De onvermijdelijke toekomst

Zucht … . Voor mijn vaste lezers geen origineel begin van een prikker want ik ben al vaker met dit woord begonnen. Toch kon ik een zucht, of eigenlijk meerdere, niet onderdrukken bij het lezen van een artikel van Serv Wiemers in de Volkskrant. “Het vloeit allemaal rechtstreeks voort uit de Nederlandse kolonisatiedrang,” aldus Wiemers en dat ‘het’ is dat: “Die kolonie groeide uit tot de Verenigde Staten; het Nederlandse stempel bleef. Twee Amerikaanse presidenten van Nederlandse komaf spanden de kroon wat betreft de indiaanse genocide. Martin van Buren (1837-1841) liet indianen deporteren via de beruchte Trail of Tears; zeker tienduizend kwamen daarbij om het leven. Theodoor Roosevelt (1901-1909) stelde dat de enige goede indiaan een dode indiaan is.”  Dus, zo betoogt Wiemers, ook daarvoor moeten excuses volgen.

Het beroemde wandtapijt dat de slag bij Hatstings afbeeld. Bron:WikimediaComons

Waarom die zucht? Wiemers hanteert een wel zeer mechanisch beeld van de geschiedenis. Het ene vloeit rechtstreeks voort uit het andere. Stuyvesant stichtte Nieuw Amsterdam en zette daarmee een reeks van gebeurtenissen in beweging die leidde tot onder andere die beruchte Trail of Tears. Daar was geen ontkomen aan. Een bijzondere redenering met een eraan tegenstrijdig advies om excuses aan te bieden.

Als die Trails of Tears voortvloeit uit de actie van Stuyvesant, dan zou dat betekenen dat je de toekomst kunt voorspellen. Een actie leidt dan immers onoverkomelijk tot een vaststaande reactie. Als je vervolgens de hele reeks van historische acties en reacties bestudeert en analyseert, dan zou je de ontwikkelingsrichting van de geschiedenis kunnen voorspellen en dus de toekomst. Om een voorbeeld te geven, dan zou Ceasar zij eigen dood, en de manier waarop, hebben kunnen voorspellen en had hij niet verbaasd uit hoeven roepen: ‘ook gij Brutus!’ Want zou hij dan lijdzaam afwachten tot ze hem die dolksteken toebrengen?

Deze manier van denken wordt historicisme genoemd. Ik schreef er al vaker over. Deze manier van denken ziet de mens: “als een marionet, als een min of meer onbeduidend instrument in de algemene ontwikkeling van de mensheid. En de werkelijk belangrijke acteurs op het toneel van de geschiedenis zijn voor hem grote naties en hun leiders of eventueel de grote klassen of de grote ideeën.” Historicisten proberen: “de betekenis van het toneelstuk dat op het toneel van de geschiedenis wordt gespeeld, (…) te begrijpen …. Als hij daarin slaagt, zal hij natuurlijk in staat zijn toekomstige ontwikkelingen trachten te voorspellen, en zo zou hij de politiek een solide basis verschaffen en ons praktische adviezen kunnen geven door ons te vertellen welke politieke ondernemingen waarschijnlijk succesvol zullen zijn en welke waarschijnlijk zullen mislukken,[1]Aldus de filosoof Karl Popper.

Alles wat je doet is dan voorgeprogrammeerd. Je hebt geen eigen keuze. Geen vrijheid van denken en handelen. Met een dergelijke manier van denken is het maken van excuses niet nodig. Je kon er immers niets aan doen. Stuyvesant had geen keus wat hij deed, vloeide dan immers ook net zo rechtstreeks voort uit de slag bij Hastings van 1066 alwaar Willem van Normandië de Engelsen versloeg en die weer uit de slag bij Poitiers in 732 waar Karel Martel de Moorse opmars stopte en die weer uit de val van Rome en het instorten van de Midden-Amerikaanse Olmeekse beschaving enzovoorts en zo terug tot aan de eerste mens. Of nee nog verder, de oerknal als alles daarmee begon.


[1] Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden, pagina 35

Opiumutopisten

Trouwe lezers van mijn Prikkers zullen ondertussen wel weten dat De open samenleving en haar vijanden van de Oostenrijkse filosoof Karl Popper, een van de werken is die mijn denken heeft beïnvloed. Dit boek bevat een uitgebreide uitwerking van zijn kritiek op het historicisme. Denken dat uitgaan van een ‘voorgeprogrammeerde’ toekomst. Als je die toekomst wilt kennen, bestudeer dan het verleden en extrapoleer. Dat extrapoleren kan door te denken in vooruitgang, dan ontwikkelt de geschiedenis zich naar een hoogtepunt. Maar ook door te denken in achteruitgang, dan wordt het steeds slechter. Dan was ‘vroeger alles beter’. Bij dit denken staat het heden in dienst van die toekomst. Ik moest aan Popper denken bij het schrijven van mijn vorige Prikker, die over de gebeurtenissen in Afghanistan handelde.

Poppy Interactive - War and Organized Crime Gone Global / … | Flickr
Bron: Flickr

In die Prikker citeerde ik de volgende passage van de historicus H.W. von der Dunk: “Ik denk dat wij in onze huidige wereld de waarde van een liberale democratie boven alle andere staatsvormen gerust kunnen erkennen en vooral tegen bedreigingen moeten verdedigen zonder die democratie vanuit een triomfalistische verabsolutering als algemeen zaligmakend model ook voor de toekomstige mensheid en voor heel andere culturen te zien.” Von der Dunk schreef dit in het jaar 2000. In een tijd dat, in navolging van Francis Fukuyama, ‘het einde van de geschiedenis’ werd gepredikt. De, zoals Von der Dunk het beschrijft: “these dat de liberale democratie (volgens Westers snit) zich als de definitief superieure heeft betoond, en als het toekomstmodel voor de wereld kan worden gezien. [1] Von der Dunk dacht daar dus iets anders over.

Precies wat er volgens Von der Dunk niet moest gebeuren, heeft het Westen wel gedaan: het ‘opdringen van democratie vanuit een triomfalistische verabsolutering als zaligmakend model.’ Een model dat werd opgedrongen aan Irak en Afghanistan. In beide gevallen met weinig tot geen succes. En toen moest ik denken aan Popper omdat het Westen uitging van de ‘wenselijkheid’ en niet de werkelijkheid. Het Westen stelde een ideaal centraal: de liberale democratie. Maakte een blauwdruk van wat daartoe behoorde: een grondwet, verkiezingen enzovoorts en stippelde een plan uit: die grondwet en dan zo snel mogelijk verkiezingen, dat is immers als het toppunt van democratie enzovoorts. In zijn 1945 gepubliceerde boek De opensamenleving en haar vijanden, stelde hij tegenover deze ‘utopische sociale technologie’ zoals hij het noemt, de ‘stapsgewijze sociale technologie’. Popper: “De politicus die deze methode toepast, heeft al dan niet een blauwdruk van de samenleving in gedachten, hij koestert al dan niet de hoop dat de mensheid ooit een ideale staat tot stand zal brengen en geluk en perfectie op aarde zal verwezenlijken, maar hij zal zich ervan bewust zijn dat perfectie – als die al haalbaar is – heel ver weg is, en dat elke generatie, en dus ook de nu levende, een rechtmatige aanspraak heeft; misschien niet zozeer de aanspraak op geluk, want er zijn nu eenmaal geen constitutionele middelen om de mens gelukkig te maken, maar wel de aanspraak om niet ongelukkig te worden gemaakt wanneer dat kan worden vermeden. Zij mogen er aanspraak op maken dat ze alle mogelijke hulp krijgen wanneer ze lijden. De voorstander van stapsgewijze technologie zal dan ook de methode kiezen waarmee hij de grootste en dringendste kwalen van de samenleving kan opsporen en bestrijden, en niet zozeer het hoogste goed trachten te zoeken en daarvoor vechten.[2]De ‘grootste en dringendste’ kwaal in Afghanistan was niet dat er geen grondwet was en geen verkiezingen werden gehouden. De ‘grootste en belangrijkste’ kwaal waarvan het in 2001 net een beetje aan het herstellen was, brachten de Verenigde Staten weer terug. Namelijk wanorde, gevechten en onveiligheid.

De Taliban konden in de jaren negentig aan de macht komen omdat ze een einde konden maken aan de ‘grootste en dringendste’ kwaal, de gevechten tussen de verschillende groepen en facties. Aan wat we de burgeroorlog noemen. Naar mijn opvatting is ‘burgeroorlog’ een verkeerd woord omdat het Afghanistan neerzet als land en een natie. Als het iets niet is en nooit is geweest, dan is het land en natie. Het is een gebied waar groepen met verschillende culturele achtergronden tot in begin jaren zeventig van de vorige eeuw vreedzaam langs en door elkaar leefden. Die vrede duurde net zolang totdat ideologieën hun intrede deden en zich begonnen op te dringen. Daarbij maakten ze dezelfde fout maakten als het Westen nu heeft gemaakt. Namelijk proberen een ‘wenselijkheid’ op te dringen die niet aansloot bij de ‘werkelijkheid’. Dit leidde tot bijna twintig jaar verwoestende strijd. Eerst tien jaar samen tegen de ene ideologie vertegenwoordigd door de Sovjet Unie en daarna nog een jaar of zeven onderling omdat de oude orde was verstoord, er geen nieuwe orde was en geen groep sterk genoeg om orde te vestigen. En toen, vanaf 1994, kwam die relatief nieuwe club de Taliban en die deed iets waaraan het jarenlang had ontbroken. Ze boden een aantrekkelijk alternatief: orde, maar wel op een ideologische islamitische grondslag. En aan orde ontbrak het al twintig jaar. Met een Westerse bril zie je veel negatieve kanten aan die orde met als belangrijkste de ondergeschikte positie van de vrouw, barbaarse straffen en geen respect voor andere culturen getuige de vernietiging van de beelden van Bamiyan. Met de bril van een gemiddelde Afghaan was ‘orde’ aantrekkelijk, het sloot aan bij de ‘grootste en dringendste’ kwaal want dat was wanorde. In 1996 controleerden ze heel het gebied Afghanistan afgezien van een stuk in het noorden.

