Uitgelicht

Election Files 12: Iets nieuws doen

Doe iets nieuws is de titel van het verkiezingsprogramma van Volt. Voor degenen die op de bespreking van de programma’s van het CDA en D66 zitten te wachten, die moeten nog even langer wachten; eerst Volt. Want met de bespreking van het programma van Volt kom ik een belofte aan mijn zoon na. Hij leest de besprekingen van de programma’s voordat ze worden gepubliceerd. Toen ik aangaf dat ik niet van plan was om ze allemaal te bespreken, vroeg hij of ik het programma van Volt wel wilde bespreken. Daarop zei ik JA en belofte maakt schuld. Terug naar Doe iets nieuws, en iets nieuws doet Volt. Het programma bevat enkele keuzes die we, zeker in vergelijking met de andere partijen, ‘nieuw’ mogen noemen. “Wij kiezen voor nieuwe onverwachte ideeën om de vastgelopen politiek definitief uit het slop te halen. Kneiterprogressieve ideeën voorbij de waan van de dag.”1 aldus partijleider Laurens Dassen in zijn inleiding. Dus dan maar eens beoordelen of die ideeën ‘de vastgelopen politiek uit het slop halen.’ En zoals bij alle besprekingen, begin ik met de conclusie.

Bron: Flickr

Conclusie

Om het programma te lezen, moet je even de tijd nemen. 145 pagina’s waarvan vier pagina’s inhoudsopgave. De overige pagina’s betreft de inhoud met redelijk veel tekst maar wel voor het overgrote deel in korte duidelijke zinnen. Zoveel pagina’s en toch ontbreekt het belangrijkste en dat is een analyse. Als je ‘de vastgelopen politiek uit het slop wilt halen’ zoals de partij wil, dan met je duidelijk maken hoe de politiek in dat slop is gekomen. Welke keuzes, gebeurtenissen en reacties op gebeurtenissen hebben gemaakt dat we nu ‘in het slop’ zitten. Maken dus duidelijk waaruit ‘het slop’ bestaat. Pas als we dat duidelijk hebben, kunnen we goed beoordelen of het ‘nieuws’ dat Volt voorstelt het juiste is om uit het slop te komen.

Het belangrijkste ‘nieuwe’ van Volt is de radicale keuze voor de Europese Unie als schaal waar de oplossing wordt gezocht. Daar zijn goede redenen voor te geven, alleen wordt niet onderbouwd waarom dat de beste keuze is. Het ontbreekt aan een analyse. Ook herbergt die keuze een risico. We kiezen op 29 oktober een nieuwe Tweede Kamer die aan de slag moet voor Nederland. Wat doet Volt als haar Europese keuze onmogelijk wordt omdat andere landen een andere keuze maken. Als die niet gaan voor een Europees leger of ‘Silicon Europa’ maar voor een landelijke variant?

Ook ‘nieuw’ is het basisinkomen. Een idee waarmee meerdere ‘vliegen in een klap’ worden geslagen. Alleen worden het ‘verhaal achter die klap’ niet verteld. Niet verteld wordt dat een onvoorwaardelijk basisinkomen, een gift van de gemeenschap aan het individu, een morele vertrouwensband en verplichting schept op een manier die in de menselijke geschiedenis een belangrijke rol heeft gespeeld. Een vertrouwensband in een samenleving waar vertrouwen dun gezaaid is. Ook wordt onvoldoende tot niet uitgelegd hoe de invoering van een basisinkomen meerdere actuele problemen van een oplossing voorziet.

Volt zet fors in op de verbindende kracht van kunst en cultuur. En dan niet van cultuur als iets statisch, maar cultuur als iets wat steeds in ontwikkeling is en waar het verleden in lijn wordt gebracht met de hedendaagse verwachtingen voor de toekomst. En ja, kunst en cultuur kunnen verbinden. Dat is echter geen wet van Meden en Perzen. Kunst en cultuur kunnen ook verdelen en vervreemden.

Als laatste (in deze bespreking) wil Volt onze democratie aanvullen en verbeteren. Van 150 naar 250 Kamerleden, een permanent burgerberaad dat incidentele burger beraden kan instellen, met ondersteuning voor Kamerleden. Allemaal aardige ideeën maar het wordt niet duidelijk welke problemen ermee worden opgelost. Ook wordt niet duidelijk hoe ze zich tot elkaar verhouden. Het ontbreekt ook hier aan een analyse,

Nu is Doe iets nieuws niet het enige programma dat lijdt onder een gebrek aan analyse. Daar lijden alle programma’s die ik tot nu toe heb besproken aan. Bij Doe iets nieuws is dat bijzonder jammer omdat het programma werkelijk andere plannen en ideeën bevat dan de andere partijen. Plannen en ideeën die goed zouden kunnen werken, of in ieder geval beter dan de wat traditionelere plannen en ideeën van andere partijen. Dat maakt het jammer dat een goede analyse en dus onderbouwing ontbreekt. Want die goede onderbouwing zou de ideeën sterker kunnen maken en meer mensen kunnen overtuigen en enthousiasmeren.

Het slop

“De hitte brak deze zomer weer alle records met fikse bosbranden overal in Europa. … Vervuilende industrieën en de intensieve landbouw worden nog steeds uit de wind gehouden. De welvaart is ongelijker verdeeld dan ooit. Het ontbreekt aan nieuwe huizen voor jonge mensen en starters, en de vermogensverschillen nemen hand over hand toe. Terwijl Europa zich door de onbetrouwbaarheid van Trump, de agressie van Poetin en de genocide van Netanyahu uit elkaar laat spelen, verstopt Nederland zich achter de dijken. De tech bro’s Musk, Bezos en Zuckerberg krijgen alle ruimte om AI voor hun eigen businessmodel in te zetten. Om vervolgens op hun sociale media nog meer haatberichten en politieke leugens te verspreiden om onze democratieën te ondermijnen,” aldus Dassen in zijn inleiding, en hij verzucht: “En wat doet de oude politiek? Helemaal niets.” Hij vraagt zich af: “Waar (…) de wilskracht en de overtuiging (is) om onze Europese waarden te beschermen? De oude politiek met hun belangen in het establishment doet helemaal niets. Ze zijn niet in staat om nieuwe oplossingen te bieden waar we al zo lang naar snakken. De politiek zit muurvast. We gaan eerder achter- dan vooruit.” Een conclusie waar veel voor is te zeggen. Wat echter ontbreekt is een goede analyse. Een ontbrekende analyse zagen we al bij meer – en eigenlijk alle – partijen. Waaraan ligt het dat er ‘niets’ gebeurt? Dat er geen oplossingen komen? Wat zorgt ervoor dat vervuilende bedrijven uit de wind worden gehouden? Dat de Tech-bro’s alle ruimte krijgen om AI in te zetten om ons te overstelpen met ‘haatberichten en politieke leugens’? Helaas ontbreekt die analyse in het programma. Wellicht is ze wel gemaakt want ‘het nieuws’ dat Volt wil wijst wel in die richting. Met de analyse erbij, zou dat ‘nieuws’ met meer kracht worden gebracht. En nee, die analyse opnemen zou niet tot meer dan de nu al 145 pagina’s hoeven te leiden. Die had ervoor kunnen zorgen dat de vele pagina’s met puntsgewijze opsommingen van detailmaatregelen veel korter had gekund. Wellicht iets voor de volgende keer. Over naar het ‘nieuws’ dat Volt voorstelt.

Stop TATA Steel

Het eerste nieuws: “Tata Steel moet zo snel mogelijk sluiten. Waarom miljarden aan belastinggeld pompen in een bedrijf dat ons ziek maakt, vervuilt en enorm veel water verspilt? Er zijn andere plekken in de EU waar wel op korte termijn groen staal gemaakt kan worden. Als we Tata Steel sluiten, verminderen we in een klap de CO₂-uitstoot en maken we ruimte voor Tata-stad met duurzame bedrijven en klimaatvriendelijke woningen. Zo zorgen we voor nieuwe banen in deze toekomstgerichte stad. We laten zien hoe het wél kan.”2 Dat is inderdaad iets nieuws en een duidelijke keuze. Een duidelijke keuze in een rijtje duidelijke keuzes gericht op het klimaatneutraal zijn van Nederland en de Europese Unie in 2040: “We kiezen daarom voor een helder en ambitieus klimaatbeleid. We leggen wettelijk vast dat we in 2040 klimaatneutraal zijn. Geen vage beloften, maar duidelijke afspraken. In Nederland en in de EU. Het klimaatbeleid wordt eerlijker. We stoppen met fossiele energie. We maken ons continent beter bestand tegen de gevolgen van het veranderende klimaat. Niet afwachten, maar samen bouwen aan die leefbare toekomst.” De partij kiest voor een gezamenlijke Europese aanpak. Dat betekent: “investeren in één gecoördineerde Europese aanpak om klimaatneutraliteit en energieonafhankelijkheid te bereiken in plaats van de 27 verschillende nationale aanpakken. Zo voorkomen we dat armere lidstaten achterblijven.”3 Stoppen met TATA is daarvan een voorbeeld. Als het elders in Europa sneller schoon kan, dan kiest de partij daarvoor. Dat is inderdaad ‘nieuw’ ten opzicht van alle andere partijen. De partij kiest voor de Europese ‘wij’, niet voor de Nederlandse ‘ik’. Dat is vernieuwend en aantrekkelijk. Op Europese schaal zijn oplossingen mogelijk die we op nationale schaal niet kunnen realiseren en dat is een interessante en aantrekkelijke keuze. Dat het kan werken, laat het Nederlandse verleden zien. Neem de waterschappen, onze oudste democratische bestuurslaag waarin landeigenaren samenwerkten om droge voeten te houden. Samenwerking maakte betere oplossingen mogelijk tegen lagere kosten. Of neem de Republiek, een samenraapsel van zeven provinciën dat gezamenlijk de Spaanse wereldmacht versloeg. Iets wat ze zonder samenwerking niet was gelukt. Samen waren ze sterker en een sterke overheid is onmisbaar. De keuze voor Europa biedt kansen en mogelijkheden om zaken los te trekken.

Radicaal Europees

Iets nieuws dat de partij niet noemt, maar wat het programma wel uitstraalt, is de keuze voor de Europese Unie. Niet alleen op het gebied van klimaat zet vol in op de Europese samenwerking. Zo wil de partij, ook een van de ‘nieuwe’ zaken: “bouwen aan een Europees leger, want samen staan we sterker dan alleen.”4 En iets anders ‘nieuws’, wil de partij ook op Europees niveau: “Wij bouwen onze eigen Silicon Europa. Wij kiezen voor een Europees Tech Fund dat risicovolle investeringen doet in innovaties zoals AI, kwantumtechnologie en biotech. Van Brainport in Eindhoven tot Halicon Valley in Finland: samen maken we één digitale krachtbron.”5 Ook komt er: “een Europese organisatie die het spoor coördineert. Deze organisatie onderzoekt welke knelpunten er zijn en waar we moeten investeren.”6 Komt Frontex: “los te staan van nationale regeringen en legt verantwoording af aan het Europees Parlement,” en vormen: “ Open grenzen (…) de kern van een verenigd, vreedzaam en solidair Europa.”7 Moet de Europese Unie: “een sterke speler zijn die haar waarden en belangen kan beschermen in een wereld waar grootmachten steeds meer inzetten op machtspolitiek en invloedssferen.” En daarvoor is: “een Europese minister van Buitenlandse Zaken met een groot mandaat om namens de EU de wereld in te gaan.”8 Ook strijdt de partij: “voor een sterk, democratisch, federaal Europa.” Dat federaal Europa moet worden bestuurd door: “een regering die verantwoording aflegt aan democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. De Europese Commissie wordt opgeheven. Er wordt na de Europese verkiezingen een meerderheidscoalitie gevormd met partijen uit het Europees Parlement, aangestuurd door een Europese minister-president. Zij vormen een regering en sluiten een regeerakkoord.” Ook moet de kiezer: “kunnen stemmen op alle kandidaten binnen de EU. Er komt één Europese kandidatenlijst met genderpariteit.”9 Radicale keuzes die veel verder gaan dan andere partijen voorstellen. Keuzes die de kans vergroten dat zaken worden vlotgetrokken. Keuzes die de Europese democratie versterken en dat is nodig. Want zonder een sterke overheid kan er geen sterke markt zijn, aldus de politiek-econoom Dani Rodrik: “governments are necessary to establish peace and security, protect property rights enforce contract, and manage de macroeconomy.” En ook omdat: “they are needed to reserve the legitimacy of markets by protecting people from risks that insecure markets bring with them.”10 Sociale wetgeving en zekerheden voor mensen zijn volgens Rodrik de andere kant van de medaille van een open economie. Rodrik signaleert hierbij een spanningsveld. Hij schets hier wat hij noemt het The Political Trilemma of the World Economy. Dat trilemma bestaat erin een balans te vinden tussen de natiestaat, de hyperglobalisering en democratische politiek die ieder een punt van een driehoek vormen. Daarmee kom ik weer bij het ontbreken van een analyse van het probleem.

Rodrik biedt met zijn trilemma zo’n analyse. De economie van landen zijn via de wereldmarkt steeds meer met elkaar verbonden. Handel levert welvaart op en hoe minder kosten ermee zijn gemoeid (handelsbelemmeringen), hoe meer welvaart het oplevert. Daarom er diverse vrijhandelsverdragen afgesloten. Hoe meer van dergelijke afspraken en hoe opener een land zich hierin opstelt, hoe aantrekkelijker het is voor bedrijven. Rodrik noemt dit hyperglobalization. Een nieuwe vorm van globalisatie waarbij het managen van de binnenlandse economie ondergeschikt is aan de internationale handel en de kapitaalmarkt. Een ontwikkeling die zijn aanvang neemt met het liberaliseren van de kapitaalmarkt in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw en de oprichting van de WTO.11

De keerzijde hiervan is dat de welvaart die een gevolg is van deze vrijhandel, scheef wordt verdeeld. Een kleine groep profiteert, terwijl het grootste deel van de bevolking van een land er de nadelen van ondervind. Die nadelen zijn minder werk, lagere salarissen, afbrokkelende sociale zekerheid en grotere onzekerheid voor werknemers. Ontwikkelingen die worden verkocht door ze in een positief ‘frame’ te plaatsten. Zo worden de toenemende onzekerheden voor werknemers verkocht met de term flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het tegenovergestelde van flexibel is immers star en wie wil er nou star genoemd worden? De afbraak van de sociale zekerheid wordt modernisering genoemd. Ook hier weer: wie wil er van het tegenovergestelde (ouderwets) worden beschuldigd? De neoliberalen blinken uit in het gebruik van taal en het gebruik van framing.

