Zorg(en) door criminelen

“Wij zouden graag zien dat gemeenten en verzekeraars nadenken hoe ze de instroom van malafide zorgbedrijven kunnen verlagen.” Het antwoord van officier van justitie Marjolein Verwiel en beleidsmedewerker bij het Openbaar Ministerie Timon van de Kraats op de vraag wat er gedaan kan worden om de zorgfraude te verminderen. Beiden staan: “bekend als de zorgfraudejagers van het OM”,  zo lees ik in een artikel van Judith Spanjers en Klaas den Tek bij Follow the Money. Ik moest weer denken aan een passage uit het boek De steden de Mensen. Nederland 1850-1900 van Auke van der Woud.

Bron: picpedia

Wat is er aan de hand? “Een berg geld, een versnipperde structuur, gebrekkig toezicht en onervaren bestuurders. Het is een ideale cocktail voor kwaadwillenden om hun slag in de zorg te slaan,” zo lees ik. En dat zien ze ook bij het Openbaar Ministerie. “We gaan ervan uit dat er met 10 procent van de 100 miljard euro die jaarlijks in de zorg omgaat, wordt gefraudeerd. Tien miljard euro op jaarbasis dus,” zo betoogt Van de Kraats. Hoe die fraude werkt? “De hoofddaders maken gebruik van stromannen om zelf buiten beeld te blijven. Crimineel A – die wij kennen – schakelt persoon B, C en D in, die wij nog niet in beeld hebben. Die gaan naar de Kamer van Koophandel en starten zonder probleem een nieuw zorgbedrijf, dat vervolgens gaat declareren. Pas als de fraude aan het licht komt en we onderzoek gaan doen, merken we dat B, C en D door crimineel A worden aangestuurd.”  Daarbij worden geregeld: “criminelen op de loonlijst (…)  gezet (die) vervolgens krijgen uitbetaald, terwijl ze niet werken. Het contante geld van een criminele activiteit wordt daarmee legaal gemaakt.

De oorzaak van het probleem: “te veel partijen gaan over een klein stukje van de geldstroom. Verzekeraars, gemeenten, de rijksoverheid: ze weten van elkaar niet precies wie wat wanneer doet. .. Daarbinnen kan een crimineel opereren zonder snel tegen de lamp te lopen.” Hoe datkan? “We hebben met meer dan driehonderd gemeenten te maken. Als je in de ene gemeente wordt betrapt op fraude, ga je gewoon naar een andere toe. Gemeenten kunnen elkaar niet massaal waarschuwen. Daarbij is het nog maar de vraag of ze voldoende capaciteit en kennis hebben om fraude te bestrijden. Sommige gemeenten hebben niet eens een toezichthouder; anderen moeten soms in hun eentje honderden aanbieders controleren.”

‘De instroom van malafide zorgbedrijven verlagen’ dat zou het probleem verkleinen. Daar is geen speld tussen te krijgen. Maar hoe doe je dat? Dat begint, zo betoogt Verwiel met het checken van essentiële zaken: “googlen met wie je zaken doet. Zoek uit met wie je te maken hebt, ga kijken bij het pand waar het zorgbedrijf zit. Als je gaat trouwen, weet je ook met wie je in zee gaat; als je een huis koopt, wil je weten wie de verkoper is.” Dat lijkt eenvoudig maar biedt geen garantie. Zo eindigt, ondanks de controle met wie je gaat trouwen, 40% van de huwelijken in een echtscheiding. En ook een bedrijfspand zegt niet alles over het erin gevestigde bedrijf.

 Zoals in de eerste alinea gezegd, moest ik denken aan een passage uit het boek De steden, de Mensen, Nederland 1850-1900 van Auke van der Woud. In het boek beschrijft hij de ontwikkeling van Nederland tussen 1850 en 1900. De periode dat de basis werd gelegd voor het Nederland zoals we het nu kennen. In 1850 was er, net zoals de afgelopen jaren, een bijna onbegrensd vertrouwen in de werking van de vrije markt. In navolging van Adam Smith was de algemene opvatting en overtuiging dat de markt er automatisch ervoor zorgde dat de bakker ons goed brood bezorgd en het meel niet deels vervangt door zaagsel. Een halve eeuw later dacht men er toch iets anders over. En dat beschrijft Van der Woud treffend: “De staathuishoudkundige handboeken van 1850, 1860 leerde dat de economie zich logisch, systematisch, ordelijk ontplooit, omdat ontwikkeling het karakter van een natuur wet heeft. Het natuurbeeld dat daar impliciet bij hoorde was dat van de Ark van Noach, waarin alle dieren van de schepping vreedzaam bij elkaar waren. Aan het eind van de negentiende eeuw was echter in de hele westerse wereld zichtbaar wat bij de staatshuishoudkundigen van 1850 niet veel aandacht had gekregen: in de natuur leven ook roofdieren, parasieten en bloedzuigers.[1] In die vijftig jaar had de markt vaak voor inferieure producten gezorgd en voor ondernemers die trusts en kartels vormden en zo de prijzen van producten opdreven. Onze voorouders leerden dat Smith ernaast zat. Dat de markt met mensen die hun eigen belang najagen, niet automatisch tot een ideale wereld leidde. Dat een markt ook tot ‘parasieten’ kon leiden, tot misbruik van macht. Eigenlijk precies dat gedrag dat in het Follow the Money artikel wordt beschreven.

Ja, dan kun je maatregelen gaan bedenken om ‘de instroom van malafide bedrijven’ te beperken. Dat kan en leidt tot bureaucratie, tot een flink controleapparaat om toe te zien op de naleving van de regels en tot bemensing van het Openbaar Ministerie om misbruik en fraude te vervolgen. Dat zal allemaal leiden tot minder fraude. Maar ook tot geklaag over de Bureaucratie, controle en inspectie. Want ja, daar leiden ook de goeden onder.

Een andere mogelijkheid is een einde maken aan het verdienmodel van de fraudeurs door de instroom van malafide bedrijven te voorkomen. Een einde maken door de zorg te ‘nationaliseren’. Dan is er geen mogelijkheid meer voor malafide zorgbedrijven om in te stromen Geen markt meer met bedrijven met andere belangen dan de zorg voor mensen. Belangen zoals het maken van winst en uitkering ervan aan de eigenaren of aandeelhouders. Geen mogelijkheid meer om crimineel geld wit te wassen door criminele vriendjes op de loonlijst te zetten. Maar geen controleapparaat om ‘instroom van malafide bedrijven’ te voorkomen. Sterker nog, inkoop en alle ermee gepaard gaande bureaucratie is in één klap overbodig. Dan hoeft er geen winst meer te worden gemaakt en uitgekeerd aan eigenaren en aandeelhouders. Dan moeten Verwiel en Van de Kraats zich op andere misdaden richten. 


[1] Auke van der Woud, De steden de mensen. Nederland 1850-1900, pagina 382-383

Van Meijeren bakt lucht

Als kind en jeugdige jongeman kon ik ieder jaar schaatsen op natuurijs. Niet dat de winters zo streng waren, na dat niet. Nee mijn vader had een boerderij, een ouderwets gemengd bedrijf en een van zijn weides lag langs een sloot die iedere winter overstroomde. Als het twee nachten redelijk vroor dan kon erop geschaatst worden. In diezelfde wei nestte ieder jaar wel een kievitenpaar. In het laatste deel van de jaren tachtig was het afgelopen met schaatsen en ook met de kievit. In het kader van de ruilverkaveling werd de beek omgelegd en het land opgehoogd. Ik moest hieraan denken toen ik in de Volkskrant las dat de Europese Commissie een zogenaamde inbreukprocedure is begonnen tegen Nederland.

Bron: Flickr

 Een sanctiemaatregel tegen lidstaten die zich niet aan de Europese wetten houden. “Nederland houdt zich volgens Sinkevicius niet aan de Vogelrichtlijn, de EU-wet ter bescherming van bedreigde vogels in de Europese Unie.”  In Nederland vooral de weidevogels. Volgens de Vogelbescherming wordt dit vooral veroorzaakt door de intensieve melkveehouderij. Forum voor Democratie Kamerlid Gideon van Meijeren noemt het in een tweet: “Echt schofterig om hier de boeren de schuld van te geven.”  Is de Vogelbescherming schofterig?

Wat is er aan de hand? Het aantal boerenlandvogels is in dertig jaar bijna gehalveerd. In een ander artikel in de Volkskrant wat staatjes. Uit die staatjes blijkt dat het aantal Grutto’s nog maar een-derde is van 1990. Kemphanen zijn met 98% afgenomen. Het aantal Watersnippen is nog maar 75% van wat het in 1990 was en scholeksters nog maar 26%. Volgens de Vogelbescherming ligt dit vooral aan de intensieve veehouderij: “Op veel weiden staat alleen nog snelgroeiend eiwitrijk gras dat dient als veevoedsel. Hierdoor zijn er minder insecten, het voedsel voor jonge vogels. ‘Het gras wordt al gemaaid voordat de kuikens kunnen vliegen’, aldus de Vogelbescherming.” Vooral maar niet alleen: “Ook roofdieren zoals vossen, kraaien, reigers en katten spelen een rol: zij eten eieren en jonge kuikens.”