In 2001, na de aanval door de Verenigde Staten verviel het land weer in wanorde. En wat bood het Westen om die wanorde tegen te gaan? Ze begonnen geheel in de stijl van ‘utopische sociale technologen bij het einde, bij de ‘wenselijkheid’ en dan ook nog hun utopische versie van de Afghaanse ‘wenselijkheid’. Bij verkiezingen en een grondwet en niet bij een bij de ‘werkelijkheid’ aansluitend systeem van orde. Daarbij vergaten ze de ontstaansgeschiedenis van hun eigen liberale democratie. Een ontstaansgeschiedenis waarbij ze tot over hun enkels in het bloed van hun voorvaderen staan. Die gaven hun leven voor wat uiteindelijk die ‘liberale democratie is geworden. Een strijd die niet begon met het opstellen van een grondwet en vervolgens algemene verkiezingen. Die strijd begon in Europa met een strijd tussen The King, the Pope and I zoals de Prikker is getiteld waar ik aan de hand van Fukuyama inga op die strijd. Gevolgd door een strijd tussen de koning en het volk die leidde tot een verantwoordelijke overheid. En pas veel later, leidde dit tot een grondwet en een ‘liberale democratie’. Hierbij stond de uitkomst niet van tevoren vast. Voor verschillende Westerse landen duurde het nog twee Wereldoorlogen voor ze de afslag naar een liberale democratie namen.

Als utopist probeerde het Westen in wat we Afghanistan noemen iets te bereiken wat in Europa, in een heel andere culturele en historische setting meer dan duizend jaar kostte. Wellicht toch te veel van het bekendste Afghaanse exportproduct gebruikt?


[1] http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/21453/?sequence=2 pagina 6-7

[2] Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden¸ pagina 188. Lemniscaat 2007

Geschiedenis: historicisme

Vandaag ga verder met het denken over geschiedenis en vooral het bestuderen van de geschiedenis. In het vorige deel stond Leopold von Ranke centraal. In dit deel de Filosoof Karl Popper en het door hem gemunte begrip historicisme.

Ranke zocht naar objectiviteit in de geschiedenis. Anderen niet, die doen dat door dat te doen waar het menselijke brein sterk in is.  Die zoeken naar verklaringen, naar logica, naar verbanden en in extremis naar historische wetten. Zij zoeken naar patronen of beter nog naar wetmatigheden in de geschiedenis. Dit denken wordt historicisme genoemd. Een term die we te danken hebben aan de grootste criticaster ervan: Karl Popper (1902-1994). Het historicisme haakt aan bij het Verlichtingsdenken. Zijn The poverty of historicism is volledig gewijd aan dit denken. In de inleiding geeft hij een korte definitie: “historicism’ (is) an approach to social sciences which assumes that historical prediction is their principle, and which assumes that this aim is attainable by discovering the ‘rhytms’ or the ‘patterns, the ‘laws’ or the ‘trends’ that underlie the evolution of history.[1]

Karl Popper for PIFAL | Pencil HB, 2B and Graphite 9B on can… | Flickr
Karl Popper. Bron: Flickr

Een korte definitie die hij in dat boek uitwerkt. In het eerste hoofdstuk van zijn De open samenleving en haar vijanden legt hij het kort en duidelijk uit: “Er bestaat een wijdverspreid geloof dat een echt wetenschappelijke of filosofische houding tegenover de politiek of een beter begrip van het sociale leven in het algemeen gebaseerd moet zijn op een beschouwing en een interpretatie van de menselijke geschiedenis. Terwijl de gewone man zijn levensomstandigheden, het belang van zijn persoonlijke ervaringen en zijn strijd om het bestaan maar moet aanvaarden, wordt de sociale wetenschapper of filosoof geacht de dingen vanaf een hoger niveau te overzien. Hij ziet het individu als een marionet, als een min of meer onbeduidend instrument in de algemene ontwikkeling van de mensheid. En de werkelijk belangrijke acteurs op het toneel van de geschiedenis zijn voor hem grote naties en hun leiders of eventueel de grote klassen of de grote ideeën. Wat daar ook van zij, hij zal de betekenis van het toneelstuk dat op het toneel van de geschiedenis wordt gespeeld, proberen te begrijpen; hij zal wetten van historische ontwikkeling trachten te begrijpen. Als hij daarin slaagt, zal hij natuurlijk in staat zijn toekomstige ontwikkelingen trachten te voorspellen, en zo zou hij de politiek een solide basis verschaffen en ons praktische adviezen kunnen geven door ons te vertellen welke politieke ondernemingen waarschijnlijk succesvol zullen zijn en welke waarschijnlijk zullen mislukken.[2]”  

Om Poppers betoog en om zijn kritiek op het historicisme te kunnen begrijpen, eerst iets meer over Poppers denken over wetenschap. Daarvoor moeten we even terug naar de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting. De stroming die zich verzette tegen het dogmatische geloof in autoriteit en die autoriteit was God. Niet aannemen wat de ‘autoriteit’ zegt, maar zelf nadenken, zelf redeneren (je rede gebruiken). Newton die onder de boom zit of ligt en de appel op zijn hoofd krijgt, zocht de verklaring van het vallen van die appel niet in Gods voorzienigheid. Nee, hij zocht naar een andere verklaring en formuleerde de drie wetten die ten grondslag liggen aan de klassieke mechanica[3]. In navolging van Newton gingen wetenschappers overal op zoek naar ‘wetten’ die verklaarden waarom zaken waren gebeurd en die daarmee ook gelijksoortige toekomstige gebeurtenissen konden verklaren. Zo probeerde Adam Smith (1723-1790) in zijn De Welvaart van Landen de economie te verklaren en die verklaring zocht hij in het eigenbelang van mensen: “We danken onze maaltijd niet aan de welwillendheid van de slager, de brouwer of de bakker, maar aan het feit dat ze hun eigen belang voor ogen hebben. We wenden ons niet tot hun medemenselijkheid maar tot hun eigenliefde; we vertellen nooit over onze eigen behoeften en spreken altijd met hen over hun profijt.[4]Op een dergelijke manier werd op alle terreinen van het leven naar algemeen geldende ‘wetten’ gezocht.

Popper hield er een heel andere manier van denken over wetenschap op na. Volgens Popper bestaan er geen absolute waarheden. Wetenschap is voor Popper geen zoektocht naar die absolute en algemene waarheden maar een tocht waarbij onzekerheden worden weggenomen. Al het weten en daarmee alle wetenschap is voorlopig en dus theorie. Nu leefde Popper in een tijd dat steeds meer oude ‘zekerheden’ niet zo zeker bleken. Met zijn algemene relativiteitstheorie wees Einstein Newton nog net niet naar de prullenbak maar zo algemeen geldend bleken die wetten van Newton niet. De op Smith gebaseerde klassieke economie bleek geen verklaring en dus geen oplossing te kunnen leveren voor de economische crisis van de jaren dertig. ‘Weten’ in de zin van het bieden van zekerheid en waarheid stond centraal in de wetenschap. Popper zag dit anders. Wetenschap is geen zoektocht naar zekerheid, maar een tocht naar het wegnemen van onzekerheid. Een goede wetenschapper zoekt daarbij steeds naar ontkenning van die theorie, omdat alleen ontkenning tot nieuwe kennis leidt. Hij maakt dit duidelijk met zijn ‘zwanen’. Als de theorie luidt dat alle zwanen wit zijn, wat doe je dan als wetenschapper? Dan kun je je hele leven zoeken naar witte zwanen en die zal je in overvloed vinden en die bevestigen je theorie. Als je je echter richt op het ontkennen van de theorie en je gaat op zoek naar zwarte zwanen, dan bewijs je de wetenschap een dienst. Theorieën moeten, zoals Popper het noemt, gefalsificeerd worden.

Terug naar het historicisme en vooral naar de tijd waarin Popper The Poverty of Historicism en De open samenleving en haar vijanden schreef. Popper werd in Wenen geboren en studeerde er in de jaren twintig filosofie. In 1937 emigreerde, of vluchtte, hij naar Nieuw Zeeland omdat hij zich zorgen maakte om het nazisme. En daarmee zijn we meteen aanbeland bij de tijd en vooral de ‘Zeitgeist’ waarin Popper de beide werken schreef. Vooral in de open samenleving en haar vijanden is dit een belangrijk gegeven. Het boek is Poppers bijdrage in de strijd voor de liberale democratie en richt zich tegen de geestelijke vaders van het totalitarisme. Popper onderscheidt twee vormen van historicisme en die geestelijke vaders zijn niet de minsten. Hij richt zijn pijlen aan de ene kant op Plato en aan de andere kant met name Karl Marx. En, zo zegt hij: “Als er in dit boek harde woorden vallen over sommige van de grootste geestelijke leiders van de mensheid, is dat niet om hen te kleineren. Ik doe dat omdat ik ervan overtuigd ben dat wij – wil onze samenleving overleven – moeten breken met de gewoonte om de groten der aarde te vereren. De groten der aarde kunnen ook fouten maken en zoals ik in dit boek heb willen aantonen, hebben sommige van de grootste leiders in het verleden de niet-aflatende aanval op vrijheid en rede gesteund.[5]Plato en Marx staan voor twee vormen van historicisme van heel verschillende soort.

In het eerste deel strijdt Popper tegen de oude filosoof Plato en zijn denken. Plato staat mede aan de basis van de westerse filosofie. Plato leefde juist in de tijd dat de tribale samenleving verloren ging en hij betreurde dat. Popper: “De ineenstorting van het tribalisme van de Griekse gesloten samenleving, kan worden teruggevoerd tot de tijd dat de bevolkingsgroei zich ging doen gevoelen onder de leden van de heersende klasse der landeigenaren. Dat betekende het einde van het ‘organische’ tribalisme, want er ontstonden sociale spanningen in de gesloten samenleving van de heersende klasse.” Die spanningen probeerden de Grieken op te lossen door het stichten van dochtersteden. Maar, zo schrijft Popper: “Het leidde zelfs tot nieuwe gevarenzones overal waar culturele contacten tot stand kwamen. Die contacten leidden op hun beurt tot wat wellicht het grootste gevaar voor de gesloten samenleving vormde – handel en de opkomst van een nieuwe klasse die zich aan handel en zeevaart wijdde.[6]

De twee machtigste Griekse steden reageerden op een verschillende manier op de sociale spanningen die dit in hun samenleving veroorzaakte. In Athene leidde dit tot een interne strijd tussen het oude en het nieuwe. Een strijd waar meestentijds de aanhangers van het nieuwe, de openere samenleving, de boventoon voerden en kreeg de vorm van de democratie. Zij bood ruimte aan vrije denkers en stond zo aan de wieg van de filosofie en daarmee ook de wetenschap. Concurrent Sparta niet, Sparta hield vast aan het oude en probeerde zo de ontwikkeling stop te zetten. Plato’s voorkeur ging uit naar het Spartaanse model en het behouden van de gesloten tribale samenleving. Naar een strak geordende samenleving waar iedereen een vaste plek inneemt onder leiding van een filosoofkoning. Plato ziet de samenleving achteruitgaan. Plato wilde het liefst terug naar vroeger en dan toch in ieder geval verdere ‘achteruitgang’ voorkomen.