Door diezelfde internationale handelsverdragen nemen de mogelijkheden van landen om mensen te beschermen af. Dit terwijl die landen onder democratische druk worden gezet door haar bevolking om die bescherming wel te leveren en aan de andere kant door de multinationals onder druk wordt gezet om nog meer belemmeringen weg te nemen. We moeten kiezen tussen twee van de drie hoekpunten; alle drie is, volgens Rodrik, niet mogelijk. Tot nu toe is er gekozen voor de hoekpunten hyperglobalizering en de natiestaat. Alleen blijken die natiestaten individueel te klein om potten te breken en is de manier waarop er nu wordt samengewerkt, te onmachtig. Volt lijkt te kiezen voor de Europese Unie als natiestaat aan de ene kant en voor democratische politiek als de andere hoek. De keuze voor een Silicon Europa wijst in die richting. De partij wil zo: “een autonoom Europa,”12 bouwen. Een keuze die veel van de huidige problemen van een oplossing en antwoord voorziet. Alleen laat de partij bij het versterken van Europa een instituut buiten beschouwing en dat is de Europese raad van ministers. De geregelde vergadering van ministers en uiteindelijke leiders van landen, die een belangrijke rol spelen in de besluitvorming. Hoe die raad in de voorgestelde structuur past, wordt niet duidelijk. En daarmee zijn we weer bij het ontbreken van een analyse. Want pas dan kun je goed beoordelen of de oplossing het geconstateerde probleem oplost.

Radicaal kiezen voor Europa kent een belangrijke maar. We kiezen in 29 oktober de Nederlandse Tweede Kamer. Die moet aan de slag met het aanpakken van problemen waar we in Nederland mee kampen. Nu zijn dat veelal dezelfde problemen die ook in andere landen spelen. Daarom is samenwerken bij het aanpakken ervan zeer aan te bevelen. Om te kunnen samenwerken heb je echter de ander nodig. In dit geval de andere 26 Europese landen. Wat als die dat niet willen?

Basisinkomen

Het tweede ‘nieuws’ betreft het toewerken naar een basisinkomen. In de bespreking van het programma van GroenLinks-PvdA refereerde ik er al aan. “Een basisinkomen zorgt ervoor dat mensen de ruimte krijgen om in alle vrijheid hun keuzes te maken om zo hun talenten te ontwikkelen en schulden te vermijden. … Toen de partij het basisinkomen meenam in de CPB-doorrekeningen van 2023 halveerde dit plan de armoede van 6.1% naar 2.8% en daalde de werkloosheid. Een basisinkomen zorgt ervoor dat mensen centraal staan in de samenleving.”13 Dat basisinkomen: “zorgt voor goede startkansen voor jonge mensen en geeft iedereen de vrijheid om de juiste keuzes te maken in het leven. Het complexe systeem van toeslagen kan de prullenbak in. … Al deze regelingen worden afgedekt door invoering van het nieuwe basisinkomen en door uitbreiding van de inkomstenbelasting met een aantal schijven.”14 Die belastingschijven worden op zo’n manier: “aan(gepast) dat niemand meer onder het sociaal minimum hoeft te leven. Over het algemeen zullen de tarieven lager worden, om de belastingdruk op arbeid te verminderen.” Hierbij maakt het: “voor het belastingtarief (niet uit) of inkomsten worden verkregen uit arbeid, onderneming, winst uit een vennootschap of winst uit vermogen.”15 Niet alleen het basisinkomen is hierbij nieuw. Het hangt samen met een heel nieuw belastingstelsel en stelsel van sociale zekerheid. Een logische keuze omdat het principe van een basisinkomen voor iedereen, een heel andere manier is van het bieden van sociale zekerheid dan regelingen voor specifieke gevallen.

Het principe van een basisinkomen en de manier waarop Volt het wil invoeren, trekt verschillende problemen waar politiek en bestuurlijk Nederland al lange tijd tegenaan kijkt uit ‘het slop’. Zo vergt ons huidige sociale zekerheidsstelsel veel menskracht om het uit te voeren. Is het zo complex dat veel burgers erin verdwalen. Is het sinds Rudings ‘tante Truus’ in toenemende mate gestoeld op wantrouwen. Is ons toeslagenstelsel zo vormgegeven dat meer inkomen uit arbeid lang niet altijd meer netto te besteden inkomen betekent. Is ons belastingstelsel zo vormgegeven dat inkomen uit arbeid anders en vooral zwaarder wordt belast dan inkomsten uit vermogen waardoor het niet de sterkste schouders zijn die de zwaarste lasten dragen. Het voorstel van Volt pakt al deze zaken aan. Bij de invoering van een basisinkomen zullen zich vast nog wat hobbels voordoen. In de basis is het een interessant idee. Een idee waarmee aan genoemde drie problemen waar we al jaren tegenaan kijken, wordt gewerkt. Bovendien biedt het een mogelijkheid om ook iets te doen aan een vierde probleem en dat is het gebrek aan ‘samen’ in onze samenleving. Een basisinkomen straalt uit dat je erbij hoort. En dan hebben we nog niet gesproken over de gevolgen van een basisinkomen voor de (geestelijke) gezondheid.

Jammer genoeg ontbreekt dat bredere verhaal. Het verhaal dat de filosofen Hans Achterhuis en Nico Koning schetsten in hun boek De kunst van het vreedzaam vechten. Het verhaal dat ermee begint dat een gift in traditionele samenlevingen een belangrijke rol vervulde. Een gift was geen individuele handeling was, maar een maatschappelijke verplichting waaraan een individu zich niet kon onttrekken zonder uitgestoten te worden. Bij een giftrelatie ontstond een schuldbalans tussen gever en nemer. Iemand kreeg iets van de gemeenschap en dat gaf de zekerheid erbij te horen en dat erbij horen kwam met de morele plicht. De gift versterkte de onderlinge betrokkenheid binnen de groep. En iemand die de code of vrijgevigheid van de groep negeert, snijdt zichzelf af van de gemeenschap en wordt een buitenstaander.

Achterhuis en Koning onderscheiden zes manier waarop een mens kan komen aan die zaken die nodig zijn om te overleven. Zes manieren van toe-eigening zoals zij het noemen, dat zijn:

  1. De individuele productie: dat wat het individu zelf maakt, produceert, jaagt of verzamelt. Aangezien de mens van nature een ‘groepsdier’ is, is deze vorm van verwerven niet zo belangrijk als we zouden denken.
  2. Het huishouden: de gemeenschappelijke huishouding is gedurende eeuwen de meest belangrijke vorm van samenleven en dus verwerven geweest. Hierin staat de groep centraal, niet het individu. Verlangens waren daarmee bijna altijd verlangens van het huishouden. Hierbij moeten we het huishouden niet eng opvatten, het huishouden kon bestaan uit het dorp, de clan of de groep.
  3. Toedeling: een manier passend bij de hiërarchische samenlevingsvorm. Een vorm waarbij de hoogst geplaatste toedeelt aan de lager geplaatsten. Tussen hoogste en laagste kunnen meerdere niveaus zitten waarbij het hogere niveau steeds toedeelt aan het lagere. De tegenprestatie bij toedeling bestaat uit onderwerping.
  4. Schenking: hiermee wordt een band gecreëerd tussen schenker en ontvanger. Met een schenking ontstaat een blijvende relatie, een verplichting, tussen de twee partijen. de relatie wordt verzwaard.
  5. Handel (ruilen): kenmerk van ruil (en dat is handel) is dat de beide partijen in de ruil gelijk zijn en er geen verplichting of verzwaring ontstaat in de relatie.
  6. Roof: daar waar er bij de eerste vijf vormen van toe-eigening voordeel is voor alle betrokken partijen, is dat bij roof niet het geval. Roof is het verwerven ten kosten van anderen.

De markt is tegenwoordig de dominantste vorm van toe-eigening, een vorm die niet inzet op de relatie. Meer markt betekent minder relatie, minder samenleven en dus een ander soort samenleving.16 Een onvoorwaardelijk basisinkomen is een gift van de gemeenschap aan het individu en benadrukt daarmee de relatie tussen de gemeenschap en het individu. Helaas ontbreekt zo’n soort analyse.

Liefdevolle samenleving

Een liefdevolle samenleving. Nu lijkt mij dat er geen enkele partij een ‘liefdeloze samenleving’ beoogt. Dat maakt het streven naar een liefdevolle samenleving niet ‘nieuw’. Ook de manier waarop de partij liefdevol invult is niet nieuw. Dat: “Mensenrechten (…) voorop (staan) in alles wat we doen. Zodat iedereen zich thuis voelt in Nederland, ook in de toekomst.” onderstrepen veel meer partijen en dat onderstrepen ze ook al veel langer.

Een ander nieuws ‘kunst en cultuur belangrijk maken’ is een middel om tot de samenleving liefdevoller te maken, al kun je je ook daarvan afvragen hoe nieuw het is. “Muziek, theater, de fanfare, het poppodium, het boek op je nachtkastje of een mooie film. Het inspireert tot nieuwe ideeën en brengt ons samen. Kunst zet je aan tot denken. Laat ons ervaren hoe het leven van een ander eruitziet. En we genieten ervan. Kunst en cultuur zijn belangrijk. Daarom maken we hier meer geld voor vrij. Dat is nodig voor een verbonden toekomst.”17 het programma bevat een uitgebreide kunst en cultuur paragraaf. Nieuw is dit echter niet, eerder hernieuwend na jaren waarin kunst in partijprogramma’s alleen maar werd genoemd in combinatie met bezuiniging. De partij kiest ervoor omdat: “Kunst, muziek, theater en literatuur verrijken ons leven. Ze geven plezier, verbinden mensen, bieden een nieuwe blik op de wereld en maken moeilijke onderwerpen bespreekbaar. Kunst kan troosten, uitdagen en inspireren. In een tijd waarin we zoeken naar nieuwe ideeën en meer samenhang in de samenleving, is kunst geen luxe, maar pure noodzaak.” En in een tijdsgewricht waar mensen steeds vaker tegenover elkaar staan omdat de nadruk wordt gelegd op wat ons scheidt in plaats van bindt. Van de programma’s die ik tot nu toe heb besproken heeft Doe iets nieuws de meest uitgebreide kunst en cultuur paragraaf. De partij wil dat: “kunst toegankelijk is voor iedereen.” Ze wil dat de: “ rijke cultuursector (…) meegroeit met onze veranderende wereld en waarmee we ons verleden een plek geven in de toekomst. Ze vormt het hart van onze samenleving.”18 En ook dit wil de partij weer Europees aanpakken.

Dat cultuur het hart van de samenleving is, is voor mij een open deur. Dat cultuur meer is dan de ‘sinterklaastraditie’ en ‘vuurwerk afsteken’ en ‘koningsdag’, staat voor mij als een paal boven water. Net zoals het feit dat cultuur zich ontwikkelt. Ze verandert en vernieuwt zich. Zo zal een Venlose Vastelaovesvierder uit 1950 zich verbazen over de manier waarop het feest nu wordt gevierd. En die verbazing zal veel verder strekken dan zijn verbazing over het gebrek aan mensen die op woensdag in de kerk ‘ut assekruutske’ gaan halen. Hij zal zich er niet over verbazen dat de Vastelaovend nog steeds een belangrijke plek inneemt in de Venlose cultuur. Tradities die zich niet ontwikkelen, zijn ten dode opgeschreven.

Toch zou iets meer uitleg of analyse over de plek die cultuur inneemt in het leven van de mens en de rol die kunst hierbij speelt, het pleidooi versterken. Vooral de relatie tussen kunst en cultuur en die liefdevollere samenleving verdient nadere uitleg. Kunst en cultuur zijn namelijk niet per definitie liefdevol en verbinden. Cultuur vormde namelijk ook het hart van slavensamenlevingen. Ze vormde ook het hart van het martiale oude Sparta en van Hitler Duitsland. Cultuur verbindt, maar verbindt het ook automatisch iedereen?

Onze democratie

Dan iets ‘nieuws’ dat niet in de opsomming van nieuwe zaken staat in het begin van het programma: “Ga voor democratie.” Het zesde hoofdstuk van het programma. De hierboven al genoemde hervorming van de Europse Unie is onderdeel van dit hoofdstuk. Omdat ik die hierboven al heb besproken, laat ik die hier verder buiten beschouwing en concentreer ik me op wat de partij in Nederland wil. “Vrijheid, gelijkheid en solidariteit vormen de kern van onze democratie. Maar die waarden staan wereldwijd onder druk. Ook in Nederland en de Europese Unie (EU). In Hongarije onderdrukt Orbán de rechten van lhbtqia+’ers. Italië zet vluchtelingen zonder oog voor menselijkheid het land uit. En in Nederland zetten rechtsextremisme en polarisatie onze democratie onder druk. Waar andere partijen kiezen voor verdeeldheid, kiezen wij voor verbinding. We kijken niet toe. Met nieuwe ideeën maken we onze democratie klaar voor de toekomst.” Zo opent het hoofdstuk.

Als eerste wil de partij: “de Tweede Kamer uit(breiden) van 150 naar 250 zetels. Onze Tweede Kamer is namelijk te klein, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Een grotere Tweede Kamer is nodig om de wetgevende en controlerende taak van de Tweede Kamer te versterken, en vooral om de taak van volksvertegenwoordiging beter te vervullen.”19 Dat kan. Het Nederlandse parlement is klein in vergelijking met parlementen in andere landen. Volgens deze logica zou een groter parlement beter functioneren. Maar als we naar de resultaten in die andere landen kijken, dan zien we dat de resultaten daar ook te wensen over laten. Het probleem zou wel eens kunnen zijn dat het vervullen van de wetgevende en controlerende taak je als politicus geen herverkiezing oplevert.

Ook wil Volt: “het allereerste, nationale, permanente burgerberaad ter wereld op(richten).” Dit burgerberaad wordt: “verantwoordelijk voor het organiseren van burgerberaden in Nederland.” Dat permanente burgerberaad is:“Een groep ingelote inwoners (…) – al dan niet in samenspraak met de politiek – burgerberaden agenderen over onderwerpen die hen na aan het hart liggen, zoals zorg, het klimaat of pensioenen.” Een soort agendaclub die een vraag uitzet. Een vraag die wordt beantwoord door een burgerberaad dat zich specifiek met dat thema gaat bezighouden. En waarvan de: “aanbevelingen (…) door de politiek serieus (worden) meegenomen in de besluitvorming.” En op dat serieus nemen ziet: “Het permanente burgerberaad (…)toe.”20 Dat is inderdaad iets ‘nieuws’. Maar voor welk probleem is het een oplossingen en hoe verhoudt het zich tot het eerste voorstel om de Kamer te vergroten tot 250 leden en het voorstel om: “op elk bestuursniveau een minimumnorm voor ondersteuning van fracties vast te stellen, ten minste gelijk aan het Europese gemiddelde”​? Of tot: “het invoeren van een parlementaire wetsverkenning.” Waarmee: “de Tweede Kamer bij het ontwikkelen van nieuwe wetgeving al vroeg de gelegenheid om de beoogde wetgeving op hoofdlijnen te (laten) onderzoeken en adviezen van uitvoeringsorganisaties en de samenleving te verzamelen. Informatie die zo verkregen is, kan dan meegenomen worden bij de behandeling in de Kamer”21 Dat maakt het programma niet duidelijk en dat is jammer. De analyse met daarin de samenhang ontbreekt.

Een democratie is nooit af of perfect. Dus dat partijen voorstellen doen eraan te werken is niet verkeerd. Maar dan wel met een onderbouwing. De Franse denker over democratie Pierre Rosanvallon biedt aanknopingspunten. Democratie herbergt, volgens Roasanvallon, een belofte en een probleem:“a promise insofar as democracy reflected the needs of societies founded on the dual imperative of equality an autonomy; and problem, insofar as these noble ideals were al long way from being realised.” En overal waar: “democracy was tried, it remained incomplete – in some places grossly perverted, in others subtly constricted, in still others systematically thwarted. In a sense there has never been a fully ‘democratic’ regime, if we take the word in its fullest sense.”22 Nooit af en dus kan er altijd ontwikkeld worden. In zijn Spinozalezing van 2012 constateert Rosanvallon ‘democratische onbepaaldheid’ een begrip dat hij als volgt definieert: “het subject van de democratie, haar doel en procedures (gaan samen) met spanningen ambiguïteiten, paradoxen, aporieën, asymmetrie en overlappingen die de definitie en het begrip ervan problematisch maken en derhalve ook een bron zijn van de vele vormen van ontgoocheling.”23 Rosanvallon onderscheidt er vijf.