Bijzonder hierbij is dat er: “tussen 2001 en 2020 circa 400 miljoen euro (is) uitgegeven om de leefomstandigheden van weidevogels te verbeteren.”  Waarbij: “Het gros van dat bedrag is opgegaan aan subsidies voor boeren, die in ruil daarvoor hun weilanden later maaien of kruidenrijk grasland inzaaien.” Een verkeerde keuze volgens de Algemene Rekenkamer omdat: “het geld verkeerd (wordt) besteed, namelijk aan ‘lichte’ beheersmaatregelen die geen zoden aan de dijk zetten, zoals het plaatsen van stokjes bij nesten (opdat de boer eromheen kan maaien) en het uitstellen van het maaien tot het eind van het broedseizoen. Dat lost het probleem van het eentonig, voedselarme grasland niet op. De kuikens gaan dood van de honger omdat hun ouders in die groene woestijnen geen insecten kunnen vinden.” Volgens de Algemene Rekenkamer is het: “effectiever om het waterpeil te verhogen en meer kruiden in te zaaien, maar dat is arbeidsintensiever en vanuit kostenoogpunt minder aantrekkelijk voor boeren dan ‘gewoon’ later maaien.” Daarom kiezen boeren daar niet voor. Bovendien worden: “de beschermingsmaatregelen niet altijd op de beste broedlocaties (…) genomen.” De subsidie bedoeld om vogels te beschermen verwordt: “op die manier tot een extra inkomstenbron voor boeren waar geen baten voor de natuur tegenover staan.”

Onzin aldus Van Meijeren. De boeren kunnen, volgens hem,  onmogelijk de oorzaak zijn. “De afgelopen 50 jaar is het aantal boerenbedrijven afgenomen van ong. 150.000 naar 50.000.” Hij ziet een andere oorzaak: “Weidegrond moet plaats maken voor woningen, zonnepaneelvelden en megawindturbines. Logisch dus dat het aantal weidevogels afneemt.” Aldus het Kamerlid in een tweet. Van Meijeren begint met een feitelijke bewering dat het aantal boeren in 50 jaar is gekrompen van 150.000 naar 5.0.000. Helaas voor hem klopt die niet helemaal. De werkelijkheid is nog veel drastischer. In 1950 telde Nederland zo’n 410.000 en dat halveerde sinds dien zo ongeveer iedere 25 jaar boerenbedrijven. Tussen 2000 en nu halveerde het aantal landbouwbedrijven tot het aantal dat Van Meijeren noemt Maar doet niet ter zaken. Het draait om weidegrond. Als we naar de weidegronden kijken dan zien we dat de krimp van het aantal hectares weidegrond sinds 2000 geen gelijke tred heeft gehouden met de afname van de bedrijven. Het areaal grasland voor agrarische doeleinden kromp met 6,3%, van 1.249.480 hectares naar 1.169.610 hectares. Het gemiddelde bedrijf groeide van 17,33 hectares naar 28,28 hectares.

Dan die velden met ‘zonnepanelen en windturbines’. De hierboven genoemde staatjes in de Volkskrant laten zien dat de daling van het aantal weidevogels iets is wat al meer dan dertig jaar aan de gang is. En inderdaad is in die dertig jaar de totale oppervlakte zonnepanelen gegroeid. Net als het aantal windturbines. Dat is echter iets van de laatste tien jaar In 1990 bedroeg het opgesteld vermogen van zonnestroom één megawatt. Genoeg om ongeveer 1.000 huishoudens van elektriciteit te voorzien. In 2010 was dat 90 megawatt. Pas daarna begon de grote groei naar 10.717 megawatt in 2020. Kijken we naar het aantal windturbines dan waren dat er in 1990 323 die stonden voornamelijk in de kustprovincies. In 2010 waren dat er 1.973 en het aantal groeide door tot 2.606 in 2020 waarvan er 462 op zee stonden. Dus het aantal windturbines op land bedroeg 2.144. Als ik voor mijn omgeving spreek, dan kwamen de eerste turbines op land aan de horizon in het begin van deze eeuw. Aan de oostelijke horizon welteverstaan, in Duitsland. Daar verschenen in die tijd ook de eerste zonnepanelen op daken van vooral de stallen van boeren. In Nederland volgenden de eerste zonnepanelen zo’n tien jaar later vooral op daken en de eerste windturbines staan er nu zo’n vijf jaar.

Zo rond 2010, het moment dat de groei van zonnepanelen begon en de windturbines hun opmars maakten in de ‘binnenlanden’ van Nederland was het aantal weidevogels al met 40% teruggelopen ten opzichte van 1990.  Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat ‘zonnepaneelvelden en megawindturbines’ de oorzaak zijn van de teruggang in weidevogels. Van Meijeren mag het dan wel ‘schofterig’ vinden dat de boeren hiervan de schuld krijgen, zijn verklaring berust op gebakken lucht.

Palantir

“Hoewel er ogenschijnlijk een groot gat zit tussen de zich op hypermoderne vergaderlocaties afspelende high tech-werkelijkheid van Peter Thiel en het ongenoegen van de gemiddelde Amerikaan, vinden ze elkaar op een essentieel punt: afkeer van de bestaande orde.” Aldus Hans van Wilgenburg in een artikel bij Wynia’s Week. En die afkeer leidt bij zowel Van Wilgenburg ‘gemiddelde Amerikaan’ als bij multimiljardair Thiel tot een keuze voor Trump. ‘Als rijk en arm zich ergens in kunnen vinden, dan moet het wel goed voor iedereen zijn’ is de impliciete conclusie die Van Wilgenburg hieruit lijkt te trekken. Een gevaarlijke conclusie.

De naar de heer van het duister overgelopen tovenaar Saruman communiceert via een palentiri met zijn meester Sauron. Bron: dvdsofaepipoca.blogspot.com

Even voor degenen die nog nooit van hem hebben gehoord iets meer over Peter Thiel. Thiel vormde samen met Elon Musk het duo achter PayPal. De verkoop van dat bedrijf leverde hem zijn eerste miljoenen op. Geld dat hij vervolgens voor een groot deel weer investeerde in nieuwe bedrijven. Zo was hij een van de eerste en misschien we de eerste externe investeerder in Facebook. Een investering waarmee hij echt binnenliep. Ook richtte hij nieuwe bedrijven op. Thiel doneert grote sommen geld aan Republikeinse politici. Zo was hij een van de belangrijkste financiers van de J.D. Vance en is de persoon die Trump  en Vance bijeen heeft gebracht. Thiels ideale samenleving is die van het klassiek liberalisme. Hij wil een zo klein mogelijke overheid en het liefst zou hij de samenleving willen inrichten zoals ze was direct na de Amerikaanse onafhankelijkheid. Klassiek liberalisme interpreteert de Amerikaanse grondwet letterlijk en wil zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst blijven. Een manier van denken die vergelijkbaar is maat het islamitisch, joods of christelijk fundamentalisme.

Palantir Technologies is een van de bedrijven die Thiel oprichtte. “Wij maken producten voor mensgestuurde analyse van echte gegevens,” zo is te lezen op de site van het bedrijf. Hoe ze dat doen? Zo: “Om dit te bereiken, bouwen we platforms voor het integreren, beheren en beveiligen van gegevens, waarop we applicaties plaatsen voor volledig interactieve, mensgestuurde, machineondersteunde analyse.[1]  Dat klinkt mooi. De naam van het bedrijf doet me echter het ergste vrezen. Palantiri komen voor in Tolkiens Lord of the Rings. Het zijn zogenaamde kijkstenen waarmee de gebruiker contact kon zoeken met ander gebruikers van de stenen. Een gebruiker met een sterke wilskracht kon via zo’n steen bijna elke plek in Midden-aarde bekijken. Voor degenen die de drie films hebben gezien. De steen komt voor in het laatste deel van de trilogie: The Return of the King. Via die steen probeert de kwade heer Sauron informatie te achterhalen via de hobbit Pippin. Door tijdig ingrijpen van tovenaar Gandalf mislukt het. ‘Interactieve mensgestuurde machineondersteunde analyse’ of een kijkje in je ziel om te achterhalen wat je wilt of beter nog, om je aan te praten wat je moet willen.

Als rijke ondernemers pleiten voor een zo klein mogelijke overheid en zo min mogelijk regels, dan maak ik me als ‘gemiddelde burger’ zorgen. Zorgen omdat de geschiedenis laat zien dat vooral die ‘gemiddelde burger’ daar de dupe van wordt. De grotere overheid is er namelijk om de machtsongelijkheid tussen die ‘gemiddelde burger’ en rijke, machtige individuen zoals Thiel te verminderen. Zeker rijke machtige ondernemers die hun bedrijf naar een spionagesteen noemen en politici, ‘met veel geld ondersteunen.

