend betoog houdt voor directe democratie en waarin ze de bezwaren hiertegen fileert.

Directe democratie lost het probleem dat Van Teutem signaleert ook op. Directe democratie lost trouwens verschillende problemen van onze vertegenwoordigende democratie op. Politici willen worden herkozen en hebben daarom een fixatie op de korte termijn. Directe democratie lost dit probleem op, zo betoogt Fuller terecht omdat: “it does not have electoral cycles and therefore no arbitrary deadlines by when a policy needs to be a proven succes.[2] Directe democratie maakt de echte verhoudingen met betrekking tot een onderwerp duidelijk. Nu stemmen we op een partij maar niemand is het eens met alles wat die partij verkondigd. Zelfs de meest verstokte leden van een partij denken op punten anders. Dit zorgt ervoor dat er zaken gebeuren waarvoor in de samenleving geen meerderheid is en dat andere zaken niet gebeuren terwijl er wel een meerderheid voor is. In een directe democratie gebeurt dat niet: “voters don’t need the approval of others in order to cast their own votes, nor are they obliged to agree with others on a long list of issues in order to have an impact. If you want to be tough on crime but don’t include drug possession in that, that’s up to you.[3]Ook voorkomt het abrupte wijzigingen van beleid na verkiezingen.

Ook het probleem dat Van Teutem signaleert, is in één klap opgelost. Opgelost omdat het niet meer bestaat. Opgelost omdat de macht dan bij het volk ligt en het volk de regering controleert. Van Teutem wil het aantal Kamerleden verdubbelen en hun ondersteuning vervijfvoudigen. Dat betekent van 150 naar 300 Kamerleden en van 300 naar 1.500 ondersteuners. Een verviervoudiging van de ‘regeringscontrole. Vier keer zoveel is flink. Ik denk dat iedereen blij zou zijn met een verviervoudiging van zijn salaris. Een directe democratie betekent een toename van de ‘regeringscontrole’ van 450 naar 13.000.000, dat is bijna 28.900 keer zo veel. Ik denk dat de toeslagenaffaire dan veel eerder aan de orde zou zijn gesteld. Sterker nog, het zou zomaar kunnen dat die niet eens had plaatsgevonden.

Wordt het niet eens tijd dat we de slag naar directe democratie gaan maken? Daarbij meteen aangetekend dat we dit niet van de ene op de andere dag moeten doen. In haar boek beschrijft Fuller verschillende interessante technische hulpmiddelen die directe democratie kunnen ondersteunen. Hiermee moeten we experimenteren zodat we die technieken kunnen verbeteren. Zou het klimaatbeleid niet een interessant onderwerp zijn om hiervoor als pilot te dienen? Dus geen burgerberaad met 1.000 via het lot geselecteerde burgers, maar een beraad met 13.000.000 burgers van dit land? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[4] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Via de directe democratie geven we daar op de meest uitgebreide manier handen en voeten aan. Op die manier vergroten we het WIJ maximaal en versterken we ook onze democratie maximaal. De moeite van het proberen waard!


[1] Nederland kent ruim 13 miljoen kiesgerechtigde inwoners. Bron:  https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/09/kiesgerechtigden-2021

[2] Roslyn Fuller, In defence of democracy, pagina 211

[3] Idem

[4] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

Markt, overheid en/of samenleving

 “Daarmee laten de partijen zich vangen door het achterhaalde concept van de vorige eeuw: markt versus overheid. Terwijl ‘méér samenleving’ het echte antwoord biedt.” Aldus Richard de Mos en Bert Blase van de politieke partij Code Oranje in een artikel bij Joop. Meer samenleving, dat is hun antwoord, niet ‘meer overheid’ tegenover ‘de markt’. Een bijzonder betoog. Zo pleiten ze voor: “het organiseren van burgertoppen en burgerjury’s.” Naar aanleiding van een oproep een ‘klimaatburgerberaad’ te houden, heb ik recentelijk drie Prikker gewijd aan het ‘burgerberaad’, de democratie en het belang voor de democratie van, naar de woorden van Pierre Rosanvallon, de tegendemocratie dus dat ga ik nu niet meer doen. Nee, bijzonder om een andere reden.