Nu is denken in verval en achteruitgang niet iets specifieks voor Plato. Zo deelde Hesiodus de geschiedenis van de mensheid in vijf tijdperken of beter degenererende geslachten. De geschiedenis van de mensheid begon met de schepping van het gouden geslacht door de Olympische goden. Dit geslacht hoefde niet te werken, was zuiver van geest en geliefd bij de goden. En eindigt met het ijzeren geslacht: de mens die moet werken, leeft in angst, sterft en waarvan de goden het leven zwaar maken. Het scheppingsverhaal met de zondeval waardoor Adam en Eva het paradijs moesten verlaten en de eschatologie[7], het ‘eindtijd-denken’ past in die traditie. ‘Eindtijd-denken’ komt in alle moderne religies voor en niet alleen in de moderne. Zo eindigde de wereld volgens de Maya-kalender op 21 december 2012. Dat ik dit nu schrijf en dat je nog steeds naar 2012, de rampenfilm die Roland Emmerich in 2009 hierover maakte, kunt kijken, laat zien dat ook die voorspelling niet is uitgekomen. Om hun religie acceptabeler te maken volgt er na die eindtijd ‘de hemel op Aard’, tenminste voor de ‘echte gelovigen‘. Het ‘niet uitkomen’ is voor de aanhangers van de betreffende religie echter geen reden om hun geloof in de ‘eindtijd’ op te geven. Dan is er ‘fout gerekend’ of, dan was dat: “een teken dat er nog teveel zondaars in de stad waren. Die smetten moesten worden weggepoetst om zijn uitgestelde wederkomst te verzekeren[8]”. Dit was de conclusie van de wederdopers die in 1534-1535 onder leiding van Hans Bockholt, beter bekend als Jan van Leiden, de stad Münster terroriseerden. De wederkomst zou plaatsvinden op paasdag 1534 en toen er ‘niemand kwam’ werd de bovenstaande conclusie getrokken waarna de ‘ongelovigen’ of de iets minder of anders gelovigen in de stad werden opgespoord en over de kling gejaagd.

De Amerikaanse president George W. Bush gebruikte dit denken, of beter gezegd geloof, in 2003 om de Franse president Chirac te overtuigen mee te doen aan de inval in Irak: “Ondanks onze verschillende roomse en methodische achtergrond delen wij één gemeenschappelijke heer (…) Gog en Magog zijn aan het werk in het Midden-Oosten. Bijbelse voorspellingen komen uit. Deze confrontatie is de wens van God, die dit conflict wil gebruiken om de vijanden van Zijn volk te vernietigen voordat een nieuwe tijd aanbreekt.” Voor degenen die Gog en Magog niet kennen, Gog is in de Hebreeuwse bijbel de leider van het land Magog en Gog zal uiteindelijk de strijd voeren tegen het volk van God en aan de kant van Satan. Als je dit niet weet, hoef je je niet te schamen, Chirac wist ook niet wat hem overkwam toen Bush hem op deze manier probeerde te overtuigen: “Chirac keek nietbegrijpend naar zijn adviseurs die moesten uitzoeken wie Gog en Magog waren die plotseling in het Midden-Oosten opdoken. Toen de Openbaring van Johannes ter tafel kwam was voor Chirac de kous af. De politieke beweegredenen voor de invasie vond hij al niet overtuigend, maar een beroep op Bijbelse voorspellingen leek hem ronduit belachelijk. [9] Aldus beschrijft Hans Achterhuis het gebeurde in zijn boek Geloof in geweld. Met het ‘koninkrijk op Aarde’ dat duizend jaar zou duren komen we terug bij waar het historicisme van Plato volgens Popper toe leidt. Het leidt tot nazistisch totalitarisme, tot het streven naar het ‘Dritte Reich’. Een rijk dat weer is gebaseerd op de oude natuurlijke orde die Plato langzaam ziet vervallen en waarin de ware ‘gelovige’, in dit geval de ‘pure Ariër, zijn ‘rechtmatige plaats’ inneemt bovenaan de wereldorde.

In het tweede deel van De opensamenleving en haar vijanden bindt Popper de strijd aan met de belangrijkste vertolker van de tweede vorm van historicisme, Karl Marx. Daar waar het ‘Plato historicisme’ verval en achteruitgang ziet en terug wil naar vroeger, ziet het ‘Marx-historicisme’ een wetmatige ontwikkeling naar een ideale samenleving. Marx was een van de (zo niet de) belangrijkste denkers van de arbeidersbeweging en het socialisme. Het economische denken van Marx komt voort uit de klassieke economie van Smith en zijn navolgers. Maar daar waar de klassieke economen de samenleving vooral bekeken met de ogen van de kapitalist, stelde Marx de arbeider centraal. En dan niet de arbeider als individu maar de arbeidersklasse (het proletariaat). In zijn boek Das Kapital geeft Marx een beschrijving van de werking van de economie. Voor Marx is het kapitalisme een strijd tussen de arbeider en de kapitalist (de fabriekseigenaar). Volgens Marx wordt de waarde van een product bepaald door de erin verwerkte grondstoffen en de arbeid die erin wordt gestoken. De waarde die de arbeider erin stopt, zou hem in zeer belangrijke mate moeten toebehoren en niet aan de ‘kapitalist’. In het kapitalistische systeem zoals Marx dat in zijn tijd zag, eigende de fabriekseigenaar zich die waarde voor het grootste deel toe. Zo zou het kapitaal zich verzamelen in steeds minder handen. Marx’ denken was sterk beïnvloed en doordrongen van de dialectiek dat wil zeggen een strijd tussen twee tegengestelden die uiteindelijk zou leiden tot een synthese (een betere of hogere staat van zijn). De strijd in Marx’ zijn tijd was er een tussen de industriële ondernemers (de kapitalisten) en de loonarbeiders (het proletariaat).

Marx’ denken combineert historisme en dus de Romantiek met de algemene wetmatigheden van de Verlichting. Volgens het historisme heeft iedere tijd zijn eigen ‘Geist’. Die ‘tijd’ deelde hij op in afgebakende historische periodes lopend van het oercommunisme, via de slavenmaatschappij, het feodalisme en de bourgeoisie naar het kapitalisme. Iedere periode kende eigen, binnen die periode geldende ‘wetmatigheden’ en had op die manier een eigen ‘Zeitgeist’. Marx kende geen algemeen geldende economische wetten, wel economische wetten van het feodalisme of de slavenmaatschappij. Een manier van denken die aansluit bij het denken van de Romantiek. De enige algemene wet die Marx zag, is de opvolging van de verschillende perioden en dit is typisch Verlicht denken. Net zoals het feodalisme uiteindelijk het loodje moest leggen tegen het kapitalisme, zou het kapitalisme het loodje leggen tegen de kracht van de arbeiders. Dan zou de socialistische samenleving zijn bereikt die uiteindelijk zou overgaan in de communistische. De vrije concurrentie moest immers onherroepelijk tot monopolievorming leiden en omdat dit onrechtvaardig was, zouden de arbeiders hiertegen in verzet komen, de ‘Zeitgeistwet’ van de kapitalistische periode. In die volledig geïndustrialiseerde socialistische samenleving zou de staat, en daarmee iedereen, eigenaar zijn van grond en kapitaal. Daarmee zou de geschiedenis eindigen. Marx verzette zich niet tegen het kapitalisme, in tegendeel, het was volgens hem een noodzakelijke fase in de ontwikkeling naar de eindtijd. En daar waar Plato bij Popper leidt tot totalitair nazi-Duitsland, leidt Marx tot de totalitair communistische Sovjet Unie.

Historicisme leidt, zo betoogt Popper, tot vormen van totalitarisme omdat het de mens niet als individu draait. Het individu is een marionet op het wereldtoneel die gebruikt, of beter gezegd misbruikt, wordt om de voorspelling te versnellen. Zie het voorbeeld van de wederdopers onder leiding van Jan van Leiden in Münster die concludeerde dat er nog verder gezuiverd moest worden. Het ‘verwijderen’ van onzuivere elementen in de samenleving en in eigen gelederen was ook iets waar Hitler en Stalin bijna continue mee bezig waren. Van vriend kon je overnacht vijand worden, iets waar Ernst Röhm, de leider van de Sturm Abteilung over mee kan praten, als hij nog kon praten want in de ‘nacht van de lange messen’ liet hij het leven. Je kan het, als ze het nog na konden vertellen, ook vragen aan Jagoda of Jezjov die door Stalin werden ‘weggezuiverd’ en in showprocessen zich ook nog schuldig verklaarden aan hetgeen hen ten laste werd gelegd. Voor wie inzicht wil krijgen in de Grote Zuivering onder Stalin kan ik het boek Stalin. Het hof van de rode tsaar van Simon Sebag Montefiore aanbevelen. Historicisme ontmenselijkt de mens en dat maakt het een gevaarlijke manier van denken. Die ontmenselijking maakt dat totalitarisme op de loer ligt.

Tot zover het historicisme. In een volgend deel nog een andere belangrijke stroming in de geschiedenis van het bestuderen van de geschiedenis.


[1] Karl Popper, The poverty of historicism, pagina 8

[2] Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden, pagina 35

[3] De eerste wet van Newton: Als er geen resulterende kracht op een voorwerp inwerkt, kan er geen snelheidsverandering van dat voorwerp optreden. De snelheid zal dus onveranderd blijven: zowel grootte als richting van de snelheid blijven constant. Het voorwerp staat stil of beweegt zich met constante snelheid in een bepaalde richting.

De tweede wet van Newton: een voorwerp in rust zal in beweging gebracht worden als er een kracht op werkt en een voorwerp in beweging zal versnellen, vertragen of van richting veranderen als er een resulterende kracht op werkt.