De geschiedenis van de negentiende eeuw laat duidelijk zien wat er gebeurt zonder een sterke overheid. Voor wie erin is geïnteresseerd, lees het boek De steden de mensen. Nederland 1850-1900 van Auke van der Woud. Hij laat zien dat noch de goedertierenheid van bakker, noch Adam Smiths ‘onzichtbare hand’ van  concurrentie op de vrije markt ervoor zorgen dat de bakker ons geen slecht brood met zaagsel erin verkoopt maar dat het de overheid is die dit afdwingt. Of zoals hij het zelf verwoordt: “De staathuishoudkundige handboeken van 1850, 1860 leerde dat de economie zich logisch, systematisch, ordelijk ontplooit, omdat ontwikkeling het karakter van een natuur wet heeft. Het natuurbeeld dat daar impliciet bij hoorde was dat van de Ark van Noach, waarin alle dieren van de schepping vreedzaam bij elkaar waren. Aan het eind van de negentiende eeuw was echter in de hele westerse wereld zichtbaar wat bij de staatshuishoudkundigen van 1850 niet veel aandacht had gekregen: in de natuur leven ook roofdieren, parasieten en bloedzuigers.[2] In de negentiende eeuw waren dat de kartels en trust die de concurrentie smoorden en het ‘meel in het brood vervingen door zaagsel’ en hun prijzen kunstmatig hoog hielden.

Hopelijk realiseert zich het grootste deel van de ‘gemiddelde burgers’ zich dat het de overheid is die hun vrijheid beschermt tegen Thiels Palantir. Dat gedeelde afkeer iets anders is dan een gedeeld probleem en zeker iets anders dan een gedeelde oplossing.


[1] Vertaald met behulp van DeepL

[2] Auke van der Woud, De steden de mensen. Nederland 1850-1900, pagina 382-383

In defence of democratic politics

“Many forms of Government have been tried and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” Aldus Winston Churchill. Ik moest aan deze uitspraak denken toen ik las dat verzet bieden binnen ons huidige politieke systeem niet genoeg is. Waaraan moet ik denken bij verzet ‘buiten het systeem’? Ik krijg er in ieder geval geen prettig gevoel bij.

“In elk geval is het niet genoeg om binnen het systeem verzet te bieden. Ik schreef hier eerder al dat een politiek systeem met vierjarige verkiezingen en partijen die vastomlijnde belangen en het grote geld vertegenwoordigen niet bestendig is, in een tijd van ecologische crisis en extreemrechtse macht. We hebben alternatieven nodig, zoals burgerberaden, luisterpraktijken en nieuwe publieke ruimtes. De taal kan ons hierin helpen, in gesprekken met elkaar en omdat we andere verhalen kunnen vertellen. Waarschijnlijk gaan we evengoed ten onder. Maar wel met opgeheven hoofd.” Woorden van Eva Meijer die ik las in een post op LinkedIn. Woorden die, zo las ik, afkomstig zijn uit een column van Eva Meijer bij de NRC. Weet Meijer wel waar ze over spreekt?

Ik kan de column niet lezen. Die is alleen voor abonnees toegankelijk. Dus het zou kunnen dat ik daardoor iets mis. ‘Het politieke systeem’ is volgens Meijer iedere vier jaar verkiezingen en partijen die vastomlijnde belangen en het grote geld vertegenwoordigen. In het kort staat hier democratie = verkiezingen. En dan ook nog verkiezingen waarbij het grote geld de uitkomst bepaalt. En ja, als er is gekozen dan staan we vier jaar aan de kant. Dit is wel een erg magere definitie van ons ‘democratische politiek systeem’.  Daarom deze verdediging van democratische politiek aan de hand van de Franse denker Pierre Rosanvallon

Democratie is een bijzonder politiek systeem. Een systeem dat, zoals Pierre Rosanvallon constateert, zich doet kennen als zowel een belofte als een probleem: “De belofte van een stelsel dat afgestemd is op de behoeften van de samenleving die gebaseerd is op de verwerkelijking van de dubbele imperatief van gelijkheid en autonomie. En het probleem van een realiteit die deze nobele idealen verre van ingelost heeft.” Democratie is te vergelijken met de tiende symfonie van Beethoven, ze is om het op z’n Duits te zeggen ‘ein unvollendetes Werk’. “Het democratisch project (…) zelfs daar waar het was geproclameerd steeds onvoltooid (is) gebleven, of het nu ruw geperverteerd, subtiel versmald of als vanzelf tegengewerkt is. In zekere zin hebben we, in de sterkste betekenis van het woord, nooit volledig ‘democratische’ regimes gekend.[1]

In 2012 gaf Rosanvallon de Spinozalezing. In die lezing constateert hij ‘democratische onbepaaldheid’ een begrip dat hij als volgt definieert: “het subject van de democratie, haar doel en procedures (gaan samen) met spanningen ambiguïteiten, paradoxen, aporieën, asymmetrie en overlappingen die de definitie en het begrip ervan  problematisch maken en derhalve ook een bron zijn van de vele vormen van ontgoocheling.[2] Rosanvallon onderscheidt er vijf spanningen.

Als eerste zijn er structurele spanningen. Die openbaren zich bij de keuze van de volksvertegenwoordigers. In een volksvertegenwoordiger zoeken we twee kwaliteiten. Als eerste ‘nabijheid’ kan ik me herkennen in de volksvertegenwoordiger of zoals Rosanvallon het beschrijft: “de vertegenwoordiger als valoriserende stand-in, getrouwe uitdrukking en stem van de vertegenwoordigde.”  Het pleidooi van Pieter Omtzigt om een deel van de Kamerleden ‘regionaal’ te laten verkiezen kan worden gezien als een manier om invulling te geven aan ‘nabijheid’. De tweede kwaliteit die we zoeken in een volksvertegenwoordiger is ‘geschiktheid’: “de vertegenwoordiger als vertrouwensman, geïnformeerde afgevaardigde,” aldus Rosanvallon. Twee kwaliteiten die: “elkaar vaak uitsluiten en moeilijk in één vertegenwoordiger te verenigen zijn.” En, zo vervolgt hij: “Bovendien verwijzen ze vaak naar de waardering van twee verschillende politieke momenten: dat van de verkiezingscampagne en dat van de regeringsdaad.[3]Daar komt een ander probleem bij en dat is dat een vertegenwoordiging nooit een afspiegeling van het gehele volk kan zijn.

De tweede ambiguïteit vloeit, volgens Rosanvallon: “voort uit het niet overlappen van twee constitutieve definities van hetzelfde object.” Dat object is ‘het volk’. “Het volk is zowel het korps van burgers, dat naar een idee van eenheid, een vorm van totaliteit verwijst, als een sociale vorm, die diversiteit, pluraliteit en zelfs verdeeldheid impliceert.[4] Tegenwoordig spelen politici als Wilders met die ambiguïteit. Spelen door te spreken over ‘het volk’ als die eenheid terwijl ze slechts een klein deel van de diversiteit van de ‘sociale vorm’ bedoelen. Het volk in de sociale vorm spreekt nooit met één stem en bij onze besluitvorming moet een meerderheid worden gevonden door zoveel onderdelen van de ‘sociale vorm’ achter een voorstel te verzamelen dat er een meerderheid ontstaat. 

Als derde constateert Roasanvallon ‘functionele asymmetrieën: “Als we in aanmerking nemen dat de democratie het dubbele doel heeft de bestuurders te legitimeren en de bestuurden te beschermen, dan moeten we wel vaststellen dat die twee functies elkaar niet kunnen dekken. De legitimering berust op het vormen van een vertrouwensband tussen bestuurders en bestuurden, terwijl de bescherming van de bestuurden juist uitnodigt tot het organiseren van het wantrouwen[5] De coronapandemie bracht deze asymmetrie duidelijk naar voren. Maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, roepen veel verzet en wantrouwen op en de legitimiteit van de maatregelen wordt ter discussie gesteld.

Als vierde moeten we democratie zien in haar tijd en ruimte. Volgens Rosanvallon: “is er een duidelijk verschil tussen een democratie op het moment van haar constitutie en een permanente democratie.” Wat democratisch is en welke instituties er nodig zijn verschilt in de tijd. Rosanvallon geeft een voorbeeld: “Op het moment van de Franse Revolutie leek het ondenkbaar om vertegenwoordigers te kiezen voor de duur van meer dan een jaar; bovendien werd er elke week een nieuwe voorzitter van het parlement gekozen!” Naast ‘tijd’ kan ook ‘ruimte’ variëren. Met ‘ruimte’ bedoelt hij dat wat de kern is van de democratie. Rosanvallon: “lange tijd heeft men gedacht dat het gezin de werkelijke school van de democratie was, omdat men in het gezin er het duidelijkst vorm aan geeft. Anderen zeiden dat het lokale niveau de school van de democratie is, omdat de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap zich niet hoeft uit te drukken door middel van de oprichting van een institutie. De groep bestaat er direct als gemeenschap.[6] De recente decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten werd onderbouwd met argumenten in deze lijn. Sinds het midden van de negentiende eeuw is de natie echter dé, om Rosanvallons woord te gebruiken, school van de democratie. Tegenwoordig ondervindt die school concurrentie van een nieuwe supranationale, namelijk de Europese Unie maar ook van het lokale. Bij het aanpakken van de klimaatproblematiek speelt ‘ruimte’ een belangrijke rol. Klimaat trekt zich immers niets aan van door de mens verzonnen ‘fictionele feitelijkheden’ als landsgrenzen.