File:Seacon Stadion - De Koel.jpg
Bron: WikimediaCommons

De auteurs schetsen een soort driehoek met in de punten de markt, de overheid en de samenleving. Punten die met elkaar concurreren. Volgens de auteurs moet de punt ‘samenleving’ worden versterkt: “Voorbij de hokjesgeest van links en rechts Omdat de samenleving dit wil én het voor het zeggen heeft.” Nu vraag ik me af hoe de auteurs weten wat ‘de samenleving wil’. De samenleving is net zo diffuus als het begrip volk. De samenleving is overal en nergens. Het is: “het geheel van de met elkaar verkerende mensen,” aldus de Van Dale. En mensen verkeren op zeer veel verschillende manieren met elkaar. Zo verkeer ik, in coronatijden helaas onmogelijk, geregeld met andere aanhangers van VVV in stadion De Koel, maar ook met mijn softbalvrienden van De Mustangs. Voor mijn werk verkeer ik als zzp-ende beleidsadviseur in wisselend gezelschap. Ik verkeer in Venlo, Limburg, Nederland, de Europese Unie en de wereld. Dit even terzijde.

Terug naar de driehoek van de auteurs waarvan de punt ‘samenleving’ moet worden versterkt via de ‘burgertoppen’ die: “eigenaar van concrete vraagstukken,” moeten worden gemaakt. Hier begint het bijzondere. De inwoners moeten eigenaar worden van concrete vraagstukken. Maar beste auteurs, de inwoners van dit land zijn al eigenaar van alle maatschappelijke vraagstukken. Vraagstukken zoals de klimaatverandering, de zorg, de aanpak van het coronavirus zijn ‘onze’ vraagstukken. Vraagstukken die we op twee manieren kunnen aanpakken: samen of als individu en daarmee zijn we aanbeland bij de twee andere hoekpunten van de driehoek: de overheid en de markt.

Laat ik met de overheid beginnen. De overheid is van ons, de inwoners van dit land. Ze is niet van zichzelf, van de koning of wie dan ook. Ja, in vroeger tijden was dat anders, toen was de overheid slechts van een klein deel van ons en zelfs van slechts één persoon. Nu is de overheid van ons. Het is ons, om het zo te zeggen, instrument om vraagstukken samen aan te pakken. Vraagstukken die we samen willen of moeten aanpakken. Een van de eerste ‘vraagstukken’ die, in het gebied dat nu Nederland heet, samen werd aangepakt, was de bescherming tegen het water. Via de overheid kunnen we ervoor zorgen dat: “het prijsmechanisme ten gunste gaat werken voor onze maatschappelijke doelen, in plaats van haaks erop,” iets wat de beide auteurs graag willen. Immers alleen de overheid kan wetten vaststellen en belasting heffen.  

Dan de markt, is die niet ook van ‘ons’ de inwoners van dit land? Is de markt niet het middel waarmee we vraagstukken aanpakken die we niet samen willen oppakken? Niet samen omdat we de eigen keuze bij dit vraagstuk belangrijk vinden. Zo belangrijk dat we niet willen dat anderen die keuze mede voor ons maken.

Creëren de auteurs hier tegenstellingen die er niet zijn? ‘Markt’ en ‘overheid’ vormen geen driehoek met of staan niet tegenover ‘samenleving’, het zijn instrumenten die wij, de samenleving, kunnen gebruiken om verdelingsvragen te beantwoorden.

Democratie en tegendemocratie

Democratie is, zoals we in de vorige Prikker hebben gezien, een complexe en lastige manier van besturen en ordenen. In die vorige Prikker besprak ik vijf spanningen die, volgens Pierre Rosanvallon, inherent zijn aan een democratie. Hoe kunnen we hiermee omgaan? Ook in deze Prikker staat het werk van Rosanvallon centraal en dan vooral de Spinozelezing uit 2012.

“Het lijkt mij sterk dat een burgerberaad de vijf door Rosanvallon benoemde punten oplost.” Met die woorden eindigde ik mijn vorige Prikker. Dit naar aanleiding van een pleidooi van Jelmer Mommers en Eva Rovers in de Volkskrant voor het in het leven roepen van een  burgerberaad over de klimaatmaatregelen en mijn twijfel of het door hen voorgestelde burgerberaad een verrijking is van onze democratie. Die vijf spanningen zijn de twee verschillende kwaliteiten (nabijheid en geschiktheid) van een volksvertegenwoordiger. Als tweede de twee verschillende definities van het begrip ‘volk’. Als derde de asymmetrie tussen de twee functies (aan de ene kant het legitimeren van bestuurders en aan de andere kant het beschermen van de bestuurden) van de democratie. Als vierde dat we democratie plaats en tijd gebonden moeten zien en als laatste is een democratie meer dan een politiek stelsel, het is ook een burgeractiviteit.

