Uitgelicht

Institutionalized racisme denken

Films bevatten soms prachtige uitspraken. Neem het gesprek tussen de gevangenen in Shawshank redemption als ze te horen krijgen dat de na meer dan vijftig jaar gevangenschap vrijgelaten Brooks zich van het leven heeft benomen. Red, gespeeld door Morgan Freeman spreekt dan de woorden: “He’s just institutionalized. … The man lived here 50 years Heywood, 50 yeard. This is all he knows. In here, he’s an important man, He’s an educated man. Outside he’s nothing. Just a used-up con …” Ook in mindere films zitten soms mooie uitspraken. Aan een ervan moest ik denken bij het lezen van de column van Harriet Duurvoort in De Volkskrant: “assumption is the mother of all fuck ups.”

Brooks verlaat de gevangenis

De uitspraak is afkomstig uit de B-film Under Siege 2: Dark Territory. met actieheld Steven Seagal in de hoofdrol. Het karakter van Seagal lijkt onder de trein te zijn gekomen, maar als er toch nog bad guys dood worden gevonden, vraagt het personage gespeeld door de acteur Al Sapienza of ze het lijk hebben gezien. ‘Ik zag hem vallen en ik zag bloed, dus ik nam aan dat ….’ Waarop Sapienza’s personage de volgende legendarische uitspraak doet: “Assumption is the mother of all fuck ups!” 

Waarom moest ik hieraan denken? Recentelijk verscheen het statistisch onderzoek van het CBS naar de vraag of door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders door die affaire ook hun kinderen kwijt raakten door uithuisplaatsing. Conclusie van dat onderzoek was dat toeslagenouders een bovengemiddelde kans hadden om met jeugdbescherming in aanraking te komen. “ Van alle niet-gedupeerde ouders krijgt ongeveer 1,07 procent over een periode van drie jaar te maken met een kinderbeschermingsmaatregel. Bij gedupeerden van de toeslagenaffaire was dat maar liefst 3,98 procent.” Zo is te lezen in een artikel van Jesse Frederik bij De Correspondent. Maar die affaire was hiervan niet de oorzaak. Uit de statistische analyse bleek namelijk dat de groep toeslagenouders in veel grotere mate dan de gemiddelde ouder in andere risicogroepen viel. “Zo stond maar liefst 24 procent van de gedupeerde ouders in het jaar vóór de terugvordering van kinderopvangtoeslag geregistreerd als wanbetaler in de zorgverzekeringswet (tegen 2 procent bij niet-gedupeerde ouders); 52,9 procent van de gedupeerde ouders was jonger dan 25 toen ze hun eerste kind kregen (11,9 procent bij niet-gedupeerde ouders); 48 procent was alleenstaand ouder (14 procent bij niet-gedupeerde ouders); 18,4 procent had een verdachte van een misdrijf in huis (4,6 procent bij niet-gedupeerde ouders), en 43,9 procent zat in de laagste 20 procent van de inkomensverdeling (11 procent bij niet-gedupeerde ouders).”

Volgens Duurvoort is er: “geen reden om de vlag uit te hangen.” Want er is een ander probleem: “Casper Albers, die als hoogleraar toegepaste statistiek aan de RUG in de begeleidingscommissie zat van het CBS-onderzoek, suggereert dat er bij uithuisplaatsingen ‘structureel en massaal gediscrimineerd’ wordt. Hij twitterde tamelijk emotioneel om de bevindingen van de begeleidingscommissie in een andere context te plaatsen dan ‘toeslagenslachtoffers zijn niet vaker slachtoffer van uithuisplaatsingen’. Uit Albers’ tweet: ‘Of je nu toeslagenaffaireouder bent of om een andere reden in de problemen zit; Turken worden 9x(!) zo vaak gepakt als Nederlanders. Surinamers 7,5x. Marokkanen, Antillianen, enz: 6 keer.’” Volgens Duurvoort aanleiding om: “na te gaan of (on)bewuste vooroordelen en culturele waardeoordelen een rol spelen in de jeugdbescherming,” want een: “racistisch vooroordeel is niet iets waar men zich überhaupt van bewust,” hoeft te zijn: “Maar daarom moet het wel bespreekbaar zijn.” Want: “institutioneel racisme is ontwrichtend voor het functioneren van de rechtsstaat.” Dat mensen vooroordelen kunnen hebben is een feit, dat dit bespreekbaar moet zijn en dat institutioneel racisme ontwrichtend is zijn ook feiten. Dat maakt echter nog niet dat als mensen met een niet-westerse achtergrond vaker ‘gepakt’ worden dat er dan sprake is van discriminatie.

Duurvoort redeneert van het CBS onderzoek naar ‘institutioneel racisme. Voor een mogelijke verklaring, gaat ze ‘buurten’ bij Black Lives Matter in het algemeen en ‘de prominentste pleitbezorger van deze beweging’, zoals Duurvoort Dorothy Roberts noemt, in het bijzonder. “Gezinnen uit gemarginaliseerde gemeenschappen, zoals inheemse Amerikanen en arme Afro-Amerikanen, worden met diepgewortelde racistische vooroordelen bejegend en hun kinderen worden met ‘astronomische aantallen’ uit huis geplaatst. … Het systeem is in haar ogen niet bedoeld als kinderbescherming, maar als ‘family policing’: controlerend en straffend ingrijpen in kwetsbare gezinnen.”  ‘Omdat het systeem in de Verenigde Staten zo werkt, zal het in Nederland ook wel zo werken,’ lijkt Duurvoort te concluderen. Nu is Duurvoort niet de enige die zich hieraan schuldig maakt. Ook Ruben Mersch maakte recentelijk zich hieraan schuldig in een artikel over pijn. Mersch: “Pijn lijden is vervelend, maar als je vrouw bent, zwart, of een pijnpatiënt waarbij ze geen duidelijke biomedische oorzaak vinden, dan heb je dubbele pech. Dan heb je niet alleen pijn, je wordt ook nog eens niet geloofd.” Voor wat dat ‘zwart’ zijn betreft, baseerde hij zich op onderzoeken op enkele Amerikaanse eerstehulpafdelingen. Conclusies trekken op bevindingen uit de Amerikaans context voor de Nederlandse situatie is niet verantwoord. Dat de context en de geschiedenis in de Verenigde Staten een heel andere is dan de Nederlandse, wordt daarmee voor het gemak even terzijde geschoven. Voor de geïnteresseerden in die andere context, lees het boek Wat we van de Duitsers kunnen leren van de Susan Neiman. Ik schreef er al eerder over.

Net zoals het CBS bij haar onderzoek aangeeft niet uit te kunnen sluiten dat in individuele gevallen het slachtofferschap van de toeslagenaffaire de oorzaak kan zijn voor een uithuisplaatsing, is niet uit te sluiten dat vooroordelen van een jeugdbeschermer in individuele gevallen een rol kan spelen. Van die eventuele individuele vooroordelen naar ‘massaal gediscrimineerd’ worden of institutioneel racisme is flink wat stappen verder. De oorzaak van dat vaker ‘gepakt’ worden zou wel eens met voor een deel dezelfde risicogroepen te maken kunnen hebben, dan bij uithuisplaatsing maar vooral met inkomen. Van de mensen met een migratieachtergrond heeft meer dan 51% een inkomen tot € 20.000. Van de mensen met een Nederlandse achtergrond nog geen 35%. Daar zou wel eens de belangrijkste oorzaak kunnen liggen van dat ‘vaker gepakt’ worden om de woorden van Albers te gebruiken. Helaas blijft dat buiten beeld in onderzoeken naar ‘institutioneel racisme’. Na enkele jaren zal vervolgens blijken dat de ingezette maatregelen, de eventuele ‘diversiteitscursus’, de aan te stellen ‘chief diversity officer’, de diversiteitsquota enzovoorts, niets hebben veranderd omdat mensen met een niet-westerse achtergrond nog steeds veel vaker ‘gepakt worden’. De ‘assumption’ dat er sprake is van racisme en discriminatie, leidt tot de ‘fuck up’ van maatregelen die het probleem niet aanpakken. Wellicht is Duurvoort ‘institutionalized’ in het (institutioneel) racisme denken en kan ze de een wereld zonder dit denken niet meer aan, net als Brooks in Shawshank Redemption een wereld zonder gevangenismuren niet meer aankon?

Demagogisch discrimineren

Bij De Correspondent een artikel van Johannes Visser met als titel Hoe hogeropgeleiden discrimineren. Alleen voor die vorm van discriminatie is maar weinig aandacht, zo betoogt Visser. Voor die vorm van discriminatie munt hij de term diplomisme. Ik moest aan een ander woord denken: demagogie, “de kunst om de mensen te (mis)leiden, m.n. door retorische middelen,” aldus de Van Dale.

In het kort het betoog van Visser: “Leidt kennis tot beschaving? Ook hogeropgeleiden oordelen hard over anderen. Met één verschil: voor hun favoriete vorm van discriminatie is maar weinig aandacht.” Zo opent het artikel. Daarna wat voorbeelden: “Een Utrechts café weigert mbo-studenten. Universitair studenten en hbo’ers mogen naar binnen met een pasje Promovendum biedt verzekeringen voor hogeropgeleiden. Wie op het mbo heeft gestudeerd, betaalt meer. Want, zo redeneert Promovendum, mbo’ers rijden hun auto vaker in de prak. E-Matching biedt dating voor hbo-studenten en academici die niet langer in hun eentje hoogopgeleid willen zijn. En een socioloog stuitte in haar onderzoek op zwangerschapsgymnastiek voor hogeropgeleiden. (Je hoort het zo’n toekomstige moeder zeggen: ‘Mijn foetus is hoogbegaafd.’).” Hij gaat verder:“hogeropgeleiden zijn net mensen. Ze vormen een groep, om vervolgens neer te kijken op degenen die niet bij de groep horen.” Zo schrijft Visser. En waar ze op neer kijken: “In dit geval dus: de niet-zo-hoogopgeleiden. Elites, schrijft filosoof Michael J. Sandel in De tirannie van verdienste, zijn zo enorm veel waarde gaan hechten aan hun universitaire diploma dat het ze moeite kost om te begrijpen hoe hoogmoedig dat ze maakt, en hoe streng het oordeel is dat hun denken velt over iedereen die niet heeft gestudeerd.” Iets verderop haalt Visser een onderzoek aan onder middelbare scholieren. Hen werd een serie foto’s voorgelegd van mensen die ze moesten ordenen en wat bleek: “Van de vwo-leerlingen maakte ruim driekwart een indeling volgens een hiërarchie. Ze plaatsten mensen met veel status bovenaan en met weinig status onderaan. Bijna de helft van de vmbo-leerlingen maakte géén indeling op basis van hiërarchie, terwijl ze wel degelijk wisten dat zo’n maatschappelijke ladder bestond.” In een gesprek hierover met beide groepen bleek dat: “vwo’ers geregeld neerbuigend over mensen die niet naar het vwo waren geweest,” uitlieten. Niet allemaal wordt er meteen bij gezegd. Ook bepalen hogeropgeleiden voor een flink deel hun stemgedrag op een andere manier: “mensen die naar het hbo of de universiteit zijn geweest een sterke voorkeur voor politici met een soortgelijke opleiding.” De eerste reflex van velen zal zijn: schandalig die discriminerende hogeropgeleiden.