Als eerste zijn er structurele spanningen. Die openbaren zich bij de keuze van de volksvertegenwoordigers. In een volksvertegenwoordiger zoeken we twee kwaliteiten. Als eerste ‘nabijheid’: kan ik me herkennen in de volksvertegenwoordiger, of zoals Rosanvallon het beschrijft: “de vertegenwoordiger als valoriserende stand-in, getrouwe uitdrukking en stem van de vertegenwoordigde.” De partij GeenPeil zette tijdens de verkiezingen van 2017 extreem in op ‘nabijheid’. De partij beloofde alle stemmingen via digitale peiling aan het volk voor te leggen en in de Kamer vervolgens te stemmen naar de uitkomst van de peiling. De tweede kwaliteit die we zoeken in een volksvertegenwoordiger is ‘geschiktheid’: “de vertegenwoordiger als vertrouwensman, geïnformeerde afgevaardigde,” aldus Rosanvallon. Twee kwaliteiten die: “elkaar vaak uitsluiten en moeilijk in één vertegenwoordiger te verenigen zijn.” En, zo vervolgt hij: “Bovendien verwijzen ze vaak naar de waardering van twee verschillende politieke momenten: dat van de verkiezingscampagne en dat van de regeringsdaad.” Probleem is dat we allebei zoeken. Het vergroten van de Kamer naar 250 leden verandert hier niets aan. Sterker nog, het zou wel eens averechts kunnen werken omdat er dan 250 in plaats van 150 mensen de aandacht op zich willen vestigen. Die vooraan willen staan bij het ‘vragenuurtje’, Kamervragen stellen en moties in dienen om ergens aandacht op te vestigen.

De tweede ambiguïteit vloeit, volgens Rosanvallon: “voort uit het niet overlappen van twee constitutieve definities van hetzelfde object.” Dat object is ‘het volk’. “Het volk is zowel het korps van burgers, dat naar een idee van eenheid, een vorm van totaliteit verwijst, als een sociale vorm, die diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid impliceert.” Volgens Rosanvallon is het volk onmisbaar in een democratie, ook al is het zoals hij beweert: “in de democratie structureel nergens te vinden.” 1n de eerste prikker in deze Election Files serie besteedde ik aandacht aan de verschillende betekenissen van het begrip volk. Die sloot ik af met de woorden: “‘Het volk’ zit op veel meer plekken, wordt op veel verschillende manieren vertegenwoordigt en spreekt zich op veel verschillende manieren uit.” Een burgerberaad lost de diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid niet op. Het kan helpen om bij het komen tot een meer gedragen oplossing. Maar dat kun je ook op andere manier bereiken. Bijvoorbeeld door het idee om de Kamer al vroeg de hoofdlijnen te laten onderzoeken.

Als derde constateert Roasanvallon ‘functionele asymmetrieën: “Als we in aanmerking nemen dat de democratie het dubbele doel heeft de bestuurders te legitimeren en de bestuurden te beschermen, dan moeten we wel vaststellen dat die twee functies elkaar niet kunnen dekken. De legitimering berust op het vormen van een vertrouwensband tussen bestuurders en bestuurden, terwijl de bescherming van de bestuurden juist uitnodigt tot het organiseren van het wantrouwen” De coronapandemie bracht deze asymmetrie duidelijk naar voren. Maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, roepen veel verzet en wantrouwen op en de legitimiteit van de maatregelen wordt ter discussie gesteld.

Als vierde moeten we democratie zien in haar tijd en ruimte. Volgens Rosanvallon: “is er een duidelijk verschil tussen een democratie op het moment van haar constitutie en een permanente democratie.” Wat democratisch is en welke instituties er nodig zijn verschilt in de tijd. Rosanvallon geeft een voorbeeld: “Op het moment van de Franse Revolutie leek het ondenkbaar om vertegenwoordigers te kiezen voor de duur van meer dan een jaar; bovendien werd er elke week een nieuwe voorzitter van het parlement gekozen!” Naast ‘tijd’ kan ook ‘ruimte’ variëren. Met ‘ruimte’ bedoelt hij dat wat de kern is van de democratie: “lange tijd heeft men gedacht dat het gezin de werkelijke school van de democratie was, omdat men in het gezin er het duidelijkst vorm aan geeft. Anderen zeiden dat het lokale niveau de school van de democratie is, omdat de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap zich niet hoeft uit te drukken door middel van de oprichting van een institutie. De groep bestaat er direct als gemeenschap.” De recente decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten werd onderbouwd met argumenten in deze lijn. Sinds het midden van de negentiende eeuw is de natie echter, om Rosanvallons woorden te gebruiken, dé school van de democratie. Tegenwoordig ondervindt die school concurrentie van het nieuwe supranationale, namelijk de Europese Unie maar ook van het lokale. Bij het aanpakken van de klimaatproblematiek speelt ‘ruimte’ een belangrijke rol. Klimaat trekt zich immers niets aan van door de mens verzonnen zaken als landsgrenzen.

Als laatste kent democratie, zoals Rosanvallon het noemt: “pluraliteit van vormen en domeinen.” Wat moeten we hieronder verstaan? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.” Een wereld van gelijken waarbij iedereen betrokken is, iedereen het woord kan nemen, zich kan informeren en kan deelnemen.

De plannen van Volt grijpen hierin in en zullen, als we Rosanvallon mogen geloven, niet leiden tot de ultieme en eeuwige democratie. Maar andere tijden vragen om een anders vormgegeven democratie. Hoe anders, dat moet onderwerp van discussie zijn maar dan wel op basis van een gedegen analyse.

1 Doe iets nieuws, pagina 2. Doe iets nieuws is te vinden via: https://voltnederland.org/storage/doc/volt_concept_verkiezingsprogramma_2025.pdf

2 Idem, pagina 4

3 Idem, pagina 12

4 Idem, pagina 105

5 Idem, pagina 4

6 Idem, pagina 27

7 Idem, pagina 74-75

8 Idem, pagina 108

9 Idem, pagina 129

10 Dani Rodrik,The Globalization Paradox. Democracy and the Future of the World Economy, pagina 19

11 Idem, pagina 76

12 I Doe iets nieuws ,pagina 4

13 Idem, pagina 4

14 Idem, pagina 43

15Idem, pagina 46

16 Hans Achterhuis en Nico Koning, De kunst van het vreedzaam vechten, pagina 406-419

17Doe iets nieuws, pagina 5

18 Idem, pagina 68

19 Idem, pagina 133

20 Idem, pagina 133

21 Idem. Pagina 133

22 Pierre Rosanvallon, Counter-democracy. Politics in an Age of Distrust, pagina 2

23De Spinozalezing waaruit ik hierin en ook hieronder citeer is opgenomen in: Pierre Rosanvallon, Democratie en Tegendemocratie, pagina 65-89.

Uitgelicht

Election Files 4: bestaanszekerheid

In deze vierde prikker in de Election Files serie staat een van de belangrijke thema’s uit de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer van 2023 centraal: bestaanszekerheid. Omdat niemand het begrip definieerde was niet duidelijk wie er wat mee bedoelde en werd het een container waarin ieder zijn ideeën deponeerde en naar gelieve weer uit tevoorschijn haalde. Zo werd erover gesproken, vond iedereen het belangrijk maar vond iedereen iets anders belangrijk. Er werd langs elkaar heen gepraat. Een echt gesprek over het begrip werd nooit gevoerd. Voordat de campagne in alle hevigheid losbarst daarom een aanzet om dat gesprek wel te voeren.

Op 4 juli 1776 namen dertien Staten in Amerika een verklaring aan waarmee zij zich onafhankelijk verklaarden van het Britse rijk. “Wij beschouwen deze waarheden als vanzelfsprekend, dat alle mensen gelijk geschapen zijn, dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met bepaalde onvervreemdbare Rechten, dat daaronder Leven, Vrijheid en het nastreven van Geluk zijn,” aldus de tweede alinea van de verklaring. In de eerste alinea verbraken de staten hun banden met het Britse rijk. God heeft alle mensen gelijk geschapen. De eerste keer in de geschiedenis dat alle mensen gelijk worden verklaard.

Dertien jaar na die onafhankelijkheidsverklaring, in Frankrijk, zette een tweede land een soortgelijke stap. Op 26 augustus 1789, iets meer dan een maand na de bestorming van de Bastille, nam de Franse Assemblée Nationale de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen aan. Het eerste artikel luidde: “Les hommes naissent et demeurent libres et égaux en droits. Les distinctions sociales ne peuvent être fondées que sur l’utilité commune.” In goed Nederlands: ‘De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het algemeen belang gebaseerd worden.

Bron: flickr

Met het verklaren en het ‘self-evident’ noemen, is gelijkwaardigheid nog geen feit. In haar boek Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, beschrijft Beatrice de Graaf hoe de ‘Powers that Be’, die Napoleon hadden verslagen en daarmee een einde hadden gemaakt aan het revolutionair experiment in Frankrijk, over gelijkheid en gelijkwaardigheid dachten. Die leken alles wat niet in hun straatje paste op één hoop te gooien: bonapartisten, Jjakobijnen en régicides (parlementleden die voor de onthoofding van Lodewijk XVI hadden gestemd) … soms met de ge matigde liberalen er nog bij. Het waren, volgens Metternich immers allemaal radicalen – erfgenamen van de Franse revolutie, de aanhangers van de terreur die in de tekst van Thomas Pain, The Rights of man, hun grondwet zagen.1Pain verdedigde in zijn boek de idealen van de Franse revolutie en dus van de Déclaration. De Oostenrijker Metternich stond hierin niet alleen, zijn ‘baas’ keizer Frans I en ook de Russische Tsaar Alexander I, dachten er precies hetzelfde over en drukten ieder streven naar gelijkheid, en in het verlengde ervan democratie, de kop in.

Als we ons richten op de Nederlandse situatie dan heeft die gelijkwaardigheid nog lang op zich laten wachten. Pas in 1917 mochten voor het eerst alle mannelijke inwoners van 25 jaar en ouder stemmen en twee jaar later mochten ook vrouwen stemmen. Tot 1956 waren vrouwen nog volledig afhankelijk van mannen. Op 14 juni in dat jaar kwam er een einde aan de wet die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Ook was het regel dat je als vrouw werd ontslagen op het moment dat je trouwde. Hiermee kwam nog steeds geen einde aan de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. De strijd om economische gelijkwaardigheid. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in bestuurlijke topfuncties bij overheid en bedrijfsleven duurt nog steeds voort. Het ‘glazenplafond’ haalt nog geregeld de kranten. 

Andere signalen dat volledige gelijkwaardigheid nog niet is bereikt, zijn de aanhoudende discussies over ‘institutionele discriminatie’ en white privilege’. Of er hier werkelijk sprake is van bewuste discriminatie en achterstelling is een vraag die ik hier buiten beschouwing laat. Dat mensen zich achtergesteld voelen is in ieder geval wel een signaal dat niet iedereen zich even gelijkwaardig voelt en gelijke kansen heeft. Op dit punt is er nog een wereld te winnen.

Met gelijke kansen, kom ik bij een gevaar voor de gelijkheid. Vrijheid kent een positieve en een negatieve variant. Gelijkwaardigheid kent iets soortgelijks. Tot nu toe heb ik het alleen nog maar gehad over politieke gelijkwaardigheid, laat ik dit negatieve gelijkwaardigheid noemen. Dan is naast deze negatieve gelijkwaardigheid, het voor de wet gelijk zijn, ook zoiets als positieve gelijkwaardigheid, de economische mogelijkheid om op een redelijk gelijkwaardig niveau te kunnen leven. Dat er een gebrek is aan deze positieve gelijkwaardigheid bleek de afgelopen jaren. In de campagne voor de Kamerverkiezingen van 2023 kwam dit thema terug onder de noemer van ‘bestaanszekerheid.

In Nederland groeide de aandacht voor ongelijkheid met het boek Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty. In zijn boek beschrijft Piketty een toenemende ongelijkheid in vermogen. Piketty betoogt, en toont dit aan met cijfers, dat vermogens in toenemende mate ongelijk zijn verdeeld. De top 10% bezit een steeds groter aandeel in het totale vermogen en binnen die 10% bezit de bovenste 10% (dus 1% van de totale bevolking) een steeds groter deel van het vermogen. Vermogen groeit, zo betoogt Piketty, sneller dan de economie en het inkomen. Daar waar tot begin twintigste eeuw het totale kapitaal in de grote Europese landen zes tot zeven keer zo groot was als het jaarinkomen van het betreffende land, daalde dat naar twee tot drie keer het nationaal inkomen. Nu komt het weer in de buurt van verhouding van voor de wereldoorlogen. Zie hiervoor de hoofdstukken drie en vier van Capital in the Twenty-First Century.        

De gevolgen hiervan beschrijft de Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz in zijn boek The Price of Inequality. Stiglitz spreekt over de 1% van de Amerikaanse samenleving die in feite bepaalt wat er gebeurt. Die 1% meest vermogenden hebben de mogelijkheid en gebruiken die ook om de zaken in hun voordeel te beïnvloeden. Dit doen zij door invloed te ‘kopen’ bij politici onder andere door hen aanlokkelijke carrièreperspectieven te bieden. Bovendien zijn zij de financiers van de media, de belangrijke universiteiten en denktanks en ook via dit kanaal beïnvloeden zij de beeldvorming en de samenleving in een voor hun belangen gunstige richting. Als laatste kunnen zij met hun kapitaal ook hun ‘recht’ kopen, ook als zij niet in hun recht staan. Met diepe zakken kun je iemand die er niet over beschikt immers ‘failliet’ procederen. Stiglitz spreekt over ‘one dollar, one vote’. Een proces dat eind jaren zeventig in de Verenigde Staten is ingezet en dat tijdens de laatste verkiezingsronde in de VS tot haar voorlopige hoogtepunt kwam.

