Uitgelicht

Election Files 15: me and the market

In het vorige deel van de Election Files begon ik met het beschrijven van belangrijke ontwikkelingen die kunnen helpen bij het krijgen van een goed beeld van onze huidige samenleving. Die vorige Prikker, Me, Myself en We, handelde over het individu en de groep. Over de manier waarop we als mensen samen onze weg proberen te vinden. In deze Prikker een tweede grote ontwikkeling. Een ontwikkeling die handelt over de manier waarop we als mens in ons levensonderhoud voorzien en preciezer geformuleerd hoe we spullen verwerven die we daarvoor nodig denken te hebben.

Wij, de homo sapiens, zijn de meest succesvolle dier geworden door onze taal. Die zorgde ervoor dat we in grotere groepen konden leven: “Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in de biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie heel snel.”1 De ‘gift van de taal’ ontstond zo’n 70.000 jaar geleden en maakte het mogelijk dat onze voorouders zich over de hele wereld konden verspreiden. Volgens Yuval Noah Harari bestond de meeste informatie die werd overgedragen echter uit ‘roddel’: “Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet, wie eerlijk is en wie juist niet. De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen.2 Door de ‘roddel’ kon de groep echter veel groter worden tot wel 150 individuen. Niet meer dan een klein dorp, maar toch. Een groep die veelal bestond uit familie en door taal kon die familie nu wat groter worden. Dat wij nog steeds een heel sterke neiging hebben om op te komen voor en terug te vallen op familie is niet vreemd. Dat is de manier waarop we zo’n 200.000 jaar hebben geleefd en overleefd. Als alle andere vormen van gezag en verbinding wegvallen, dan is dit waarop de mens terugvalt. Ze leefden als jager-verzamelaars en maakten binnen die groep de gereedschappen die ze daarvoor nodig hadden.

Een volgende stap die de mens zette was die van groep of familie naar stam: de tribale samenleving. Hierin ‘verenigen’ zich de groepen en families door te verwijzen naar een gezamenlijke voorvader en iemand uit de hele groep te ‘benoemen’ tot opvolger van die voorvader. Tribale samenlevingen kwamen overal in de wereld op. Dat duidt erop dat het stamverband flinke voordelen bood boven het groepsverband alleen. Fukuyama over dat voordeel: “Tribale samenlevingen hebben een veel grotere militaire macht dan samenlevingen op groepsniveau omdat ze op stel en sprong honderden of duizenden verwanten kunnen mobiliseren.”3 De ‘uitvinder’ van het tribalisme had een ‘concurrentievoordeel’ op de groepssamenlevingen. Een voordeel dat goed van pas komt in een tijd dat je rijkdom alleen maar kon groeien ten kosten van anderen. Vanwege dat succes gingen andere groepen dit kopiëren en zo ontstonden overal, met uitzondering van de meest afgelegen gebieden, tribale samenlevingen. De nadruk werd daarmee gelegd op ‘verwantschap’. Die gezamenlijke voorvader hoefde niet werkelijk te hebben bestaan. Dat de groepen tot ‘dezelfde stam’ behoorden, betekent niet dat ze niet onderling ruzie konden hebben. Het betekent wel dat ze elkaar steunen als de stam wordt bedreigd door buitenstaanders. De manier waarop ze in hun levensonderhoud voorzagen was nog steeds dezelfde als de jager-verzamelaars. Bijna hetzelfde dan, want om die grotere groep, die stam, bij elkaar te houden, was er meer nodig. De Franse antropoloog Marcel Mauss bestudeerde begin vorige eeuw, zoals het toen en ook nu nog vaak worden genoemd, ‘primitieve culturen’. Hij zag dat in die culturen de gift een belangrijke plek innam in het overleven van de groep. Mauss zag dat de gift geen individuele handeling was, maar een maatschappelijke verplichting waaraan een individu zich niet kon onttrekken zonder uitgestoten te worden. Bij een giftrelatie ontstond een schuldbalans tussen gever en nemer. Iemand kreeg iets van de gemeenschap en dat gaf de zekerheid erbij te horen en dat erbij horen kwam met de morele plicht. De gift versterkte de onderlinge betrokkenheid binnen de groep. En iemand die de code of vrijgevigheid van de groep negeert, snijdt zichzelf af van de gemeenschap en een wordt buitenstaander. Sociale verplichten binnen een samenleving nakomen is in het belang van de groep maar ook en voor het eigenbelang van de persoon.4