Als laatste kent democratie, zoals Rosanvallon het noemt: “pluraliteit van vormen en domeinen.” Wat moeten we hieronder verstaan? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[7] Een wereld van gelijken waarbij iedereen betrokken is, iedereen het woord kan nemen, zich kan informeren.

Volgens Rosanvallon is het: “verkeerd begrijpen van de structuur van die onbepaaldheden (…) de motor van de democratische ontgoocheling. … Van die onbepaaldheden kan men zich op twee manieren rekenschap geven: ze reduceren door simplificerende definities van de politiek en de democratie, of juist door de democratie te compliceren.” Deze vijf punten maken, zo betoogt Rosanvallon dat: “de democratie (…) structureel problematisch en derhalve structureel onvoltooid is.[8] Misschien is dit ook wat de Britse staatsman Winston Churchill bedoelde toen hij de uitspraak deed waarmee deze prikker begon.

 Om met dat structureel problematische en onvoltooide om te kunnen gaan wordt er vooral gezocht naar ‘vereenvoudiging’ of zoals Rosanvallon het schrijft naar: “Pathologiën (die) kunnen begrepen worden als reducerende vormen van de complexiteit, van polarisatie of het vergeten van de structurele spanningen van haar verschillende figuren.” Rosanvallon ziet hierbij aan de ene kant versimpelingen: “van de vertegenwoordiging, berustend op een zogenaamde versimpeling van de relatie macht/samenleving.” Versimpeling die: “het handelen van de macht de adequate uitdrukking van de algemene wil maken … die het kamp dat als winnaar uit de stembus tevoorschijn komt gelijkstellen aan de stem van het volk; waan voorstellingen van één volk.” Deze versimpelingen kunnen in milde en extreme vorm (“Alleenheerschappij, populisme, totalitarisme”) voorkomen. Aan de andere kant ziet hij versimpelingen zoals: “De reductie van de democratie tot verkiezingen, de reductie tot haar liberale dimensie of de reductie tot haar institutionele definitie. [9]

Het is menselijk om een complex en zeer moeilijk te omvatten probleem te versimpelen en terug te brengen tot behapbare brokken. Het terugbrengen van democratie tot ‘verkiezing’ of ‘referendum’ maakt het eenvoudig. Net zoals een beperking van ‘het volk’ tot de winnaar van de verkiezingen een versimpeling is. Zeker als die winnaar, zoals in Nederland de afgelopen decennia het geval is, nooit meer dan dertig procent van de stemmen kreeg. En sterker, de winnaar (grootste partij) ook wel tot de verliezers (minder zetels dan na de vorige verkiezingen) kan behoren. ‘Versimpeling’ is volgens Rosanvallon niet de manier. Volgens hem moet we: “De democratie compliceren om haar te voltooien.”

“Als het volk in de democratie structureel nergens te vinden is, hoe dan de structurele crisis van de vertegenwoordiging te boven te komen die eruit voortvloeit en onze gevoelens van in de steek gelaten zijn aanwakkert, die de ontgoocheling en het wantrouwen tegenover de instituties voeden?” Deze vraag stelt hij zich op het eerste gebied dat hij verder wil compliceren, het gebied van dat belangrijke begrip dat op meerdere manieren gedefinieerd wordt. Hij ziet vijf dimensies van het volk. Als eerste het ‘rekenkundige volk’, dat bezit : “een beslissende, zowel sociale als procedurele consistentie.” Immers: “We kunnen eindeloos discussiëren over de definitie van het algemeen belang, over wat de beste politiek is om op dit of dat gebied te voeren, maar het feit dat 51 meer is dan 49 maakt een einde aan alle discussies. … Maar het volk manifesteert zich ook als een historische constructie,” en daarmee zijn we bij de tweede dimensie van het volk.

De principes van deze dimensie zijn vooral vastgelegd in de grondwet: “Dit volk/principe laten leven betekent dus een juridisch volk laten leven, en niet slechts een electoraal of rekenkundig volk. Vandaar de rechtvaardiging van de superioriteit van de constitutionele orde boven de orde van de kortstondige meerderheid.” Als we in onze huidige wereld om ons heen kijken dan zien we dat op verschillende plekken wordt getornd aan de superioriteit van de constitutionele orde. De extreme politisering van de benoeming van rechters in de Verenigde Staten en de politisering van de rechtspraak in Hongarije en Polen onder de PiS regering, zijn hiervan voorbeelden.

Een derde dimensie van het begrip ‘volk’ is: “de figuur van de verwachtingen, ontgoochelingen, betwistingen of beproevingen van het gemeenschappelijke leven, dat op een gegeven moment over een stuk uit het collectieve leven vertelt of het tot uitdrukking brengt.” Dit volk bestaat volgens, Rosanvallon: “ofwel via instituties die handelen leiden – bijvoorbeeld syndicaten -, ofwel via zijn directie manifestatie in de revolutionaire momenten die verlengd worden door het verhaal dat ze vergezelt.” 

De vierde dimensie: “is het volk bestaande uit ‘willekeurige individuen’.” Dit volk drukt zich uit: “via peilingen of van het toeval afhangende uitingen, waarderingsmechanismes van de een of ander.” 

De laatste dimensie is: “het volk zowel als belofte als herinnering, het volk als bouwer van een toekomstige geschiedenis en als erfgenaam van een traditie.” Dit volk wordt vertegenwoordig door: “de kunst, de literatuur, de sociale wetenschappen, de onderzoeken en allerlei getuigenissen.

Daarmee is de vraag naar het te boven komen van de structurele verantwoording nog niet beantwoord. Dat antwoord begint met het accepteren van de complexheid: “We moeten het volk dus begrijpen als een structureel onbepaald object, maar een waarvan de bepaling benaderd kan worden door vergroting van de erkenning van zijn verschillende vormen.” Accepteren want: “in deze vermeerdering ontstaat het leven, en niet simpelweg in het zoeken naar een enkel principe dat alle mogelijkheden ervan uitputtend zou bevatten. [10] ‘Het volk’ spreekt zich op zeer veel verschillende manier uit. Zeer veel verschillende manieren, met veel verschillende stemmen en veel verschillende inhouden. Daar moet ruimte voor zijn, dat moeten we koesteren en niet versimpelen.  

Een tweede vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op het gebied van de soevereiniteit. Hij wil: “van de idee van directe volkssoevereiniteit over (…) stappen op de idee van een complexe soevereiniteit. De complexe soevereiniteit bestaat in het gelijktijdig vormgeven van de verschillende manieren waarop ze uitgeoefend wordt, namelijk de benoeming of de keuze, de beslissing, de controle en het toezichtde evaluatie en het oordeel.[11] Op dit punt komt hij met het begrip ‘tegendemocratie’. ‘Tegendemocratie’ omschrijft hij als volgt: “Deze tegendemocratie is niet het tegendeel van de democratie; zij is eerder de vorm van de democratie die de andere als een steunboog versterkt, de democratie van de in het sociale lichaam verstrooide indirecte machten, de permanente democratie van het wantrouwen tegenover de wisselende democratie van de electorale legitimering. Deze democratie vormt op die manier één geheel met de wettige democratische instituties.[12] De media, onderzoekcollectieven, wetenschappers, vakbonden, actiegroepen enzovoorts die elk vanuit hun belang en interesse controleren, toezicht houden en evalueren. Die naar de rechter stappen om iets af te dwingen zoals Urgenda. Die aandacht vragen voor groot en klein recht en onrecht. De luizen in de pels van bestuurders en politici maken deel uit van deze voor de democratie onmisbare tegendemocratie. Tegendemocratie als: “institutionalisering van het begrip wantrouwen.” Diecomplexheid moeten we koesteren, niet versimpelen. Zij houdt ons scherp en zorgt ervoor dat het volk in al zijn verschillende dimensies uit de vorige alinea, zich kan uitspreken.

Soevereiniteit moet nog op een andere dimensie complexer worden gemaakt. Er moet, zo betoogt Rosanvallon, “een steeds groter onderscheid gemaakt (…) worden tussen verkiezing en stemming. In het gewone taalgebruik verwart men deze woorden vaak. Terwijl het heel verschillende zaken zijn. de verkiezing heeft tot doel personen te benoemen, de stemming heeft tot doel een positie tegenover een te nemen beslissing uit te drukken.” Volgens Rosanvallon staat: “de moderne democratie steeds minder aan de kant van de verkiezing (…), enschuift ze steeds meer: “naar de kant van de stemming, het referendum.” Dit levert problemen op: “de democratie kan niet alleen een stelsel van beslissingen zijn. Zij moet tegelijkertijd een stelsel van de wil zijn, van het toezicht en het oordeel.[13]  Democratie gaat over veel meer dan het nemen van beslissingen. Ze bestaat vooral uit het opbouwen van een gemeenschappelijke ruimte.