Ik dacht iets anders. Ik vroeg me af wat de voorbeelden van de verzekeraar, de ‘koppelsite’ en de ‘zwangerschapsgym zeggen over hogeropgeleiden? Ze zeggen iets over bedrijven die ergens een slaatje uit denken te kunnen slaan. Ze zeggen niets over hogeropgeleiden in het algemeen en zelfs niet over de hogeropgeleiden die er gebruik van maken. Ook het ‘deurbeleid’ van die kroeg zegt niets over hogeropgeleiden. Het onderzoek met de foto’s zegt iets over hoe mensen de wereld ordenen. Zelfs de VWO’ers die in vervolggesprekken denigrerend spreken over anderen, zeggen niets over hogeropgeleiden. Dat zij andere politici kiezen of beter gezegd politici op een andere manier, wil ook niet zeggen dat ze discrimineren. Het zegt alleen dat velen van hen op een andere manier politici kiezen. Echt bijzonder is het aanhalen van Sandel. Sandel spreekt inderdaad over een elite, alleen betwijfel ik ten zeerste of de elite waar hij het over heeft, iedereen omvat met een VWO-diploma zoals Visser lijkt te suggereren.

Demagogie. Wikipedia geeft vier vormen van demagogie: “Getalsdemagogie – het vergelijken van niet vergelijkbare grootheden. Valse autoriteit – zich baseren op de autoriteit van iemand die in het bediscussieerde onderwerp geen expert is. “Voor of tegen” – aannemen dat er slechts twee mogelijke meningen zijn over een bepaald onderwerp. Niet gerelateerde feiten – feiten te berde brengen die klinken alsof ze de mening van de spreker ondersteunen.” De voorbeelden van Visser en zijn gebruik van Sandel lijken van de laatste soort.  Om op basis van de voorbeelden hierboven te concluderen dat hogeropgeleiden zich schuldig maken aan diplomisme en dat: “al die hogeropgeleiden helemaal niet zo moreel verlicht zijn,” gaat wel heel erg ver en grenst aan demagogie.

 Er is nog iets wat mij aan demagogie doet denken. Dat is het gebruik van het woord discriminatie. Discriminatie is: “ongeoorloofd onderscheid dat gemaakt wordt op grond van bepaalde, m.n. aangeboren kenmerken zoals ras, geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid.” Visser lijkt te suggereren dat alle onderscheid discriminatie is. Mag iemand zijn partner zoeken onder alleen hoogopgeleiden. Mag een kroeg deurbeleid voeren? Interessante vragen die mij aan het essay Overpeinzingen bij Little Rock van Hannah Arendt doen denken.

Even voor degenen die het niet weten. In 1957 moest een middelbare school in  Little Rock, de hoofdstad van de Amerikaanse staat Arkansas, negen zwarte leerlingen toelaten. Dit omdat de Hoge Raad had geoordeeld dat de school deze negen leerlingen niet mocht weigeren. Een uitspraak van de hoogste rechter, en dat is de Hoge Raad in de Verenigde Staten, moet gestand worden gedaan. Dat was echter tegen het zere been van gouverneur Faubus van de staat, die stuurde de Nationale Garde om dit te verhinderen. Daarop kon president Eisenhower niets anders dan ingrijpen. Hij stuurde de 101e luchtlandingsdivisie en gaf hen de opdracht de negen kinderen te beschermen en ervoor te zorgen dat ze de school konden bezoeken. Dit gebeuren was voor Arendt de aanleiding tot haar overpeinzingen.

Dan naar de overpeinzingen. Arendt onderscheidt drie werelden of sferen: de privé sfeer, de sociale sfeer en de politieke sfeer. Binnen die drie werelden bekijkt ze de rol van gelijkheid. Over de privé sfeer zegt ze het volgende: “… -het gebied van het privé leven – wordt noch door gelijkheid noch onderscheid maken beheerst, maar door exclusiviteit. Hier kiezen we de mensen met wie we ons leven willen doorbrengen, namelijk persoonlijke vrienden en mensen van wie we houden; en onze keuze wordt niet bepaald door overeenkomst of kwaliteit die door een groep mensen worden gedeeld – ze wordt zelfs niet bepaald door welke objectieve maatstaven en regels dan ook – maar richt zich, onverklaarbaar en onfeilbaar, op één persoon in zijn of haar uniciteit, zijn anders zijn dan alle andere mensen die we kennen.[1]” Als ik Arendt goed begrijp dan kan er in de privé sfeer geen sprake zijn van discriminatie.

Dan het andere uiterste, de politieke sfeer. In de politieke sfeer is, zo betoogt Arendt, gelijkheid absoluut. Het is “haar innerlijke principe.” In het politieke domein: “daar zijn we allemaal gelijk.” Die gelijkheid wordt: “in de eerste plaats geconcretiseerd in het stemrecht; volgens dat recht staan het oordeel en de mening van de hoogst geplaatste burger op één lijn met het oordeel van de persoon die nauwelijks kan lezen en schrijven.” Integraal onderdeel van die gelijkheid is: “Passief kiesrecht of het recht voor een ambt te worden gekozen.[2]  In deze sfeer geldt artikel 1 van de Grondwet: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”

Als laatste de sociale sfeer, de samenleving. Dit is het domein dat we instappen als we ons huis verlaten. De samenleving: “is dat merkwaardige, wat hybridische gebied tussen het politieke en het persoonlijke waarin sinds het begin van de moderne tijd de meeste mensen het grootste deel van hun leven hebben doorgebracht.” En wat gelijkheid is voor de politieke sfeer, is discriminatie voor de samenleving, zo betoogt Arendt. Discriminatie niet in haar betekenis van achterstellen, maar in haar betekenis van onderscheid maken. Naar die sfeer worden we gedreven: “door (de) noodzaak in ons onderhoud te voorzien, ertoe aangetrokken door het verlangen onze talenten te ontplooien of ertoe aangelokt door het genoegen van gezelschap.” Daarbij kiezen we ons gezelschap, daarbij worden we, zoals Arendt het schrijft: “onderworpen aan het aloude adagium ‘soort zoekt soort’, dat het gehele domein van de samenleving in zijn oneindige variëteit van groeperingen en sociale verbanden beheerst.[3] Je gaat op voetbal en wel bij die club omdat de mensen daar het beste bij je passen. Je gaat naar een concert van band x omdat die muziek bij je past. De spiegel daarvan is dat een vereniging je mag weigeren. Zo zal je bij de naaktzwemclub worden geweigerd als je per se een boerkini aan wilt. Net zoals je wordt geweigerd als je in je nakie bij de boerkini zwemclub wilt. Zo mag, zoals enkele jaren geleden in Noord-Ierland, een bakker weigeren een taart met daarop de slogan ‘steun het homohuwelijk’ te bakken voor een huwelijk van twee mannen. Net zoals de bakker ook geen taart hoeft te bakken voor iemand die ‘eigen volk eerst’ erop wil. Dit weigeren gaat volgens Arendt niet op voor: “diensten die, of ze nu particulier of publiek eigendom zijn, in feite openbaar zijn, diensten die iedereen nodig heeft om zijn zaken te behartigen en zijn leven te leiden. Al behoren deze diensten niet strikt tot het politieke domein, ze bevinden zich wél in het publieke domein waar alle mensen gelijk zijn.[4]” Daar waar de bakker mag weigeren een taart met spreuk te bakken, mag het busbedrijf niet weigeren iemand te vervoeren.

Als we Arendts betoog in het achterhoofd houden, rekt Visser discriminatie dan niet erg ver op? Ver door onderscheid dat mensen in de privésfeer maken zoals met wie je date en op wie je stemt eronder te laten vallen? Ja, de stemkeuze heeft gevolgen voor de politieke sfeer, maar dat maakt niet dat de stemkeuze tot de politieke sfeer behoort. Ver door onderscheid dat mensen in de sociale sfeer maken, de zwangerschapsgym- en verzekeringskeuze tot ongeoorloofd te bestempelen. Ver door onderscheid dat van ondernemers die niet tot het publieke domein behoren, die kroeg en verzekeraar, ongeoorloofd te noemen. Je kunt, de keuze van die kroeg en verzekeraar, naar mijn idee terecht, niet fraai vinden,  je kunt de keuze verzekeraar al is het alleen maar een reclame-uiting, naar mijn idee ook terecht, schadelijk vinden, het is geen discriminatie in de zin van ongeoorloofd onderscheid maken.

Bedrijft Visser geen demagogie door, om het cru te formuleren, alle onderscheid tot discriminatie te bestempelen?


[1] Hannah Arendt, Verantwoordelijkheid en Oordeel, pagina 234

[2] Idem, pagina 230

[3] Idem, pagina 231

[4] Idem, pagina 233

Identiteit, imago en de Transgenderwet

De regering werkt aan een vereenvoudiging van de Transgenderwet en rond die nieuwe wet wordt flink gediscussieerd door voor- en tegenstanders. “Het meest gehoorde argument is dat mannelijke verkrachters zich straks toegang kunnen verschaffen tot vrouwen-wc’s en -kleedkamers.”  Zo lees ik in een artikel van Valentijn de Hingh bij De Correspondent. De discussie draait om zelfidentificatie en de gevolgen hiervan. Ik moest daarbij denken aan een cursus public relations die ik ooit heb gevolgd.