De derde wet van Newton: Deze wet stelt dat krachten nooit alleen voorkomen, maar steeds in paren (actie en reactie). Hoewel {\displaystyle {\vec {F}}_{\text{actie}}} de actiekracht en  de reactiekracht{\displaystyle {\vec {F}}_{\text{reactie}}} tegengesteld gericht en even groot zijn, heffen zij elkaar niet op, omdat zij op verschillende voorwerpen werken.

Even naar Newtons appel: geen God maar de zwaartekracht veroorzaakte het vallen van de appel: die valt omdat de zwaartekracht sterker is dan de kracht waarmee het steeltje aan de tak vast zit. Daardoor breekt het steeltje en valt de appel naar beneden (actie). Tegelijkertijd zwiept het takje naar boven (de reactie).

[4] Adam Smith, De welvaart van landen, pagina 67

[5] Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden pagina 17 (voorwoord bij de eerste druk)

[6] Idem, pagina 208

[7] Letterlijk de leer van de laatste dingen. Dergelijk denken komt in alle moderne maar ook pre-moderne religies voor. Hans Achterhuis besteed er in zijn Geloof in Geweld een heel hoofdstuk aan.

[8] Hans Achterhuis, Geloof in Geweld, pagina 287

[9] Idem, pagina 311

Utopia en Dystopia

“Het wordt hoog tijd dat we de wereld gaan veranderen. Daarbij helpt het niet om een nieuwe ‘complot God’ in het leven te roepen en de strijd aan te gaan met die God of in andere woorden ‘de elite’. Dat is als een Don Quichot strijden tegen windmolens, tegen een imaginair construct. Die verandering begint ermee dat we ons realiseren dat het dominante denken ideologisch getint is.” Schreef ik in mijn vorige Prikker. De wereld veranderen door je te realiseren dat er buiten de ideologische bril waarmee je kijkt een hele wereld ligt. En de extreem dominante bril waarmee nu en de afgelopen dertig jaar naar de wereld wordt gekeken is een neoliberale. Hoe kon het dat we onszelf indoctrineerden met die neoliberale bril?

Utopia, De Aarde, Dromen, Teken
bron: Pixabay

Een goede vraag. Goed omdat het antwoord laat zien hoe een bepaalde manier van denken dominant kan worden. Als je weet hoe dat kan gebeuren, dan geeft dat aanknopingspunten om dergelijke processen te herkennen en herkennen is een eerste stap in het voorkomen dat je er slachtoffer van wordt. Net zoals bij een religie schetsten de aanhangers of ‘priesters’ van een ideologie een ideaalplaatje, een utopie. Als je hen ‘volgt’ en handelt naar hun geboden dan ontstaat als vanzelf die ideale wereld. Dan ontstaat de hemel of het ‘arbeidersparadijs’ op aarde. Alleen op dat punt ‘op aarde’ verschillen de aanhangers van een ideologie van een religie. Voor de aanhangers van een religie ligt het ideaal in het leven na de dood. Voor joden, christenen en moslims in het paradijs en voor boeddhisten in het gereïncarneerde volgende leven of het leven daarna. Aanhangers van een ideologie situeren hun ideaal in de toekomst. Alleen blijft dat paradijs altijd net buiten bereik. De oorzaak van dat ‘buiten bereik’ blijven wordt altijd veroorzaakt door het ‘niet goed naleven van de voorschriften’.  Zo betoogden de priesters van het neoliberalisme dat de hypotheekcrisis, die overging in een banken-, economische- en een valutacrisis dat dit gebeurde omdat overheden zich teveel bemoeiden met de markten: die waren niet vrij genoeg.

De, om het zo te noemen,  ‘profeet’ van het neoliberalisme is de Oostenrijkse econoom, Friedrich A. Hayek. Hayek zag de vrije markt als een perfect functionerende machine die hij als volgt omschreef: “Als we de ware functie van het prijsmechanisme willen begrijpen, moeten we dit zien als een ( …) mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maanden onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.”  In zijn boek Wat als de markt faalt noemt John Cassidy het ‘Hayeks telecommunicatiesysteem’. Hayeks belangrijkste werk Road to Serfdom uit 1944 is een strijd tegen collectivistisch denken en voor de vrije markt. Hayek gebruikt de Sovjet Unie en Hitler-Duitsland om aan te tonen dat collectivisme tot slavernij leidt maar schreef het boek om de politiek in Groot Brittannië te beïnvloeden omdat ook dit land al ver op weg was richting collectivisme.

Tot Hayeks frustratie werd hij in zijn tijd, de jaren dertig tot en met midden jaren zeventig van de vorige eeuw, overvleugeld door het denken van Keynes. Hayek was een wat obscure denker aan de zijlijn van de wetenschappelijk wereld. Hij werd qua invloed en populariteit overvleugeld door tijdgenoot John Maynard Keynes. Keynes was de gevierde econoom die ‘het medicijn’ had gevonden voor het overwinnen van de crisis in de jaren dertig en de mede-architect van de naoorlogse wereld. Al die lof voor Keynes was enigszins overdreven omdat de Tweede Wereldoorlog en de erop volgende wederopbouw een heel belangrijke rol speelde in het ‘oplossen van die crisis’. Keynes pleitte voor overheidsingrijpen in de economie, voor beteugeling en regulering van de markt. Hayek zag dat anders, maar door de economische successen in de eerste dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij geen poot aan de grond. Die successen werden toegeschreven aan het keynesiaanse economische beleid. In 1950 verruilde hij zijn plek aan de London School of Economics voor de betrekking aan de Universiteit van Chicago.

Een tweede belangrijke persoon in de verspreiding van het neoliberale denken is Ayn Rand. Rand werd geboren in 1905, in wat nu weer Sint Petersburg heet, als Anna Rosenbaum. Het gezin Rosenbaum vluchtte in 1917 voor de revolutie naar de Verenigde Staten. Rand staat aan de basis van het objectivisme, een stroming die, zoals Wikipedia het goed omschrijft: “de mens (ziet) als een heroïsch wezen, met zijn eigen geluk als zijn hoogste ethische doel, productieve prestatie als zijn nobelste activiteit en de rede als zijn enige leidraad.”  De naam die Rand haar denken gaf, het objectivisme, is daar een mooi voorbeeld van. Dit denken is natuurlijk net zo subjectief als alle andere denkrichtingen.  Precies het tegengestelde van het collectivistische denken waarvoor ze uit Rusland vluchtte. Daar hebben we waarschijnlijk ook meteen haar belangrijkste drijfveer gevonden. Zoals ik in mijn vorige Prikker al vertelde, wordt er gebruik gemaakt van verhullende taal. Rand werd dan ook een belangrijke figuur in de anticommunistische strijd in de Verenigde Staten en die woede hevig in de na-oorlogse jaren. Bij het verkopen van een ideologie kan een goed verhaal wonderen doen en daar zorgde Rand voor. Voor wie er een beeld bij wil hebben, lees haar roman Atlas Shrugged. Met goede argumenten betoogt Hans Achterhuis dat dit boek de utopie van het neoliberalisme is. In een prachtig verhaal wordt die ideale wereld afgezet tegen een instortende buitenwereld. In die ideale wereld heerst absolute vrijheid en wordt alles via vrije transacties geregeld. Een invloedrijk boek omdat het na de bijbel en wellicht Mao’s rode boekje, het meest verkochte boek in de wereld is. Waarbij de vergelijking met Mao mank gaat omdat daarbij geen sprake is van vrije keuze.

Daar waar Hayek wat aan de zijlijn van de het leven stond, stond Rand er midden in. Rond Rand verkeerde een groep van bijna idolate bewonderaars. Daarbij enkele personen die een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van het neoliberale denken en de neoliberale beleidsontwikkeling. Zo behoorde de nobelprijs winnende econoom en neoliberaal Milton Friedman tot haar kringen. Friedman was, zo ongeveer vanaf zijn studietijd in de jaren dertig verbonden aan de universiteit van Chicago en was een van de ‘Chicago Boys’. Via Friedman beïnvloedde het denken van Hayek de groep rond Rand en werd zijn werk bekend. In Chicago verzamelde Friedman gelijkgestemden om zich heen en die gelijkgestemden wisten steeds invloedrijkere plekken in de Amerikaanse samenleving te bereiken. Een andere protegé van Rand was Alan Greenspan, van 1987 tot en met 2006 voorzitter van het Amerikaanse systeem van centrale banken de Federal Reserve System en daarmee in die periode op economisch gebied zo ongeveer de machtigste man van de wereld. Op hoe hij die macht gebruikte, kom ik in een volgende Prikker terug waarin ik inga op de aannames waarop het neoliberale denken is gebaseerd.

Een eerste kans om de economische zijlijn te verlaten kregen de ‘Chicago boys’ in 1973 in Chili. Toen werd de in 1970 gekozen president Allende via een militaire staatsgreep afgezet. Allende werd zeer tegen de zin van de Amerikaanse president Nixon gekozen. Dit ondanks Amerikaanse steun voor de tegenstander van Allende en zelfs pogingen om na de verkiezingen te voorkomen dat Allende zou worden beëdigd tot president. In die staatsgreep speelde de Amerikaanse CIA een belangrijke rol. Na de coup werden Friedman en zijn ‘Chicago boys’ gevraagd om de Chileense economie weer aan de praat te krijgen. Chili werd een militaire dictatuur met extreem liberaal (neoliberaal) beleid. Het eerste neoliberale experiment leek succesvol. De economie herstelde zich zeer snel en dat schreef Friedman op zijn conto en noemde dit ‘het wonder van Chili’. Maar zoals Geertje Dekkers schrijft: “De groei bleek deels een bubble en toen het tij begin jaren tachtig tegenzat, kwam het land in grote problemen. De Chileense crisis van 1982 vertoonde opmerkelijke overeenkomsten met de mondiale van 2008. Ook toen al moesten banken die te veel risico’s hadden genomen door de overheid worden gestut. Dat betekent het einde van het extreme neoliberalisme in Chili.” Alleen stond Chili toen niet meer in de belangstelling van de wereld, Dus die crisis en de oorzaken ervan, gingen bijna ongemerkt aan ons voorbij.