Eigen foto

Deze vijf punten maken, zo betoogt Rosanvallon dat: “de democratie (…) structureel problematisch en derhalve structureel onvoltooid is.” Waarschijnlijk is dit ook wat de Britse staatsman Winston Churchill bedoelde toen hij zei dat: “Many forms of Government have been tried and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” Om met dat structureel problematische en onvoltooide om te kunnen gaan wordt er vooral gezocht naar ‘vereenvoudiging’ of zoals Rosanvallon het schrijft naar: “Pathologiën (die) kunnen begrepen worden als reducerende vormen van de complexiteit, van polarisatie of het vergeten van de structurele spanningen van haar verschillende figuren.” Rosanvallon ziet hierbij aan de ene kant versimpelingen: “van de vertegenwoordiging, berustend op een zogenaamde versimpeling van de relatie macht/samenleving.” Versimpelingen die: “het handelen van de macht de adequate uitdrukking van de algemene wil maken … die het kamp dat als winnaar uit de stembus tevoorschijn komt gelijkstellen aan de stem van het volk; waan voorstellingen van één volk.” Deze versimpelingen kunnen in milde en extreme vorm (“Alleenheerschappij, populisme, totalitarisme”) voorkomen. Aan de andere kant ziet hij versimpelingen zoals: “De reductie van de democratie tot verkiezingen, de reductie tot haar liberale dimensie of de reductie tot haar institutionele definitie.”

Het is menselijk om een complex en zeer moeilijk te omvatten probleem te versimpelen en terug te brengen tot behapbare brokken. Het terugbrengen van democratie tot ‘verkiezing’ of ‘referendum’ maakt het eenvoudig. Net zoals een beperking van ‘het volk’ tot de winnaar van de verkiezingen een versimpeling is. Zeker als die winnaar, zoals in Nederland de afgelopen decennia het geval is, nooit meer dan dertig procent van de stemmen kreeg. En sterker, de winnaar (grootste partij) ook wel tot de verliezers (minder zetels dan na de vorige verkiezingen) kan behoren. ‘Versimpeling’ is volgens Rosanvallon niet de manier. Volgens hem moet we: “De democratie compliceren om haar te voltooien.”

“Als het volk in de democratie structureel nergens te vinden is, hoe dan de structurele crisis van de vertegenwoordiging te boven te komen die eruit voortvloeit en onze gevoelens van in de steek gelaten zijn aanwakkert, die de ontgoocheling en het wantrouwen tegenover de instituties voeden?” Deze vraag stelt hij zich op het eerste gebied dat hij verder wil compliceren, het gebied van dat belangrijke begrip dat op meerdere manieren gedefinieerd wordt. Hij ziet vijf dimensies van het volk. Als eerste het ‘rekenkundige volk’, dat bezit : “een beslissende, zowel sociale als procedurele consistentie.” Immers: “We kunnen eindeloos discussiëren over de definitie van het algemeen belang, over wat de beste politiek is om op dit of dat gebied te voeren, maar het feit dat 51 meer is dan 49 maakt een einde aan alle discussies.” “Maar het volk manifesteert zich ook als een historische constructie,” en daarmee zijn we bij de tweede dimensie van het volk. De principes van deze dimensie zijn vooral vastgelegd in de grondwet: “Dit volk/principe laten leven betekent dus een juridisch volk laten leven, en niet slechts een electoraal of rekenkundig volk. Vandaar de rechtvaardiging van de superioriteit van de constitutionele orde boven de orde van de kortstondige meerderheid.” Als we in onze huidige wereld om ons heen kijken dan zien we dat op verschillende plekken wordt getornd aan de superioriteit van de constitutionele orde. De extreme politisering van de benoeming van rechters in de Verenigde Staten en de politisering van de rechtspraak in Polen zijn hiervan voorbeelden. Een derde dimensie van het begrip ‘volk’ is: “de figuur van de verwachtingen, ontgoochelingen, betwistingen of beproevingen van het gemeenschappelijke leven, dat op een gegeven moment over een stuk uit het collectieve leven vertelt of het tot uitdrukking brengt.” Dit volk bestaat volgens, Rosanvallon: “ofwel via instituties die handelen leiden – bijvoorbeeld syndicaten -, ofwel via zijn directie manifestatie in de revolutionaire momenten die verlengd worden door het verhaal dat ze vergezelt.” De vierde dimensie: “is het volk bestaande uit ‘willekeurige individuen’.” Dit volk drukt zich uit: “via peilingen of van het toeval afhangende uitingen, waarderingsmechanismes van de een of ander.” De laatste dimensie is: “het volk zowel als belofte als herinnering, het volk als bouwer van een toekomstige geschiedenis en als erfgenaam van een traditie.” Dit volk wordt vertegenwoordig door: “de kunst, de literatuur, de sociale wetenschappen, de onderzoeken en allerlei getuigenissen.” Daarmee is de vraag waarmee deze alinea begon nog niet beantwoord. Dat antwoord begint met het accepteren van de complexheid: “We moeten het volk dus begrijpen als een structureel onbepaald object, maar een waarvan de bepaling benaderd kan worden door vergroting van de erkenning van zijn verschillende vormen.” Accepteren want: “in deze vermeerdering ontstaat het leven, en niet simpelweg in het zoeken naar een enkel principe dat alle mogelijkheden ervan uitputtend zou bevatten. ‘Het volk’ spreekt zich op zeer veel verschillende manier uit. Zeer veel verschillende manieren, met veel verschillende stemmen en veel verschillende inhouden. Daar moet ruimte voor zijn, dat moeten we koesteren en niet versimpelen.  