File:Klingon (1305760507).jpg - Wikimedia Commons
Een Klingon. Bron: WikimediaCommons

Het was daar dat ik voor het eerst kennis maakte met het begrip ‘identiteit’. Het kwam in de titel voor van een boek van C.B.M van Riel. Een boek met als titel Identiteit en Imago. Een inleiding in de corporatie communication. Wat ik me nog van het boek herinnerde was dat ‘identiteit’ dat is wat je zelf vind dat je bent en ‘imago’ is hoe anderen je waarnemen. Maar om het zeker te weten zocht ik het boek. Dat moest ergens op de vliering in een doos of kist liggen. En even later stond ik met het boek in mijn handen op zoek naar de betekenis van de twee begrippen. Van Riel: “Imago en identiteit zijn veelvuldig gebruikte begrippen geworden als het gaat om het vaststellen van de communicatiestrategie van een onderneming. Geleidelijk aan is het algemeen geaccepteerd dat imago ‘het beeld is van een organisatie in de perceptie van de doelgroepen’, terwijl identiteit veelal wordt geassocieerd met ‘de wijze waarop het bedrijf zich profileert ten opzichte van haar doelgroepen. [1]Mijn herinnering had mij niet in de steek gelaten. ‘Identiteit is wat je wilt zijn’ en die ‘je’ kan ook een bedrijf zijn. Dit sluit aan bij de definitie die de Van Dale geeft: “eigen karakter van een persoon of groep.” [2] In het huidige tijdsgewricht lijkt het erop dat ‘identiteit’ de betekenis die Van Riel aan ‘imago’ geeft, heeft aangenomen.

Tegenwoordig ‘struikel’ je erover en kun je, bij wijze van spreken, geen krant meer openslaan, geen tv -programma meer bekijken of geen blog meer lezen of het gaat over identiteit: de ‘Nederlandse identiteit’, de ‘moslim-identiteit’, de ‘lhbti-identiteit’ waarbij ieder letter toch weer net een andere ‘identiteit’ heeft en het nog wordt bemoeilijkt door de huidskleur, de sekse, gender, leeftijd, religie  enzovoorts. Of zoals Seada Nourhussen het in een artikel bij OneWorld zegt: “In-ter-sec-tio-na-li-teit.” En dat “klinkt ingewikkeld, onbekend en academisch, [3] vervolgt Nourhussen om vervolgens uit te leggen dat: “Intersectionaliteit (…) de macht of onmacht die de verschillende assen van identiteit met zich meebrengen,” erkent. En ter verduidelijking: “Zo ben ik vrouw (geslacht), zwart (ras), migrant en heb ik een islamitische achtergrond (religie). Deze zaken stellen mij achter in een samenleving gedomineerd door witte mannen. Maar ik ben ook cis (mijn seksuele identiteit komt overeen met het geslacht waarin ik ben geboren), hetero (seksualiteit), theoretisch opgeleid en hoofdredacteur (klasse). Op dat vlak geniet ik weer meer privileges dan iemand die zich als non-binair persoon identificeert, praktisch opgeleid en financieel arm is. Om systematische ongelijkheid te bestrijden moeten we alle assen van onze identiteit erkennen. Een rechtvaardige wereld bereik je namelijk niet door het ene onrecht te scheiden van het andere.

Als we naar het identiteitsbegrip van Van Riel en Nourhussen kijken, dan lijken beiden het over iets anders te hebben. Van ‘wat je zelf vindt dat je bent’ naar een verzameling van kenmerken waaraan ‘privileges’ die meer of minder ‘privilege’ opleveren, hangen. Als ik het op mezelf betrekt dan zou ik mijn identiteit op Van Riels manier als volgt beschrijven: “Ik ben een energieke creatieve vrijdenkende historicus met een zeer brede maatschappelijke interesse en een drive om de wereld te verbeteren. Te verbeteren door mensen los te laten komen van vaste denkpatronen en zo fungeer ik als luis in de pels. Ik kom met onconventionele, creatieve, goed onderbouwde en beargumenteerde plannen, ideeën voor de problemen van vandaag, gericht op de uitdagingen van morgen en goed geworteld in het verleden. Voor mij is het glas altijd vol. Ik schrijf stukjes op mijn eigen site.” Op basis van Nourhussens intersectionele manier van denken over identiteit ziet de beschrijving van mijn identiteit er heel anders uit: “Ik ben een hetero man met een blanke huidskleur. Ik ben cis-gender. Ik ben geen migrant want ik woon nog in de buurt van mijn geboorteplaats. Ik ben katholiek opgevoed maar geloof nergens in. Ik ben theoretisch opgeleid en als zzp’er actief is in overheidsland.”  Twee compleet verschillende omschrijvingen. Met de ‘Van Riel’ omschrijving zou je moeite hebben om mij te herkennen in een rij bij een kassa. Dat lukt met de ‘Nourhussen’ omschrijving beter. Terwijl als je met mij in gesprek zou willen gaan de ‘Van Riel’ omschrijving een veel beter beeld geeft wat je te wachten staat.

Het begrip ‘zelfidentificatie’ komt daarmee overeen met Van Riels identiteitsbegrip. Je identiteit is jouw kijk op jezelf en die kan niemand je afnemen. Niemand kan zeggen dat het niet klopt. Dus als ik als blanke cis-gender hetero man mezelf omschrijf als lesbische, vrouwelijke Klingon, dan ben ik dat voor mezelf. Voor degenen onder mijn lezers die het niet weten, Klingons zijn de humanoïde bewoners van de planeet Kronos. Tenminste, in de serie Star Trek[4]. Ze staan bekend om hun strijdlust en moed en hebben een uitgesproken en geribbeld voorhoofd. Als ik je dat vertel, denk je vast dat ik niet goed spoor. Je ziet immers iemand die voldoet aan de Nourhussen identiteitsbeschrijving die ik hierboven van mezelf gaf. En met dat niet overeenstemmen met mijn beschrijven van mezelf en jouw waarneming van mij, komen we bij imago. Want jouw waarneming van mij, is het imago dat jij aan mij toekent.

Van de Klingons naar het wetsvoorstel dat is gebaseerd op het begrip zelfidentificatie. Als iemand zich als vrouw identificeert, dan kan deze persoon zich als vrouw registreren in de basisregistratie personen ook al heeft de persoon de geslachtskenmerken van een man. Tot zover niets bijzonders. Dat wordt het wel als je kijkt naar de gevolgen. Een trans persoon die zich als vrouw identificeert en als vrouw geregistreerd staat, kan dan gebruik maken van de bijvoorbeeld toiletten of kleedkamer voor vrouwen.

Je imago, het beeld dat anderen van jou hebben, is anders dan je identiteit, het beeld dat jij van jezelf hebt. Precies daar gaat het voor wat betreft de gevolgen van de nieuwe wet knellen. De Hingh spreekt met D66 Kamerlid Lisa van Ginneken. Volgens Van Ginneken is het in de opening genoemde belangrijkste argument tegen het wetsvoorstel ridicuul. Immers: “‘Een mannelijke verkrachter kan ook nu al een jurk aantrekken en binnenlopen. Bovendien weten we helaas ook dat ruim driekwart van de verkrachters bekenden zijn van het slachtoffer. Dus dat relativeert het risico dat je loopt in een kleedkamer toch ook al een beetje.”  Volgens Van Ginneken is het: “gewoon een juridische administratieve kwestie in onze samenleving die we op moeten lossen. Het onderliggende thema is hier niet transgender, maar discriminatie. Deze wet kan het leven van mensen echt heel veel beter maken. Dat horen wetten te doen.” Dat een kwaadwillende nu ook een jurk aan kan trekken, een dameskleedkamer kan binnenlopen en daar iemand kan verkrachten, valt niet te ontkennen. Sterker nog, het aantrekken van die jurk is waarschijnlijk niet eens noodzakelijk. Dus Van Ginneken heeft gelijk dat deze wet een juridisch administratieve kwestie is en dat het onderliggende thema discriminatie is? 

Dat is helemaal de vraag. Inderdaad is die ‘kleedkamerverkrachting’ vergezocht. Maar zit daar de werkelijke zorg? Wat zou de zorg achter de zorg kunnen zijn? Ondanks mijn ervaring met jaren Vastelaovend vieren dat menig vrouw er geen enkele moeite mee heeft om in hoge nood het herentoilet te gebruiken, kan ik me de onrust en het ongemak van een transpersoon die zich als vrouw identificeert om een herentoilet of kleedkamer binnen te lopen, goed voorstellen. Je ziet jezelf als anders dan de andere bezoekers van die ruimte en dat geeft ongemak. Dat deze persoon dit ongemak niet heeft bij het binnengaan van een dameskleedkamer of -toilet kan ik me ook goed voorstellen. Je ziet jezelf dan als gelijk aan de andere bezoekers.

Maar hoe zit het met die andere bezoekers van de dameskleedkamer of het damestoilet? Wat nemen die waar? Stel die transpersoon die zich als vrouw identificeert, maar nog steeds de geslachtskenmerken van een man heeft, loopt die kleedkamer met vrouwen binnen en kleed zich uit tot alleen zijn evakostuum rest. De andere aanwezige vrouwen nemen een persoon in adamskostuum waar. Dan kan ik me de onrust het ongemak van die aanwezige vrouwen zeer goed voorstellen.

“Dankzij deze wet verbeter je met één letter je leven.” Aldus de titel van De Hinghs artikel. Het wetsvoorstel ruilt het ongemak van de een, de trans persoon, in tegen het ongemak van de ander, de vrouw. Het weegt het ongemak van een zich als vrouw identificerende de trans persoon die zich in een mannenkleedkamer moet omkleden zwaarder dan het ongemak van de vrouwen die zich in een kleedkamer met een zich vrouw voelende, maar in bezit van een mannelijk geslacht zijnde, trans persoon moeten omkleden. Een verbetering voor de ene groep die door een andere groep als verslechtering wordt ervaren. Dit maakt het een lastig en niet op te lossen dilemma waar toch een keuze in gemaakt moet worden. Over het gewicht van de twee ongemakken kun je van mening verschillen. Beide perspectieven hebben waarde en moeten in de afweging worden meegenomen. Daar zou het gesprek dan ook over moeten gaan. Alleen gebeurt dat niet door er een juridisch administratieve kwestie van te maken. Het is een morele kwestie waarbij het niet helpt om ‘discriminatie’ te roepen.