Een derde vlak waarop Rosanvallon de democratie complexer wil maken is op de scheiding der machten. Die is nog steeds gebaseerd op de Montesquieu en zijn drie te onderscheiden machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Volgens Rosanvallon is die driedeling niet meer steekhoudend voor onze huidige tijd. Rosanvallon: “In alle moderne samenlevingen wordt het begrip ‘macht’ voortaan steeds in het enkelvoud opgevat. Er is overal maar een werkelijke sturende macht: de uitvoerende macht. Aan deze komen alle initiatieven en wezenlijke beslissingen toe.” Als we naar de Nederlandse praktijk kijken, dan zien we dit ook. We hebben een wetgevende macht, de Tweede Kamer, maar hoeveel initiatieven van wet komen er vanuit die Kamer en halen de eindstreep? De overgrote meerderheid van alle wetten en voorstellen daartoe worden opgesteld door de regering, de uitvoerende macht. Zelfs de begroting, een belangrijk ‘machtsinstrument’ van het parlement, wordt opgesteld door de regering waarna het parlement nog wat in de marge kan schuiven. De uitvoerende macht bindt de wetgevend al bij de kabinetsformatie omdat de coalitiepartijen zich binden aan een regeerakkoord en daarmee alle wezenlijke discussie beslechten waarna de kamer het kan ‘afstempelen’.

Volgens Rosanvallon bestaat ook de derde, de rechterlijke, macht: “als zodanig allang niet meer… Omdat zijn rol voortaan uitsluitend de contentieuze jurisdictie is.”  Hij concludeert: “De term ‘scheiding der machten’ volgens de oude driedeling is dus niet meer gegrond.” Toch is het: “noodzakelijker dan ooit om in te gaan tegen de voortdurende neiging van de (uitvoerende)macht in het algemeen om zich zonder tegenwicht uit te oefenen en zich op te werpen als enige legitieme macht.” Het complexe evenwicht van drie machten is versimpeld tot een dominante (uitvoerende) macht. Dit moet, zo betoogt hij, weer complexer en dat kan op verschillende manieren. Als eerste: “moeten we de uitdrukkingsvormen van de algemene wil vermeerderen. De huidige politieke macht ontleent haar legitimiteit aan verkiezingen. Daarbij worden twee verschillende dimensies vermengt: ‘een rechtvaardigheidsprincipe en een beslissingstechniek.” Een beslissingstechnische uitspraak (51 -49) valt niet automatisch samen: “met het idee van een legitimering die naar een grotere maatschappelijke consensus verwijst.” Voor dit laatste zijn andere instituties nodig. Instituties: “die vereenzelvigd worden met de principes van onpartijdigheid (de onafhankelijke autoriteit, het recht) en reflexiviteit (de constitutionele gerechtshoven die het volk/principe in de tijdsduur uitdrukken). Als democratisch geldt dan een stelsel dat die drie samenwerkende en complementaire uitdrukkingsvormen van de algemene wil in zich verenigd.”  Hierbij spelen handelen (regering) en controle (oppositie) een onderscheidende rol waarbij met name de positie van ‘controle’ versterkt moet worden. Compliceren betekent niet verzwakken maar: “voortdurend dwingen uitleg te geven, rekenschap af te leggen, te evalueren en te controleren. Compliceren betekent ook afscheid nemen van de idee van simpele en directe democratie. De belangen van de macht en de samenleving zijn op de volgende manier met elkaar verbonden: om sterk te zijn zal een macht voortaan democratischer moeten zijn.[14]

Een vierde vlak waarop we de complexiteit moeten aanvaarden betreft wat Rosanvallon noemt de ‘verschillende figuren van de democratie’: “Want er zijn vier complementaire definities van democratie: zij is een burgeractiviteit, een politiek stelsel, een samenlevingsvorm en een politieke kwaliteit.” Als burgeractiviteit impliceert zij het openbare debat en: “Ze vereist ook de organisatie van onafhankelijkheid van de macht, publiek, toezicht, kritiek, de uitdrukking van burgers in al haar vormen.” Als politiek stelsel is zij: “een verzameling van procedures en instituties.[15]” Ook is zij de manier waarop het gemeenschappelijke wordt ingericht, de democratie als samenlevingsvorm. Als politieke kwaliteit definieert zij de handelswijzen en het gedrag. Het ‘politieke stelsel’ van Meijer is maar één onderdeel van onze democratie.

Een laatste complexiteit betreft de democratie in de tijd. De democratie moet: “plaats bieden aan de verschillende ritmes van het sociale leven, de banden tussen het evenement en de geschiedenis, de herinnering en het bouwen aan een toekomst.” We moeten: het democratische gemeenschappelijke steeds onderscheiden van simpele homogeniteit. Identiteit is nooit alleen een erfenis, een natuurlijk gegeven, maar tekent zich af in de vele ervaringen van het probleem een gemeenschappelijke wereld in te richten.[16]

Het lijkt mij dat er ‘binnen het systeem’, ook al is het ‘ein unvollendetes Werk’ meer dan voldoende mogelijkheden zij om ‘in verzet’ te komen. Verzetten kan door een gang naar de rechter, door onderzoek te doen naar en te schrijven of filmen over wat er in jouw ogen anders moet. Je kunt een actiegroep oprichten en jezelf vastlijmen aan de weg en zelfs, zoals de agro-industrie recentelijk deed, een politieke partij op te richten. Niemand let Meijer om een burgerberaad, luisterruimtes of nieuwe publieke ruimtes te beginnen. Ons politieke systeem biedt daar alle ruimte voor. Ik ken geen ander politiek systeem dat al deze mogelijkheden biedt. “All those other forms that have been tried from time to time,” waarover Churchill sprak boden minder mogelijkheden om invloed uit te oefenen.


[1] Pierre Raosanvallon, Counter-Democracy. Politics in an age of distrust, pagina 2 (eigen vertaling)

[2] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 70-71

[3] Idem, pagina 71-72

[4] Idem, pagina 72

[5] Idem, pagina 73

[6] Idem, pagina 74-75

[7] Idem, pagina 76

[8] Idem, pagina 77

[9] Idem pagina 77-78

[10] Idem, pagina 79-82

[11] Idem, pagina 82

[12] Idem, pagina 99

[13] Idem, pagina 83-84

[14] Idem, pagina 84-87

[15] Idem, pagina 87-88

[16] Idem pagina 88

Een beetje integer bestaat niet

Het was me het weekje wel. En nee, dan bedoel ik niet de twee wedstrijden die het Nederlands elftal speelde en won in de achtste en kwartfinale van het Europees kampioenschap. Ook niet de erbij horende nationale discussie over wie er in de spits moet staan. Nee, ik bedoel het nieuwe kabinet dat knetterend van start ging. Knetterend van de onderlinge wrevel die de vier partijen die de coalitie vormen probeerden te maskeren door de oppositie verwijten te maken op de persoon te spelen en een ‘heksenjacht’ te beginnen.

Nu weet Wilders het een en ander van heksenjachten. De afgelopen jaren voerde hij er onder andere een tegen Sigrid Kaag. Een heksenjacht nu tegen de ministers Faber en Klever. Dit omdat ze een motie van wantrouwen aan hun broek kregen vanwege in het verleden gedane uitspraken over omvolking en hun bevestigende ontkenning van deze uitspraken tijdens hun kennismakingsgesprek met de Tweede Kamer. Het is ‘vals’ om hen uitspraken die ze in een vorige ‘functie’ hebben gedaan, na te dragen in hun nieuwe functie. Beoordeel ze op hun daden, zo betoogde Wilders. Wilders krijgt hierin bijval van Trouw. “De linkse partijen willen niet eerst het beleid van het kabinet-Schoof afwachten, maar trekken op voorhand al hun conclusie.” Aldus het Commentaar van Trouw. Volgens de krant is het indienen van een motie van wantrouwen tegen een bewindspersoon die nog niet echt is begonnen: “een wat armetierige strategie.” Een strategie die:  Afbreuk (doet) aan dit zware middel, en de effectiviteit van de motie van wantrouwen.”

Nu zijn dit niet de eerste ministers die bij de start een motie van wantrouwen aan hun broek (of rok) kregen. In 2007 trof dit lot twee staatssecretarissen van de PvdA. Ahmed Aboutaleb en Nebahat Albayrak. De indiener van de moties was …. Geert Wilders. (N)normaliter (wordt) een motie van afkeuring (…) ingediend als je iets verkeerd hebt gedaan,”  aldus Aboutaleb toen hij ervan hoorde. Zoals Trouw schrijft was: “Een motie van wantrouwen )(…) jarenlang de beproefde methode van PVV-leider Geert Wilders tegen eerdere kabinetten.”  En de motie, zo vervolgt de krant: “werd daarom in zijn handen een bot instrument.”

De overeenkomst tussen het handelen van de ‘linkse partijen’ en Wilders in het verleden is dat ze zich bedienen van een motie van wantrouwen in een bewindspersoon die nog niet is begonnen. Waar de motie van de ‘linkse partijen’ verschilt van het handelen van Wilders in 2007 is de reden voor het indienen van de moties van wantrouwen. De ‘linkse partijen’ baseren hun gebrek aan vertrouwen op de woorden en daden van de twee betrokken ministers. De woorden die ze in het verleden spraken over omvolking en de ontkennende bevestiging waarmee ze tijdens hun hoorzitting met de Tweede Kamer om de hete brij heen draaiden. Een manier van handelen die iets zegt over hun oprechtheid, karakter en integriteit. In 2007 werden de twee staatssecretarissen getrakteerd op een door Wilders ingediende motie van wantrouwen omdat ze een dubbele nationaliteit hadden. Nu konden beiden weinig doen aan die dubbele nationaliteit. Je hebt je ouders immers niet voor het uitkiezen. Een motie niet tegen hun woorden en daden en dus tegen hun handelen, karakter en integriteit, maar tegen iets waar ze niets aan konden doen.