Zo’n tienduizend jaar geleden veranderde er iets. Als eerste in het gebied wat we nu het Midden-Oosten noemen. Dat iets noemen we de agrarische revolutie. Volgens Harari luidde de agrarische revolutie: “geen nieuw tijdperk van het goede leven in, maar gaf boeren een leven dat doorgaans zwaarder en onbevredigender was dan dat van verzamelaars. Jager-verzamelaars brachten hun dagen op interessantere, gevarieerdere manier door en liepen minder kans op honger en ziekte. Het staat buiten kijf dat de agrarische revolutie de beschikbare hoeveelheid voedsel voor de mensheid vergrootte, maar al dat extra eten vertaalde zich niet in een beter voedingspatroon of meer vrije tijd. Integendeel, het vertaalde zich in bevolkingsexplosies en verwende elites. De gemiddelde boer werkte harder dan de gemiddelde verzamelaar en kreeg daar ook nog eens slechtere voeding voor terug.”5 Dit ging niet in één slag, maar was een geleidelijk proces waarbij wat eerst een verbetering van de levensomstandigheden leek, later toch wat negatieve kanten bleek te hebben. Alleen was teruggaan was niet meer mogelijk vanwege de toegenomen bevolking en het verloren gaan van specifieke kennis. Landbouw maakte dat onze voorouders zich op een vaste plek gingen vestigen. Immers, alleen zo kon je de vruchten van je werk plukken en voorkwam je dat iemand anders die vruchten plukte. Nadeel was echter wel dat je dan wel dat graan had, maar niet meer dat hert of die vis uit dat meer 150 kilometer verderop. Dat je te ver weg woonde van die groeven met goede vuursteen. Als je die toch wilde, dan moest er iets gebeuren.

Voor Karl Polanyi, een Oostenrijks-Hongaarse econoom en socioloog was het duidelijk dat voor het overleven van een samenleving het onderhouden van sociale banden cruciaal is. Waarom? “First, because by disregarding the accepted code of honor, or generosity, the individual cuts himself off from the community and becomes an outcast; second, because in the long run, all social obligations are reciprocal, and their fulfillment serves also the individual’s give-and-take interest best.” Volgens Polanyi zijn wederkerigheid en herverdeling cruciaal voor het voortbestaan van een traditionele samenleving en zijn deze principes niet primair verbonden met de economie. Deze zorgen voor tevredenheid in het dorp of binnen de stam. Wederkerigheid werkt in traditionele samenlevingen volgens Polanyi vooral: “… in regards tot the sexual organisation of society, that is family and kinship”. Herverdeling: “… is mainly effective in respect to all those who are under a common chief and is, therefore, of a territoriaal character.”6 Wederkerigheid, herverdeling zijn volgens Polanyi, en daarin volg ik hem, nodig om een goed functionerende samenleving te hebben en de markt is niet bij voorbaat het meest passende instrument om hierin te voorzien.

In hun boek De kunst van het vreedzaam vechten, onderscheiden de filosofen Hans Achterhuis en Nico Koning zes manier waarop een mens zich zaken toe-eigenen zoals zij is dat noemen:

De individuele productie. Dat wat het individu zelf maakt, produceert, jaagt of verzamelt. Aangezien de mens van nature een ‘groepsdier’ is, is deze vorm van verwerven niet zo belangrijk als we zouden denken.

De huishouding. De gemeenschappelijke huishouding is gedurende eeuwen de meest belangrijke vorm van samenleven en dus verwerven geweest. Hierin staat de groep centraal, niet het individu. Verlangens waren daarmee bijna altijd verlangens van het huishouden. Hierbij moeten we het huishouden niet te letterlijk opvatten, het huishouden kon bestaan uit het dorp, de clan of de groep.