In Nederland ziet het er nog anders uit dan in de door Stiglitz beschreven VS. Dat biedt echter geen garantie dat het zo blijft. Gelukkig kennen wij een sterkere publieke omroep dan in de Verenigde Staten, maar voor die publieke omroep zijn de kijkcijfers steeds belangrijker waardoor programma’s die tot denken aanzetten (anders dan een quiz) steeds meer op een onmogelijk tijdstip worden uitgezonden. Na het verwijt dat dit stelsel ‘ links’ was en ‘drie keer Volkskrant’ was, een verwijt dat voor het eerst klonk na de moord op Fortuyn is er veel veranderd en is het veeleer, ‘ vijf keer Telegraaf, om een uitspraak van Catherine Keyl aan te halen. Donaties aan partijen zijn gelukkig aan regels gebonden. Het optreden van Frank van Gool, de baas van uitzendbureau Otto, dat groot werd met het halen van arbeidsmigranten uit Polen, in het SBS verkiezingsdebat van november 2023 laat zien dat er ook in Nederland zaken dubieus zijn. Dubieus omdat Van Gool een sponsor is van de VVD. Dat en zijn eigenaarschap van Otto, werd in het debat niet genoemd. Gelukkig is het onderwijs nog steeds publiek gefinancierd en nog redelijk toegankelijk voor iedereen. En gelukkig wordt het onderwijs hier nog vooral door de overheid bekostigd. Al wordt het voor studenten zonder ouders die bijbetalen, steeds duurder om te studeren. Studeren kan, maar leidt dan tot een forse studieschuld die hen weer hindert in het vervolg van hun carrière. Ook zijn er signalen in de richting van ‘elite onderwijs’. De opkomst van University Colleges waarvoor het collegegeld fors hoger is dan voor een reguliere universitaire studie kunnen stappen zijn in die richting. Als, en de signalen wijzen in die richting, ‘one dollar’, werkelijk ‘one vote’ ook in Nederland voet aan de grond begint te krijgen, dan staan we op een punt dat we de maximale negatieve gelijkwaardigheid hebben bereikt terwijl juist de positieve gelijkwaardigheid, de mogelijkheid om ook werkelijk een gelijkwaardige invloed op de samenleving te hebben, juist steeds kleiner wordt.

De Franse Socioloog Loïc Wacquant onderzocht en vergeleek marginaliteit, een extreme vorm van positieve ongelijkwaardigheid. Hij vergeleek hierbij de Amerikaanse Getto’s met de Franse Banlieues. Wacquant beschrijft zes kenmerken van marginaliteit. Als eerste de veranderde functie van betaald werk. Daar waar in het industriële tijdperk betaald werk een uitweg bood uit marginaliteit, is dat in steeds mindere mate het geval. Werk is in toenemende mate flexibel in tijd en uren, parttime, met kortdurende contracten, met steeds minder sociale garanties en voorzieningen. Het leidt hierdoor niet tot zekerheid. Wacquant :“Omdat loonarbeid ‘intern’ onstabiel en heterogeen gedifferentieerd en differentiërend is geworden, is het niet langer een bron van homogeniteit, solidariteit en zekerheid, maar eerder een van sociale versnipperingen onbestendigheid voor degenen die opgesloten zitten in de marges van de arbeidsmarkt.2Het tweede kenmerk. Marginaliteit staat steeds meer los van de economische cyclus, zo noemt Wacquant. De marginalen profiteren niet van tijden van economische voorspoed en krijgen extra klappen in tijden van crisis. Als derde is marginaliteit ruimtelijk gefixeerd. Wacquant: “De nieuwe marginaliteit is niet verspreid over arbeidsbuurten maar geconcentreerd in geïsoleerde, afgegrensde gebieden die door buitenstaanders en door de inwoners zelf steeds meer worden gezien als het vagevuur van de maatschappij, een leprakolonie in het hart van de postindustriële metropool waar alleen verschoppelingen willen wonen.3De vierde eigenschap is wat Wacquant noemt Ruimtelijke vervreemding en de ontbinding van de ‘plek’. Een plek is een ruimte geworden. Op een plek voel je je thuis en in een ruimte niet (“Een ‘plek’ is een gevulde, stevige stabiele kring. Een ‘ruimte’ daarentegen is een ‘potentiële leegte’, ‘een mogelijke bedreiging’, een gebied dat angst aanjaagt, waarin mensen opgesloten zijn of waaruit ze vluchten.”4 De vijfde eigenschap hangt hiermee samen: het verlies van het ‘Hinterland’. Daar waar men bij verlies van baan in het verleden kon terugvallen op het netwerk in dorp, buurt of wijk, is dat nu steeds minder het geval:”Mensen die langdurig zijn uitgesloten van betaald werk in delegatiebuurten kunnen vandaag niet direct terugvallen op collectieve, informele steun terwijl ze wachten op nieuw werk. … Om te overleven moeten ze hun toevlucht nemen tot strategieën om ‘in hun onderhoud te voorzien’, zwart en grijs werk, ondergrondse handel, criminele activiteiten quasi-geïnstitutionaliseerde ‘hustling’.5 Als laatste eigenschap noemt Wacquant sociale fragmentatie en symbolische versplintering, het uiteenvallen van de oude klassenstructuur.

Als we Nederland naast die zes kenmerken leggen dan zien we steeds meer kenmerken van marginaliteit. Arbeid is en wordt voor steeds meer mensen onstabiel en onzeker. Neem het neerwaarts bijstellen van lonen bijvoorbeeld in de (thuis)zorg en het ontslaan van mensen om hen vervolgens als ‘zelfstandige zonder personeel’ in te huren om hetzelfde werk te gaan doen. De groep die niet profiteert van economische voorspoed en dus alleen maar klappen krijgt, wordt steeds groter. Marginaliteit is ook ruimtelijk gefixeerd. Nederland kent economisch zeer dynamische gebieden zoals Brainport Eindhoven. Gebieden die groeien zowel economisch als qua bevolking. Maar ook gebieden met weinig tot geen groei. Gebieden die qua bevolking krimpen. Gebieden zoals de Mijnstreek en Oost Groningen. Maar ook binnen de gebieden die zich stormachtig ontwikkelen zijn er wijken en buurten waar marginaliteit is geconcentreerd. Een bijzondere vorm van ruimtelijke fixatie, zijn de vele jeugdigen die geen woonruimte kunnen vinden en daarom maar bij hun ouders blijven wonen.

Ook zien we dat Nederland steeds minder ‘plekken’ kent en steeds meer ‘ruimte’. Het oprukkende cameratoezicht is een gevolg het oprukken van de ‘ruimte’ en het verdwijnen van de ‘plek’. Op een plek is beveiliging niet nodig. Voor veel mensen begint de ruimte aan de buitenkant van de voor- en achterdeur getuigen de vele deurbellen met camera’s en de hoge muren en hekken waarmee tuinen worden afgeschermd. Ook het geklaag over rondhangende jeugd laat zien dat de plek een ruimte is geworden. Meest extreme voorbeeld zijn klachten over geluidsoverlast door het gebruik van een speeltuintje. Hiermee komen we bij het ‘Hinterland’, het netwerk of dorp waarop mensen kunnen terugvallen. De genoemde deurbellen en klachten laten zien dat we in toenemende mate op een ‘eiland’ leven. Als je zelfs je eigen buren en buurt niet vertrouwt, op wie kun je dan nog terugvallen? En niemand hebben om op terug te vallen, wordt een groter probleem naarmate je meer ondersteuning en zorg nodig hebt. Hierbij wordt met de beelden van de jaren vijftig voor ogen toen we op de wereld waren om mekaar te helpen, een steeds groter beroep gedaan op het ‘Hinterland’. Juist de meest kwetsbare personen blijken geen mensen in hun omgeving te hebben die hierin iets kunnen betekenen. En veel van die meest kwetsbare mensen wonen in een omgeving die Wacquant bedoeld met gefixeerde ruimtelijke marginaliteit. Gebieden waar ook ‘hustling’ voorkomt. Zie bijvoorbeeld de productie van wiet en synthetische drugs.

De, zoals ik het heb genoemd, negatieve gelijkwaardigheid moet maximaal zijn. Voor de wet is en moet iedereen immers gelijk zijn. Voor de tweede variant van gelijkwaardigheid, die ik de positieve gelijkwaardigheid noem, ligt dat anders. Ieder mens heeft immers andere capaciteiten en ook een andere motivatie. Die mogen worden beloond en dat zorgt ervoor dat op dit gebied niet iedereen even gelijkwaardig is. Volledige gelijkwaardigheid op dit gebied is een utopie die in het voormalige Oostblok werd nagestreefd. Dat leidt niet tot de meest prettige samenleving en nodigde niet uit om er voor jezelf en de samenleving het beste van te maken. Het andere uiterste, extreme verschillen in positieve gelijkwaardigheid, leidt ook niet tot de meest prettige samenleving. De meest prettige samenleving ligt ergens in het midden. Bij het zoeken naar dat midden, moeten we vooral oog hebben voor de mensen die gemarginaliseerd zijn en dreigen te raken.

Tot nu toe wordt geprobeerd de instabiliteit van arbeid en inkomen door aan banden leggen van flexibele arbeidscontracten en het streven naar vaste arbeidscontracten die dan weer flexibeler moeten worden. De onzekerheid die mensen hierdoor ervaren wordt opgelost door de schijnzekerheid van een vast contract. Naar de verhoudingen zoals ze tot de jaren zeventig van de vorige eeuw waren: werk voor het leven bij een basis. Gepoogd wordt om de flexibiliteit te fixeren. En fixatie leidt tot starheid waar bedrijven lastig mee om kunnen gaan. Zou een alternatief kunnen zijn om flexibiliteit te als uitgangspunt te nemen? Door te zoeken naar oplossingen die arbeidsverhoudingen flexibel laat maar gevolgen ervan, onzekerheid over inkomen wegneemt. Door bijvoorbeeld iedereen een vast basisinkomen te geven. Een basisinkomen dat met inkomsten uit arbeid aangevuld kan worden. Zo zorgen we voor financiële bestaanszekerheid voor iedereen op een basisniveau. Financiële onzekerheid kost veel energie en hersencapaciteit van mensen, leidt tot lichamelijke en geestelijke klachtenen de stress die het veroorzaakt heeft invloed op de hele omgeving en vooral op eventuele kinderen. Een basisinkomen zou ook op deze gebieden tot een toename van de bestaanszekerheid kunnen leiden.

Ook moeten we oog hebben voor de gevaren van ruimtelijk gefixeerde marginaliteit. Dit is lastig want je kunt ‘Oost-Groningen’ niet verplaatsen naar Eindhoven om zo een betere mix te krijgen. Wel kan er bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw van woningen worden gezocht naar een mix en zo proberen ‘gefixeerde ruimtelijke marginaliteit’ los te trekken. Dit is echter een proces van zeer lange adem. Bouwtrajecten duren lang en normaal gesproken voor een zeer lange periode. Hier moeten we het ruimtelijke als uitgangspunt nemen en beleid erop richten de gefixeerde marginaliteit te flexibiliseren. Dat zou kunnen door meer te investeren in openbaar vervoer tussen de krimpgebieden en de groeigebieden. Dit maakt het woongebied voor de groeiregio groter net zoals het werkgebied voor de mensen in de krimpregio.

We moeten ruimte voor ‘plek’ terugwinnen op de ‘ruimte’. Dat zou kunnen door de grootste ‘ruimtevreter’ zowel in fysieke als in sociale zin, de auto, terug te dringen. Wel tot eigen voordeur kunnen rijden om mensen en spullen uit te laden maar niet meer voor eigen deur parkeren. Dat maakt het mogelijk om straten groener en mensvriendelijker in te richten. Dat maakte het mogelijk om kinderen op straat te laten spelen en de straat van ruimte in een plek te veranderen. Maar ook door bijvoorbeeld gezamenlijke groentetuinen. Tuinen waar mensen samen met hun buren groente telen en delen. En met dit delen vermenigvuldigen ze want ze worden elkaars ‘Hinterland’ en er wordt nieuw sociaal weefsel gecreëerd en daarmee ook bestaanszekerheid.

Suggesties hoe het anders zou kunnen en zo zijn er vast nog veel meer ideeën. Om die ideeën gaat het mij nu niet. Nu gaat het mij om tot een kader te komen om het gesprek over bestaanszekerheid te voeren. Om het ‘bestaanszekerheid’ tot meer te maken dan een container waarin ieder zijn ideeën deponeert en naar gelieve weer uit tevoorschijn haalt. Ik hoop dat jullie hier wat aan hebben en dat het jullie helpt bij het beoordelen en kritisch bevragen van verkiezingsprogramma’s maar vooral van uitspraken van politici en ik ben benieuwd of het jullie helpt.

1 Beatrice de Graaf, Tegen terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, pagina 225

2 Loic Waquant, De paria’s van de stad. Nieuwe marginaliteit in tijden van neoliberalisme, pagina 271

3 Idem, pagina 274

4Idem, pagina 279

5Idem pagina 282

Beste mevrouw Van Bokhoven

Als ik uw artikel bij Opiniez goed begrijp dan behoor ik tot de: “verheven intellectuelen,”  en kijk ik graag neer op: “het plebs … die goed genoeg zijn om overal de rekening voor te mogen betalen.” Ik behoor ertoe omdat ik de actie steun tegen de verhoging van de BTW op boeken en trouwens op alle vormen van cultuur. Ik behoor tot: “de hardste schreeuwers zijn over het algemeen mensen die geen enkele moeite zullen hebben met het aftikken van twee, drie euro meer voor een boek. Zo’n verschil zal het niet voor ze maken. Het zijn doorgaans ook de luitjes die, samen met kopstukken als Timmermans et al, al jaren de mond vol hebben over ‘een eerlijkere wereld’ – en juist dat maakt dit gezanik zo ontzettend sneu. Een beetje extra belasting afdragen zodat anderen, die het harder nodig hebben, ervan kunnen profiteren? Het idee alleen al.”

U maakt een bijzondere karikatuur van protesten tegen deze maatregel. Wat het volgens Van Bokhoven: “extra bitter (maakt is) dat de huidige linkse elite zich nu zo boos maakt om die btw-verhoging: verwijtend schreeuwen tegen anderen over gebrek aan leesvaardigheid bij onze jeugd terwijl men die zelf om zeep heeft geholpen, het heeft iets diep-narcistisch.” De tegenstanders schreeuwen nu ze wat extra’s voor hun boek moeten betalen maar: “waar waren deze mensen toen veel van hun landgenoten in de kou zaten, nu al twee winters achter elkaar, vanwege absurd hoge energieprijzen? Ik heb ze niet gezien of gehoord, nou ja: wel om vol te blijven houden dat het ab-so-luut noodzakelijk was vanwege het klimaat natuurlijk, om zelf dus gewoon met gemak de hoge rekening te kunnen blijven betalen waar een ander zat te blauwbekken.” Ik heb toen niemand van die ‘linkse elite’ horen roepen wat u heeft gehoord.

“Waar zijn deze mensen nu onze dagelijkse boodschappen steeds duurder worden? Nu steeds meer mensen financieel in de klem komen? Waar zijn de petities voor die ‘eerlijkere wereld’ nu?” Beste mevrouw van Bokhoven, om die twee of drie euro zal ik inderdaad geen boek minder gaan lezen. Ik ‘krijs’ niet om die paar eurotjes. Maar als u er zo’n voorstander van bent dat mensen die het kunnen hebben: “extra belasting afdragen zodat anderen, die het harder nodig hebben, ervan kunnen profiteren”,  is er een veel effectiever middel dan het verhogen van de BTW op boeken, theatervoorstellingen, popconcerten en voetbalwedstrijden, waarom pleit u dan niet voor verhoging van het hoogste tarief van de inkomstenbelasting? Of voor het weer invoeren van de hoogste schijf van 72%? Dat zet meer zoden aan de dijk dan hogere BTW op boeken en cultuur. Het zet meer zoden aan de dijk omdat dan ook de rijke proleten die niet lezen en naar het theater gaan hun bijdrage leveren. Het zet meer zoden aan de dijk zonder dat het de boeken- en cultuurbranche schaadt. Waarom pleit u dan niet voor het afschaffen van allerlei aftrekposten? Voor het gelijkschakelen van de belastingtarieven op inkomsten verdiend uit vermogen aan die op arbeid? Of zelfs voor een hoger tarief voor verdiensten uit vermogen? Voor het belasten van de inkopen van eigen aandelen door bedrijven?

