Volgens Paroollezer Jeroom Remmers zou de gemeente Amsterdam ieder jaar een deel van haar inkomsten uit de toeristenbelasting moeten overmaken naar Indonesië. “Zo zou Amsterdam na honderden jaren ook weer eindelijk iets teruggeven aan de arme bevolking van Indonesië.” Nu mag de gemeente Amsterdam met haar geld doen wat ze wil en als een meerderheid van de Amsterdamse gemeenteraad het idee van Remmers steunt, dan staat niets de overdracht van geld in de weg. Toch knelt er iets.

Uitspraken als die van Remmers hoor je vaker. Ze doen mij altijd terugdenken aan mijn colleges filosofie van de geschiedenis. Van die colleges zijn mij drie namen in het bijzonder bijgebleven. Als eerste Karl Popper, over wie ik al vaker schreef. Popper verzette zich tegen het historicisme. Een tweede naam is R.G. Collingwood. Volgens Collingwood is alle geschiedenis, geschiedenis van het denken. Want om erachter te komen ‘hoe het is geweest’ moet een historicus proberen te ‘her- denken’ wat de mensen dachten ten tijde van de gebeurtenis. Daarvoor moet je je huidige kennis, normen, waarden en opvattingen opzij zetten. Bij het vellen van een oordeel over Columbus of Marx, moeten we de genocide op de oorspronkelijke bewoners van de Amerika’s vergeten. Bij het beoordelen van Marx, moeten we Stalin en Mao buiten beschouwing laten. We moeten hun denken en handelen ‘her-denken’ in hun tijd, niet in de onze. De laatste naam die me is bijgebleven is die van de Duitser Leopold von Ranke, de ‘vader’ van de moderne geschiedenis. Volgens Ranke moeten we de geschiedenis bestuderen om te weten te komen ‘hoe het eigenlijk geweest is.’ We moeten het feitelijk houden. “Zo’n 300 jaar hebben Nederlanders het land bezet en Amsterdammers hebben daarvan het meest geprofiteerd,” schrijft Remmers en daar knelt het. Het knelt met twee van de drie: met Ranke en met Collingwood.
Eerst Ranke. Toen de drie handelsschepen Mauritius, Hollandia en de Amsterdam in 1595 samen met het kleine jacht Duyfken vanaf Texel naar Azië vertrokken, bestond het land ‘Indonesië’ niet, Nederland trouwens ook nog niet. De republiek Indonesië bestaat in haar huidige vorm pas sinds 1950. Toen Soekarno de Verenigde Staten van Indonesië ophief en de andere zes republieken bij zijn ‘republiek Indonesia’ voegde. Nederland ontstond pas na de acceptatie in 1839 van de Belgische opstand van 1830. Die opstand maakte een einde aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dat in 1814 tijdens het congres van Wenen werd ‘opgericht’. Hoe kun je uit een nog niet bestaand land vertrekken om een nog niet bestaand land te bezetten?
Het knelt met Collingwood. De schepen vertrokken niet om gebieden te bezetten maar om handel te drijven. Een paar jaar later, in 1602, werd de Vereenigde Oostindische Compagnie opgericht en zij kreeg van de Republiek der Zeven verenigde Provinciën het Nederlandse monopolie op de handel met ‘de Oost’. Dat wil niet zeggen dat ze het monopolie hadden op de handel met ‘de Oost’. Nee, er waren, om in scheepvaarttermen te blijven, veel kapers op de kust, onder andere Franse, Engelse en Portugese handelaren die met steun van hun respectievelijke overheid hetzelfde wilden bereiken. De VOC was een eeuw lang echter de meest succesvolle. Dat succes bestond uit een reeks forten op strategische punten en een sterke vloot. Bezet werd er, afgezien van die forten en hun directe omgeving, niet zoveel. Daarvoor ontbrak de mankracht maar vooral het geld. Het bezetten van grote gebieden is een kostbare aangelegenheid en waarom zou je dat geld eraan besteden als je vloot de concurrenten buiten de deur kon houden en heersers in de gebieden in de Oost in het gareel kon houden waardoor ze de VOC een monopolie op de handel met hun gebied gaven. Handel waar die inlandse vorsten stevig aan verdienden en die hun machtspositie ten opzichte van hun concurrenten konden versterken.
Het echt ‘bezetten’ van de eilanden, en daarmee komen we weer bij Ranke, werd pas een thema vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Nou ja echt bezetten? “Al was de Nederlandse overheid er in de loop van de negentiende eeuw toe overgegaan om zijn rechten op de meeste eilanden zoals Borneo, Celebes, Sumatra en Bali, ook door middel van militaire expedities te bevestigen, van een werkelijke occupatie van deze gebieden was geen sprake,” zo schrijft historicus Kossmann in zijn De Lage Landen 1780/1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel I 1780-1914. Werkelijk bezetten bleek, zo maakten de perikelen in Ajeh duidelijk, heel kostbaar en weinig succesrijk. In het grootste deel van de archipel zag men de eerste Nederlander pas eind negentiende eeuw. Op sommige eilanden pas in het begin van de twintigste eeuw en dan zien we nog maar even af van het ‘Nederlandse’ deel van Nieuw Guinea, waarvan de Nederlanders om het cru te formuleren zo ongeveer alleen de kustlijn kenden.
Veel succesvoller in het bereiken en beïnvloeden van de bewoners van de eilanden waren de missionarissen. Het bijzondere is dat met het succes van die missionarissen ook het zaad voor de dekolonisatie en het ontstaan van het land Indonesië werd gelegd. Met die missionarissen kwam ook het onderwijs en met het onderwijs de westerse ideeën zoals socialisme, communisme en nationalisme. Ideeën waarmee men de Europeaan met zijn eigen woorden kon bestrijden. Om terug te komen op de uitspraak van Remmers. De ondernemende activiteiten van de zestiende en zeventiende eeuwse Amsterdammer stonden aan de wieg van het land Indonesië. Maar als de ‘Amsterdammers’ het niet hadden gedaan, dan hadden de Engelsen of Portugezen het wel gedaan.