Friedman zag in de problemen in Chili geen aanleiding om zijn denken te veranderen. En waarom zou hij ook, niemand keek meer naar Chili en tussen 1973 en 1982 had zijn neoliberale denken enorm aan populariteit gewonnen. ‘Les Trente Glorieuses’ zoals de Franse de periode van economische voorspoed tussen 1945 en 1973 noemden, waren piepend en krakend tot stilstand gekomen. Keynes bleek toch niet de perpetuum-mobile -pil voor eeuwige economische voorspoed te hebben ontwikkeld en de zaak was vastgelopen in wat economen ‘stagflatie’ noemen. Een samentrekking van stagnatie die zich kenmerkt door stagnerende economische groei, hoge inflatie en hoge werkloosheid. Groot Brittannië was het eerste land dat hieraan ten prooi viel. Het Keynesiaanse denken, het economische denken van Keynes en zijn navolgers, leek hier geen oplossing voor te hebben. Friedman had die wel: het neoliberalisme.

Met het succes in Chili in zijn achterzak kreeg hij in de jaren zeventig steeds meer invloed en met de verkiezing in 1979 van Margaret Thatcher tot premier van Groot Brittannië had hij een flinke voet tussen de deur in het westen. Thatcher schoeide haar economische beleid op neoliberale leest en bond de strijd aan met hetzelfde collectivisme waarvoor Hayek in zijn Road to Serfdom waarschuwde. De vakbonden waren de belangrijkste collectieve macht en hadden een zeer grote en misschien wel een te grote invloed op de politiek in bedrijven en het land. Die invloed had ertoe geleid dat zeer veel bedrijfstakken genationaliseerd waren. Dat hieraan iets moest gebeuren was duidelijk en de neoliberalen boden een oplossing: privatiseren. Maar daarvoor moest eerst de macht van de collectieven en dus vooral de vakbonden worden gebroken. Thatcher toonde zich een goede leerling van Hayek en deed precies dat wat Hayek adviseerde en ging de strijd aan met de machtige vakbonden. Bonden die ervoor hadden gezorgd dat de staat eigenaar was van vele bedrijfstakken, onder andere de kolenmijnen.  Dat lukte na een lange strijd uiteindelijk in 1985 toen de macht van de sterkste vakbond, de National Union of Miners van Arthur Scargill werd gebroken. Voor wie een goed beeld wil hebben van die strijd, kijk de film Billy Elliot. Thatcher gaf trouwens de beste samenvatting van het neoliberale denken toen ze de woorden: “there’s no such thing as society’” uitsprak. Na het breken van de vakbonden kon ze beginnen met de grote privatiseringsoperatie. Spoorwegen, spoorbedrijven, busbedrijven, de post, energiebedrijven, het telefoonverkeer, alles werd geprivatiseerd door Thatcher en haar opvolgers. Het enige wat men in Groot Brittannië tot nu toe niet geprivatiseerd kreeg, is de National Heath Service, de publieke ziekenhuizen. Of die opvolgers nu tot haar Conservatives of tot Labour behoorden, de neoliberale aanpak bleef gehandhaafd. Net als de PvdA in Nederland onder Wim Kok, schudde Labour onder Tony Blair haar sociaaldemocratische veren af en hulde zich in nieuwe die hij ook ‘the Third Way’ noemde maar het was gewoon een setje ‘neoliberale veren’.

Met Thatcher kregen de neoliberalen een voet tussen de deur in de westerse democratische landen en konden ze, als goede ‘Jehova’s getuigen’ hun ‘wachttoren’ naar binnen schuiven. De deur werd volledig ingetrapt met de verkiezing van Ronald Reagan tot president van de Verenigde Staten in november 1980. Dat betekende dat de grootste economie en supermacht van de wereld de neoliberale weg op ging. Nu waren er in de Verenigde Staten minder collectieven te breken en minder zaken te privatiseren. Daarom richtte Reagan zijn pijlen op twee andere ‘collectieven’. Als eerste een binnenlands ‘collectief’ dat we overheid noemen. In zijn inaugurale rede maakte hij dat meteen duidelijk met de woorden: “government is not the solution to our problem, government is the problem.” Het tweede ‘collectief’ was de andere supermacht, de Sovjet Unie. Om het eerste collectief, de eigen overheid, aan te pakken werden de belastingen, vooral voor de topinkomens, fors verlaagd. Hierdoor had de overheid minder geld om alle taken uit te voeren. Om het tweede collectief aan te pakken, werd er flink geïnvesteerd in het leger en de ontwikkeling van nieuwe wapens. Nieuwe wapens zoals een ruimteschild om vijandelijke raketten uit de lucht te halen voordat ze de VS zouden bereiken: het Strategic Defence Initiative in de volksmond ook wel Star Wars genoemd.

Minder inkomsten en meer uitgaven, dat moest knellen en dat deed het. Daarom werd er in eigen land bezuinigd op de toch al vrij karige sociale voorzieningen maar vooral werd er geld geleend waardoor de overheidsschuld opliep en de mensen  aan de onderkant van de sociale ladder in de problemen kwamen. Volgens het neoliberale denken zou dat allemaal een tijdelijk probleem zijn omdat de lagere belasting tot meer economische activiteit zou leiden en die groeiende economie zou ondanks de lagere belasting tarieven toch meer overheidsinkomsten opleveren. Ook de achteruitgang aan de onderkant van de samenleving zou van tijdelijke aard zijn. De bovenkant zou het geld dat ze via die belastingverlaging overhielden immers uitgeven en dat zou leiden tot banen waarvan de onderkant zou profiteren, trickle down economics noemden ze dit. Alleen laat de geschiedenis zien, lees Piketty’s Kapitaal in de eenentwintigste Eeuw, dat geld het enige is waarvoor de zwaartekracht niet geldt. Als je er niets aan doet dan stroomt geld naar geld of om het termen van mijn moeder te zeggen: ‘d’n duuvel schiet altied op de groetste haup.’ Maar het gaat me nu niet over de ‘mankementen’ in het neoliberale denken, daar kom ik, zoals gezegd in een volgende Prikker op terug. Het gaat mij nu om de manier waarop het neoliberalisme dominant werd en wat we daarvan kunnen leren.

Bij dat dominant worden is er nog een gebeurtenis die we moeten noemen en dat is de val van de Berlijnse muur en de erop volgende instorting van de Sovjet Unie. De neoliberalen zagen het als een overwinning van hun denken en als het einde van de geschiedenis van de ideologische strijd omdat nu de hele wereld zou toegroeien naar de neutrale ideologievrije liberale vrijemarkt samenleving.  Dit was de strekking van het boek van Francis Fukuyama uit 1992 The End of History and the Last Man. Bij het ‘opbouwen’ van de ingestorte Oost-Europese en de Russische economie werd weer een beroep gedaan op het neoliberale denken dat inmiddels ook het beleid van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank bepaalde. Beide instituten speelden een rol in die wederopbouw. Die wederopbouw bestond eruit dat alle bedrijven werden geprivatiseerd. Geprivatiseerd door de burgers vouchers te geven die ze konden inruilen voor aandelen in bedrijven. Omdat voor het overgrote deel van de Russen de volgende maaltijd een probleem was, ‘verkochten’ ze hun vouchers aan het slimmere deel van de oude bureaucraten. Die kregen zo de bedrijven en grondstoffen voor een habbekrats in hun bezit en werden de oligarchen.

Tot zover in grote stappen de manier waarop het neoliberalisme de dominante ideologie werd. Zo dominant zelfs dat velen het niet meer als een ideologie herkenden. Terug naar de vraag die ik stelde in de eerste alinea hoe ging dat indoctrineren in zijn werk? In mijn vorige Prikker schreef ik dat het niet: “helpt (…)  om een nieuwe ‘complot God’ in het leven te roepen en de strijd aan te gaan met die God of in andere woorden ‘de elite’. Dat is als een Don Quichot strijden tegen windmolens, tegen een imaginair construct.” Als we iets kunnen leren van de neoliberale opgang, dan is het dat je beter molenaar kunt worden als je molens wilt ‘bevechten’. Dat is wat Hayek en Friedman deden in Chicago. Ze begonnen een ‘molenaarsopleiding’ en begeleidden hun ‘leerlingen’ naar interessante molens. Via de ‘molenaarsopleiding’ konden ze hun denken verspreiden en werken aan de verdere wetenschappelijke onderbouwing. Door hun netwerk te gebruiken en de leerlingen te helpen aan interessante plekken, kon de boodschap worden verspreid naar mensen op plekken die zicht hebben op macht. Als tweede, of eigenlijke eerste iets is dat je die ‘molenaars’ met een goed en positief verhaal op pad stuurt. Rand zorgde voor dat verhaal en in dat verhaal stond individuele vrijheid centraal en zeg nu zelf, wie is er tegen vrijheid? Als derde helpt het in de verkoop van je verhaal als je woorden gebruikt die op neutraliteit duiden. Woorden als ‘normaal’, ’zakelijk’, ‘praktisch’ en ‘realistisch’. Dergelijke woorden zetten je ‘tegenstrever’ op een achterstand.

“Filosofen hebben altijd geprobeerd de wereld te interpreteren, het wordt de hoogste tijd dat ze nu eens de wereld gaan veranderen,” zo hield Karl Marx zijn collega filosofen voor. De neoliberalen namen deze suggestie ter harte en ze gingen aan de slag met het veranderen van de wereld maar wel in een heel andere richting dan Marx voor ogen stond. Hierbij benutten ze hun sociaalwetenschappelijke positie als platform voor maatschappelijke actie. Maatschappelijke actie die door de wetenschappelijke pretentie een zweem van ‘waarheid’ of beter gezegd ‘zekerheid’ suggereert die juist niet eigen is aan de wetenschap. Sociaalwetenschappelijke kennis is per definitie onzeker. Onzeker omdat die kennis de houding en het gedrag van het studieobject, de mens, beïnvloedt. Onzeker omdat een wetenschappelijke theorie een hypothese is die, om met Karl Popper te spreken, om falsificatie vraagt en niet om bevestiging. Kenmerk van ideologisch gedreven wetenschappers is echter dat zij naar bevestiging van hun eigen gelijk zoeken.