Een tweede vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op het gebied van de soevereiniteit. Hij wil: “van de idee van directe volkssoevereiniteit over (…) stappen op de idee van een complexe soevereiniteit. De complexe soevereiniteit bestaat in het gelijktijdig vormgeven van de verschillende manieren waarop ze uitgeoefend wordt, namelijk de benoeming of de keuze, de beslissing, de controle en het toezicht, de evaluatie en het oordeel.” Op dit punt komt hij met het begrip ‘tegendemocratie’. ‘Tegendemocratie’ dat hij in de inleiding van zijn boek La contre-démocratie als volgt omschrijft: “Deze tegendemocratie is niet het tegendeel van de democratie; zij is eerder de vorm van de democratie die de andere als een steunboog versterkt, de democratie van de in het sociale lichaam verstrooide indirecte machten, de permanente democratie van het wantrouwen tegenover de wisselende democratie van de electorale legitimering. Deze democratie vormt op die manier één geheel met de wettige democratische instituties.” De media, onderzoekcollectieven, wetenschappers, vakbonden, actiegroepen enzovoorts die elk vanuit hun belang en interesse controleren, toezicht houden en evalueren. Die naar de rechter stappen om iets af te dwingen zoals Urgenda. Die aandacht vragen voor groot en klein recht en onrecht. De luizen in de pels van bestuurders en politici maken deel uit van deze voor de democratie onmisbare tegendemocratie. Tegendemocratie als: “institutionalisering van het begrip ‘wantrouwen’. Die complexheid moeten we koesteren, niet versimpelen. Zij houden ons scherp zorgen ervoor dat het volk in al zijn verschillende dimensies uit de vorige alinea, zich kan uitspreken.

Een derde vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op de scheiding der machten. Die is nog steeds gebaseerd op de Montesquieu en zijn drie te onderscheiden machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Volgens Rosanvallon is die driedeling niet meer steekhoudend voor onze huidige tijd. Rosanvallon: “In alle moderne samenlevingen wordt het begrip ‘macht’ voortaan steeds in het enkelvoud opgevat. Er is overal maar een werkelijke sturende macht: de uitvoerende macht. Aan deze komen alle initiatieven en wezenlijke beslissingen toe.” Als we naar de Nederlandse praktijk kijken, dan zien we dit ook. We hebben een wetgevende macht, de Tweede Kamer, maar hoeveel initiatieven van wet komen er vanuit die kamer en halen de eindstreep? De overgrote meerderheid van alle wetten en voorstellen daartoe worden opgesteld door de regering, de uitvoerende macht. Zelfs de begroting, een belangrijk ‘machtsinstrument’ van het parlement, wordt opgesteld door de regering waarna het parlement nog wat in de marge kan schuiven. De uitvoerende macht bindt de wetgevend al bij de kabinetsformatie omdat de coalitiepartijen zich binden aan een regeerakkoord en daarmee alle wezenlijke discussie beslechten waarna de kamer het kan ‘afstempelen’. Volgens Rosanvallon bestaat ook de derde, de rechterlijke, macht: “als zodanig allang niet meer… Omdat zijn rol voortaan uitsluitend de contentieuze jurisdictie is.”  Rosanvallon concludeert: “De term ‘scheiding der machten’ volgens de oude driedeling is dus niet meer gegrond.” Toch is het: “noodzakelijker dan ooit om in te gaan tegen de voortdurende neiging van de (uitvoerende)macht in het algemeen om zich zonder tegenwicht uit te oefenen en zich op te werpen als enige legitieme macht.” Het complexe evenwicht van drie machten is versimpeld tot een dominante (uitvoerende) macht. Dit moet, zo betoogt hij, weer complexer en dat kan op verschillende manieren. Als eerste: “moeten we de uitdrukkingsvormen van de algemene wil vermeerderen. De huidige politieke macht ontleent haar legitimiteit aan verkiezingen. Daarbij worden twee verschillende dimensies vermengt: ‘een rechtvaardigheidsprincipe en een beslissingstechniek.” Een beslissingstechnische uitspraak (51 -49) valt niet automatisch samen: “met het idee van een legitimering die naar een grotere maatschappelijke consensus verwijst.” Voor dit laatste zijn andere instituties nodig. Instituties: “die vereenzelvigd worden met de principes van onpartijdigheid (de onafhankelijke autoriteit, het recht) en reflexiviteit (de constitutionele gerechtshoven die het volk/principe in de tijdsduur uitdrukken). Als democratisch geldt dan een stelsel dat die drie samenwerkende en complementaire uitdrukkingsvormen van de algemene wil in zich verenigd.”  Hierbij spelen handelen (regering) en controle (oppositie) een onderscheidende rol waarbij met name de positie van ‘controle’ versterkt moet worden. Compliceren betekent niet verzwakken maar: “voortdurend dwingen uitleg te geven, rekenschap af te leggen, te evalueren en te controleren. Compliceren betekent ook afscheid nemen van de idee van simpele en directe democratie. De belangen van de macht en de samenleving zijn op de volgende manier met elkaar verbonden: om sterk te zijn zal een macht voortaan democratischer moeten zijn.”