[1] Riel, van C.B.M. van, Identiteit en imago, pagina 30

[2] https://www.vandale.n

[3] https://www.oneworld.nl/lezen/column/kruispunten/

[4] https://nl.wikipedia.org/wiki/Klingon_(Star_Trek)

Rechten en vooral plichten

“2G is geen heilzame weg. Het maakt de polarisatie in de samenleving groter.” Een uitspraak van ChristenUnie voorman Gert-Jan Segers. Of het een nuttige maatregel is om besmetting met COVID-19 te voorkomen en of er geen andere maatregelen zijn waarmee je hetzelfde of meer kunt bereiken, weet ik niet. Dat de maatregel omstreden is, mag duidelijk zijn. Segers zit duidelijk in een tweestrijd: “We kunnen niet alleen maar nee zeggen tegen maatregelen. Dat is te makkelijk. Maar laten we alsjeblieft wel met voorstellen komen die de samenleving heel houden, en niet in de fik laten vliegen.”  Een van de bezwaren tegen de maatregel is dat die onze grondrechten aantast. Of zoals Correspondentlezer Lilian van Eijndhoven het schreef: “nota bene de grofste schending van grondrechten en vrijheden sinds WOII.” Zij is niet de enige, maar klopt die uitspraak?

Johannes Hendricus Brand. Bron: Wikipedia

Laten we die redenering eens wat uitgebreider beschrijven. Als je vanwege je levensovertuiging, gezondheid, godsdienst of op welke andere grond dan ook, niet wilt laten vaccineren, krijg je geen QR code. Zonder QR code mag je, bij invoering van de 2G maatregel, niet naar de kroeg, het theater of het voetbalstadion om een paar voorbeelden te noemen. Heb je die QR code wel, dan mag dat wel. Bij 3G is die er wel, namelijk een test. Ook bij 1G is die er omdat dan van iedereen eenzelfde toegangstest wordt gevraagd. Daarom discrimineert deze maatregel omdat mensen zonder QR code geen mogelijkheid hebben om toch deel te nemen. Tot zover de onderbouwing.

Onze Grondwet valt voor wat betreft discriminatie meteen met de deur in huis. Artikel 1 luidt: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. [1] Laten ik de 2G maatregel eens langs dit artikel leggen. Als iedereen die naar ‘de kroeg’ wil wordt gevraagd naar de vaccinatiestatus en alleen gevaccineerde binnen mogen, is er dan sprake van discriminatie? De gelijke gevallen, zijn in dit geval twee mensen die naar de kroeg willen. De ene kan zijn vaccinatiebewijs tonen en de andere om welke reden dan ook niet. De ene komt binnen, de andere niet. Ja, er wordt onderscheid gemaakt en discrimineren is onderscheid maken, dus er wordt gediscrimineerd en dus aantasting van de grondrechten.

‘Dus het mag niet en de uitspraak klopt!’ Als ‘onderscheid maken’ discriminatie is en daarmee een aantasting van ons grondrecht, dan tast ik bijna iedere dag wel iemands grondrechten aan. Een voorbeeld. Ik ben jarig en wil dat vieren. Als onderscheid maken niet mag, dan is de enige mogelijkheid om mijn verjaardag te vieren, iedere mens op Aarde uitnodigen. Als ik alleen mijn vrienden of familie uitnodig, dan discrimineer ik immers. Er zal niemand zijn die ‘niet uitgenodigd worden’ zal zien als een aantasting van zijn grondrechten. Er zullen hooguit enkele mensen zijn die het als een aantasting van de vriendschap zullen zien. Dit zullen de auteurs van onze Grondwet niet bedoeld hebben.

Terug naar de Grondwet. Die spreekt over ‘gelijk behandelen in gelijke gevallen’. Laten we eens kijken naar de twee mensen voor de deur van de kroeg. Ja, er wordt onderscheid gemaakt, dat is zeker. Maar wordt de ene persoon anders behandeld dan de andere? Ja, het resultaat is niet hetzelfde maar is dat discriminatie? Als we kijken naar de behandeling, wat zien we dan? Dan zien we dat beiden dezelfde vraag wordt gesteld, ze worden hetzelfde behandeld. ‘Maar dat is ook het geval als ik selecteer op kleur en alleen mensen met blauwe ogen binnenlaat, dan behandel ik ook iedereen hetzelfde namelijk door te kijken naar de oogkleur,’ kun je tegenwerpen. En inderdaad lijkt dat hetzelfde. Dus een aantasting van de grondrechten!

Dan gaan we iets te snel. Laten we het woordenboek er eens bij pakken. Discriminatie is zoals de Van Dale het omschrijft: “ongeoorloofd onderscheid dat gemaakt wordt op grond van bepaalde, m.n. aangeboren kenmerken zoals ras, geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid?” Onderscheid maken mag dus zolang het maar niet ongeoorloofd is. Bij het uitnodigen van mensen op mijn verjaardag is het geoorloofd, maar wanneer is het niet geoorloofd? Kunnen we spreken van discriminatie als het onderscheid dat er bij de deur van de kroeg wordt gemaakt, een gevolg is van een keuze die jezelf hebt gemaakt? Je wordt niet bij voorbaat uitgesloten, zoals het geval was bij de oogkleur. Ben jezelf de reden van je uitsluiting? In dat geval lijkt mij dat er geen sprake is van aantasting van de grondrechten!

Daarmee kom ik terug op iets wat ik eerder schreef toen ik ervoor pleitte om dit Grondwetsartikel te beperken tot: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” De auteurs van de Grondwet zagen het nog niet zo verkeerd. Zoals ik er nu over denk zou die laatste zin moeten luiden: Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid of welk aangeboren kenmerk dan ook, is niet toegestaan.” Dit even terzijde.

Terug naar mijn betoog. Geen aantasting van de grondrechten. Nou geen? Geldt voor een kleine groep niet dat deze maatregel hun grondrechten wel aantast? De groep mensen die geen keus hebben en dat is de groep mensen die om medische redenen niet gevaccineerd kunnen worden. Die medische reden is namelijk iets waar ze niet zelf voor hebben gekozen en ook geen afstand van kunnen doen. Ze is vergelijkbaar met de kleur van je ogen. Deze groep wordt bij voorbaat uitgesloten. Die groep wordt gediscrimineerd door de 2G maatregel. Dus daarmee aantasting van de grondrechten!

 JA, als het daarbij blijft wel. Maar NEE als er voor deze mensen een uitzondering wordt gemaakt waardoor ze wel de kroeg binnen kunnen, als ze dat willen. Dan wordt niemand bij voorbaat uitgesloten en heeft iedereen de toegang tot de kroeg in eigen hand. Dus geen aantasting van de grondrechten!

Dan gaan we weer iets te snel. Onze Grondwet geeft namelijk een iets uitgebreidere definitie. Die noemt ook niet aangeboren zaken als ‘godsdienst, levensovertuiging en politieke gezindheid.’ En er zijn mensen die zich vanwege hun geloof niet laten vaccineren. Worden die door de maatregel dan niet in hun grondrechten aangetast? Bij de kroegdeur worden ze echter niet tegengehouden vanwege hun geloof, maar vanwege hun vaccinatiestatus. ‘Maar omdat ze zich van hun god niet mogen vaccineren, worden ze toch bij voorbaat uitgesloten?’ Dat gelovigen iets geloven is hun grondwettelijk recht (artikel 6). Een grondwettelijk recht maar geen plicht. Niemand verplicht je immers om te geloven. Het is een keuze die iemand bewust maken. Wel een keuze met gevolgen. Zo sluit menig gelovige zich uit van sporten op zondag zonder dat de persoon daartoe wordt gedwongen. Ligt dit met niet vaccineren om religieuze reden niet precies hetzelfde en sluiten zij zichzelf niet buiten door een eigen keuze? Beperken ze niet zelf hun Grondrechten?

Er bestaat niet zoiets als ‘het recht op de kroeg’. Als dat wel zou bestaan, dan werd dat door zo’n maatregel aangetast. Zoals in de eerste alinea al aangegeven, twijfel ik eraan of de QR maatregel de juiste is om te nemen. Zou het bij het voorkomen van de verspreiding van het virus niet verstandiger zijn om ons te concentreren op de plicht die de spiegel is van de grondwettelijke rechten? De plicht die ook in de Grondwet is vastgelegd en als taak bij de overheid is neergelegd namelijk om te zorgen voor een veilige leef-, en werkomgeving (artikelen 19 en 22). Die plicht ligt bij de overheid maar zijn we zelf niet de overheid? Die plicht kunnen we invullen door afstand te houden, handen te wassen, bij klachten in quarantaine gaan, thuis te werken tenzij het niet anders kan, onze sociale activiteiten zoals het bezoeken van familie en vrienden drastisch te beperken tot alleen noodzakelijke bezoeken. Maar ook: vaccineren omdat dit de kans op infectie en de schade bij infectie verkleint. Of zoals een Zuid-Afrikaans spreekwoord luidt: “Alles sal reg kom as ons almal ons plig doen.[2]


[1] Zie de Nederlandse Grondwet

[2] Een uitspraak afkomstig van Johannes Hendricus Brand de vierde staatspresident van de Oranje Vrijstaat


Koeienvlaai en fraudebestrijding

“Vorige week meldde de Rekenkamer dat landelijke overheidsinstanties nog steeds te weinig doen om vooroordelen te voorkomen bij het gebruik van algoritmes. Deze week onthullen de NOS en de regionale omroepen dat vijfentwintig gemeenten het gebruik van voorspellende algoritmes óók al toestaan, om fraude en criminaliteit op te sporen. Het biedt weinig hoop op het verdwijnen van afkomst uit hun risicoprofielen, omdat institutioneel racisme altijd in meer of mindere mate werd geaccepteerd in Nederland.” Aldus Margriet Oostveen in een column in de Volkskrant. Een bijzonder passage.

Weiland met twee koeien bij een sloot met eenden - PICRYL Public Domain  Image
Bron: Picryl

Een algoritme is niets meer en niets minder dan een set van stappen die je achterelkaar zet om een doel te bereiken: aardappelen schillen, ze even onder de kraan afspoelen, vervolgen in een kookpot doen, de pot met water vullen totdat ze onder water staan, een schepje zout erbij, op een brandend fornuispitje zetten, als het water kookt klein zetten en vervolgens er geregeld even met een vork in prikken en als de vork soepel in de aardappel verdwijnt, dan zijn ze klaar, water afschudden en eten maar. Een algoritme om aardappels te koken.