Wellicht gaat er nu een belletje van herkenning rinkelen. In het huidige krachtenveld in Nederland zijn in ieder geval twee van dergelijk actiegedreven wetenschappelijke clusters te ontdekken. Als eerste een cluster rond Paul Cliteur en Afshin Ellian aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Leiden. Een cluster dat een conservatief, nationalistische agenda nastreeft. Als tweede het ‘intersectionele cluster’ op en rond de Universiteit van Amsterdam waaraan ik deze zomer een Prikker weidde. Een cluster van gelijkgezinden dat anderen opleidt in hun ideologie. Een ideologie die met een ronkend verhaal wordt verkocht en bij dat verkopen speelt het gebruik van woorden een belangrijke rol. Opleidt om de wereld naar hun ideologie of blauwdruk vorm te geven. Aldus werkend aan een ideologische utopie is de kans groot dat we in een dystopie belanden.

Tomorrow is only a day away

Tijdens een wandeling met mijn dochter zag ik een spreuk op een bedrijf. “Let’s shape tomorrow today” stond er. Een bijzondere spreuk. Als het verhaal van de film The Day After Tommorow maar geen werkelijkheid wordt. Dan boetseer je vandaag een fantastisch morgen dat overmorgen vergaat. Dan liever de Bond film Tomorrow never dies. Immers Tomorrow you’re always a day away zoals het personage Annie in de gelijknamige film zingt. En omdat ‘tomorrow’ altijd ‘a day away’ is, klopt het inderdaad dat ‘tomorrow never dies’. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat die ramp van ‘the day after tomorrow’ niet ook om de hoek kan liggen. Ik neem aan dat het bedrijf met tomorrow niet de dag van morgen bedoelt, maar het gebruikt als aanduiding voor de toekomst. Wat wil het bedrijf hiermee zeggen?

Eigen foto

Dat tomorrow today wordt gevormd is een enorme open deur. Nu zijn dergelijke marketing spreuken meestal open deuren. Wie kan zich “Let’s make things better’ nog herinneren? Vandaag werken aan de toekomst dat doet toch iedereen. Ik heb nog nooit iemand aan het verleden zien werken. Nu klinkt dat wellicht vreemd uit de mond van een historicus. Toch is het niet zo vreemd. Historici bestuderen het verleden en dat doen ze niet om een nieuw verleden te bouwen of vorm te geven maar om de kennis van het verleden in de toekomst te vergroten. Ze bestuderen het verleden om erachter te komen hoe het ‘is geweest’ om Leopold von Ranke aan te halen. Om het denken en handelen van onze voorvaderen te her-denken zoals de geschiedfilosoof R.G. Collingwood het noemde. Her-denken is daarbij iets anders dan herdenken. Herdenken is gedenken, her-denken is je proberen te verplaatsen in die voorvaderen en proberen te denken wat zij dachten. Daarom is alle geschiedenis volgens Collingwood, geschiedenis van het denken. Beschrijven ‘hoe het geweest is’ en her-denken veranderen het verleden niet, ze veranderen alleen onze kijk op het verleden.

Toch lijken er tegenwoordig mensen en groepen die vandaag het verleden opnieuw willen vormgeven voor morgen. Zo zijn er mensen, zoals de leider van het Forum voor democratie Baudet, die ‘voorwaarts naar het verleden’ willen. Voor Baudet ligt de toekomst ergens tussen de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. Terug naar de: “bourgeois society, bourgeois traditions, the bourgeois way of life of ordinary people.” Ze zingen de Beatles na: “Yesterday, all my troubles seemed so far away. Now it looks as though they’re here to stay. Oh, I believe in yesterday.” Dat de ‘ordinary people’ in die tijd geen bourgeois manier van leven’ hadden, lijkt Baudet te vergeten. Voor het gros van de ‘ordinary people’ was het leven in die tijd kort, hard en bruut en hun levensomstandigheden waren verre van ideaal.

Aan de andere kant van het spectrum vind je groepen die iets anders met het verleden willen. Die willen de geschiedenis niet her-denken maar her-schrijven en liever nog her-beleven. Niet her-beleven niet in de vorm van re-enactment, het strikt naspelen of uitbeelden ervan op een manier die de goedkering van Ranke zou dragen en die zou kunnen bijdragen aan Collingwoods her-denken. Nee, her-beleven door het verleden en vooral de actoren uit vroeger tijden hun tijd te laten her-denken met de opvattingen van nu. Dit om die voorvaderen ervan te doordringen dat ze toch echt fout bezig waren en niet zomaar fout, nee goed fout. Zij zeggen: ‘Let’s shape tomorrow today by remaking yesterday’. Zij weigeren het historisch perspectief te zien.               

Bij het vormgeven van ‘tomorrow’ moeten we het ‘today’ doen met twee dingen. Aan de ene kant onze kijk op ‘tomorrow’, de toekomst en bij die kijk op de toekomst moeten we het verleden niet als voorbeeld nemen, zo betoogt Popper met goede argumenten in zijn De open samenleving en haar vijanden. Aan de andere kant onze ervaringen van ‘yesterday’, ons verleden. Maar daar hebben we alleen wat aan als we bij het her-denken uitgaan van hoe het werkelijk is geweest. Hiervan zijn op onverwachte plekken voorbeelden te vinden. Neem bijvoorbeeld de muziek. Daarbij moeten we ons niet laten leiden door de waan van ‘today’. De band The Pogues geeft in enkele van hun liedjes goede voorbeelden. Neem hun songs Navigator en The band Played Walzing Mathilda.

De geschiedenis van ‘de Oost’

Volgens Paroollezer Jeroom Remmers zou de gemeente Amsterdam ieder jaar een deel van haar inkomsten uit de toeristenbelasting moeten overmaken naar Indonesië. “Zo zou Amsterdam na honderden jaren ook weer eindelijk iets teruggeven aan de arme bevolking van Indonesië.” Nu mag de gemeente Amsterdam met haar geld doen wat ze wil en als een meerderheid van de Amsterdamse gemeenteraad het idee van Remmers steunt, dan staat niets de overdracht van geld in de weg. Toch knelt er iets.

Bestand:KaartSoembaIndonesie.jpg
Bron: Wikipedia

Uitspraken als die van Remmers hoor je vaker. Ze doen mij altijd terugdenken aan mijn colleges filosofie van de geschiedenis. Van die colleges zijn mij drie namen in het bijzonder bijgebleven. Als eerste Karl Popper, over wie ik al vaker schreef. Popper verzette zich tegen het historicisme. Een tweede naam is R.G. Collingwood. Volgens Collingwood is alle geschiedenis, geschiedenis van het denken. Want om erachter te komen ‘hoe het is geweest’ moet een historicus proberen te ‘her- denken’ wat de mensen dachten ten tijde van de gebeurtenis. Daarvoor moet je je huidige kennis, normen, waarden en opvattingen opzij zetten. Bij het vellen van een oordeel over Columbus of Marx, moeten we de genocide op de oorspronkelijke bewoners van de Amerika’s vergeten. Bij het beoordelen van Marx, moeten we Stalin en Mao buiten beschouwing laten. We moeten hun denken en handelen ‘her-denken’ in hun tijd, niet in de onze. De laatste naam die me is bijgebleven is die van de Duitser Leopold von Ranke, de ‘vader’ van de moderne geschiedenis. Volgens Ranke moeten we de geschiedenis bestuderen om te weten te komen ‘hoe het eigenlijk geweest is.’ We moeten het feitelijk houden. “Zo’n 300 jaar hebben Nederlanders het land bezet en Amsterdammers hebben daarvan het meest geprofiteerd,” schrijft Remmers en daar knelt het. Het knelt met twee van de drie: met Ranke en met Collingwood.

Eerst Ranke. Toen de drie handelsschepen Mauritius, Hollandia en de Amsterdam in 1595 samen met het kleine jacht Duyfken vanaf Texel naar Azië vertrokken, bestond het land ‘Indonesië’ niet, Nederland trouwens ook nog niet. De republiek Indonesië bestaat in haar huidige vorm pas sinds 1950. Toen Soekarno de Verenigde Staten van Indonesië ophief en de andere zes republieken bij zijn ‘republiek Indonesia’ voegde. Nederland ontstond pas na de acceptatie in 1839 van de Belgische opstand van 1830. Die opstand maakte een einde aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dat in 1814 tijdens het congres van Wenen werd ‘opgericht’. Hoe kun je uit een nog niet bestaand land vertrekken om een nog niet bestaand land te bezetten?

Het knelt met Collingwood. De schepen vertrokken niet om gebieden te bezetten maar om handel te drijven. Een paar jaar later, in 1602, werd de Vereenigde Oostindische Compagnie opgericht en zij kreeg van de Republiek der Zeven verenigde Provinciën het Nederlandse monopolie op de handel met ‘de Oost’. Dat wil niet zeggen dat ze het monopolie hadden op de handel met ‘de Oost’. Nee, er waren, om in scheepvaarttermen te blijven, veel kapers op de kust, onder andere Franse, Engelse en Portugese handelaren die met steun van hun respectievelijke overheid hetzelfde wilden bereiken. De VOC was een eeuw lang echter de meest succesvolle. Dat succes bestond uit een reeks forten op strategische punten en een sterke vloot. Bezet werd er, afgezien van die forten en hun directe omgeving, niet zoveel. Daarvoor ontbrak de mankracht maar vooral het geld. Het bezetten van grote gebieden is een kostbare aangelegenheid en waarom zou je dat geld eraan besteden als je vloot de concurrenten buiten de deur kon houden en heersers in de gebieden in de Oost in het gareel kon houden waardoor ze de VOC een monopolie op de handel met hun gebied gaven. Handel waar die inlandse vorsten stevig aan verdienden en die hun machtspositie ten opzichte van hun concurrenten konden versterken.

Het echt ‘bezetten’ van de eilanden, en daarmee komen we weer bij Ranke,  werd pas een thema vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Nou ja echt bezetten? “Al was de Nederlandse overheid er in de loop van de negentiende eeuw toe overgegaan om zijn rechten op de meeste eilanden zoals Borneo, Celebes, Sumatra en Bali, ook door middel van militaire expedities te bevestigen, van een werkelijke occupatie van deze gebieden was geen sprake,” zo schrijft historicus Kossmann in zijn De Lage Landen 1780/1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel I 1780-1914. Werkelijk bezetten bleek, zo maakten de perikelen in Ajeh duidelijk, heel kostbaar en weinig succesrijk. In het grootste deel van de archipel zag men de eerste Nederlander pas eind negentiende eeuw. Op sommige eilanden pas in het begin van de twintigste eeuw en dan zien we nog maar even af van het ‘Nederlandse’ deel van Nieuw Guinea, waarvan de Nederlanders om het cru te formuleren zo ongeveer alleen de kustlijn kenden.  