Een vierde vlak waarop we de complexiteit moeten aanvaarden betreft wat Rosanvallon noemt de ‘verschillende figuren van de democratie’: “Want er zijn vier complementaire definities van democratie: zij is een burgeractiviteit, een politiek stelsel, een samenlevingsvorm en een politieke kwaliteit. Als burgeractiviteit impliceert zij het openbare debat en: “Ze vereist ook de organisatie van onafhankelijkheid van de macht, publiek, toezicht, kritiek, de uitdrukking van burgers in al haar vormen.” Als politiek stelsel is zij: “een verzameling van procedures en instituties.” Ook is zij de manier waarop het gemeenschappelijke wordt ingericht, de democratie als samenlevingsvorm. Als politieke kwaliteit definieert zij de handelswijzen en het gedrag.

‘De democratie compliceren om haar te voltooien, dat is wat Rosanvallon wil. Als we haar al ooit kunnen voltooien want, zoals hij betoogt (zie de vorige Prikker) is één van de zaken die democratie complex maken dat we haar moeten zien in ‘tijd’ en ‘ruimte’ en de tijd schrijdt voort en de democratische ruimte kan veranderen. En daarmee hebben we Rosanvallons laatste complicering van de democratie te pakken.

Nu terug naar het burgerberaad, de aanleiding voor deze en de twee voorgaande Prikkers. Met het ‘burgerberaad’ willen de initiatiefnemers komen tot ‘gedragen voorstellen’ en zo de ‘kloof’ tussen mensen dichten. Ik hoop in deze en de twee eraan voorafgaande Prikkers te hebben aangetoond dat we blij moeten zijn met die kloof. Die kloof is namelijk een wezenlijk kenmerk van onze en iedere democratie. Die kloof laat namelijk zien dat we de vrijheid en de mogelijkheden hebben om van elkaar te verschillen. Om anders over zaken te denken. Om het niet eens te zijn met besluiten en daar tegen te blijven ageren. Ageren om de ‘macht’ scherp te houden, om uitleg te vragen. Ageren door te evalueren en te onderzoeken. Ik, de Ballonnendoorprikker, benader iedere poging om die kloof te dichten met wantrouwen. Wantrouwen omdat het dichten van die kloof eerder tot minder dan tot meer democratie leidt. Omdat de kans groot is dat het uitloopt op: “all those other forms that have been tried from time to time,” waar Churchill over sprak.

Democratie

In mijn vorige Prikker vroeg ik me af of burgerberaden, zoals Jelmer Mommers en Eva Rovers in de Volkskrant voorstellen, een verrijking zijn voor onze democratie. Met betrekking tot het klimaatbeleid constateren zij dat: “de transitie (…) nog geen gedeeld project van alle Nederlanders (is). Lang niet iedereen voelt zich vertegenwoordigd door de ruim honderd partijen en organisaties die in juni 2019 het Klimaatakkoord sloten. Dus ontbreekt het vaak aan draagvlak, met name waar maatregelen mensen direct in hun straat en in hun woning treffen. Veel mensen voelen zich niet gehoord. Nu is er heel veel aan te merken op de manier waarop het klimaatakkoord tot stand is gekomen.