Wat ik wel hoorde, waren ‘rechtse radicalen’ die riepen dat ‘mevrouw nu die € 380 nodig had, dat ze niet kon wachten’. Rechtse radicalen die, eenmaal aan de macht, mevrouw als een baksteen lieten vallen: het kon niet meteen, pas vanaf 2027 en dan ook nog maar voor de helft en die helft mag ze vervolgens zelf betalen in twaalf gelijke termijnen in de vorm van een verhoogde premie. Als u werkelijk zo begaan bent met de mensen die hun energierekening of boodschappen niet meer kunnen betalen, waarom maakt u zich daar dan niet druk om en pleit u dan niet voor een verhoging van sociaal minimum? Voor een verhoging van het minimumloon? Of nog beter, voor een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen? Voor iedereen en dus ook voor die ‘kopstukken als Timmermans’. Niet dat die het nodig hebben maar als je inkomen uit arbeid en vermogen vervolgens sterk progressief belast, dan betaalt ‘Timmermans’ naast zijn eigen basisinkomen van een flinke groep minima.

Dat zijn zaken die bijdragen aan een eerlijkere wereld. Bij al die voorstellen, vindt u mij aan uw zijde ook al gaat dat mij meer dan een paar eurotjes kosten die ik nu extra aan btw moet betalen. U vindt mij dan aan uw zijde omdat die wereld veel meer mensen de gelegenheid biedt om een boek te lezen van Donald Duck, Baantjer of A.F.TH, van de Heijden. Om af en toe naar een concert te gaan van Frans Bauer,  Metallica of het Concertgebouworkest. Die BTW verhoging maakt dat veel moelijker. Die zorgt er namelijk voor dat er nog minder mensen een boek kopen of naar concerten gaan. Die zorgt er alleen maar voor dat nog meer schrijvers geen droogbrood meer verdienen en zullen stoppen met schrijven. Dat nog meer muzikanten de ‘gitaar aan de wilgen’ hangen. En dat de kans dat Nederland ooit wereldkampioen voetbal wordt, nog kleiner wordt. Want ja, ook de btw op kaartjes voor sportwedstrijden gaat omhoog en dat zal leiden tot minder bezoekers bij sportwedstrijden, tot minder topsporters en dus ook minder voetballers. Die btw verhoging maakt al het leuke duurder. Al het leuke behalve de kermis en de pretparken. Waarom worden die trouwens uitgezonderd?

Guilty by association

‘Ik ben eruit. Ik word geen vegetariër omdat Hilter er eentje was.’ Daaraan moest ik denken toen ik bij Trouw een artikel van Irene van Staveren las. Van Staveren is tegen een basisinkomen. Zij vroeg zich af: “waarom prominente rechtse economen zoals Hayek en Friedman er voorstander van waren en waarom steeds meer bestuursvoorzitters van machtige multinationals ervoor pleiten, of op zijn minst voor een maatschappelijk debat erover. Welk belang hebben miljardairs als Bill Gates, Mark Zuckerberg en Elon Musk en hun bedrijven bij een basisinkomen?” Met dergelijke voorstanders moet het wel een heel slecht idee zijn.

Bron: Flickr

Slecht want: “Dat ligt denk ik deels in een legitimering van de marktmacht van hun kolossale bedrijven. Die macht, die natuurlijk strijdig is met de vrije markt, kunnen ze moreel afkopen met hun belastingafdracht voor een basisinkomen.”  Laat nu de bedrijven van deze miljardairs vrijwel geen belasting betalen en zij zelf trouwens ook niet. Ook zouden ze voor kunnen zijn omdat: “Een basisinkomen(…) de minstverdienenden de koopkracht (geeft) om te besteden aan de producten waar onder andere deze miljardairs hun geld mee verdienen, zoals software, sociale media, zonnepanelen en accu’s.” Dus puur eigenbelang. Het meest fundamentele probleem dat Van Staveren ziet is van een andere orde: “dat het een legitimering is van de markt als vervanging van de publieke sector. Een basisinkomen geeft mensen de koopkracht om elk goed of dienst te kopen waar ze behoefte aan of zin in hebben. Dat klinkt heel nobel: keuzevrijheid en autonomie. Maar het komt neer op de reductie van de burger tot consument terwijl publieke diensten fors zullen moeten krimpen.”

‘Guilty by association’, zo betoogt Van Staveren. Dat Hayek en Friedman wel iets zagen in een basisinkomen en dat Musk, Gates en Zuckerberg er ook iets in zien omdat dan meer mensen hun producten kopen, maakt dat het basisinkomen een slecht idee? Hitler was vegetariër, begon een vernietigende oorlog en was verantwoordelijk voor de Holocaust, maakt dat vegetarisme een slecht idee?

Van Staveren beoordeelt het idee basisinkomen niet op basis van het idee op zich maar op basis van motieven die zij personen waarvan ze geen hoge pet op heeft toedicht. Naast ‘guilty by asscociation’ bevat Van Staverens manier van redeneren tenminste twee andere kronkels. Als eerste de kronkel dat de miljardairs een basisinkomen zien als ‘moreel afkopen’ van hun schadelijke gedrag. Of er iets wordt afgekocht, hangt er helemaal vanaf hoe het basisinkomen wordt ingevuld en gefinancierd. Of: “Mensen onderaan verliezen hun toeslagen en andere hulp terwijl degenen met leuke, goedverdienende banen er zomaar maandelijks 1200 euro bij krijgen,.” Zoals Van Staveren betoogt, hangt helemaal af van de manier waarop je het basisinkomen vormgeeft. Nu is het aanvaarden van werk voor mensen die toeslagen ontvangen vaak niet interessant. Het meerdere wat je verdient, verlies je omdat je minder toeslag ontvangt. Wat als je die € 1.200 basisinkomen krijgt en je neemt dat baantje wel aan? Dan ga je erop vooruit. Werken loont dan. Hoeveel je erop vooruit gaat hangt er natuurlijk vanaf hoeveel je verdient en hoeveel belasting je over het verdiende moet betalen. Of die ‘goedverdiener’ er zomaar € 1.200 bij krijgt, hangt helemaal af van het belastingstelsel waarbinnen je het basisinkomen vormgeeft.

Voor een deel zal het basisinkomen uit, zoals Van Staveren schrijft de: “veel uitkeringen en toeslagen (die) afgeschaft zullen worden.” En natuurlijk ook op de besparing op de uitvoeringskosten die dit oplevert. Als je de benodigde rest financiert via een nieuw belastingstelsel dan zou het zomaar kunnen dat het basisinkomen van die ‘goedverdiener’ wordt gedekt door het meerdere belastingen die de persoon moet betalen. En bij heel goede verdienste zou er wel eens meer belasting betaald kunnen worden dan er aan basisinkomen aan die persoon wordt uitgekeerd

Van Staverens stelling dat er: “netto (…) minder over(blijft)voor publieke diensten: uitgaven verschuiven van gemeenschappelijke diensten naar individuele consumptie. Ter vergelijking: zwemles voor kinderen in het gemeentebad kost nu bijna 10 euro in een groepsles. In een privézwembad blijkt dat bijna 25 euro te worden,”  is geen feit maar een aanname, een veronderstelling. De veronderstelling dat de markt de publieke sector gaat vervangen omdat het belastinggeld via het basisinkomen wegvloeit in consumptie door de ontvanger van het basisinkomen. Dat het basisinkomen door de ontvanger gebruikt gaat worden voor consumptie staat buiten kijf. Dat dit leidt tot ‘minder uitgaven voor gemeenschappelijke diensten) niet. Van Staveren gaat uit van alleen de invoering van aan basisinkomen en de gelijktijdige afschaffing van alle uitkeringen en toeslagen. Dat is een manier om het vorm te geven. Niet de enige. Invoering van het basisinkomen met een gelijktijdige invoering van een progressiever maar vereenvoudigd, door bijvoorbeeld alle aftrekposten af te schaffen, belastingstelsel maakt ook goedkopere of zelfs gratis zwemles in het gemeentelijke zwembad mogelijk. Dan hoeft het niet te leiden tot ‘minder publieke diensten’.

Vertrouwen geven, geven in vertrouwen

Op de site Sociale Vraagstukken een interessant artikel van Marcel Canoy. Canoy stelt zich de vraag: “wat kost toezicht op basis van wantrouwen onze samenleving eigenlijk?” Canoy geeft in willekeurige volgorde een top 10 van kostenposten zonder er geld aan toe te rekenen. Canoy: “Na het lezen van deze naargeestig lange lijst ellende die toezicht op basis van wantrouwen oplevert, zul je wellicht denken: maar levert het ook iets op? Het ontluisterende antwoord is: best weinig. Het enige dat ik kan bedenken is dat fraude wordt bestreden.” Na het lezen van het artikel dacht ik: het onvoorwaardelijke basisinkomen! Hieronder de top 10 en waarom een basisinkomen die kostenpost aanpakt.

Martinus snijdt een stuk van zijn mantel en geeft het aan de verkleumde bedelaar. Bron: WikimediaCommons

Als eerste noemt Canoy de post ´Overbodig personeel: “Als we alleen al in de zorg kijken naar personeel dat moet toezien dat alles goed verloopt: we hebben de NZa, het Zorginstituut, het CIZ, de verzekeraars, VWS, de gemeenten, de ACM, het CAK en de Inspectie. En dan ben ik er vast nog een paar vergeten. Er valt geen goede rekensom te maken, maar zonder twijfel levert wantrouwen emplooi aan tienduizenden mensen. Nu zijn niet al die mensen overbodig bij toezicht op basis van vertrouwen. Vertrouwen is geen naïviteit immers, en sommige vormen van toezicht zijn gewoon heel nuttig. Mijn wilde gok is dat niettemin zeker de helft overbodig is. Iets dergelijks zal gelden voor de sociale zekerheid en de schuldenindustrie.” Een basisinkomen betekent vooral een besparing op controle rond de sociale zekerheid: de gemeentelijke sociale diensten en het UWV. Omdat iedereen het basisinkomen ontvangt, kunnen werkloosheidsuitkeringen en de bijstand vervallen. Omdat iedereen het basisinkomen ontvangt, hoeft er niet gecontroleerd te worden op ‘onrechtmatige ontvangst’. Dit betekent dat er stevig kan worden gesneden in het personeelsbestand van het UWV en de gemeentelijke sociale diensten. Het UWV heeft bijna 18.000 fte en daarnaast nog eens bijna 6.000 fte aan tijdelijke- en inhuurkrachten. Hoeveel fte er bij alle gemeentelijke sociale diensten gezamenlijk werken, weet ik niet maar het zijn er veel. Een klein deel ervan blijft nodig omdat het uitkeren van het basisinkomen, ook al kan dat geautomatiseerd, niet zonder menselijke inzet kan. En er blijven altijd mensen nodig voor de begeleiding bij het zoeken van werk voor mensen die dit zelf niet kunnen. Als we hier Canoys ‘wilde gok’ op loslaten dat ook hier ‘de helft’ dan overbodig is, hebben we de eerste besparing binnen.

Het werkplezier van de resterende medewerkers zal toenemen. En ja, hierdoor raken veel mensen hun baan kwijt. En met die twee punten komen we bij de negende post van Canoy, ‘het werkplezieren en de arbeidsmarkt’: “Uitvoerders die onzinboetes opleggen en niet werken met de menselijke maat worden daar zelf doorgaans niet vrolijk van. In de context van werkplezier, verzuim of een krappe arbeidsmarkt, is werken met vertrouwen daarom veel beter.” Werken voor de ‘uitkeringsinstantie’ wordt interessanter en voor de mensen waarvoor geen plek meer is, biedt de krappe arbeidsmarkt kansen. Kansen die ze kunnen benutten zonder dat iemand hen achter de veren zit.

Als tweede noemt Canoy de ‘zich opstapelende administratieve lasten’: “De lasten slaan niet alleen neer bij de ambtenaren die toezicht houden, en in het gevolg bij de rest van de overheid: beleidsambtenaren en de rechterlijke macht. Ook mensen en organisaties die onder toezicht staan hebben last van het controlecircus.” Iets soortgelijks geldt ook voor het vertrekken van uitkeringen. Ook daarin zijn beleidsambtenaren actief. Ook dat leidt tot rechtszaken. Ook hier levert een onvoorwaardelijk basisinkomen een besparing op.

Canoys derde kostenpost is de ‘aangetaste zelfredzaamheid’. “Verplaats je in iemand die in de bijstand zit. Het wantrouwen leidt tot aanvullende stress en daarmee tot een lager doenvermogen. Voor de bijstand leidt wantrouwen precies tot het omgekeerde als waarvoor het toezicht is bedoeld. In plaats van de kans te vergroten dat mensen uit de bijstand komen, wordt die verkleind.” Een onvoorwaardelijk basisinkomen leidt, zo laten Canadese ervaringen zien, tot zelfvertrouwen en een hoger ‘doenvermogen’. Uit een experiment in de jaren zeventig van de vorige eeuw met een basisinkomen in een afgelegen dorpje bleek dat er sprake was van een kleine vermindering van de deelname aan het arbeidsproces wat vooral op het conto van vrouwen en jongeren kwam. Nadere bestudering van de cijfers leerde dat zij die tijd niet zaten te verlummelen. Vrouwen spendeerden die tijd aan de opvoeding van hun kinderen. Jongeren bleken langer door te leren en dus beter beslagen de arbeidsmarkt op te gaan.

De vierde kostenpost die Canoy benoemt is een ‘daling van de kwaliteit van leven’. “Niet alleen mensen in de bijstand ondervinden de nadelen van wantrouwen. De psychologische effecten op mensen die met wantrouwen worden bejegend, variëren van aantasten van je zelfvertrouwen en identiteit tot stress en gezondheidsklachten. Bovendien is wantrouwen besmettelijk.” Hetzelfde Canadese experiment liet op dit punt zien dat een onvoorwaardelijk basisinkomen precies het tegenovergestelde bewerkstelligde. Het experiment bleek te zorgen voor minder ziektekosten in verband met ongelukken en verwondingen maar wat vooral opviel was dat er minder psychische problematiek was. Dit is bijzonder interessant in onze huidige tijd omdat juist op dit vlak de problematiek sinds de jaren zeventig flink is toegenomen.

Nummer vijf: “suboptimale voorzieningen’: “Wantrouwen impliceert vaak systeemdenken. Niet de behoefte van de patiënt, de organisatie of de cliënt staat centraal, maar wat het systeem op de meest efficiënte manier kan verschaffen. Het gevolg is dat de voorzieningen suboptimaal zijn, want niet op het probleem gericht, maar op de efficiëntie van het systeem.” Een onvoorwaardelijk basisinkomen breekt juist systemen af en stelt de mens centraal. Het geeft de boodschap: je hoort erbij en doet ertoe en zet daarmee juist de mens centraal. Het geeft mensen de ruimte om zelf te kiezen. Te kiezen om te werken en ook hoeveel te werken. Te kiezen om, zoals in Canada, te studeren, voor de kinderen, je ouders of buurman te zorgen of een combinatie van allen.