Wat Oostveens passage bijzonder maakt is dat een algoritme in deze zin van het woord per definitie een vooroordeel is. Bij het maken van een algoritme om fraudeurs op te sporen, wordt gekeken naar reeds bekende fraudeurs en dan vooral naar overeenkomsten tussen die fraudeurs. Als heel veel of zelfs iedere fraudeur een konijn heeft, dan is het hebben van een konijn iets dat je in het mandje van de ‘mogelijke fraudeurs’ doet belanden. En zo wordt er gekeken naar veel meer eigenschappen. Heb je veel van die eigenschappen, dan kom je op een lijstje dat voor ‘verscherpt toezicht’ in aanmerking komt.

Bij deze manier van werken wordt een loopje genomen met de logica. Neem weer dat konijn. Ook al betekent het hebben van een konijn niet dat je fraudeert, sterker al zouden alle fraudeurs een konijn hebben, dan betekent dat nog niet dat iedere konijnenbezitter een fraudeur of zelfs een potentiële fraudeur is. Met slechts één eigenschap waarop je selecteert is de kans dat je een loopje neemt met de werkelijkheid groot. Dat probeert men te ondervangen door veel kenmerken die veel criminelen gemeen hebben te combineren: konijnen, Volkswagen Golf, Gucci tas et cetera. Maar ook al voldoe je aan al die zaken, dan nog wil dat niet zeggen dat je een fraudeur bent.

Een dergelijke manier van werken is inherent discriminatoir. Dat is precies de bedoeling van zo’n algoritme. Dat is de bedoeling omdat het logischerwijs dan misschien niet zo is dat iemand die alle kenmerken gemeen heeft met een fraudeur, een fraudeur is, het maakt de kans dat zo iemand een fraudeur is wel veel groter. Als je vervolgens beperkte middelen voor fraude-opsporing hebt en toch zoveel mogelijk fraude moet opsporen, dan is dit een efficiënte manier. Dan kan het gebeuren dat men, zoals in Oostveens column is te lezen, bij het opsporen van zakkenrollers en winkeldieven in het designer outlet in Roermond kijkt: “naar de kleur van de auto, de nummerplaat en het aantal inzittenden. Het project was opgetuigd om Roma te vangen, terwijl uit een analyse bleek dat 70 procent van de zakkenrollers en winkeldieven van Nederlandse afkomst was. Want ondanks dat 70% van de zakkenroller van Nederlandse afkomst is, is die dertig procent die afwijkt makkelijker te vinden. In het designer-outlet vallen de zakkenrollers van Nederlandse komaf niet op, zij lijken op een zeer groot deel van de bezoekers. Die andere dertig procent van de zakkenrollers valt veel meer op omdat ze afwijken van het zeer grote deel van de bezoekers. Focus je op die 70% dan moet je veel meer moeite doen om tot resultaat te komen dan focussen op die dertig procent. En daarmee kom ik dichter bij het punt dat ik wil maken.

Het is een efficiënte manier, maar wel een manier met heel schadelijke ‘bijwerkingen’. Als eerste omdat er sprake is van een ‘zelfversterkende feedback-loop’. Al zoekend naar fraudeurs onder konijnenhouders, zul je fraudeurs vinden. Die vondsten versterken de zogenaamde relatie tussen fraude en konijnen. En omdat je je kostbare tijd maar één keer kunt besteden en die besteedt aan konijnenhouders, blijven alle frauderende hondenbezitters buiten beeld. Omdat je je concentreert op die 30% niet Nederlandse zakkenroller en winkeldieven zal die 30% procent in de statistieken groter worden dan de dertig procent waardoor het systeem zich er nog meer op gaat richten. Als tweede is het schadelijk omdat het leidt tot vooroordelen. In mijn voorbeeld zal iedereen met een konijn argwanend worden benaderd en bekeken en in Roermond stigmatiseer je Roma als winkeldieven en zakkenrollers.

Niet discrimineren bij het opsporen van fraude is ook mogelijk. In het geval van de kinderopvangtoeslag zou dat kunnen door briefjes te maken met naam en BSN van iedere aanvrager, deze in een doos te doen en er dan willekeurig het aantal uit te halen dat je in een bepaalde periode kunt controleren. Of je laat een koe bepalen door een wei op te delen in bijvoorbeeld honderd vakken en ieder vak correspondeert met een doos dossiers. Vervolgens wacht je waar de koe haar vlaai deponeert en de doos die met dat vak correspondeert, wordt gecontroleerd. Nadeel van deze vorm van fraude-opsporen is dat kans op het pakken van fraudeurs kleiner wordt.  

Als we niet willen dat er wordt gediscrimineerd bij het aanpakken van fraude of criminaliteit, dan moeten we algoritmes afschaffen en ‘de koe’ vragen en accepteren dat we veel minder fraude opsporen.

‘Kennisleer van onwetendheid’

Begrippen als ‘witte onschuld’‘witte superioriteit’ en ‘witte fragiliteit’ kende ik al. Ik schreef er al eerder over. Er is, in dit verband, ook een ‘kennisleer van onwetendheid’ zo lees ik in een artikel van Sheher Khan. Khan is duo raadslid en hoofd van het fractiebureau van DENK in Amsterdam. Die kennisleer van onwetendheid kende ik nog niet. Khan verwijt in een artikel bij Joop dat CDA-kamerlid Pieter Omtzigt voor een nieuw sociaal contract: “in feite een voortzetting van het raciaal contract, ” pleit. Dit omdat Omtzigt, zo betoogt Khan, nalaat om: “institutioneel racisme te benoemen.” Een bijzonder betoog.

File:Rechtvaardigheid troont boven portret van Justinianus op sokkel met titel geflankeerd door Matigheid en Voorzichtigheid Titelpagina voor Corpus juris civilis, Amsterdam 1663 Corpus juris civilis (titel op object), RP-P-1886-A-10397.jpg
Rechtvaardigheid troont boven een portret van Justinianus op een sokkel met als titel geflankeerd door Matigheid en Voorzichtigheid. Een prent van Cornelis van Dalen. Bron: Rijksmuseum

Bijzonder als eerste omdat ik de combinatie van de woorden ‘kennisleer’ en ‘onwetendheid’ een bijzondere vind. Kennisleer, ook wel epistemologie genoemd, is een heel oud begrip uit de filosofie. De kennisleer onderzoekt de aard, oorsprong, voorwaarden en de reikwijdte van kennis en het weten. Binnen de kennisleer staan drie vragen centraal: Wat is kennis? Wat kan ik weten? En hoe kan ik kennis vergaren? Onwetendheid is de afwezigheid van alle of bepaalde kennis. De combinatie van die twee begrippen komt mij als heel vreemd voor. Dat even terzijde.

Volgens Khan staat Omtzigt met die ‘voortzetting van het raciale contract’ in een lange traditie van geleerden zoals Thomas Hobbes, Jean-Jacques Rousseau, John Locke en Immanuel Kant die: “Verlichtingsidealen zoals individuele vrijheid en rechtvaardigheid,” beperkten tot Europeanen. “Zelfs de meest vooraanstaande filosofen, zoals John Rawls, raken gehypnotiseerd door de kennisleer van onwetendheid. Rawls bracht de discussie over het sociaal contract weer tot leven in de 20e eeuw met zijn theorie van rechtvaardigheid. Hij stelde dat een rechtvaardige samenleving ingericht is op het verheffen van de meest achtergestelde groepen maar verzuimde om ,in een carrière van 50 jaar, ook maar één passage te wijden aan raciale rechtvaardigheid.” Aldus Khan. Maar heeft hij een punt?

Khan verwijst naar Rawls’ belangrijkste werk Een theorie van rechtvaardigheid. In dat boek zoekt Rawls naar de meest rechtvaardige manier om een samenleving vorm te geven. Centraal in dit denken stond de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandelingen, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls hem noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[1]  Ik kan hier geen raciale ongelijkheid in ontdekken. Rawls spreekt over ‘elke persoon’ en ‘allen’. Hij zoekt naar rechtvaardigheid voor iedereen ongeacht kleur, geslacht, gender en welke categorieën dan ook.

Dat: “in de ogen van Hobbes en Rousseau (…) de wilde of barbaar altijd een niet-Europeaan” was en: “Locke profiteerde financieel van de slavernij en Kant pleitte voor een hiërarchische categorisering van de mensheid op grond van ras,” zegt niets over Rawls en Omtzigt. Khan projecteert de opvattingen van historische figuren op Omtzigt en, de inmiddels ook historische figuur, Rawls alleen omdat ze dezelfde huidskleur hebben. Als ik Khans betoog goed interpreteer, dan bedoelt hij met ‘kennisleer van onwetendheid’ dat als je als blanke over de mensheid schrijft zonder er expliciet bij te zeggen dat je met mensheid alle kleuren bedoelt, dat je dan alleen maar blanken bedoelt. Dat is, voor iemand die raciale rechtvaardigheid zo belangrijk vindt, een sterk naar racisme riekende manier van denken.

Nu is Khan niet de enige die het woord ‘iedereen’ of ‘allen’ graag wil aanvullen door onderdelen van die ‘iedereen’ of ‘allen’ expliciet te benoemen. Menig politieke partij wil de Grondwet aanpassen en dan vooral artikel 1: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”  In dat artikel moeten de rechten van allerlei groepen expliciet worden belegd en benoemd. Ook de Ballonnendoorprikker wil dit artikel graag aanpassen, maar dan op een andere manier. Niet door er allerlei groepen die niet gediscrimineerd mogen worden aan toe te voegen. Nee, door het te versimpelen waardoor het veel duidelijker en krachtiger wordt:  ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’ Hooguit aangevuld met: ´Discriminatie is niet toegestaan’, maar dat is eigenlijk al niet meer nodig. Gelijke behandeling begint in de wet. Ongelijkheid begint met het noemen van groepen in dit artikel.


[1] John Rawls, Een Theorie van rechtvaardigheid pagina 321

Institutioneel racisme! Of toch niet?

“Ik zat in de afrondende fase van mijn opleiding en zou aan het werk zijn als verloskundige in dezelfde praktijk in de periode dat zij zou gaan bevallen. Haar eis om mijn ontslag kwam voort uit haar voorwaarde om niemand in haar buurt te willen die een hijab draagt.” Dit schrijft Pia Sophia in een artikel op de site Dipsaus. En liet dat volgen door: “Mijn opdrachtgever kwam niet voor me op en vertelde mij dat ik moest leren leven met het feit dat “discriminatie nou eenmaal voorkomt.”” Dit is, aldus Sophia, een van de voorbeelden van institutioneel racisme.  Een bijzondere casus waarbij ik alweer moest denken aan Hannah Arendt.