Verkiezingen: Nieuwe clowns in hetzelfde circus!" | Flickr
Bron: Flickr

Zoals ik in die vorige Prikker al betoogde, hebben we al ‘volksberaden’ die precies dat kunnen wat het door de beide auteurs beoogde burgerberaad kan én zelfs meer: ze kunnen ook nog besluiten. Die beraden zijn de door ons gekozen volksvertegenwoordigingen. Laten we eens wat dieper naar die gekozen volksberaden kijken. Die volksvertegenwoordigingen zijn namelijk niet uit de lucht komen vallen, die zijn langzaam gegroeid naar wat ze nu zijn. Staten Generaal, dat is nu de naam van de Eerste- en Tweede kamer samen. In de zestiende eeuw was het een gezamenlijk vergadering van de vertegenwoordigers van de zeventien provinciën. Die vertegenwoordigers waren geen ‘gewone mensen’. Het waren edelen uit de verschillende provinciën. Zij zagen zich als vertegenwoordigers en belangenbehartigers van het volk. De belangen van dat volk moesten immers behartigd worden bij de vorst. De belangen van dat volk leken erg veel op de belangen van de adel. Adel waarin rijke kooplui zich inkochten via huwelijken. De overgrote meerderheid van het volk had niets te zeggen en in te brengen.

In 1814 werden de Staten Generaal de volksvertegenwoordiging in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden en vanaf 1815 bestond die volksvertegenwoordiging uit twee kamers. Nu moeten we ook hier het begrip ‘volk’ niet al te breed zien. Tot 1848 werden de leden van de Eerste Kamer door de koning benoemd en de leden van de Tweede Kamer gekozen door de Provinciale Staten waarvan de leden weer uit de ‘edelen en notabelen’ bestonden. In het geheel niet ‘volks’ dus. Vanaf 1848 worden de leden van de Eerste Kamer door Provinciale Staten gekozen en de leden van de Tweede Kamer rechtstreeks door het volk. Nou ja het volk, alleen als je voldoende belasting betaalde, behoorde je tot het volk en mocht je stemmen. Pas sinds 1917 kennen we algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 25 jaar en vanaf 1919 ook voor vrouwen. In deze strijd voor meer democratie wijkt Nederland niet zo veel af van andere Europese landen. De eerste keer dat het gehele volk mocht stemmen was in 1923. Pas vanaf dat moment zouden we kunnen spreken van een ‘burgerberaad’. En ook daar zijn kanttekeningen bij te plaatsen.

In de inleiding van zijn boek La contre-démocratie schets de Fransman Pierre Rosanvallon het dubbele van democratie: “Historisch heeft de democratie zich namelijk altijd doen kennen als zowel een belofte als een probleem. De belofte van een stelsel dat afgestemd is op de behoeften van de samenleving die gebaseerd is op de verwerkelijking van de dubbele imperatief van gelijkheid en autonomie. En het probleem van een realiteit die deze nobele idealen verre van ingelost heeft.” Dit heeft er volgens Rosanvallon toe geleid dat: “Het democratisch project (…) zelfs daar waar het was geproclameerd steeds onvoltooid (is) gebleven, of het nu ruw geperverteerd, subtiel versmald of als vanzelf tegengewerkt is. In zekere zin hebben we, in de sterkste betekenis van het woord, nooit volledig ‘democratische’ regimes gekend.” Het stukje parlementaire geschiedenis in de vorige alinea geeft een mooie opsomming van die versmallingen en tegenwerkingen. In zijn pamflet Tegen verkiezingen geeft David Van Reybrouck een bijzondere tegenwerking. Volgens Van Reybrouck is het instrument ‘verkiezingen’ in de basis bedoeld als een ‘tegenwerking’. Volgens Van Reybrouck, en nu vat ik het heel kort samen, zijn verkiezingen bedoeld als een poging van de aristocraten om de macht te behouden. En als je kijkt naar het gros van de parlementariërs in verleden en heden, dan zie je dat de bovenkant van de samenleving er structureel is oververtegenwoordigd. Nu is dat geen bewijs van Van Reybroucks gelijk, wel laat het zien dat mensen met meer macht het makkelijker hebben in een democratie.

In 2012 gaf de al genoemde Rosanvallon de Spinozalezing. In die lezing constateert hij ‘democratische onbepaaldheid’ een begrip dat hij als volgt definieert: “het subject van de democratie, haar doel en procedures (gaan samen) met spanningen ambiguïteiten, paradoxen, aporieën, asymmetrie en overlappingen die de definitie en het begrip ervan  problematisch maken en derhalve ook een bron zijn van de vele vormen van ontgoocheling.”  Rosanvallon onderscheidt er vijf die ik hieronder behandel.