Trouw concludeert: “Als de linkse oppositie er zo van overtuigd is dat de PVV-bewindslieden onverbeterlijk zijn, en vanuit een diepe overtuiging handelen, dan dient zich op korte termijn vast een nieuwe mogelijkheid aan waaruit dat blijkt.” Of dat gebeurt of niet zal de toekomst uitwijzen. De vraag is echter of je dat risico en alle gevolgen die eruit voortvloeien, wilt lopen? Op basis van hun uitspraken kun je twijfelen aan de integriteit van Klever en Faber. En zoals wijlen oud-minister Ien Dales ooit zei ‘Een beetje integer, dat bestaat niet.’

Slavernijrekening vereffenen

Maar wat is ‘het juiste doen’? En wanneer is de ‘rekening vereffend’? Die vragen stelde ik onder een artikel van Phaedra Haringsma bij De Correspondent. Een artikel met als titelExcuses voor het slavernijverleden? Herstel is niet alleen het juiste zeggen, maar ook het juiste doen.”  Haringsma eindigt haar artikel met de woorden: “Ruttes handgebaar – eerherstel zonder een concreet plan voor écht herstel – is alsof je als eregast wordt uitgenodigd op een feestje van iemand aan wie je een tijd geleden zo veel geld hebt geleend dat je zelf niet meer kunt rondkomen. Attent, zeker. Maar vereffen eerst maar eens de rekening – dan kunnen we daarna misschien allemaal een feestje vieren.” Op mijn vraag kwam het volgende antwoord: “Ik weet niet of de rekening ooit vereffend kan worden, en of het zinnig is dat te gaan ‘proberen’.”

Voor mij en volgens mij zijn betogen om rekeningen van het verleden te vereffenen niet behulpzaam en zelfs contraproductief. Pogingen om de ‘rekening ervan te vereffenen’ van in het verleden aangedaan onrecht, leiden meestal alleen maar tot ontevredenheid of nog erger. Dat zien we nu bijvoorbeeld in Oekraïne en Gaza. Als een rekening niet te vereffenen is, wordt dan de ene groep niet moreel gegijzeld door de andere en kun je je dan niet afvragen of er niet sprake is van een bijzondere vorm van slavernij?

Sporen nalaten is het enige wat het verleden doet. Die sporen kun je niet uitwissen of herstellen. Het oversteken van de Rubicon door Julius Ceasar was en is met geen mogelijkheid meer te herstellen. Columbus voer na zijn ‘ontdekking’ terug naar Spanje maar zijn heenreis werd daarmee niet teniet gedaan. Little Boy, de naam van de atoombom die op Hiroshima werd gegooid, kan nooit meer ont-ontploffen en terug de bommenwerper Enola Gay invliegen. Met de gevolgen ervan moeten we leven. Excuses en schadevergoedingen maken deze daden niet ongedaan. Om een zeer recent voorbeeld te geven. De ‘streep’ die verschillende ministers onder hun verleden poogden te zetten, maken de gedane uitspraken en acties niet ongedaan. De streep maakt geen einde aan de gezaaide angst, gecreëerde onrust en het ontwikkelde wantrouwen.

“Voor mij ligt deze column in het verlengde van de audioreportage die vandaag is uitgekomen: Ga mee naar de binnenlanden van Suriname, waar een koloniale tragedie nog altijd haar sporen nalaat.” Zo vervolgde Haringsma haar antwoord op mijn vragen. En daarmee kom ik bij het ‘juiste’ doen. Maar wat is het juiste? Voor het juiste zoek ik graag aansluiting bij de filosoof John Rawls. In zijn boek Een theorie van rechtvaardigheid formuleert hij twee beginselen van rechtvaardigheid: “Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[1] Mijn definitie van het ‘juiste’ komt overeen met het deel dat stelt dat sociaal economisch beleid zo geordend moet worden dat het meest ten goede komt aan de minst bevoordeelden. Daarbij doet het er niet toe hoe die situatie is ontstaan. Iemand in ellende in het binnenland van Suriname help je omdat het een mens is, niet om iets wat ooit een iemand zijn voorvaderen heeft aangedaan.

Bij dat juiste doen is bestuderen van het verleden van belang. Niet om ‘schuldigen’ aan te wijzen waarbij je een rekening kunt indienen. Wel omdat het verleden ons kan leren welk menselijk denken en handelen tot ongelijkwaardigheid leidt. Het kan ons helpen gedrag dat tot vormen van uitbuiting leidt te herkennen, te adresseren en er iets aan doen. Iets aan te doen voor mensen die er nu slachtoffer van zijn of dreigen te worden.

Het einde van de slavernij herdenken is goed. En na goed de komma waar voormalig premier Rutte oversprak na de komma vervolg de zin dan met: ‘om hedendaagse vormen van uitbuiting en slavernij te bestrijden. Niets meer en niets minder. Die herdenking koppelen aan ‘een echt plan voor herstel’ of ‘vereffening van een niet te vereffenen rekening’ zorgen alleen maar voor onnodige tweespalt.  


[1] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 321

If you have eliminated the impossible

In Limburg is: “Een taskforce met specialisten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Jeugdautoriteit en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,” aan de slag om te: “onderzoeken wat er beter kan.” Zo las ik in een artikel in Dagblad de Limburger. Bij het lezen van het artikel moest ik denken aan Spock uit Star Trek.

Probleem is, zo begrijp ik, dat grote instellingen met miljoenenverliezen kampen en: “de geografische ligging”  van Limburg. Het probleem zit,zo lees ik, in: “de zware specialistische zorg. Denk aan jeugdigen met psychische problemen, een verstandelijke beperking of verslavingsproblematiek.” Het gaat dan over: “een relatief kleine groep kinderen die dergelijke specialistische zorg behoeft, wat bedrijfsvoering ingewikkelder maakt. De doelgroep heeft vaak acute zorg nodig, het liefst zo dicht mogelijk bij huis, maar in de praktijk blijkt dat lastig te organiseren. Er is namelijk weinig capaciteit en de uitwijkmogelijkheden zijn beperkt.” Volgens de Venlose wethouder Frans Schatorjé: “zit de kwetsbaarheid van de zorgaanbieders duidelijk in dat segment.”  Die problemen moeten worden opgelost via samenwerking: “een netwerk waar ook Brabantse en Gelderse zorgaanbieders deel van uitmaken. Die kan fungeren als achtervang. Als er geen capaciteit of uitwijkmogelijkheid is in Heerlen of Venlo, zou Eindhoven, Nijmegen of Arnhem soelaas kunnen bieden.” Even tussendoor. Zou het samenvoegen van twee of drie keer schaarste (‘weinig  capaciteit en uitwijkmogelijkheden) tot overvloed leiden. Of iets minder optimistisch, tot minder schaarste? Samenwerken op Limburgse schaal want: “Ga je dat als onafhankelijke regio’s doen, dan heb je te weinig massa om goede regelingen te treffen of zaken uit te wisselen als er problemen zijn in de sector.”

Dat heb ik al eens eerder gelezen en gehoord dacht ik. Nee, wist ik want in 2021 schreef ik er al eens een prikker over met als titel Jeugdzorg, wijn, zakken en druiven. Die sloot ik af met de woorden: “En daarmee werd de ‘oude wijn’ overgegoten in alweer nieuwe zakken.’ Alweer omdat dezelfde ‘oude wijn’ al vaker in een nieuwe zak is gegoten. Zou die ‘oude wijn’ die in de jaren zeventig al wrang smaakte, beter gaan smaken door hem eens per tien, vijftien jaar in ‘nieuwe zakken’ te gieten? Als we werkelijke betere ‘jeugdzorgwijn’ willen, zouden we dan niet beter druiven kunnen gaan plukken om nieuwe wijn te maken?”  In die prikker een korte geschiedenis van de jeugdzorg in de afgelopen vijftig jaar. Een overzicht dat laat zien dat steeds hetzelfde wordt geconstateerd maar niet wordt opgelost. En als ik dit artikel lees, dan gaat die taskforce het ook niet oplossen, denk ik.

Waarom denk ik dat? Ik denk dat vanwege de woorden die er worden gebruikt. Woorden als ‘zorgaanbieders’ en ‘segment’. Maar ook vanwege bijvoorbeeld de redenering dat het probleem bij de zware jeugdhulp ligt. Woorden en redeneringen die het denken vertegenwoordigen dat debet is aan de situatie waarin we ons nu bevinden. Het neoliberale marktdenken.