Beschuit, Muisjes, Geboorte, Kraamweek, Jongetje
Bron: Pixabay

In de bundel Verantwoordelijkheid en oordeel zijn toespraken en colleges van Arendt gebundeld die handelen over juist die twee woorden. Aan één van die artikelen moest ik denken bij het lezen de passage uit Sophia’s artikel. In de bundel een essay uit 1959 met als titel Overpeinzingen bij Little Rock. Even voor degenen die het niet weten. In 1957 moest een middelbare school in  Little Rock, de hoofdstad van de Amerikaanse staat Arkansas, negen zwarte leerlingen toelaten. Dit omdat de Hoge Raad had geoordeeld dat de school deze negen leerlingen niet mocht weigeren. Een uitspraak van de hoogste rechter, en dat is de Hoge Raad in de Verenigde Staten, moet gestand worden gedaan. Dat was echter tegen het zere been van gouverneur Faubus van de staat, die stuurde de Nationale Garde om dit te verhinderen. Daarop kon president Eisenhower niets anders dan ingrijpen. Hij stuurde de 101e luchtlandigsdivisie en gaf hen de opdracht de negen kinderen te beschermen en ervoor te zorgen dat ze de school konden bezoeken. Dit gebeuren was voor Arendt aanleiding tot haar overpeinzingen.

In haar overpeinzingen onderscheidt Arendt drie werelden of sferen: de privé sfeer, de sociale sfeer en de politieke sfeer. Binnen die drie werelden bekijkt ze de rol van gelijkheid. Over de privé sfeer zegt ze het volgende: “… -het gebied van het privé leven – wordt noch door gelijkheid noch onderscheid maken beheerst, maar door exclusiviteit. Hier kiezen we de mensen met wie we ons leven willen doorbrengen, namelijk persoonlijke vrienden en mensen van wie we houden; en onze keuze wordt niet bepaald door overeenkomst of kwaliteit die door een groep mensen worden gedeeld – ze wordt zelfs niet bepaald door welke objectieve maatstaven en regels dan ook – maar richt zich, onverklaarbaar en onfeilbaar, op één persoon in zijn of haar uniciteit, zijn anders zijn dan alle andere mensen die we kennen.” Als ik Arendt goed begrijp dan kan er in de privé sfeer geen sprake zijn van discriminatie. Een duidelijk en begrijpelijk betoog. In de privé sfeer zoekt een ieder zijn eigen passende begeleiding.

Dan het andere uiterste, de politieke sfeer. In de politieke sfeer is, zo betoogt Arendt, gelijkheid absoluut. Het is “haar innerlijke principe.” In het politieke domein: “daar zijn we allemaal gelijk.” Die gelijkheid wordt: “in de eerste plaats geconcretiseerd in het stemrecht; volgens dat recht staan het oordeel en de mening van de hoogst geplaatste burger op één lijn met het oordeel van de persoon die nauwelijks kan lezen en schrijven.” Integraal onderdeel van die gelijkheid is: “Passief kiesrecht of het recht voor een ambt te worden gekozen.” Ook dit is een duidelijk en begrijpelijk betoog.

Als laatste de sociale sfeer, de samenleving. Dit is het domein dat we instappen als we ons huis verlaten. De samenleving: “is dat merkwaardige, wat hybridische gebied tussen het politieke en het persoonlijke waarin sinds het begin van de moderne tijd de meeste mensen het grootste deel van hun leven hebben doorgebracht.” En wat gelijkheid is voor de politieke sfeer, is discriminatie voor de samenleving, zo betoogt Arendt. Discriminatie niet in haar betekenis van achterstellen, maar in haar betekenis van onderscheid maken. Naar die sfeer worden we gedreven: “door (de) noodzaak in ons onderhoud te voorzien, ertoe aangetrokken door het verlangen onze talenten te ontplooien of ertoe aangelokt door het genoegen van gezelschap.” Daarbij kiezen we ons gezelschap, daarbij worden we, zoals Arendt het schrijft: “onderworpen aan het aloude adagium ‘soort zoekt soort’, dat het gehele domein van de samenleving in zijn oneindige variëteit van groeperingen en sociale verbanden beheerst.” Je gaat op voetbal en wel bij die club omdat de mensen daar het beste bij je passen. Je gaat naar een concert van band x omdat die muziek bij je past. De spiegel daarvan is dat een vereniging je mag weigeren. Zo zal je bij de naaktzwemclub worden geweigerd als je per se een boerkini aan wilt. Net zoals je wordt geweigerd als je in je nakie bij de boerkini zwemclub wilt. Zo mag, zoals enkele jaren geleden in Noord-Ierland, een bakker weigeren een taart met daarop de slogan ‘steun het homohuwelijk’ te bakken voor een huwelijk van twee mannen. Net zoals de bakker ook geen taart hoeft te bakken voor iemand die ‘eigen volk eerst’ erop wil. Dit weigeren gaat volgens Arendt niet op voor: “diensten die, of ze nu particulier of publiek eigendom zijn, in feite openbaar zijn, diensten die iedereen nodig heeft om zijn zaken te behartigen en zijn leven te leiden. Al behoren deze diensten niet strikt tot het politieke domein, ze bevinden zich wél in het publieke domein waar alle mensen gelijk zijn”. Daar waar de bakker mag weigeren een taart met spreuk te bakken, mag het busbedrijf niet weigeren iemand te vervoeren. Ook deze redenering kent een te begrijpen logica.

Als we met Arendts bril naar Sophia’s voorbeeld kijken, hoe zou Arendt dit voorbeeld beoordelen? Dan staat de zwangere vrouw in haar recht om Sophia te weigeren als verloskundige. De verloskundige betreedt immers de privé sfeer van de betreffende vrouw. Dat zij een publieke functie vervult doet daar niets aan af. Het is aan de patiënt om de arts te kiezen en dus ook aan de zwanger vrouw om een verloskundige te kiezen. Haar motieven, of die nu racistisch, godsdienstig of persoonlijk van aard zijn doen hierbij niet ter zaken. Sterker nog, de zwangere vrouw hoeft haar motieven niet eens te geven. ‘Jou niet’ is al voldoende. Dubieus is het verzoek van de zwangere vrouw om Sophia te ontslaan om zo te voorkomen dat Sophia toch bij de geboorte van het kind van de vrouw is. Een zwangere vrouw gaat niet over het personeelsbeleid van een verloskundigenpraktijk.

Dan de werkgever die haar, aldus Sophia, onvoldoende steunde en haar vertelde dat ze maar moest ‘leren leven met het feit dat discriminatie nou eenmaal voorkomt.’ Als ik het artikel goed begrijp, heeft de werkgever haar niet ontslagen en heeft Sophia de betreffende mevrouw niet geholpen bij de bevalling, maar heeft de werkgever daar een andere medewerker naartoe gestuurd. Ook de werkgever heeft niets verkeerd gedaan. Hij heeft de wens van de zwangere mevrouw gerespecteerd. Wat hij wat handiger had kunnen doen, is dit met Sophia bespreken. Daarbij had Arendts betoog hem zeker kunnen helpen.

Activistisch ontmenselijkt

“Gespreksleider Ou-Oumar maant de directeur om ook na deze avond in gesprek blijven met de kritische medewerkers. ‘Ben je bereid naar hen te luisteren, en niet in twijfel te trekken wat ze zeggen?’, vraagt ze Wertheimer. ‘En accepteer je dat het niet meer aan jou is, maar aan hen en hun gevoelens?’ Na een aarzeling stemt Wertheimer in. Een lauw applaus stijgt op uit de zaal.” Een wel heel bijzonder passage uit een artikel van Ashwant Nandram in de Volkskrant. Het artikel bespreek de problemen bij wat tot voor kort, als ik het artikel moet geloven ‘de vooruitstrevende en inclusieve club’ van Nederland was: De School.

person, holding, signage, protest, protest action, group of people ...
Bron: Piqsels

Eerst even in het kort wat het probleem is. De School bestaat uit: “een nachtclub, maar heeft het ook een café, restaurant, expositieruimte en sportschool,” en is het werk van twee ondernemers: Ernst Mertens en Jochem Wetheimer. De club heeft: “geen aparte mannen- of vrouwen-wc’s, iedereen gebruikt dezelfde genderneutrale ruimte. De club voert een exclusief deurbeleid. Te grote groepen bezoekers worden geweigerd; wie niet weet welke dj er die avond draait, maakt kans weer rechtsomkeert te moeten maken. Eenmaal binnen wordt de telefooncamera afgeplakt, zodat bezoekers vrijuit en soms met weinig kleren aan de dansvloer op kunnen, zonder het gevaar een dag later met foto op internet te staan.” Dan breekt corona uit en staat alles stil. Tot er na het pinksterweekend weer meer kan. Om de bezoekers erop attent te maken dat de zaak op 1 juni weer open gaat, wordt er voor het pinksterweekend een bericht gemaakt dat de eenendertigste mei automatisch wordt geplaatst op Instagram.

Tot zover niets bijzonders. Al zijn er mensen die daar anders over denken. De eenendertigste mei was namelijk de dag voor de Black Lives matter demonstratie in Amsterdam. Jullie weten wel die demonstratie waar meer mensen bleken te komen en waardoor burgemeester Halsema problemen kreeg. De mensen die er anders over denken, vinden dat De School zich had: “moeten uitspreken tegen racisme.” De directie biedt hiervoor haar excuses aan. Iets waarvan je je kunt afvragen of dat nodig is. Maar dat is niet genoeg: “Activistische bezoekers roepen De School ter verantwoording: de nachtclub laat zich voorstaan op een inclusief imago, maar in de programmering zijn te weinig gekleurde dj’s te zien. Ook wordt de organisatie ‘te wit’ bevonden.” Een van de activisten legt uit: “Bij De School voelt het als een vertrouwensbreuk. Juist omdat de club zich zo lang liet voorstaan op de inclusiviteit, waren de verwachtingen hooggespannen en was de teleurstelling groot. Veel van ons zagen De School als vrijhaven en plotseling dondert dat beeld in elkaar. Het wordt duidelijk: die inclusieve organisatie is ook maar een illusie.” Een kunstenares, Emma Levie, beëindigt haar expositie met als onderbouwing: “Ik had kritischer moeten zijn op De School: ze hebben twee witte heteromannen als eigenaar en nul gekleurde medewerkers op kantoor. De club (heeft) de afgelopen periode onvoldoende steun gegeven aan zwarte mensen.” Dit leidt uiteindelijk tot een bijeenkomst met die activistische bezoekers, personeelsleden en het management van de club. Waar de directeur de vragen waarmee ik deze Prikker begon, krijgt voorgelegd.