Met kiezen, kom ik bij Canoys zesde kostenpost, de ‘dalende innovatie.’ “Omdat wantrouwen angstig maakt, zullen innovatieve ideeën minder snel tot stand komen. Een voorbeeld is een zorgverzekeraar die veel bewijs vraagt voor men tot vergoeding van een nieuwe behandelmethode overgaat. Bij dure medicijnen snap je de strengheid, maar bij innovatieve behandelmethoden is meer lucht nodig. Nieuwe ideeën – ook als ze extreem kansrijk zijn – hebben per definitie nog niet veel bewijs te overleggen en zullen op deze manier gefrustreerd worden.” Een onvoorwaardelijk basisinkomen zou zomaar innovatie kunnen aanjagen. Aan de ene kant kan een onvoorwaardelijk basisinkomen mensen motiveren en stimuleren hun passie na te jagen en die passie zou wel eens tot innovatie kunnen leiden. En de andere kant biedt het mensen de gelegenheid om slecht betaald, onaantrekkelijk, zwaar werk links te laten liggen. Om dat werk toch gedaan te krijgen kan het loon worden verhoogd maar ook gezocht worden naar andere manieren (innovatie) om het werk gedaan te krijgen. De Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang denkt ook in die richting als hij spreekt over ‘neerwaartse inkomensherverdeling’ dat: “werknemers (moet) stimuleren te investeren in hun opleiding en gezondheid, wat hun productiviteit en daarmee de economische groei kan verhogen. Een grotere inkomensgelijkheid kan ook de sociale verhoudingen gunstig beïnvloeden door het aantal stakingen en de criminaliteit te verminderen, wat weer investeringen kan aanmoedigen omdat daarmee het gevaar dat het productieproces en dus het proces van welvaartscreatie wordt verstoord, kleiner wordt.[1]

Ook de zevende kostenpost, ‘politiek gedoe’: “Omdat toezicht op basis van wantrouwen vaak complex is,” zal veel minder voorkomen na invoering van het onvoorwaardelijke basisinkomen. Eenvoudigweg omdat het toezicht op de sociale wetgeving wegvalt en er niet gefraudeerd kan worden. Waarmee we ook de negende kostenpost voorkomen, de ‘onterechte fraudeur’: “Als het wantrouwen groot is en het systeem complex, wordt elk foutje uitgelegd als fraude met bijbehorende sancties. Het is goed of fout. Voor grijstinten bestaat geen ruimte.”  Er zijn geen fraudeurs meer en dus ook geen onterechte fraudeurs.

Canoys laatste kostenpost zou wel eens de belangrijkste kunnen zijn een ‘samenleving van wantrouwen: “Toezicht op basis van wantrouwen heeft bredere implicaties. Burgers voelen een grotere afstand ten opzicht van de overheid en de politiek, en landen kunnen uiteindelijk zo afglijden van een high trust naar een low trust society.” Berichten over de grotere afstand tussen burgers en bestuur zijn aan de orde van de dag en zaken zoals de toeslagenaffaire en de afwikkeling van de aardbevingsschade dragen bij aan het vergroten van die afstand. En als de coronapandemie iets liet zien dan was en is het dat het met vertrouwen in elkaar ook niet al te best is gesteld. In zijn Essay over de gift geeft de Frans antropoloog Mauss de gift een centrale plek in het voortbestaan van een groep. Mauss zag dat een gift geen individuele handeling was, maar een maatschappelijke verplichting waaraan een individu zich niet kon onttrekken zonder uitgestoten te worden. Bij een giftrelatie ontstond een schuldbalans tussen gever en nemer. Iemand kreeg iets van de gemeenschap en dat gaf de zekerheid erbij te horen en dat erbij horen kwam met de morele plicht. De gift versterkte de onderlinge betrokkenheid binnen de groep. Zou een onvoorwaardelijk basisinkomen hetzelfde effect kunnen hebben? 


[1] Ha-Joon Chang, 23 Dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme,  pagina 168-169

De boterham en het beleg

“Hoe helpen we werkgevers en overheid van hun flexverslaving af?” Die vraag stelt Tuur Elzinga, vicevoorzitter en kandidaat voor het voorzitterschap van vakbond FNV zich bij Joop. Als ‘flexwerker’ trok dit artikel mijn aandacht. Gelukkig biedt hij zich aan als: “flextherapeut om onze samenleving voor werkenden een stuk zekerder maken.” Laten we eens naar zijn therapie kijken.

File:Demonstranten met muziekinstrumenten en spandoek Geen afbraak sociale zekerheid, Bestanddeelnr 932-7800.jpg
Bron: nationaal archief

“Als het maar even kan, alle risico’s afwentelen op de zwakkere partij. De gedetacheerde, de zelfstandige, de uitzend- of oproepkracht. Dan hoef je geen pensioenpremie of sociale lasten af te dragen en het bedrijf draagt geen risico van ziekte of gebrek aan werk. Dat is de kern van flexverslaving.” Zie hier de symptomen van de ‘flexverslaving’ aldus Elzinga. En: “De overheid heeft dit volop gestimuleerd, via wetgeving. Ze heeft er ook volop van geprofiteerd. En doet dat nog.” Dat laatste biedt aanknopingspunten voor de therapeut: “Flex is immers gevolg van jaren bewust beleid in de politiek. En bewust beleid kan dit ook weer terugdraaien. Daarom wil ik met de FNV de komende vier jaar de boer op met een één-miljoen-vaste-banen-plan.” Therapeut Elzinga heeft drie medicijnen in zijn koffertje. Als eerste: “Door nieuwe banen zoveel mogelijk aan te bieden als vast werk. De overheid moet hierbij om te beginnen het goede voorbeeld geven.” Zijn tweede medicijn: “Door bestaande onzekere contracten om te zetten in vast werk.” Op het derde medicijn kom ik straks terug. Tot nu toe klinkt het logisch. Als flex een probleem is, dan werken we alleen nog maar met vaste banen.

Is flex wel het probleem? Als ZZP’er zie ik twee problemen. Als eerste onzekerheid en als tweede machtsverschil. Onzekerheid is een probleem voor de flexwerker: heb ik morgen nog een klus? Want, geen klus is geen inkomen en zonder dat inkomen geen eten om het heel cru en plat te maken. Als tweede is de onderhandelingspositie van de meeste flexwerkers niet al te sterk. De opdrachtgever kan kiezen uit meerdere flexwerkers, de meeste flexwerkers hebben niet altijd de keuze uit meerdere opdrachten. De twee problemen versterken elkaar. Immers hoe langer je als flexwerker zonder klus zit, hoe dringender je de klus nodig hebt. Vast werk zou dit kunnen oplossen: je hoeft je geen zorgen meer te maken om je inkomen.

Alhoewel geen zorgen? Als er weinig werk is dan zal die werkgever mensen ontslaan. Gebeurt dat niet dan gaat de werkgever failliet en verliezen alle werknemers hun werk. Vast werk geeft daarmee ook geen zekerheid. Daarom pleit Elzinga, en dat is zijn laatste medicijn, ervoor om: “door wetgeving de werkenden met onzeker werk meer bescherming geven. Dus voor alle werkenden dezelfde wettelijke zekerheid bij ontslag, werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid en pensioenbescherming.” Zo wordt er ook in geval van ontslag zekerheid geboden.

Maar als zekerheid voor iedereen dan toch het doel is, waarom zijn dan de eerste twee ‘medicijnen’ nodig? Dan is alleen dat derde medicijn toch voldoende? Als we dat als uitgangspunt nemen, dan is er ook een andere manier om die zekerheid te bieden. Dan is een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen wellicht een veel interessantere oplossing. Interessanter om verschillende redenen.

Een onvoorwaardelijk basisinkomen lost het onzekerheidsprobleem van een flexwerker op. Nee, niet het hebben van een volgende klus, maar het inkomen en dus een ‘boterham. De flexer zal nog steeds een volgende klus moeten zoeken om zijn boterham te ‘beleggen’. Dat hij die ‘boterham’ al heeft verandert wel zijn onderhandelingspositie in zijn zoektocht naar een klus en dus dat ‘beleg’. Dit geeft meer macht om klussen te weigeren en die macht verzwakt de positie van de opdrachtgever.

Als tweede is het interessanter omdat een onvoorwaardelijk basisinkomen eenvoudiger uit te voeren is dan specifieke wetgeving die Elzinga voorstaat. Daar is geen toezichts- en controle systeem voor nodig. Dan kan de omvang van het UWV en de diverse gemeentelijke sociale diensten fors worden ingekrompen.

Sterker nog, die gemeentelijke sociale diensten zijn dan overbodig. Er hoeft niet gecontroleerd te worden of er drie keer is gesolliciteerd en ook de ‘tandenborstelcontrole’ is overbodig. En daarmee raak ik een derde reden waarom een onvoorwaardelijk basisinkomen interessant is. Het ‘ontmenselijkende’ karakter van de manier waarop nu invulling wordt gegeven aan de sociale zekerheid vervalt. Mensen worden weer gewoon als mensen gezien. Niet als ‘minderwaardigen’ omdat ze nog moet ‘(re)integreren’. Dit zal bij velen heel veel stress en dus ziektekosten en vooral levensjaren schelen.

Als laatste, maar er zijn nog wel meer redenen te bedenken, komt deze oplossing ook tegemoet aan de wens voor flexibiliteit van werkgevers en ook de overheid, want daar flex ik voornamelijk. ‘Vast werk’ en ‘banen voor het leven’ zijn iets van vroeger. Als we nu kinderen moeten opleiden voor banen en werk dat nog niet bestaat, hoe ‘zeker en vast’ is dan een vaste baan? Als baanonzekerheid het nieuwe normaal is, is het dan niet slimmer om ‘zekerheid’ op een andere manier te bieden dan via een onzekere vaste baan? Jammer dat een kandidaat-voorzitter van de FNV in het verleden blijft hangen.

‘Until Death do us part’

“U hoort dat goed, wij dienen actief te eisen dat we als volwaardig Nederlander beschouwd worden en dat derhalve etnische registratie wordt afgeschaft.” Dit betoogt Karim Bettache bij Joop. Hierbij sluit ik mij van harte aan. Iedereen die voor de wet gezien een Nederlander is, is een Nederlander. Geen Nederlander met … afkomst, allochtoon, autochtoon of streepjes Nederlander. Nee, gewoon Nederlander. Het staat iedereen vervolgens erin om zichzelf te betitelen als een … Nederlander, Nederlander met … voorouders , gekleurde, witte of blanke Nederlander, Zeeuwse Nederlander of Venlose Nederlander. Dat is aan de persoon zelf, niet aan een ander en zeker niet aan de wetgever. 

Bettache strijdt tegen ‘systemisch racisme’ en in die strijd adviseert hij: “Gekleurde en multi-etnische Nederlanders (maar ook onze witte broeders en zussen) doen er goed aan financieel en sociaal niet meer bij te dragen aan de eigen onderdrukking.” Wat hij hiermee bedoelt? (G)een abonnementen meer op mainstream kranten/gidsen of andere media die weigeren diversiteit toe te laten boven het glazen plafond en daarnaast in hun berichtgeving een generaliserende (witte) kijk communiceren naar u en andere Nederlanders.” En ook niet meer stemmen op: “linkse partijen die enkel mooie praatjes verkopen maar qua beleid niets voor u doen. … Beter is het om op een pluriforme partij als Bij1 te stemmen.” 

Nu las ik bij dekantekening.nl iets bijzonders. In een artikel bespreekt Ewout Klei het al dan niet ‘wit’ zijn van de Nederlandse corona-aanpak. In het artikel staat de vraag centraal: “Worden Afro-Nederlanders harder getroffen door het coronavirus dan witte Nederlanders?” Vanuit het buitenland, en dan vooral Groot Brittannië en de Verenigde staten blijkt dat gekleurde mensen vaker sterven aan corona. Een voorbeeld: “In de stad Chicago is 30 procent van de bevolking Afro-Amerikaans, maar 70 procent van de coronadoden is zwart.” Voor Nederland kan die vraag niet worden beantwoord: “Nederland houdt niet bij wat de etniciteit van coronapatiënten en -doden is.” En dan komt het bijzondere: “BIJ1, de partij van Sylvana Simons, is om deze reden voor het registreren van etniciteit van coronaslachtoffers.” Dat is volgens woordvoerder Quinsy Gario wel nodig: “Deze gegevens zijn noodzakelijk voor het opstellen van een gemeenschappelijk plan van aanpak. Nu worden gemeenschappen buitengesloten van het plan dat is opgesteld omdat er geen gegevens zijn over de schade dat het virus bij hen aanricht. Als je de mogelijkheid om de schade te bepalen bemoeilijkt voor een bepaalde groep ben je bezig met ongelijkwaardige behandeling. En dat is in strijd met artikel 1 van onze grondwet.” 

Zou het werkelijk zo zijn dat ‘gemeenschappen worden buitengesloten omdat er geen gegevens zijn over de schade die het virus bij hen aanricht’? Ik waag het te betwijfelen. Het ‘plan’ is erop gericht de besmetting met het virus zo te controleren dat onze gezondheidszorg niet overbelast raakt. Belangrijk daarin is het voorkomen van besmetting. En als iemand toch besmet raakt, dan wordt die persoon zo goed mogelijk geholpen op basis van de beschikbare kennis. Dat het virus vooral schadelijk is voor mensen aan de onderkant van het loongebouw, is ondertussen al bekend. Dat is ook de oorzaak van de overmatige sterfte van gekleurde mensen in de VS en Groot Brittannië. Dit zal voor Nederland niet veel anders zijn. Een onvoorwaardelijk basisinkomen zou wel eens een middel kunnen zijn om dit, ongeacht de huidskleur, te bestrijden. Dit even terzijde. 

Bij1 wil de etniciteit van corona-doden registreren. Een registratie waar Bettache, met recht en reden, voor de levenden van af wil. Bij leven één bij sterven gescheiden: ‘Until death do us part’.  Wellicht toch even overwegen of Bij1 dan wel de juiste keuze is? 

De ezel en de steen

Deze week, zo las ik in de Volkskrant, klopte booking.com bij de Nederlandse overheid aan voor steun. Steun om de banen van de medewerkers te beschermen. Die lopen gevaar omdat de site draait op reizen en wat daarvoor nodig is. En reizen zit er nu even niet in. Het bedrijf is niet het eerste of enige dat voor steun bij de overheid aanklopt. Het bedrijf wil gebruikmaken van de regeling waarbij de overheid 90% van de lonen betaald. Gelukkig heeft het bedrijf nog even 4 miljard kunnen lenen want: “Als we die 4 miljard niet hadden, zou het er slecht uitzien, o mijn God.” Aldus de CEO Glenn Fogel. Ik moest denken aan een ezel en een steen. Laten we deze casus eens wat uitdiepen en vervolgens de vraag stellen of de overheid heeft geleerd van de bankencrisis van 2008.

Eerst even deze casus. Het bedrijf is een van de paradepaardjes van de ‘tech-bedrijven’. En net als de meeste van die bedrijven verkoopt het bedrijf geen product. Het heeft geen vliegtuigen, hotels of auto’s die het kan verhuren. Het is eigenlijk niets anders dan een in een nieuw jasje gegoten ‘reisbureau’. Voor de jeugdigen onder mijn lezers, als je vroeger alles rond je vakantie wilde regelen, dan ging je naar een reisbureau. Daar besprak je met de medewerker je wensen: zon of toch actief? Spanje, Griekenland of …? Op basis daarvan pakte de medewerker enkele gidsen uit de kast en liet je wat foto’s zien van mogelijke vakantieadressen. Daaruit maakte je een keuze en dan ging de medewerker van het reisbureau alles regelen. Van alles wat er werd geregeld kreeg je een rekening van het reisbureau. In die rekening zaten de kosten van het reisbureau verwerkt. Dat kon op grofweg twee manieren. Aan de ene kant als een opslag voor de gemaakte kosten. Aan de andere kant omdat het bureau minder betaalde voor campingplaats dan jij aan het bureau moest betalen. 