De afgelopen decennia heeft de marktwerking een belangrijke rol gekregen in de zorg: ‘Laat het aan de markt over, die zorgt voor efficiënte, goedkope oplossingen’. Een aanname waarbij de nodige vraagtekens zijn te zetten. Zo laat de Amerikaanse econoom Robert J. Gordon (lees zijn boek The Rise and Fall of American Growth) zien dat die marktwerking in de Verenigde Staten tot de duurste zorg van de wereld heeft geleid. De VS geven per hoofd van de bevolking het meeste geld uit aan gezondheidszorg terwijl een groot deel van die bevolking verstoken blijft van de meest elementaire vormen van zorg. Maar ook tot grote verspilling zoals twee volledig uitgeruste ziekenhuizen bijna naast elkaar die allebei half leeg staan. Kijken we naar Nederland dan hebben wij bijna de duurste zorg per hoofd van de bevolking in Europa.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd de New Public Management stroming dominant. Een stroming die in ‘producten en klanten’ denkt en die ‘het model van de private sector’ op de overheid toepast. Centraal staan: doeltreffendheid, doelmatigheid en zuinigheid (zo goedkoop mogelijk). Het model dat politieagenten bonnen laat schrijven omdat ze hun quotum moeten halen. En ook het model dat zorg in stukken hakt en er ‘producten’ van maakt of nog erger: diagnose behandel combinaties.  Of zoals nu ‘segmenten’. Producten die vervolgens in de markt worden gezet.

Maak ergens een markt van en je krijgt marktgedrag. Zoals iedereen die een beetje nadenkt kan bedenken, staat dan het product centraal en niet de mens. Dan krijg je een zee van aanbieders die allemaal met zo min mogelijk inspanning maximaal rendement willen halen. Die kiezen voor de makkelijke problematiek en werken van negen tot vijf. Dan ga je geen nachtdiensten draaien in een instelling voor jeugdigen met zware problemen, maar word je zelfstandige kindercoach. Dan word je na een langjarige investering van de maatschappij in jou als arts, plastisch chirurg en ga je billen liften en borsten vergroten.

De gebruikte woorden en redeneringen laten mij vrezen dat er binnen de logica van het marktframe van neoliberale New Public Managent naar rationele oplossingen wordt gezocht. Maar wat sls we constateren dat die logica tot maatschappelijk gezien irrationele en inferieure resultaten leidt? Als er dus sprake is van, wat  John Cassidy in  boek Wat als de markt faalt?, rationele irrationaliteit noemt. Een situatie waarin rationeel handelen van alle partijen leidt tot een maatschappelijk gezien irrationeel en inferieur resultaat. Moeten we dan niet op zoek naar rationele oplossingen binnen een andere dan de neoliberale logica? Dus zoeken naar een beter passende logica.

Voor velen is het lastig om de neoliberale logica te verlaten. Sterker nog, ze herkennen het niet als neoliberaal, voor hen is het dé logica. Voor degenen die het lastig vinden om de neoliberale logica te verlaten, een uitspraak van een drieëntwintigste-eeuwse kenner van de logica pur sang Spock uit Star Trek: “If you have eliminated the impossible, whatever remains, however improbable, must be the truth.”

Bijzondere bitterballen?

“Ik weerspreek dat ik daarmee bewust zou hebben gelogen om de boel te ondermijnen. Ik vind het nogal wat om iemand maandenlang te beschuldigen van doelbewuste leugens.[1] Deze woorden sprak VVD-fractievoorzitter en partijleider Dilan Yesilgöz tijdens het Kamerdebat met als titel Een achtergehouden nota door de IND over gestapelde nareizen van vluchtelingen. Zou het aan de bitterballen liggen? Die vraag schoot me te binnen toen ik dat las.

Bron: Flickr

Yesilgöz had, zoals ze tijdens het debat zei, getallen verwisseld. Ze had het aantal nareizigers, vorig jaar zo’n 10.000, verwisseld met de cijfers van nareis- op nareis, dat zijn eer jaarlijks tussen de 70 en 100. Natuurlijk kan het dat je getallen door elkaar haalt. Dat je de nareiscijfers, vorig jaar zo’n 10.000 verwart met de nareis- op nareis cijfers, jaarlijks tussen de 70 en 100 eens een keer per vergissing door elkaar haalt. Het wordt anders als je die cijfers meer dan een half jaar door elkaar haalt terwijl je van alle kanten hoort dat je de verkeerde cijfers gebruikt. Dat kun je moeilijk een vergissing noemen. Zeker niet voor een politicus die als minister heel dicht bij het vuur zit. Die ‘vergissing’ meer dan een half jaar lang, en dan ook nog een halfjaar van een verkiezingsstrijd, is of bijzonder dom of een bewuste keuze omdat je een bepaald frame wilt neerzetten. Het is vervolgens, om Yesilgöz te citeren, ‘nogal wat’ om degenen die je leugen aanspreekt te verwijten dat ze je in een verkeerd daglicht proberen te zetten. Dat is allemaal zeer bijzonder en het is nog bijzonderder dat velen het voor zoete koek slikken. Maar daar gaat het mij nu niet om.

Het gaat mij om de bijzondere combinatie van de woorden ‘doelbewust’ en ‘leugen’ die Yesilgöz gebruikt. ‘Doelbewuste leugen’ is een pleonasme, een: “uitdrukking waarin eenzelfde begrip dubbel is uitgedrukt. Een leugen is een: “onware mededeling met het doel om te misleiden” en dus per definitiedoelbewust. ‘Doelbewuste leugen’ suggereert dat er ook andere soorten leugens zijn, bijvoorbeeld een ‘onbewuste leugen’. Haar ‘leugen’ was dan van dat soort, een onbewuste leugen, een ‘onbewuste onware mededeling met het doel om te misleiden’. Nu is mijn voorstellingsvermogen best groot, maar daar kan ik me niets bij voorstellen. Een onbewuste leugen een contradictio in terminis, een combinatie van woorden die elkaar tegenspreken.

Ik moest aan bitterballen denken omdat die altijd worden gegeten tijdens partijbijeenkomsten van de VVD en Yesilgöz is niet de eerste VVD-er die zich bij het verdedigen van een scheve schaats van deze manier van opereren bedient. Haar voorganger, Mark Rutte, verdedigde zich als hij werd betrapt op een scheve schaats met de woorden dat hij er geen ‘actieve herinnering’ aan had. Ook ‘actieve herinneringen’ is een pleonasme. Immers een herinnering is: “dat wat je je herinnert,” en herinneren is: “in het geheugen terugroepen.” Herinneren is een actieve daad, herinneringen zijn daarmee altijd actief. Het gebruik van ‘actieve herinnering’ suggereert dat er ook zoiets is als een passieve herinnering. De combinatie ‘passieve herinnering’ is, net als onbewuste leugen’ een contradictio in terminis. Zou er iets in die bitterballen zitten?

De taal-spielerei Rutte en Yesilgöz lijkt onschuldig maar dat is het niet. Het normaliseert zaken die verwerpelijk zijn, namelijk liegen. Toeval of niet, de week waarin Yesilgöz de ‘onbewuste leugen’ uitvond en daarmee liegen normaliseerde, waren we getuigen van een volgende stap in het normaliseren van het verwerpelijke. Volgens haar lopen er in die ‘nareis op nareis’ affaire zaken door elkaar. In de Kamer moest zij zich als minister verdedigen maar ze was ten tijde van die uitspraak niet alleen minister maar ook partijleider en lijsttrekker. Daarmee suggererend dat liegen in de ene hoedanigheid anders is dan in de andere. Beste mevrouw Yesilgöz, in de hoedanigheden is liegen verkeerd. Alleen de gevolgen verschillen per hoedanigheid.

Hetzelfde ‘hoedanighedenargument’ gebruikten de PPV kandidaat-ministers en -staatsecretarissen om hun verwerpelijke uitspraken weg te moffelen: ‘dat was in een andere rol waarin het wel oké was om die uitspraken te doen. Als minister zal ik ze niet doen maar ik trek niets uit het verleden terug’. De nationaalsocialistische oorsprong van ‘omvolking’  verdwijnt niet omdat ‘De ouders van je moeder’ in de Tweede Wereldoorlog onderduikers hielpen. De kandidaatsbewindspersonen blijven echter dezelfde personen die verwerpelijke uitspraken hebben gedaan. “Er zijn echt maar twee smaken, hè? Destijds waren ze waarachtig en oprecht; en dan zijn ze nu leugenachtig. Of: de stoere taal van eerder was leugenachtig (alleen bedoeld om er politiek voordeel mee te halen) en de vrome beloften van nu zijn waarachtig. Welk geval het ook is, beide PVV-bewindspersonen zijn leugenachtig.” Bij deze conclusie die Frank Kalshoven in de Volkskrant trekt, sluit ik me van harte aan.


[1] Een achtergehouden nota door de IND over gestapelde nareizen van vluchtelingen, Ongeveer 2 uur en 36 minuten ver in het debat.

De kip met de gouden, rotte eieren

“Wilders moet van de PVV nu een volwaardige politieke partij maken met een eigen verhaal.” De titel van een artikel van Bart Jan Spruyt bij Wynia’s Week. Een partij met een consistente visie, een organisatie met leden en vergaderingen en een wetenschappelijk instituut. Een bijzonder betoog.