Toch bijzonder om twee mensen die een initiatief beginnen, hun huidskleur te verwijten. Want dat is wat er gebeurt. Als dit een argument is om een club als ‘niet inclusief’ te bestempelen, dan kan kun je ook The Black Archives verwijten dat ze ‘niet inclusief genoeg’ zijn.  Dit even terzijde. Maar wel bewust deze organisatie genoemd omdat die; “niet langer (wil) worden geassocieerd met de nachtclub. De School zou niet adequaat genoeg hebben gereageerd op de Black Lives Matter-beweging. The Black Archives wil geen geld van een inzamelingsactie die wordt gebruikt om ‘het imago van een problematische organisatie wit te wassen’.

Terug naar de vragen die directeur Wetheimer krijg voorgelegd. “Ben je bereid naar hen te luisteren, en niet in twijfel te trekken wat ze zeggen?” Een bijzondere vraag. Op het eerste deel van de vraag, zal ieder weldenkend mens met JA antwoorden. Natuurlijk ben ik bereid naar iedereen te luisteren. Dat wil echter niet zeggen dat ik iets doe of moet doen met wat iedereen zegt. En daarmee kom ik bij het tweede deel van de vraag. Instemmen met dat tweede deel betekent dat je iemands inbreng niet mag bevragen, niet kritisch mag beschouwen en dus eigenlijk gewoon als ‘waarheid’ moet accepteren. Met die eis of voorwaarde zou ik nooit en te nimmer instemmen.

Dan de tweede vraag: “accepteer je dat het niet meer aan jou is, maar aan hen en hun gevoelens?” Zouden de ‘activisten’ door hebben waar ze mee bezig zijn? Zouden ze zich realiseren dat ze een heel gevaarlijk pad bewandelen? Nee, niet zo zeer omdat de kans groot is dat de tot voor kort ‘fantastische’ en door: “de queer-gemeenschap (…) geroemd als ‘safe space’: een plek waar niemand wordt gediscrimineerd,” club de deuren sluit en ze dus op zoek moeten naar een andere plek. Alleen wie wil hen nog binnen hebben als dit het gevolg is? Nee, veel meer omdat met die vraag de ander, in dit geval de directeur en oprichter van De School, als mens terzijde wordt geschoven. Die doet er als mens niet meer toe. Zijn werk, wat hij zegt, wat hij doet en hoe hij zich voelt doet allemaal niet meer ter zake. Het is ‘aan hen en hun gevoelens’. Zouden de ‘activisten’ in het algemeen en Ou-Oumar in het bijzonder, door hebben waar ze mee bezig zijn? Namelijk met het ‘ontmenselijken’ van mensen? Als de geschiedenis iets leert, dan is het dat dit een zeer gevaarlijk pad is om te bewandelen.

Beste Sylvana Simons,

“Ben je stil of ben je solidair?” Dat is de kop boven uw schrijven bij dekanttekening.nl. Nu weet ik niet of u die kop er zelf boven hebt gezet of dat dit het werk van de redactie is, maar dat maakt ook niet uit. De vraag staat er en daarom een antwoord. Laat ik u niet in spanning houden, ik ben solidair en zeker niet stil in de strijd voor een rechtvaardige samenleving met gelijke kansen voor eenieder. In de strijd daarvoor vindt u mij aan uw zijde. Op mijn website www.ballonnendoorprikker.nl vindt u daarvan vele voorbeelden. Op twee punten in uw schrijven wordt dat wat lastiger. Laat ik ze één voor één behandelen.

Bron: Pixabay

Als eerste kan ik mij niet vinden in uw omschrijving van onze samenleving. Die is volgens u, en dit is mijn vertaling van uw woorden, ernstig ziek. Mijn vertaling van de passage: “Hij (Premier Rutte) krijgt het niet voor elkaar te erkennen dat de karikatuur slechts een symptoom is van een veel ernstiger ziekte, die zich in elke cel van onze samenleving heeft geworteld.” Symptomen van die ziekte zijn, volgens u: “onderadvisering in het onderwijs, uitsluiting op de stagemarkt en discriminatie bij uitzendbureaus. Dan van discriminatie op de arbeidsmarkt én op de woningmarkt naar etnisch profileren bij de belastingdienst en politie.” U noemt de naam van de ziekte niet expliciet, maar uit uw betoog meen ik op te maken dat die ziekte racisme heet. Mocht ik dit verkeerd zien, dan hoor ik dat graag van u. Dat onderadvisering in het onderwijs een probleem is, dat groepen Nederlanders het lastig hebben bij het vinden van een stage of een baan, staat buiten kijf. Dat daar wat aan moet worden gedaan ook. Dat ook echt wordt gediscrimineerd door mensen, geloof ik meteen. Dat ook de overheid, net als het bedrijfsleven profileert, is een feit. Toch ben ik het niet eens met uw conclusie dat dit symptomen zijn van die ernstige ziekte.

Al deze ‘symptomen’ kennen meerdere mogelijke oorzaken. Oorzaken die u buiten beschouwing laat. Laat ik ze eens langs lopen. Als eerste de onderadvisering. Onderadvisering vindt vooral een verklaring in het opleidingsniveaau van ouders, zo laat geograaf Josse de Voogd zien in een artikel in de Volkskrant. Heb je hoogopgeleide ouders, dan krijg je een hoger schooladvies dan een kind met een vergelijkbaar profiel en score van lager opgeleide ouders. En als het schooladvies al niet hoog  genoeg is, dan praten de hoogopgeleide ouders het wel omhoog. Dit is trouwens niets nieuws, dit gebeurde ook in tijden dat de scholen nog vooral door mensen van één huidskleur werden bevolkt. Het kind van de notaris kreeg bij een gelijke score een hoger advies dan het kind van de ijzervlechter. Bovendien zijn er vaak hele goede redenen waarom een kind een lager advies krijgt dan er op basis van bijvoorbeeld de cito-score mogelijk is. In een ingezonden brief in de Volkskrant van Heleen Houtermann, zoals ze zelf schrijft, “Jarenlang (…) met hart en ziel groepsleerkracht van groep 8 geweest,” legt zij uit dat: “naast de cognitieve capaciteiten ook om het welbevinden en het zelfvertrouwen dat een kind, in welk milieu dan ook, ervaart,” gaat.  En als er aan dat zelfvertrouwen wat mankeert dan kan een lager advies wel eens een heel goede keuze zijn. Houtermann: “Een kind met capaciteiten en een laag zelfbeeld is kansloos.”  En ja, dat gaat niet altijd goed en daarvan is een kind de dupe en dat is helaas niet te voorkomen. Als we onderadvisering alleen aan racisme koppelen, dan lopen we het grote risico dat een hele grote groep kinderen wordt vergeten. Ook lopen we dan het risico dat we voorbij gaan aan de professionaliteit van mensen als mevrouw Houtermann.

Dan de ‘uitsluiting op de stage- en banenmarkt’. Een erg krasse formulering die suggereert dat er van opzet sprake is. Dat zal in enkele gevallen best zo zijn. Ik waag echter te betwijfelen of er in het gros van de gevallen werkelijk sprake is van uitsluiting. Dat de kans op een baan met eenzelfde opleiding voor mensen niet even groot is, staat als een paal boven water. Dat is echter ook niets nieuws. Ook het vijftig jaar geleden afgestudeerde kind van die notaris had een grotere kans op een baan dan het kind van de ijzervlechter. Bij het vinden van een baan en ook van een stageplek, is niet zo zeer kennis van belang als wel kennissen. Voor wat betreft banen voor hun afgestudeerde kind is de kans heel groot dat de notaris een relevanter netwerk heeft. Zo heeft een kind waarvan de voorouders al meer dan honderd jaar in dit land wonen een grotere kans op het hebben van een relevant netwerk dan een kind waarvan de ouders of grootouders naar hier zijn gekomen. Dit verschil is onmogelijk te overbruggen. Dat dit onmogelijk is, wil echter niet zeggen dat we er niet voor kunnen zorgen dat de kansen van het kind zonder relevant netwerk worden vergroot. Daarbij helpt het niet, zo is mijn inschatting, als we hier het label racisme op plakken. Dan is de kans groot dat we verzanden in een welles-nietes discussie waarmee niemand is geholpen. Dan zal, zoals Gert-Jan Geling het ook bij deKanttekening.nl schrijft: “het midden (gaan) twijfelen, en de goodwill van de kritische massa voor de strijd tegen racisme zal snel verdwijnen.”

Als laatste het ‘etnisch profileren’ door bijvoorbeeld de Belastingdienst en de politie. Dat er bij de bestrijding van misdaad geprofileerd wordt is van alle tijden. Voor het oplossen van een misdaad is een profiel van de dader onontbeerlijk. Zonder een profiel zijn er immers bijna acht miljard mogelijke daders. Dus is het van belang om te weten hoe lang, zwaar, breed de verdachte ongeveer was. Wat de oog- en haarkleur en de haarlengte was, al zijn haarkleur en -lengte minder betrouwbaar omdat die geknipt en geverfd kunnen zijn of worden. Dit is achteraf profileren, als er al een misdrijf is gepleegd, en daar zal niemand bezwaar tegen hebben.

Anders is dat met vooraf profileren, dan wordt op basis van cijfers uit het verleden een profiel gemaakt van vroegere daders en dat wordt toegepast op mensen in het heden. Mensen met kenmerken die overeenkomen met die van vroegere plegers van misdrijven. Die worden vervolgens extra in de gaten gehouden en gecontroleerd. Deze manier van werken is in de tijd van de ‘big data’ erg populair en makkelijk toe te passen. Laat een algoritme zoeken naar correlatie in een hele hoop data en er komt altijd wel wat naar boven. Dit is de basis onder het bedrijfsmodel van de Facebooks, Googles en Amazons van deze wereld. Een voorbeeld. Als uit het verleden blijkt dat belastingfraudeurs vaak vastgoed in het buitenland hebben, dan zullen mensen met vastgoed in het buitenland vaker voor controle in aanmerking komen. Als ook blijkt dat een flink deel van die ‘frauderende vastgoedeigenaren’ een dubbele nationaliteit hebben, dan is het hebben van een dubbele nationaliteit bij deze manier van werken ook een aanleiding voor extra controle. Dit vooraf profileren is nooit ongevaarlijk, vaak hinderlijk en soms zelfs zeer gevaarlijk. Deze manier van werken heeft als nadeel dat ze zelfbevestigend is. Immers, als ik die groep vaker ga controleren dan de andere, dan zal dat leiden tot relatief nog meer ‘fraudeurs met buitenlands vastgoed en een dubbele nationaliteit’. Niet omdat die er meer zijn maar omdat ze een veel grotere kans hebben om tegen de lamp te lopen dan een ‘fraudeur zonder buitenlands vastgoed’. Dit is een heel ‘luie’ manier van werken omdat er niet wordt nagedacht en oorzaak en gevolg vaak worden verwisseld. Dat bijvoorbeeld mensen met een dubbele nationaliteit vaker vastgoed in het buitenland hebben, is op een veel logischer manier te verklaren dan om ‘er fraude mee te plegen’.