Tegenwoordig doe je dat zoeken zelf, achter je computer. Heb je gevonden wat je wilt, dan ga je boeken. En dat kan via booking.com. Het bedrijf wordt betaald door campings, hoteleigenaren et cetera. Die betalen een commissie van tussen de 10% en 30% aan het bedrijf. Hoe meer commissie je betaalt, hoe hoger je ‘hotel’ in de zoeklijst komt. Die vrolijke meid, want ja het waren meestal jonge vrouwen, is vervangen door een IT-nerd uit India en de schaal is de wereld geworden. En die nerd kan meer reizen per seconde verkopen dan die meid. Simpel omdat die nerd het eigenlijke werk aan jou, de reiziger, heeft uitbesteed. Hij ‘verzint’ alleen een algoritme dat dit mogelijk maakt. Dit bedrijfsmodel, het uitbesteden van het werk aan de gebruiker, komt trouwens zeer veel voor onder die hippe en vernieuwende ‘tech-bedrijven’. 

  Een zeer succesvol bedrijfsmodel omdat het bedrijf in 2019 zo’n € 4,6 miljard winst maakte. En als je bedenkt dat het bedrijf 5.500 medewerkers heeft, die gemiddeld € 47.000 verdienen, dan zou het bedrijf die salarissen makkelijk nog enkele jaren zelf moeten kunnen betalen. In totaal ontvangen de medewerkers namelijk een kleine € 260 miljoen aan salaris. Die winst van vorig jaar is daarmee voldoende om bij geen inkomsten nog 18 jaar alle salarissen te betalen. Ook van die pas geleende 4 miljard kunnen die salarissen aardig wat jaren worden betaald. Dus waarom staatssteun? 

Waar is dat geld gebleven? Dat geld is verdwenen in de zakken van de aandeelhouders. Sinds 2018, dat zijn dus twee jaar, heeft het bedrijf voor een totaal bedrag van € 12,9 miljard aan eigen aandelen teruggekocht. Dit opkopen zorgt er daarnaast voor dat de overgebleven aandelen in waarde stijgen waardoor het vermogen van de aandeelhouders nog verder toeneemt. Wat dit opkopen bijzonder maakt, is dat het bedrijf ook nog een schuld heeft van € 7 miljard. Je zou zeggen dat het geld voor die aandelenopkoop beter gebruikt had kunnen worden om die schuld af te lossen. Die schuld is nu dus ‘gelukkig’ nog vergroot met 4 miljard. Nu is booking.com niet het enige bedrijf dat eigen aandelen terugkoopt. Ook onder andere Shell doet dit voor miljarden. Ook is het niet het enige bedrijf dat vol wordt gehangen met ‘leningen’, dat zien we ook bij bijvoorbeeld de HEMA. Bedrijven vol met schulden hangen en eigen aandelen opkopen zijn twee manieren om de belastingbetaler te ‘tillen’. De belastingbetaler wordt ook nog op een andere manier benadeeld. Het bedrijf heeft tussen 2010 en 2018 ook nog eens € 1,8 miljard aan belasting niet betaald door gebruik te maken van de ‘innovatiebox’. Bovendien werd de fiscussen van andere Europese landen via allerlei constructies nog eens voor € 715 miljoen ‘benadeeld’. En nu het even tegenzit, klopt deze ‘geldcreatie- en belastingontduikingsmachine’ voor steun aan bij de overheid, de belastingbetaler en dus bij mij. Als zelfstandige zonder personeel gebruik ik mijn ‘winst’ als reserve voor slechte tijden en pensioenvoorziening. Als ik dat kan, waarom kan booking.com dat dan niet?

Waarom zou ik als belastingbetaler hieraan mee moeten betalen? Alleen is die vraag al door de Nederlandse overheid beantwoord. Onder het mom van het ‘behoud van werkgelegenheid’ is er een regeling bedacht die NEE niet lijkt te kennen als antwoord. Die regeling roept herinneringen op aan de redding van de banken in 2008 op kosten van de belastingbetaler. Toen werd alles op alles gezet om de banken te redden. Dit heeft de belastingbetaler flink geld gekost en de aandeelhouders en investeringsmaatschappijen flink geld opgeleverd. Toen had de overheid zich moeten houden bij het redden van de mensen (garantie op een rekening tot € 100.000 en het redden van het betalingsverkeer door dit te nationaliseren. Daardoor zouden banken zijn omgevallen en hadden de aandeelhouders en investeringsmaatschappijen de klappen gekregen die ze verdienden. Zij hadden dan betaald voor de risico’s die ze namen. De baten van die risico’s waren daarmee privé, de lasten publiek. Diezelfde banken en investeringsmaatschappijen werden tijdens de euro-crisis nogmaals gered. Dit keer vooral ten kosten van de Zuid-Europese belastingbetaler.

Is nu niet precies dezelfde fout gemaakt? Is de overheid niet bedrijven gaan redden onder het mom van ‘werkgelegenheid’? Dat begon al met de KLM en daarna was er geen houden meer aan en moeten alle bedrijven worden gered. Ook Booking.com dat overduidelijk lak heeft aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het ontduikt en ontwijkt belastingen en laat de winsten vloeien in de zakken van de aandeelhouders. Iets waaraan veel ‘techbedrijven’ en trouwens ook Shell andere zich schuldig maken. Op deze manier vloeit het geld, net als tijdens de bankencrisis, van arm naar rijk. Om de vraag ‘dus waarom staatssteun’ te beantwoorden: omdat het kan en een mogelijkheid is om nog meer geld in de zakken van de aandeelhouders te laten vloeien.

Moet de overheid zich niet alleen richten op het ‘redden’ van mensen? Zorgen dat iedereen voldoende heeft om te kunnen leven? Dat kan via een basisinkomen. Een basisinkomen mede gefinancierd uit een progressieve belasting op vermogens. Ook de directeur, de kleine zelfstandige ondernemer met of zonder personeel krijgt dat basisinkomen. Dat er vervolgens bedrijven als Booking.com en KLM omvallen, is jammer maar helaas. Het zijn toch maar, om een begrip uit een recente Prikker aan te halen, imaginaire constructen. Er zijn vast wel weer nieuwe te verzinnen. Voor die zelfstandige ondernemers is wel een randvoorwaarde dat ze na faillissement ook van alle schulden af zijn. Daardoor wordt het voor een kroegbaas mogelijk om nu failliet te gaan en straks een snelle nieuwe start te maken. 

Het antwoord op de centrale vraag in deze Prikker of de overheid heeft geleerd van de bankencrisis is NEE. En helaas kost dat mij als belastingbetaler een flinke duit. En jammer genoeg levert dat mensen als Fogel en zijn aandeelhouders een nog veel flinkere duit op. 

Terug naar een basisinkomen

“In de afgelopen weken klonk de roep om een basisinkomen luider dan ooit. En terecht: de wereldwijde coronacrisis vraagt om radicale maatregelen. Zelfs de Amerikaanse overheid deelt geld uit. Zeven jaar geleden schreef ik voor het eerst voor De Correspondent over een bijna vergeten idee dat nu overal weerklank vindt: gratis geld voor iedereen.” De aanheft boven een opnieuw gepubliceerd oud artikel van Rutger Bregman bij De Correspondent. Onder het artikel opnieuw een levendige discussie over nut, noodzaak en herkomst van het idee ‘basisinkomen’. Bregman noemt de neoliberale goeroes Friedrich Hayek en Milton Friedman als aanhangers van het idee en gaat zelfs terug tot Thomas More’s Utopia. Even wat historisch perspectief.

In dit deel van de wereld, en misschien ook in andere maar daar weet ik het niet van, was een ‘basisinkomen’ eeuwenlang de normaalste zaak van de wereld. Nee, niet zoals Bregman het beschrijft een beurs met munten, maar het gezamenlijk gebruik van grond, een vijver, een bos, een weide. In goed Nederlands noemden ze dat de meent. Het woord gemeente is ervan afgeleid. De meent was een stuk grond, bos, vijver, rivier, dat de inwoners van het dorp konden gebruiken om de opbrengst van hun eigen kleine stukje grond aan te vullen. Het was meestal niet de beste of makkelijkst te bewerken grond. Aanvullen door er een konijn of vis te vangen, door hout te sprokkelen of bramen te plukken. De bewoners van een dorp hadden het gebruiksrecht, de grond was in eigendom van de landheer. Die landheer was niet bij machte om die rechten aan te tasten. Dit was een onderdeel van het feodale systeem.

In goed Engels noemen ze de meent commons. En wellicht gaat er nu bij een enkeling een belletje rinkelen: er was toch iets met Tragedy of the Commons? Een enkeling zal het begrip kennen van het pamflet In ons belang van Albert Jan Kruiter en Eelke Blok uit 2011. De munter ervan is echter de Amerikaanse ecoloog Garrett Hardin. Hardin schreef in 1968 een artikel met als titel The Tragedy of the Commons.

Hardin gebruikt hier het voorbeeld van een stuk weidegrond dat door de plaatselijke herders wordt gedeeld. De weide heeft een beperkte omvang en er kunnen dus slechts een beperkt aantal schapen op grazen. Overbegrazing zorgt ervoor dat de hele weide onbruikbaar wordt. Het inkomen van de herders wordt bepaald door de omvang van hun kudde. Eén schaap meer voor herder A betekent voor hem een hoger inkomen, dus zal herder A liever één schaap meer nemen. Dat ene schaap verhoogt immers zijn inkomen. Voor het geheel betekent dit grotere kans op overbegrazing, dat risico ligt echter bij de hele groep. De rationele conclusie van herder A zal dus zijn één schaap meer te nemen. Dat gaat echter ook op voor alle andere herders en dus is overbeweiding onvermijdelijk. Herder A en met hem de andere herders zitten vast in een systeem dat hen langzaam maar zeker naar de ondergang dringt.

Vervang de herders en de weide door zee en vissers, of schone lucht en olie- en kolencentrales of een extra kind erbij in een gezin en je hebt de moderne versies van The Tragedy of the Commons. Veel vrijemarkteconomen en vooral vrijemarktideologen betogen dat een dergelijke tragedie alleen te voorkomen is via privé eigendom en dus privatisering van het gemeenschappelijk bezit. Deze economen en ideologen hebben de afgelopen dertig jaar de wind flink in de zeilen gehad. Dit met als gevolg een grote privatiseringsgolf: openbaar vervoer, energie, telecom, water, gezondheidszorg enzovoort. Je zou hieruit kunnen concluderen dat omdat vroeger het ‘basisinkomen’ niet werkte vanwege het egoïsme van de boeren, ook nu het basisinkomen gedoemd is te falen. 

Er is echter iets met deze ‘tragedie’. Dit is namelijk niet hoe het in werkelijkheid is gegaan. Gemene of gemeenschappelijke gronden speelden gedurende lange tijd een belangrijke rol in het leven en overleven van onze voorouders. Deze gronden, in eigendom van een landeigenaar, konden worden gebruikt door de “gebruiksgerechtigden”. Bijvoorbeeld de inwoners van een dorp of enkele dorpen. De gerechtigden mochten gebruik maken van de grond door er hun vee te laten grazen, het hout te gebruiken, te vissen in de wateren en op wilde dieren te jagen. Hoe (aantal en soort dieren, hoeveelheid vis etc.) de grond mocht worden gebruikt, was vaak goed vastgelegd en gebaseerd op het gewoonterecht. Op dit gebruik werd ook toegezien. Dit kon door de gerechtigden zelf of door aangewezen personen (een baljuw, veldwachter of een andere functionaris). Aan dit gewoonterecht kon de landeigenaar niets veranderen. Het  gebruik van de gemene gronden zorgde ervoor dat de plattelandsbewoners konden overleven maar het was zeker geen vetpot.

Iedere herder maakt, volgens Hardin, de enige rationele keuze vanuit de individuele positie. Maar bekijk je het vanuit het totaal dan handelen ze allemaal irrationeel. Ze verwoesten zo immers de weide die hen voedt. Hardin veronderstelt dat de gebruikers van de gemene gronden deelnamen aan het economisch verkeer van vraag en aanbod en dat ze allemaal streefden naar meer inkomen. Dit op een manier die vergelijkbaar is met de tijd waarin Hardin zijn artikel schreef. Hij kijkt met zijn bril (zijn en de huidige kijk op de wereld) naar het verleden en dat is meestal niet de bril die men in het verleden droeg. Voor veel van onze voorouders was de wereld niet veel groter dan de streek waarin zij woonden. In die streek probeerden zij te overleven en dat deden zij voor het overgrote deel door in hun eigen behoeften te voorzien. Zij produceerden niet voor de markt en waren niet bezig met inkomen vergaren, laat staan rijk worden. Overleven lukte hen onder andere door het gebruik van de gemene gronden. Het gebruik van de gemene gronden was goed gereguleerd in het gewoonterecht. Dit voorkwam, zo daar al aanleiding toe was, misbruik en vooral overgebruik van deze gronden. Geld speelde maar een zeer marginale rol. Dit heeft eeuwenlang goed gefunctioneerd. 

Als de landeigenaren dit niet konden veranderen en de gebruikers het niet wilden veranderen, hoe kan het dan dat het systeem toch is afgeschaft? Individuele landeigenaren konden er inderdaad niets aan veranderen, maar dat werd anders toen de totale machtsbalans verschoof van koning naar parlement. De parlementen werden bevolkt door de klasse van eigenaren (en dat waren voor het overgrote deel de landeigenaren). De parlementen kregen in de nieuwe situatie wel het recht om het gewoonterecht aan te passen of af te schaffen. Van die mogelijkheid werd gebruik gemaakt. In Engeland leidde dat tot vele ‘enclosure acts’. Dit gaf de landeigenaren de mogelijkheid om de gemene gronden te omheinen (enclose) en zelf in gebruik te nemen. Hiervan maakten zij graag gebruik en pasten hierbij nieuwe, moderne landbouwtechnieken toe. Gevolg hiervan was dat de totale voedselproductie steeg. Op het eerste oog een positief iets.

Een nadere beschouwing leert echter dat de werkelijkheid net iets anders was. Hogere productie leverde de landeigenaren meer inkomsten op via de verkoop van de producten op de markt (landelijk en later de wereldmarkt). De andere kant van de medaille was dat de kleine boeren niet meer rond konden komen nu ze de gemene gronden niet meer konden gebruiken. Ondanks de toegenomen productie hadden deze mensen minder te eten omdat ze niet in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. 

Bijzonder schril voorbeeld hiervan is An Gorta Mór. De Ierse hongersnood van 1845-1849. De arme Ieren leefden in die tijd op aardappelen die ze zelf verbouwden. Dat ging jarenlang goed waardoor de bevolking was gegroeid. in 1845 begon het fout te gaan. Een beruchte aardappelziekte deed haar intrede: Phytophthora infestans. Dat er bijna geen aardappelen meer waren, wilde niet zeggen dat er niets te eten was in Ierland. Er was nog voldoende, alleen was dat in handen van Engelse landeigenaren die de beschikbare  producten, onder andere boter en vlees, verkochten op de wereldmarkt omdat ze daar een ‘betere prijs’ konden krijgen. De arme Ieren hadden het nakijken. Niets te eten en ook geen opbrengst om de pacht voor dat kleine stukje grond aan die Engelse landheer te betalen. Die landheer maakte het vervolgens nog erger door de pachters hun land en huis af te nemen. Dit alles zorgde ervoor dat de bevolking terugliep van 8 miljoen naar 3,5 miljoen. Een flink deel door sterfte en het grootste deel omdat ze emigreerden naar de Verenigde Staten.