Wilders zou dit, volgens Spruyt, om twee redenen moeten doen: “In de eerste plaats omdat, als het goed is, de partij er niet voor hem is maar hij voor de partij. Wilders is inmiddels een zestiger en kan dus nog één of twee rondes mee. Dat vraagt van hem om niet alleen zijn opvolging te regelen maar ook een stabiele partij na te laten die na zijn vertrek verder kan.” En als tweede; “omdat iedere politieke partij weliswaar populistisch begint maar daarna iets van een ideologische bedding moet vinden. Iedere nieuwe partij moet een kloof blootleggen, aantonen waarom een bepaald deel van de bevolking niet in het parlement wordt gerepresenteerd en daarmee uitleggen waarom zij als nieuwe partij nodig is.” De PVV is een eenmanspartij en dat heeft één duidelijke reden. Wilders is er niet voor die partij maar die partij is er voor Wilders.

Het vehikel PVV is er voor Wilders en voor Wilders alleen. Een partij met leden en vergaderingen daar gaat Wilders nooit aan beginnen. Dat laat Tom-Jan Meeus duidelijk zien in Duidelijkheid. Wilders: “vreest zijn eigen wantrouwen” aldus Meeus naar aanleiding van een mogelijke opstand tegen hem in 2013 waarover de NRC berichtte. Meeus citeert vervolgens uit Wilders’ correspondentie: “De inhoud van het artikel overleven we wel hoor. Het ergste is dat die journalist niet alles verzonnen heeft en met mensen heeft gesproken. Dat vind ik het ergste althans. Niet weten wie je wel en niet kan vertrouwen. Ik haat mensen die paranoïde zijn -zoals veel Arabieren die het combineren met conspiracy theorieën- en wil het zelf niet worden.[1]

Ideologische inbedding komt er ook niet. Dat betekent dat je visie en ideeën moet hebben en die moet vertalen in ambitieuze maar wel haalbare voorstellen voor beleid. Ideologische inbedding betekent dat er een einde komt aan het succesmodel van Wilders. Dat model is op basis van opiniepeilingen feitenvrij iets roepen wat stemmen oplevert. Ideologische inbedding betekent dat je de democratie omarmt. En de democratie omarmen is, zo laat Tim Fransen goed zien in zijn boek In onze tijd. Leven in het calamiteitperk¸ veelmeer dan verkiezingen. Een democratie: “vraagt om inspanningen van haar burgers. Dat is haar zwakke plek,” zo betoogt Fransen terecht en vervolgt: “Slechts wanneer die inspanning aanwezig is , wordt democratie een kracht. Ons netjes aan de wet houden is niet genoeg. Een samenleving die voornamelijk bestaat uit burgers die zich bekommeren om hun, cryptowallet, nooit een krant open slaan, genoegen nemen met desinformatie die de sociale media voorschotelt, en die zich meer betrokken voelen bij de series die ze kijken dan bij de maatschappij waarin ze leven, is weinig weerbaar.[2]Hieraan werken betekent het einde van het Wilders’ verdien model.

Hieraan werken betekent dat Wilders tegen zijn kiezers moet zeggen dat ze zelf deel van het probleem en de oplossing zijn. Want “In een gezonde democratie zou de burgersamenleving- de civil society – het hart moeten zijn. Het publieke domein is dat wat ons als privé persoon verbindt aan het politieke… . De burgersamenleving is met andere woorden nodig om te voorkomen dat ‘de politiek’ verwordt tot een vreemde macht die tegenover ons komt te staan,[3] aldus Franssen.  Dat: “Als we het over politiek hebben,” er meer bedoeld wordt dan: “‘de overheid’ of ‘de politici in Den Haag’[4]Dat als we het overpolitiek hebben: “we accepteren dat we met z’n allen eindverantwoordelijk zijn -hét cruciale uitgangspunt van democratisch zelfbestuur.[5] In zo’n samenleving heeft men geen behoefte aan een Wilders. Aan een ‘sterke leider’ die ‘zegt wat hij doet en doet wat hij zegt’ om een voorloper van Wilders aan te halen.

Dan moet Wilders gaan uitleggen dat vrijheid iets anders is dan ‘op vakantie naar waar je wil’, kiezen en zestig uit soorten boter. Iets anders dan doen wat je wilt. Dan moet hij uitleggen dat vrijheid verantwoordelijkheid betekent. Verantwoordelijkheid voor jezelf maar vooral ook voor anderen op deze wereld. Dat we samen verantwoordelijk zijn vooronze samenleving. Dat we, zoals Franssen schrijft, ons moeten: “realiseren dat we in hetzelfde schuitje zitten. (Of voor wie meer pessimistisch is aangelegd: hetzelfde zinkende schip.)” en niet, omdat: “In onze samenleving (…) de nadruk op individuele vrijheid goeddeels te (lijkt) zijn omgeslagen in maatschappelijke onverschilligheid. … in ons eigen bootje.[6] Dan zou Wilders de kip die zijn gouden, en voor de samenleving als geheel rotte eieren legt, slachten.


[1] Tom-Jan-Meeus, Duidelijkheid, pagina 12

[2] Tim Fransen, In onze tijd. Leven in het calamiteitperk, pagina187

[3] Idem pagina 222

[4] Idem, pagina 220

[5] Idem, pagina 225

[6] Idem, pagina 185

Vergeef hen, ze weten niet wat ze wensen

Een derde van de jongeren in Nederland en Europa vindt een dictator geen probleem. Jongeren vinden democratie niet belangrijk en autoritaire bestuursmodellen aantrekkelijk omdat die, in tegenstelling tot een democratie, snel resultaten bereiken. Zo bleek uit een reportage van de NOS. “Moeten leiders wel gekozen worden?” een vraag die in de reportage wordt gesteld: “het liefst wel gekozen. Maar stel het gaat helemaal mis dan is dat wel een optie,” aldus een jongere in de reportage. Ik ben in het geheel niet  bijbels maar Lucas 23:34 schoot mij te binnen: “Vader, vergeef het hun. Want ze weten niet wat ze doen.” Nou ja, de uitspraak schoot mij te binnen, dat het uit het boek Lucas kwam, moest ik opzoeken. Die uitspraak maar dan iets aangepast: ‘Vergeef hen, want ze weten niet wat ze wensen.’

Twee dictators. Bron: courses.lumenlearning.com

“Ik zou deze jongeren willen adviseren: ga eens een jaartje wonen in Noord-Korea, Rusland of China, maar wel op de manier zoals je dat nu gewend bent,” adviseert Teun van de Wardt de jongeren in een ingezonden brief in de Volkskrant. Dat zou helpen maar wellicht is een reis naar Noord-Korea niet nodig. Ja, een dictator kan snel handelen, want hij hoeft nergens rekening mee te houden. De wil van de dictator is immers wet. Dat schiet dus lekker op. Bijzonder prettig voor mensen die willen wat de dictator wil. Als die geen migranten wil, dan worden de grenzen gesloten en komt er geen migrant binnen. Als die dictator wil dat er alleen maar elektrische auto’s rijden, dan gebeurt dat. Een dictator is mooi als die wil wat jij wilt. Als al die jongeren die een dictatuur geen probleem vinden eens het volgende gedachte-experiment zouden doen: stel je voor dat een persoon als dictator die precies het tegenovergestelde zou doen van wat jij wil dat er gebeurt?

In de reportage is een stuk van een toespraak van FvD-leider Baudet te zien. Baudet: “De minst vrije staatsvorm is een democratie. Want je maakt toch niet uit. De ene vent wil een paar jaar macht. Dan de andere. Je manipuleert die verkiezingen. Geen enkel probleem. Dan heb je controle. Over democratieën kun je controle uitoefenen.”  Baudet hoeven we niet te vergeven want hij weet beter. Hij weet dat hij met de woorden die hij spreekt een dictatuur beschrijft. Vervang in zijn uitspraak democratie door dictatuur en je hebt een perfecte beschrijving van de manier waarop Poetin al vijfentwintig jaar aan de macht is. Bijzonder dat een leider van een partij die zich Forum voor Democratie noemt, pleit  tegen de democratie. Daarmee hebben we in Nederland naast de eenmansPartij Voor de Vrijheid die vooral pleit voor vrijheidsbeperking, een partij met democratie in haar naam die pleit voor dictatuur en zich dus beter Forum voor Dictatuur kunnen noemen.

In een democratie kun je wel macht willen, maar of, en zo ja hoeveel macht je krijgt, hangt toch echt af van hoeveel mensen er op je stemmen. En in de Nederlandse democratie vervolgens ook nog hoeveel mensen er op andere partijen stemden. Net als Wilders wilde Timmermans macht. Door de verkiezingen kreeg Wilders meer macht dan Timmermans. Maar als partijen zich anders hadden opgesteld, dan had dat wel eens omgekeerd kunnen zijn. In een democratie kun je regeringen die, om de jongere uit de reportage aan te halen, leiders die het ‘helemaal mis laten gaan’, wegstemmen. Een dictator die er een zooitje van maakt, is veel lastiger weg te krijgen. Die stopt je, al dan niet via een (schijn)proces in een gevangenis of kamp. Of erger, laat je executeren.