Als eerste zijn er structurele spanningen. Die openbaren zich bij de keuze van de volksvertegenwoordigers. In een volksvertegenwoordiger zoeken we twee kwaliteiten. Als eerste ‘nabijheid’ kan ik me herkennen in de volksvertegenwoordiger of zoals Rosanvallon het beschrijft: “de vertegenwoordiger als valoriserende stand-in, getrouwe uitdrukking en stem van de vertegenwoordigde.” De partij GeenPeil zette tijdens de verkiezingen van 2017 extreem in op ‘nabijheid’. De partij beloofde alle stemmingen via digitale peiling aan het volk voor te leggen en in de Kamer vervolgens te stemmen naar de uitkomst van de peiling. De tweede kwaliteit die we zoeken in een volksvertegenwoordiger is ‘geschiktheid’: “de vertegenwoordiger als vertrouwensman, geïnformeerde afgevaardigde,” aldus Rosanvallon. Twee kwaliteiten die: “elkaar vaak uitsluiten en moeilijk in één vertegenwoordiger te verenigen zijn.”  En, zo vervolgt hij: “Bovendien verwijzen ze vaak naar de waardering van twee verschillende politieke momenten: dat van de verkiezingscampagne en dat van de regeringsdaad.” Als nabijheid het belangrijkste is, dan is loting de beste manier om een volksvertegenwoordiging te kiezen. Zo willen de beide auteurs ook het door hen voorgestelde burgerberaad vormgeven. Zoeken we ‘geschiktheid’ dan zijn verkiezingen beter. Probleem is echter dat we allebei zoeken. Daar komt een ander probleem bij en dat is dat een vertegenwoordiging nooit een afspiegeling van het gehele volk kan zijn. Het ‘burgerberaad’ van de auteurs zal ook tegen de problematiek van ‘nabijheid’ en ‘geschiktheid’ aanlopen. Want vindt iedereen dat de mensen in het beraad hen ‘nabij’ zijn? En zelfs als die nabijheid er is, dan is de kans reëel dat de ideeën waarmee het burgerberaad komt door een flink deel niet ‘geschikt’ wordt gevonden. Een gedragen oplossing is niet per definitie de meest geschikte oplossing.

De tweede ambiguïteit vloeit, volgens Rosanvallon: “voort uit het niet overlappen van twee constitutieve definities van hetzelfde object.” Dat object is ‘het volk’. “Het volk is zowel het korps van burgers, dat naar een idee van eenheid, een vorm van totaliteit verwijst, als een sociale vorm, die diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid impliceert.” Tegenwoordig spelen politici als Wilders en Baudet met die ambiguïteit. Spelen door te spreken over ‘het volk’ als die eenheid terwijl ze slechts een klein deel van de diversiteit van de ‘sociale vorm’ bedoelen. Het volk in de sociale vorm spreekt nooit met één stem en bij onze besluitvorming moet een meerderheid worden gevonden door zoveel onderdelen van de ‘sociale vorm’ achter een voorstel te verzamelen dat er een meerderheid ontstaat. Deze ambiguïteit zal ook in het klimaat ‘burgerberaad’ van de auteurs sluipen. Zoals de auteurs terecht constateren: “bijna iedereen hecht belang aan een gezonde, fijne leefomgeving.” Wat ‘gezond en fijn’ is daar beginnen mensen te verschillen en vooral als het maatregelen betreft om daar te komen, dan verschillen mensen net zo van mening als: “over wat de beste voetbalclub is, wie The Voice moet winnen, en wie de verkiezingen.”

Als derde constateert Roasanvallon ‘functionele asymmetrieën: “Als we in aanmerking nemen dat de democratie het dubbele doel heeft de bestuurders te legitimeren en de bestuurden te beschermen, dan moeten we wel vaststellen dat die twee functies elkaar niet kunnen dekken. De legitimering berust op het vormen van een vertrouwensband tussen bestuurders en bestuurden, terwijl de bescherming van de bestuurden juist uitnodigt tot het organiseren van het wantrouwen” De coronapandemie brengt deze asymmetrie duidelijk naar voren. Maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, roepen veel verzet en wantrouwen op en de legitimiteit van de maatregelen wordt ter discussie gesteld.