Veel succesvoller in het bereiken en beïnvloeden van de bewoners van de eilanden waren de missionarissen. Het bijzondere is dat met het succes van die missionarissen ook het zaad voor de dekolonisatie en het ontstaan van het land Indonesië werd gelegd. Met die missionarissen kwam ook het onderwijs en met het onderwijs de westerse ideeën zoals socialisme, communisme en nationalisme. Ideeën waarmee men de Europeaan met zijn eigen woorden kon bestrijden. Om terug te komen op de uitspraak van Remmers. De ondernemende activiteiten van de zestiende en zeventiende eeuwse Amsterdammer stonden aan de wieg van het land Indonesië. Maar als de ‘Amsterdammers’ het niet hadden gedaan, dan hadden de Engelsen of Portugezen het wel gedaan.

‘Leeuwenkoning Baudet’

Boreale wereld, uilen van Minerva die weer vliegen, masochistische ketterij, het kwam allemaal voorbij in de speech van Forum voor Democratie-leider Thierry Baudet. Een speech vol beeldspraak en een verlangen naar een verleden. Maar welk verleden? Hierover schreef ik al eens een artikel. Na het lezen van die speech moest ik denken aan de filosoof Karl Popper. In het tiende hoofdstuk van zijn bekende werk De open samenleving en haar vijanden typeert hij dit streven in één pakkende zin. Op die zin moeten jullie nog even wachten. Eerst wat meer over Popper en het boek. 

Eigen foto

Popper werd in 1902 in Wenen geboren en studeerde er in de jaren twintig filosofie. In 1937 emigreerde, of vluchtte, hij naar Nieuw Zeeland omdat hij zich zorgen maakte om het nazisme. Popper is vooral bekend om zijn wetenschapsfilosofie. Hij pleit voor kritisch rationalisme en ontwikkelde het ‘falsificatieprincipe’. Dit komt erop neer dat wetenschappers niet steeds nieuw bewijsmateriaal moeten zoeken om hun theorieën te bevestigen, maar juist moeten proberen de eigen veronderstellingen te ontkrachten. Om Poppers bekende voorbeeld aan te halen. Als je wilt bewijzen dat alle zwanen wit zijn, dan helpt het zoeken naar witte zwanen niet. Al die duizenden witte zwanen die je vindt, maken nog niet dat je kunt zeggen dat alle zwanen wit zijn. Wat wel helpt is het zoeken naar zwarte zwanen. Als je er één vindt, dan weet je zeker dat niet alle zwanen wit zijn. 

Een tweede bijdrage van Popper aan de wetenschap en die is voor deze Prikker van belang, is zijn strijd tegen historicisme. Historicisme is denken dat de geschiedenis zich onwrikbaar en onvermijdelijk via vaste wetten naar een bepaalde eindsituatie ontwikkelt. Door de geschiedenis te bestuderen zou je die wetten kunnen ontdekken en dus kunnen weten hoe de toekomst eruit gaat zien. Die strijd tegen het historicisme staat centraal in De Open Samenleving en haar vijanden. Het boek is een vurig pleidooi voor de liberale democratie voor de open samenleving. 

Even een stukje geschiedenis. De mens heeft millennia lang in kleine groepen geleefd. Popper noemt deze samenlevingsvorm de gesloten tribale samenleving. Het leven in die groepen en ook het denken van onze voorvaderen werd gedomineerd door het steeds terugkeren van het bekende: de jaargetijden die de trek van bepaalde dieren meebrachten. Het leven zoals het wordt weergegeven in het themanummer van de film ‘The Lion King’, een lied met als titel ‘The circle of life’. Toekomst en ontwikkeling zijn in zo’n samenleving niet relevant omdat iedereen een vaste plek en rol heeft en morgen hetzelfde is als vandaag, gisteren en eergisteren. Een plek die aan de kinderen wordt doorgegeven. 

Bron: Public Domain Pictures

Dat werd anders toen onze voorvaderen landbouwer werden en in dorpen en later steden gingen wonen en gingen handelen. Er ontstonden nieuwe manieren om te overleven los van die oude ‘circle of life’ en zo ontwikkelde zich langzaam een lineair tijdsbesef en daarmee een onzekere toekomst. Toevallig of eigenlijk niet toevallig, ontstonden nieuwe verhalen die mensen ‘zekerheid’ over de toekomst bood: godsdiensten die een leven na het leven bood in een hemel, walhalla of reïncarnatie maar ook vormen van historicisme. In bijvoorbeeld het christendom staat de hemel centraal. Als een wat oudere persoon met een katholieke opvoeding de vraag stelt: ‘waartoe zijn wij op aarde?’ Dan is er een redelijke kans dat het antwoord luidt: ‘om god te dienen en daardoor in de hemel te komen.’ Met de Verlichting werd god eerst ter discussie gesteld en later werd hij afgeschaft. Maar geen nood, historicisme biedt een oplossing in de vorm van een soort religie voor atheïsten. Een manier van denken die zin moet geven aan het leven.

Terug naar het heden. In zijn speech zegt Baudet: “En zo staan we hier, vanavond, te elfder ure, letterlijk, te midden van de brokstukken van wat ooit de grootste en mooiste beschaving was die de wereld ooit heeft gekend. Een beschaving die alle uithoeken…’ De grootste en mooiste beschaving, dus, die de wereld ooit heeft gekend. Een beschaving die alle uithoeken van de wereld bestreek.”  Als er ooit in de geschiedenis van het Westen een moment was dat deze woorden de werkelijkheid beschreven dan was het op het moment dat Popper het boek schreef. Een tijd dat die liberale democratie er heel slecht voor stond namelijk de beginjaren van Tweede Wereldoorlog. Totalitaire regimes waren aan de winnende hand: Duitsland heerste over bijna het gehele Europese continent en Japan heerste in Azië. Je kunt het boek zien als Poppers bijdrage aan de oorlog.

De liberale democratie werd in die tijd bedreigd door zowel het totalitaire nazisme als het totalitaire communisme. Beide stromingen, aldus Popper, zijn voorbeelden van historicisme, stromingen waarbij het heden geen op zichzelf staande waarde heeft. De enige waarde van het heden is de ‘bijdrage’ die het levert aan het bereiken van die ‘eindtijd’. Omdat het heden op zichzelf geen waarde heeft, heeft een mensenleven ook geen waarde. Als die glorieuze toekomst naderbij komt door het doden of onderdrukken van miljoenen mensen, dan moet dat maar.  

Poppers bijdrage in de strijdt voor de liberale democratie richt zich tegen de geestelijke vaders van het totalitarisme. Popper, in de inleiding bij de eerste druk: “Als er in dit boek harde woorden vallen over sommige van de grootste geestelijke leiders van de mensheid, is dat niet om hen te kleineren. Ik doe dat omdat ik ervan overtuigd ben dat wij – wil onze samenleving overleven – moeten breken met de gewoonte om de groten der aarde te vereren. De groten der aarde kunnen ook fouten maken en zoals ik in dit boek heb willen aantonen, hebben sommige van de grootste leiders in het verleden de niet-aflatende aanval op vrijheid en rede gesteund.”

Het communisme is gebaseerd op het denken van een van die ‘grootste geestelijke leiders’ namelijk Karl Marx. Die op zijn beurt weer sterk was beïnvloed door het werk van een andere ‘grote geestelijke leider’ Hegel. Marx dacht dat hij de wet achter de geschiedenis had ontrafeld. Die geschiedenis moest onherroepelijk leiden tot het ‘arbeidersparadijs’. In het tweede deel van De open samenleving en haar vijanden toont Popper aan dat de ‘wetmatigheid van Marx niets meer is dan ‘orakelfilosofie’ die in extremis leidt tot totalitarisme. Een staatsvorm, die de Van Dale omschrijft als: “dictatuur waarbij alle krachten van één punt uit op één doel worden gericht.”

Beeld Plato. Bron: Wikimedia Commons

Voor de interpretatie van de speech van Baudet en het denken erachter, is het eerste deel van De open samenleving en haar vijanden van belang. In dat eerste deel strijdt Popper tegen de oude filosoof Plato en zijn denken. Plato staat mede aan de basis van de westerse filosofie. Daar waar het historicisme van Marx toewerkt naar een ‘hoogtepunt’ in de toekomst, lag voor Plato, net als voor Baudet nu, het hoogte punt in het verleden. Plato leefde juist in een tijd dat die tribale samenleving verloren ging en hij betreurde dat. Popper: “De ineenstorting van het tribalisme van de Griekse gesloten samenleving, kan worden teruggevoerd tot de tijd dat de bevolkingsgroei zich ging doen gevoelen onder de leden van de heersende klasse der landeigenaren. Dat betekende het einde van het ‘organische’ tribalisme, want er ontstonden sociale spanningen in de gesloten samenleving van de heersende klasse.” Die spanningen probeerden de Grieken op te lossen door het stichten van dochtersteden. Maar, zo schrijft Popper: “Het leidde zelfs tot nieuwe gevarenzones overal waar culturele contacten tot stand kwamen. Die contacten leidden op hun beurt tot wat wellicht het grootste gevaar voor de gesloten samenleving vormde – handel en de opkomst van een nieuwe klasse die zich aan handel en zeevaart wijdde.” 

De twee machtigste Griekse steden reageerden op een verschillende manier op de sociale spanningen die dit in hun samenleving veroorzaakte. In Athene leidde dit tot een interne strijd tussen het oude en het nieuwe. Een strijd waar meestentijds de aanhangers van het nieuwe, de openere samenleving, de boventoon voerden. Die openere samenleving kreeg de vorm van de democratie. Die openere samenleving bood ruimte aan vrije denkers en stond zo aan de wieg van de filosofie en daarmee ook de wetenschap.