De werkelijke tragedie van de gemene gronden was niet dat de gebruikers ervan gevangen zaten in een systeem dat hen via een rationele keuze leidde naar hun eigen ondergang. De werkelijke tragedie vormde de andere kant van de medaille, het niet meer kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud omdat hen de toegang tot de gemene gronden werd ontzegd. Die kant wordt door Karl Polanyi in zijn boek The Great Transformation treffend omschreven: “Enclosures have appropriately been called a revolution of the rich against the poor.” Vele van deze nieuwe paupers moesten dus op zoek naar andere manieren om te overleven. De zogenaamde agrarische revolutie zorgde er voor dat deze paupers beschikbaar kwamen voor de eerste fabrieken en vergemakkelijkten zo de industriële revolutie.

Ik heb hier voornamelijk de Engelse situatie beschreven, die is het best gedocumenteerd. In andere landen op eerdere of latere tijdstippen gebeurde iets soortgelijks. Sterker nog, dit is een ontwikkeling die tot op de dag van vandaag doorgaat in bijvoorbeeld Afrikaanse landen. Waar grote bedrijven die op fabrieksmatige wijze agrarische producten voor de wereldmarkt willen produceren, grote gebieden opkopen van de overheid en zo de kleine lokale boeren verdringen die deze grond vaak al generaties lang in gebruik hadden. Die rest dan niets anders dan naar de steden te trekken en daar proberen te overleven. Ook dit leidt tot een stijging van de productie en een toename van armoede en vaak ook honger. Want ook hier wordt met name voor de wereldmarkt geproduceerd en verkocht aan de best betalende en dat is meestal een buitenlandse partij. De laatste jaren wordt dit nog versterkt door het opkopen van gronden en bossen ter compensatie van koolstofdioxide uitstoot. Naomi Klein geeft een goede beschrijving van deze ontwikkeling in haar boek No Time. Zo zijn we via een kort uitstapje in de geschiedenis alweer in het heden beland.  

Dus ja, de markt en hebzucht maakten een einde aan de eerdere vormen van een ‘basisinkomen’. Niet de ‘hebzucht’ van de kleine boeren, maar de hebzucht van de landheren, de ‘rijken’. En daarmee zijn we aanbeland bij Bregmans pleidooi voor een basisinkomen en waarom het een hele strijd wordt om het ingevoerd te krijgen, als het al lukt. De vroegere rijken en machtigen eigenden zich het vroegere ‘basisinkomen’ toe en de huidige rijken en machtigen zullen een nieuw basisinkomen moeten betalen. Betalen op twee manieren. Als eerste door meer belasting te betalen en als tweede omdat ze hun goedkope arbeidskrachten verliezen. Verliezen niet omdat mensen met een basisinkomen te lui zijn om te werken. Nee verliezen omdat ze, zoals Bregman in dit artikel laat zien, eigen keuzes maken hoe ze hun leven willen invullen. Keuzes die wel eens een andere kunnen zijn dan in het magazijn bij Amazon, Bol.com of het aspergeveld. Of misschien juist wel daar, maar dan op een gelijkwaardige voet. Een basisinkomen vraagt, om Polyani te parafraseren ‘a revolution of the poor against the rich.’

Brecht, Maslow en een (basis)gift

“De vraag is hoe we de kwetsbare flexibele werknemers en zzp’ers zo goed mogelijk kunnen beschermen tegen onderbetaling, uitbuiting, ongunstige arbeidsomstandigheden en bestaansonzekerheid. En of we de ver doorgevoerde flexibele arbeidsmarkt wel in stand willen houden.” Die vraag stellen Marc Kuipers (Inspecteur Generaal van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Justine Ruitenberg (afdelingshoofd bij de afdeling Programmering, signalering en onderzoek bij de Inspectie SZW) op de site Sociale Vraagstukken. Gelukkig geven ze ook het antwoord: “Het kabinet neemt met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans op 1 januari 2020 een stap richting beteugeling van de flexibiliteit.” Zou dit werkelijk de vraag oplossen? Of zouden we hét antwoord in een heel andere richting moeten zoeken?

Bron: Pixabay

Ik stel die vraag omdat dit de zoveelste wet is die deze vraag probeert te beantwoorden en tot nu toe bleek geen van de voorgangers hét antwoord. Hoe de nieuwe wet wel hét antwoord wil zijn? “De wet is er onder meer op gericht om de afdracht van sociale premies hoger te maken voor flexibele arbeidscontracten dan voor vaste werknemers. Hiermee wordt een basis gelegd om flexibel werk te ontmoedigen. Dat sluit uiteindelijk ook aan bij de wensen van flexibele werknemers die immers best een vast contract, en dus meer zekerheid, willen.” Maar daarmee zijn we er volgens de auteurs nog niet: “Hiernaast is harmonisering van de Europese arbeidswetgeving nodig om verschillende escaperoutes te voorkomen. En een volgende stap is dat sociale partners, kennisinstituten, beleidsmakers en toezichthouders zich buigen over de vraag: moet arbeid wel in zoveel verschillende contractvormen mogelijk zijn?”  Het lijkt mij, dat ook deze wet dus nog niet hét antwoord is.

In hun artikel schetsen de beide auteurs het probleem: “De Nederlandse economie draait goed. De werkloosheid zit op of onder full employment niveau. Maar de lonen stijgen minder dan verwacht en het aantal flexibele arbeidsrelaties en zzp’ers is de laatste decennia sterk gegroeid. Dat is contra-intuïtief. Je zou verwachten dat werkgevers in tijden van krapte werknemers aan zich willen binden met extra loon en gunstige arbeidscontracten.” Volgens de auteurs zijn er mechanismen die: “de relatief lage lonen, de flexibele arbeidsrelatie en oneerlijk werk,” in stand houden. 

Zo houdt prijsconcurrentie de lonen laag en de arbeidsrelatie onzeker: “De vele juridische arbeidsvormen in Nederland, zoals payrolling, oproepcontracten, nul-urencontracten en uitzendwerk, maken besparingen op het loon mogelijk.”  Iets wat nog wordt versterkt door het verschijnsel ‘schijnzelfstandigheid.

Dan zijn er mazen in de wet die het mogelijk maken om de geldende CAO’s te ontwijken: “Het komt voor dat nieuwe bv’s worden opgezet in een andere CAO om duurdere CAO’s te vermijden. Ook is het voor uitzendbureaus die met veel arbeidsmigranten werken, aantrekkelijk om een buitenlandse vestiging te openen, zodat bijvoorbeeld Bulgaren en Roemenen in Nederland kunnen werken tegen de lagere sociale premies van hun eigen land.”

Een derde mechanisme is het ontstaan van de platformeconomie: “hier gebruikt men constructies – de relatie wordt beschreven als ad hoc of niet structureel – om vaste contracten te omzeilen. Medewerkers werken vaak als zzp’er en hebben geen goed geregelde arbeidsvoorwaarden.”

Als laatste zijn er arbeidsmigranten: “die bereid zijn hetzelfde werk onder slechtere omstandigheden en voor minder geld uit te voeren.” 

De oplossing die door de beide auteurs, en getuige de nieuwe wet ook door onze regering en het grootste deel van onze volksvertegenwoordigers wordt aangehangen, is het ontmoedigen van flexibele – en het proberen te stimuleren van vaste arbeidscontracten. Zeker omdat uit onderzoek blijkt dat: “tachtig à negentig procent van de flexibele werknemers een vast contract uiteindelijk (heel) belangrijk.” En als dat belangrijk wordt gevonden  dan moeten we daar wat aan doen. Daar kan ik me in vinden. 

Een eerste stap is dan de analyse van het probleem. Mensen vinden, zo blijkt dus uit onderzoek, een vast contract belangrijk. Nu moet ik bij zo’n gegeven altijd denken aan een uitspraak die wordt toegeschreven aan Henry Ford maar die hij waarschijnlijk nooit heeft gedaan: ‘If I had asked people what they wanted, they would have said faster horses’. Die zin drukt precies mijn gedachten bij dergelijke onderzoeksresultaten uit. Inderdaad zou niemand in het midden van de negentiende eeuw ‘een auto’ hebben geantwoord op de vraag wat er nodig was om sneller van A naar B te komen. Een auto bestond nog niet en was, wellicht op Jules Verne en een enkele uitzondering na, niet voorstelbaar. Mensen denken immers vooral binnen voor hen bekende en voorstelbare kaders. Als je het gros van de mensen met een flex-contract vraagt naar hun arbeidswensen voor de toekomst, dan zullen die antwoorden: doe mij maar een vast contract. Dus logisch dat de beide auteurs denken: we moeten werken aan vaste contracten. 

Maar toch. Stel ze de vraag waarom wil je dat vaste contract? Dan zullen ze antwoorden dat hen dit zekerheid geeft. Zekerheid van waaruit ze aan hun toekomst kunnen werken: ‘huisje boompje, beestje.’ Een ‘vast contract biedt die zekerheid. Of toch niet? Vaste contracten worden geregeld door werkgevers beëindigd. Faillissement, economische omstandigheden, onwerkbare arbeidsverhoudingen, niet functioneren, het kan allemaal leiden tot ontslag. Die nieuwe Wet arbeidsmarkt in balans moet werkgevers verleiden tot het bieden van een vast contract. Maar hoe ‘zeker’ is dat vaste werk? Dat verleiden gaat immers gepaard met het versoepelen van het ontslagrecht. Trouwens ook van de zijde van de werknemer worden de vaste contracten opgezegd. Een ‘nieuwe uitdaging’ of een ‘verbetering in de arbeidsvoorwaarden’ en weg is de vaste medewerker. En, zoals alle eerdere wetten al duidelijk maakten, is de werkelijkheid hardnekkiger dan de ‘theoretische beschouwingen’ die aan de wet ten grondslag liggen.

Bron: Wikipedia

Zekerheid geeft een mens de ruimte. Ruimte om zich te ontwikkelen. Ruimte om risico’s te nemen en zich met het onzekere bezig te houden. Dat bedoelde de Duitse schrijver Bertolt Brecht met de de beroemde woorden: “Erst kommt dass Fressen, dann kommt die Moral,” in het toneelstuk Dreigroschenoper. Dat is ook de theorie achter de piramide van Maslow. Veiligheid en zekerheid vormen in het denken van Maslow de tweede soort behoeften voor een mens. Dit nadat aan de lichamelijke behoefte, (eten, drinken, slaap, kleding, onderdak) is voldaan. Pas daarna komt de mens toe aan zijn sociale behoeften (vriendschap, familie, seksuele intimiteit). En als de geschiedenis iets heeft uitgewezen dan is het dat de mens leert en zich ontwikkelt door risico’s te nemen. Een ‘wiel’ vind je pas uit als je er de tijd, maar vooral de (geestelijke) ruimte voor hebt. Wat als de overheid zich richt op het bieden van een basiszekerheid? Een basisinkomen?

Het idee van een basisinkomen is niet nieuw. Het is geen ‘uitvinding’ van Rutger Bregman die het in 2016 met zijn boek Gratis geld voor iedereen weer onder de aandacht bracht. Die eer komt hem toe. Met een beetje fantasie kun je het zelfs een zeer oud idee noemen. Je zou de gemene gronden een soort proto-basisinkomen kunnen noemen. Deze gronden (het kon ook een bos, rivier of meer zijn) konden alle inwoners van het dorp of het gebied gebruiken om de opbrengst van hun eigen stukje grond wat verder aan te vullen. Gebruik dat aan voorwaarden was verbonden. Voorwaarden die voorkwamen dat de grond uitgeput raakte of dat een enkeling zich het grootste deel toe-eigende. 

Een veel genoemd bezwaar tegen een basisinkomen is dat het mensen zou tegenhouden om te werken en het zou onbetaalbaar zijn. Een basisinkomen is een manier om te herverdelen en je kunt alleen dat herverdelen wat er is. De kunst bij het herverdelen is ervoor te zorgen dat het basisinkomen voldoende is om een set van basisgoederen te verwerven, het is niet bedoeld voor verlangens of luxe maar voor behoeften. Betaalbaarheid is een keuze: als we het als samenleving willen, dan kan het. Alleen kan dat betekenen dat een deel van de samenleving meer moet gaan bijdragen.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn er enkele bijzondere experimenten met een basisinkomen uitgevoerd in de Verenigde Staten en Canada. Deze experimenten hebben veel gegevens opgeleverd die indertijd niet zijn geëvalueerd. De reden hiervoor is dat er eind jaren zeventig een andere politiek-economische (neoliberale) wind ging waaien. Deze experimenten pasten daar niet in en zijn beëindigd zonder evaluatie. Gelukkig zijn de gegevens wel bewaard gebleven. De afgelopen jaren zijn deze gegevens wel bestudeerd. Evelyn L. Forget heeft een set uit het Canadese dorp Dauphin doorgenomen om te kijken welke effecten een basisinkomen heeft op de gezondheid van mensen. Haar artikel sluit af met de volgende zin: “These results would seem to suggest that a Guaranteed Annual Income, implemented broadly in society, may improve health and social outcomes at the community level.” Het experiment zorgde voor minder ziektekosten door ongelukken en verwondingen maar wat vooral opviel was dat er minder psychische problematiek was. Ook bleek uit het onderzoek van de gegevens uit Canada dat er sprake was van een kleine vermindering van de deelname aan het arbeidsproces. Dit kwam vooral op het conto van vrouwen en jongeren. Nadere bestudering van de cijfers leerde dat zij die tijd niet zaten te verlummelen. Vrouwen spendeerden die tijd aan de opvoeding van hun kinderen. Jongeren bleken langer door te leren en dus beter beslagen de arbeidsmarkt op te gaan. Ze investeerden in zichzelf en daar hebben ze ook na het beëindigen van het experiment nog van geprofiteerd. Het weerhoudt mensen dus niet om te gaan werken. Omdat hun ‘Fressen’ zeker is, ontwikkelen ze zich. Ze bevredigen, om Maslow te gebruiken, hoger in de piramide gelegen behoeften.

Bron: Wikipedia

De Franse antropoloog Marcel Mauss bestudeerde begin vorige eeuw, zoals het toen en ook nu nog vaak worden genoemd, ‘primitieve culturen’. Hij zag dat in die culturen de gift een belangrijke plek innam in het overleven van de groep (lees zijn boek Over de gift). Mauss zag dat de gift geen individuele handeling was, maar een maatschappelijke verplichting waaraan een individu zich niet kon onttrekken zonder uitgestoten te worden. Bij een giftrelatie ontstond een schuldbalans tussen gever en nemer. Iemand kreeg iets van de gemeenschap en dat gaf de zekerheid erbij te horen en dat erbij horen kwam met de morele plicht. De gift versterkte de onderlinge betrokkenheid binnen de groep. Nu kan de onderlinge betrokkenheid in onze samenleving ook wel een impuls gebruiken. Geen basisinkomen maar een basisgift?