Als vierde moeten we democratie zien in haar tijd en ruimte. Volgens Rosanvallon: “is er een duidelijk verschil tussen een democratie op het moment van haar constitutie en een permanente democratie.” Wat democratisch is en welke instituties er nodig zijn verschilt in de tijd. Rosanvallon geeft een voorbeeld: “Op het moment van de Franse Revolutie leek het ondenkbaar om vertegenwoordigers te kiezen voor de duur van meer dan een jaar; bovendien werd er elke week een nieuwe voorzitter van het parlement gekozen!” Naast ‘tijd’ kan ook ‘ruimte’ variëren. Met ‘ruimte’ bedoelt hij dat wat de kern is van de democratie. Rosanvallon: “lange tijd heeft men gedacht dat het gezin de werkelijke school van de democratie was, omdat men in het gezin er het duidelijkst vorm aan geeft. Anderen zeiden dat het lokale niveau de school van de democratie is, omdat de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap zich niet hoeft uit te drukken door middel van de oprichting van een institutie. De groep bestaat er direct als gemeenschap.” De recente decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten werd onderbouwd met argumenten in deze lijn. Sinds het midden van de negentiende eeuw is de natie echter dé, om Rosanvallons woord te gebruiken, school van de democratie. Tegenwoordig ondervindt die school concurrentie van een nieuwe supranationale, namelijk de Europese Unie maar ook van het lokale. Bij het aanpakken van de klimaatproblematiek speelt ‘ruimte’ een belangrijke rol. Klimaat trekt zich immers niets aan van door de mens verzonnen ‘fictionele feitelijkheden’ als landsgrenzen.

Als laatste kent democratie, zoals Rosanvallon het noemt: “pluraliteit van vormen en domeinen.” Wat moeten we hieronder verstaan? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.” Een wereld van gelijken waarbij iedereen betrokken is, iedereen het woord kan nemen, zich kan informeren. Daarvoor is geen apart ‘burgerberaad’ nodig.

Een andere aanpak, zoals het door de auteurs voorgestelde burgerberaad leidt wellicht tot andere resultaten, maar of het er ook voor zorgt dat iedereen zich gehoord voelt? Of het resultaat op draagvlak bij iedereen kan rekenen? Of er niet aan de legitimiteit van de oplossingen zal worden getwijfeld? Of er niet aan de ‘ruimtelijkheid’ zal worden getwijfeld? Het lijkt mij sterk dat een burgerberaad de vijf door Rosanvallon benoemde punten oplost.

Democratisch experiment

“De versplintering van de gemeenteraad in steeds meer fracties biedt een kans tot vernieuwing en daarmee tot andere vormen van overleg, samenwerking en coalitievorming.” De eerste zin van een artikel van Hans Bekkers bij Binnenlandsbestuur. Dit is de conclusie uit een rapport dat de bestuurskundigen Paul Frissen en Martin Schulz schreven in opdracht van de provincie Overijssel. De beide onderzoekers concluderen dat het: “systeem van politiek bedrijven via gedisciplineerde coalitievorming met strakke binding (…) door de versplintering van het politieke landschap in steeds meer en kleinere fracties ‘lastiger (wordt), zo niet onmogelijk’. Daarom is een nieuwe, verruimende politiek nodig.”

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Foto: Wikimedia Commons

Bij het lezen van dit artikel moest ik denken aan het boek Counter-Democracy. Politics in an age of distrust van de Fransman Pierre Rosanvallon dat ik momenteel aan het lezen ben. Voor Rosanvallon is democratie veel meer dan ‘verkiezingen’. Democratie versterkt door op hoofdlijnen drie vormen van tegen-democratie: waakzaamheid, aanklacht en beoordeling. Waakzaamheid in de vorm van bijvoorbeeld de pers of actiegroepen die de volksvertegenwoordigers kritisch volgen en beslissingen beïnvloeden. Gebeurt er iets dat niet door de beugel kan, dan wordt de verantwoordelijke voor die keuze aangeklaagd, Halbe Zijlstra kan erover meepraten. Als laatste beoordeling, beoordeling door onderzoek en evaluatie maar ook door de verantwoordelijke voor de rechter te dagen. De Urgenda-zaak is een mooi voorbeeld hiervan. Vormen van tegen-democratie die de democratie versterken maar die risico’s inhouden.

Ik moest denken aan die tegen-democratie toen ik het artikel van Bekkers en de uitspraken van Frissen en Schulz las. Zou de aanwezigheid van deze inmiddels sterke tegen-democratische krachten ook gebruikt kunnen worden voor een gedurfder experiment? Een experiment met een andere vorm van democratische vertegenwoordiging, namelijk loting van volksvertegenwoordigers en dus maximale ‘versplintering’? Volksvertegenwoordiging als een democratische plicht. Het loten van raadsleden gecombineerd met de verkiezing van de burgemeester? Een burgemeester die via zijn uitverkiezing het mandaat krijgt om zijn beleid uit te voeren maar daarvoor wel de middelen en de goedkeuring van de gelote raadsleden moet verkrijgen? Raadsleden die zonder last en ruggespraak hun werk kunnen doen en niet bezig hoeven te zijn met hun herverkiezing. De kans dat ze voor een volgende termijn worden geloot is immers bijzonder klein.

Het kiezen van de bestuurlijk verantwoordelijke en het loten van de controlerende en regelgevende macht, zouden we een dergelijk experiment aandurven?