Concurrent Sparta niet, Sparta hield vast aan het oude en probeerde zo de ontwikkeling stop te zetten. Plato’s voorkeur ging uit naar het Spartaanse model en het behouden van de gesloten tribale samenleving. Plato wilde het liefste terug naar vroeger. Naar een strak geordende samenleving waar iedereen een vaste plek inneemt onder leiding van een filosoofkoning. Een ontwikkelingsrichting en rol die Baudet in zijn speech ook lijkt te schetsen: “Want wij zijn de partij van de wedergeboorte. Wij zijn de partij van de Renaissance. En dat is wat wij willen bewerkstelligen. En het is nooit urgenter geweest dan nu om dat te bewerkstelligen. Het is nooit noodzakelijker geweest dan nu dat mensen van goede wil de handen inéén slaan. Om de banden met onze tradities te herstellen. Om onze kracht te hervinden en nieuwe kruisbestuivingen tot stand te brengen. Om al het goede dat we in de wereld kunnen vinden te verbinden met onze oude wortels en zo het land weer te laten bloeien.” Terug naar vroeger, maar welk vroeger?

De overgang van gesloten tribale naar de open samenleving is volgens Popper: “een van de meest verstrekkende revoluties die de mensheid heeft gekend.” Een revolutie die onbehagen met zich meebracht. Onbehagen dat Popper ‘de druk van de beschaving’ noemt. En: “Die druk wordt ook tegenwoordig nog gevoeld. Vooral in tijden van sociale verandering.” Die druk wordt veroorzaakt door: “de inspanningen die het leven in een open en deels abstracte samenleving van ons vergt – door ons streven ons rationeel te gedragen, althans enkele van onze emotionele sociale behoeften niet te bevredigen, voor onszelf te zorgen en verantwoordelijkheden op ons te nemen.” Die druk moeten we: “aanvaarden als de prijs die we moeten betalen voor ons menszijn.” Plato en in zijn spoor Baudet, lijken die prijs niet te willen betalen. Zij willen terug naar het verleden. Zij willen terug naar een gesloten samenleving.

Bij de Griekse tijdgenoten van Plato, uitte zich dat verlangen om terug te gaan naar vroeger in haat tegen het Atheense imperium, de vloot, de havens en de stadsmuren. Door de koloniën en de handelscontacten druppelde de buitenwereld naar binnen in de vorm van handelswaar en kennis van andere volkeren en andere levenswijzen. Heeft een mens eenmaal de geneugten van producten van elders geproefd dan kan hij bijna niet meer zonder. Voor kennis geldt dat nog in sterkere mate. Zit die eenmaal in hoofden, dan gaat ze er niet meer uit. Bekijken we de ideeën van Baudet dan uit zich dat verlangen naar vroeger in de afkeer van de Europese Unie, migratie en klimaatpolitiek. Allemaal voorbeelden van een ‘boze buitenwereld’ die het ‘maagdelijke Nederland’ hebben besmet. 

Terug naar vroeger door Nederland te ‘ontdoen’ van die buitenwereld dat is wat Baudet lijkt te willen. De geschiedenis van Sparta laat zien dat deze weg heilloos is. Het is een onmogelijk streven omdat, zoals ik al schreef, kennis niet weggaat en de geneugten van producten van elders sterker zullen blijken te zijn. In Plato’s tijd was het al vrijwel onmogelijk om contacten met de buitenwereld te beperken en toen waren er nog geen kranten en internet. Terug naar het verleden lukt alleen als we het mobieltje en het internet ‘ontuitvinden’ en als we ieders kennis eraan uit het geheugen kunnen wissen. De enige manier om een beetje in de buurt te komen is de ‘Noord Korea variant’: een land helemaal proberen af te sluiten van de buitenwereld. Dat kan alleen een totalitair regime en daarmee zijn we bij de Poppers belangrijkste conclusie. Historicisme van welk soort ook, leidt in extremis tot totalitarisme. 

Popper typeert Baudets manier van denken in de volgende zin, de zin die ik in de eerste alinea aankondig: “Niet bereid en niet in staat de mensheid langs haar moeilijke weg te leiden naar een onbekende toekomst die zij voor zichzelf moet creëren, trachtten enkele ‘ontwikkelden’ haar naar het verleden te doen terugkeren.” Popper vervolgt: “Niet in staat om nieuwe paden in te slaan, konden zij niets anders doen dan zich opwerpen als leiders van de eeuwige revolte tegen de vrijheid.”  

Pericles in gesprek met de Atheners. Bron: Flickr

Liever dan Plato en Baudets liefde voor de terugkeer naar een ‘Leeuwenkoning samenleving’, stel ik voor om Pericles en zijn beroemde lijkrede centraal te stellen. Woorden van iemand met een open blik, met interesse voor de medemens en vertrouwen in een ongewisse toekomst: “Wij leven als vrije staatsburgers in onze dagelijkse omgang zijn wij zonder argwaan tegen elkander en wij ergeren ons niet aan onze buurman als hij zijn eigen genoegen zoekt. … Wij stellen onze stad open voor iedereen, wij verdrijven nooit een vreemdeling. … Wij zijn vrij om te leven precies zoals we dat willen, en toch zijn we er altijd klaar voor om enig gevaar onder ogen te zien. … Wij hebben de schoonheid lief zonder verkwisting, wij hebben de wijsheid lief zonder weekheid.”


Hulde voor Rutte!?

Toen ik de insteek van premier Rutte hoorde voor de ‘migranten-top’ moest ik denken aan Karl Popper en dan vooral aan het begrip ‘piecemal engenering’, dat hij muntte in zijn boek The Open Society and it’s enemies. In de Nederlandse versie van het boek is dat begrip vertaald met ‘stapsgewijze sociale technologie’. Denken dat zoekt naar oplossingen voor problemen en uitdagingen door deze op zichzelf te bezien. Popper zet piecemal engenering tegenover historicisme. Historicisme is een manier van denken waarbij de toekomst onvermijdelijk is en af is te leiden uit het verleden. Alles wat er gebeurt is een logische stap op weg naar die onvermijdelijke toekomst, naar die ‘perfecte samenleving’. Popper bespreekt twee voorbeelden van dit denken: het marxisme en het platoïsme. Historicisme leidt, zo betoogt Popper tot een onvrije, totalitaire samenleving .

fort

Foto: PxHere

Rutte sprak woorden als ‘praktisch’ en ‘realistisch’ en we moesten geen ‘totaaloplossingen’ verwachten. Stapje voor stapje problemen aanpakken en oplossen. Geen grote verklarende theorie met een blauwdruk voor de toekomst. Rutte als ‘piecemal engeneer’ die, zoals Popper het schrijft: “de methode (kiest) waarmee hij de grootste en dringende kwalen van de samenleving kan opsporen en bestrijden.” 

Poppers betoog is sterk en overtuigend. We kunnen de toekomst niet kennen en afleiden uit het verleden. Er zijn vele toekomsten mogelijk en welke het wordt, weet niemand. Dat hangt af van toevalligheden. Voor mensen die dat wel beweren, moeten we uitkijken. Even terzijde dat maakt ook dat adviezen gebaseerd op algoritmes en big data gevaarlijk zijn. Dat is een technische variant van toekomstvoorspelling op basis van het verleden. Dus hulde voor Rutte!

Of toch niet? Je laten leiden door een alles verklarende theorie mag dan dwaas zijn. Zo’n dwaas is Rutte niet. Maakt dat het andere uiterste, geen duidelijk eindbeeld hebben, wijs? Waar wil Rutte naar toe? Hoe ziet een prettige en open samenleving er voor hem uit? Hoe verhoudt die samenleving zich tot andere samenlevingen op deze aardbol? Het hele ‘migratieplan’, alle maatregelen zijn erop gericht om mensen niet naar ‘hier’ te laten komen en ‘fort Europa’ te bouwen. Hoe zit het met ‘daar’? Wat is het plan voor ‘daar’? Wat gaan we hier doen, of laten, voor ‘daar’?

Met het ‘bouwen’ van het ondoordringbare ‘fort Europa’ gaat ‘daar’ niet weg. Wat ‘daar’ gebeurt, blijft ‘hier’ beïnvloeden en omgekeerd. In het fort mag je dan misschien veilig lijken tegen de dreiging van buiten, je kunt er ook in opgesloten zitten. 

Witte zwanen, zwarte zwanen

“And it’s true we are immune, when fact is fiction and tv reality” Een zin uit een van de laatste coupletten van de song Sunday Bloody Sunday van de Ierse band U2. Feiten, fictie en alternatieve feiten, wie kan ze tegenwoordig nog uit elkaar houden. In Trouw een interessant opiniërend artikel van Rob Hamers. De titel ervan dekt de lading: “Feiten blijken later toch vaak minder feit.”

Zwarte zwanenFoto: Pixabay

Hamers besteedt in zijn artikel aandacht aan de ‘gekleurde bril’ waarmee wetenschappers naar de werkelijkheid kijken. In de jaren zestig en zeventig was het veelal een ideologische ‘bril’ die de kijk van wetenschappers beïnvloedde en de uitkomsten van hun onderzoek vervuilde. Tegenwoordig wordt, zo schrijft Hamers, de ‘bril’ vaak bepaald door degene die betaalt en dat is in toenemende mate het bedrijfsleven. “Zo ook werden door wetenschappers bepaalde medicijnen goedgekeurd als veilig, achteraf ten onrechte.” Verzuchtend lijkt Hamers zich af te vragen: “Wat zijn feiten?”

Ja, wat zijn feiten? Wetenschappers die aantonen dat iets zo is, worden tegengesproken door collegae die beweren dat het toch net iets anders is. Wetenschappers die onderzoeksresultaten verzinnen en manipuleren, we hebben het allemaal al gezien, gehoord en gelezen. Wat hebben we dan nog aan de wetenschap? Lang leve de feitenvrije politiek en journalistiek!

Of ligt aan deze redenering een verkeerde opvatting van wetenschap en wetenschappelijk onderzoek ten grondslag?  Levert de wetenschap feiten en onomstotelijke bewijzen op? De Oostenrijkse filosoof Karl Popper betoogde van niet. Volgens Popper is iedere wetenschappelijke theorie een hypothese, een veronderstelling, totdat ze wordt weerlegd. En ook de theorie die aan die weerlegging ten grondslag ligt, is ook weer een hypothese die op ontkenning wacht. Om zijn beroemde voorbeeld te parafraseren, ‘als je wilt aantonen dat alle zwanen wit zijn, dan moet je zoeken naar niet-witte zwanen.’ Wetenschap levert zo alleen voorlopige kennis op, voorlopige feiten. En het is aan de wetenschappers om die voorlopige kennis te falsificeren om Poppers uitdrukking te gebruiken. Is het dan niet logisch dat ‘feiten later toch minder vaak feit’ zijn? Zou dat niet een signaal zijn van toenemende wetenschappelijke kennis?