Dat overheden aan de slag gaan met ‘big data’ en met profielen heeft, naar mijn mening, een heel andere oorzaak. Een oorzaak die helemaal niet met racisme en discriminatie van doen heeft maar veeleer een gevolg is van het New-Public-Management-denken dat eind vorige eeuw ‘populair’ werd in overheidsland. Ik schreef er recentelijk een artikel over op mijn site met als titel Corona en etnisch profileren.

Het tweede punt wat het lastig maakt om me aan uw zijde te scharen, is dat u de oplossing zoekt in een in mijn ogen schadelijke sociologische theorie. In uw schrijven geeft u aan dat de PvdA, GroenLinks en D66 om; “hun woorden van solidariteit kracht bijzetten door antiracisme bovenaan hun politieke agenda te zetten,” alleen maar: “voor intersectionele politiek (hoeven te) kiezen.” Deze theorie heeft al als uitgangspunt dat er sprake is van discriminatie en dat er wordt gediscrimineerd op basis van een veelvoud aan aspecten. Aspecten zoals huidskleur, sekse, gender, religie en zo kunnen we nog een tijdje doorgaan. Al die aspecten moeten in onderling verband worden bestudeerd om de oorzaken en gevolgen ervan te verklaren en ook voor het aanpakken van de gevolgen ervan. Mijn probleem met deze theorie is dat ze verdeelt terwijl er verbinding nodig is. Op basis van al die aspecten wordt een persoon ontleed en in hokjes gezet En als je die aspecten weer bijeenvoegt, dan heb je iemands ‘identiteit’. Deze manier van denken maakt identiteit tot iets zwaars en statisch. Voor mij is identiteit, in navolging van Kwame Anthony Appiah, licht en veranderlijk. Niet alleen mijn identiteit als persoon, maar ook de ‘gezamenlijke identiteit’ van een land.

Zoals gezegd, strijd ik voor een rechtvaardige samenleving met gelijke kansen voor eenieder. In die strijd kunnen we elkaar vinden. Ik weiger echter uw analyse van de onze huidige samenleving en hoe die is ontstaan  te onderschrijven én te kiezen voor intersectionele politiek. Als dit voor u niet onoverkomelijk is dan ga ik graag met u het gesprek aan.

Toonpolitie

“‘White silence is violence’ scanderen wit en zwart op dit moment tijdens de protesten in Amerika. En ik ben het met ze eens. De structurele oppressie van onze identiteit en onze mensheid kan enkel gebeuren omdat het gros van onze medelanders zich stilhoudt en zich vaak opwerpt als verdedigers van het systeem door te fungeren als toonpolitie tegen hen die zich uitspreken tegen structurele discriminatie.” De op één na laatste alinea van een artikel van Karim Bettache bij Joop waarop ik straks terug kom. Eerst even het betoog van Bettache.

Bron: WikipediaCommons

Bij het lezen van zijn artikel ontstaat een beeld van Nederland als een in en in racistisch land dat andere culturen onderdrukt: “Je gaat de onderdrukking pas zien wanneer je de ogen daadwerkelijk opent, daar ons cultureel systeem bijzonder effectief is om de eigen onderdrukking in de geesten van ons allen te indoctrineren.” En iets verder op: “Bijna twee miljoen mensen in Nederland leven in een dergelijke identiteit en hebben elke dag te maken met een cultuur die vijandig staat ten opzichte van hun menszijn, hun ‘ik’. En ik bedoel dan niet de bewuste vijandigheid van een rechtsextremistische politicus of een neonazi, maar de heimelijke, geniepige vijandigheid die als een altijd aanwezige auto-immuun ziekte langzaam de integriteit van je lichaam van binnenuit aanvreet.” En: “we hebben er in Nederland een handje van naar anderen te wijzen waar het racisme betreft maar, op een paar vreselijke landen na, is er bijna geen ander land in het Westen waar zo ongegeneerd minderwaardig gesproken wordt over etnische minderheden in de publieke ruimte, gevolgd door een pijnlijke stilte van de witte meerderheid.” En de oorzaak hiervan:  “Zo’n vierhonderd jaar geleden hebben onze voorouders besloten de hele buiten-Europese wereld leeg te roven, te misbruiken en hun mensheid tot irrelevant te verklaren om daar vervolgens een heel systeem van waardige versus onwaardige mensen op te stoelen.”  

Over het historische gehalte van deze laatste passage schreef ik al eerder een Prikker met als titel Europese ‘Risk opdracht’. Nu naar de passage waarmee ik begon. Met zo’n beschrijving van Nederland vraag je je af waarom mensen überhaupt naar Nederland zouden willen vluchten, zoals er zovelen doen. Waarom zou je je immers blootstellen aan ‘indoctrinatie van je geest met de eigen onderdrukking’? Waarom je blootstellen aan een cultuur die ‘vijandig staat ten opzichte van hun mens zijn? Of zou er iets niet kloppen aan Bettache’s beschrijving van ‘het culturele systeem’ in Nederland?

Dat in Nederland niet alles ‘perfect’ is en soms zelfs verre van dat, staat buiten kijf. Dat het voor mensen met een minder lange geschiedenis in dit land, lastiger is om een plek te verwerven, staat ook buiten kijf. Betacche: “Op het VWO behoorden mijn resultaten tot de top, toch werd mijn kunnen altijd in twijfel getrokken door de leraren.” Wellicht tot verbazing van de heer Bettache, maar tot nog niet zolang geleden werden de schoolprestaties van arbeiderskinderen steevast in twijfel getrokken: ‘de mavo of lts lijkt mij passend voor uw kind’ kreeg menigeen van hen te horen aan het einde van de lagere school, zoals de basisschool toen heette. Dit terwijl een kind van de notaris met eenzelfde cijferlijst een vwo-advies kreeg. Arbeiderskinderen waren toen de ‘nieuwkomers’. En zo ervaren alle ‘nieuwkomers’ problemen met het zich, om de term van premier Rutte te gebruiken, invechten in de samenleving.

Dat Nederlanders, net als trouwens iedere andere menselijke bewoner van deze planeet, oordelen over anderen staat buiten kijf. Maar dat dit een gevolg is van het door Bettache beschreven ‘cultureel systeem’?  Zou het niet veeleer een nu hinderlijk gevolg zijn van onze geschiedenis als mens? Zou dat oordelen niet een hele lange geschiedenis hebben? Was het millennia lang niet onontbeerlijk voor het overleven van onze voorvaderen? Het was voor de jager- verzamelaars nodig om gevaar te detecteren: ‘is deze persoon of groep een gevaar voor mij en mijn groep?’ Dat moest heel snel gebeuren omdat treuzelen je dood kon betekenen. En bij dat snel beoordelen keken we, en dat doen we nu nog steeds, onbewust naar overeenkomsten maar vooral naar verschillen. Hoe meer verschillen, hoe meer gevaar. Millennia lang zo denken heeft gezorgd voor keuzes op basis van ‘vooroordelen’. Heel menselijk gedrag dat ons al die tijd heeft laten overleven maar dat in ons huidig tijdsgewricht, waarin er in een land als Nederland mensen wonen, leven en willen werken afkomstig uit alle landen en delen van de wereld, hindert en tot ongewenste gevolgen leidt. Dan moeten ze samen toch iets en dan wordt dat oude ‘overlevingsgedrag’ hinderlijk. Dat leidt ertoe dat: “wanneer je witte ruimtes binnenstapt zoals bepaalde cafés en restaurants en je de blikken op je rug voelt branden,” om een voorbeeld dat Bettache noemt, aan te halen. Een gevoel dat ook ik heb wel eens heb als ik ‘ruimtes’ binnenstap waarin ik weinig van mezelf herken.

Dan moeten we, zoals Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman het in zijn boek Ons feilbare denken noemt, van systeem 1 naar systeem 2 denken. “Systeem 1 werkt automatisch en snel, met weinig of geen inspanning en geen gevoel van controle.” Het systeem dat het overgrote deel van het werk voor ons mensen doet. Zonder deze manier van denken zouden we niets gedaan krijgen. Het systeem dat gevaar detecteert en dat onbewust onze houding jegens anderen bepaalt: vriend of vijand! Als we ons realiseren dat we volgens dit patroon mensen beoordelen dan kunnen we het veranderen en voor dat veranderen, hebben we systeem 2 nodig. “Systeem 2 omvat bewuste aandacht voor de mentale inspanningen die worden verricht, waaronder ingewikkelde berekeningen. De werking van systeem 2 wordt vaak gekoppeld aan de subjectieve ervaring van handelingsvermogen, keuze en concentratie.”  Systeem 2 kost tijd en moeite en dat is wat er nodig is om die eerste, onbewuste indruk over iemand op basis van systeem 1, ter discussie te stellen.  

Dit ‘jager- verzamelaargedrag’ om het zo te noemen wordt tegenwoordig door sommigen ook ‘institutioneel racisme’ genoemd. Ik vraag me af of die benaming helpt bij het aanpakken van dit gedrag. Door die naam eraan te geven, krijgt degene die het gedrag vertoont het gevoel van racisme te worden beschuldigd en daarin zal hij of zij zich niet herkennen. En dat gaat weer belemmeren in het voeren van het gesprek over de gevolgen van dat gedrag. Het wordt dan een gesprek met als thema ‘ik ben geen racist’ terwijl het eigenlijk moet gaan over de ongewenste gevolgen van dit ‘jager- verzamelaargedrag’.

Als dit mij de kwalificatie ‘toonpolitie’ en daarmee verdediger van ‘het systeem’ oplevert, het zij zo. Maar op de toon en vooral de inhoud van Bettache’s betoog is, zoals ik hierboven schreef, nogal wat aan te merken. Die toon en inhoud richten de aandacht op het verkeerde en dat is jammer.