Toedeling. Met het groter worden van de sociale verbanden, een bundeling van stammen of huishoudens, waren er andere manieren nodig. Toedeling is een manier passend bij de hiërarchische samenlevingsvorm. Een vorm waarbij de hoogst geplaatste toedeelt aan de lager geplaatsten. Tussen hoogste en laagste kunnen meerdere niveaus zitten waarbij het hogere niveau steeds toedeelt aan het lagere. De tegenprestatie bij toedeling bestaat uit onderwerping. De auteurs zien planeconomie als een moderne variant van toedeling.

Schenking. Met het nog groter worden van de wereld komen deze sociale verbanden in aanraking met aangrenzende sociale verbanden. Dit kan leiden tot gewelddadige en destructieve vormen van toe-eigening bijvoorbeeld oorlogen en andere soorten van geweld. Een vreedzame manier van toe-eigening wordt gevormd door de schenkingsrituelen en bruiloften. Hiermee wordt een band gecreëerd tussen schenker en ontvanger. Met een schenking ontstaat een blijvende relatie, een verplichting, tussen de twee partijen. de relatie wordt verzwaard.

Handel. Kenmerk van ruil, en dat is handel, is dat de beide partijen in de ruil gelijk zijn en er geen verplichting of verzwaring ontstaat in de relatie.

Roof: De laatste vorm waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien is roof. Daar waar er bij de eerste vijf vormen van toe-eigening voordeel is voor alle betrokken partijen, is dat bij roof niet het geval. Roof is het verwerven ten kosten van anderen. Tot deze vorm van toe-eigening horen ook slavenhandel, dwangarbeid en kolonisatie.

Pas via de ruil was de gemeenschap of stam verbonden met andere gemeenschappen. Dit is de manier waarop wij mensen eeuwenlang succesvol hebben ge- en overleefd. Niet door ons eigenbelang na te jagen en er het maximale voor onszelf uit te halen, maar door te geven en daardoor ook te krijgen van elkaar. Dit zowel binnen het huishouden, als binnen de stam, dorp of gemeenschap. Met het groter worden van de sociale verbanden en het toenemen van contacten tussen de sociale verbanden, is ruil steeds belangrijker geworden. En bij ruil neemt de markt een steeds belangrijkere rol in.

De markt is tegenwoordig de dominantste vorm van toe-eigening. Dit heeft gevolgen voor alle vormen van toe-eigening: “De motivatie van de marktsfeer ten opzichte van de andere praktijken van behoeftevoorziening heeft ook een zekere vermenging teweeg gebracht van de mechanismen die in elke kring heersen,” en dat verandert de markt: “Markten hebben namelijk een aantal van de cruciale kenmerken van de verdrongen ordeningskringen in zich opgenomen.”7 Zo is de individuele productie die vroeger was gericht op de eigen behoeften, bijna volledig gericht op behoeften van anderen in de ruil voor geld waarvoor de arbeider dan in zijn eigen behoeften kan voorzien. Daar komt bij dat arbeid steeds meer een intrinsieke waarde heeft voor de arbeider: arbeid moet voldoening schenken en bijdragen aan de ontplooiing van het individu. Bedrijven zijn tegenwoordig meer dan plaatsen waar wordt geproduceerd. Onderlinge relaties, gezelligheid en de bedrijfscultuur zijn belangrijk geworden, dit waren de kenmerken van het huishouden. Ook zien zij de grens tussen economische en sociale belangen vager worden. Het wordt van bedrijven niet meer geaccepteerd dat alles om winstmaximalisatie draait. Ook zien zij dat er op de markt meer wordt geschonken dan we denken.8 Zij zien dat de markt toch elementen van verplichting en verzwaring krijgt. De andere sferen hebben ook wat van de markt overgenomen. De andere sferen zijn, in de woorden van de auteurs, horizontaler geworden (meer gelijkheid en vrijheid).

Tragedy of the commons

It’s the economy, stupid,” deze woorden vatten de verkiezingsstrijd tussen de toenmalige president George H. Bush en zijn uitdager Bill Clinton in het kort samen. Bush had internationaal veel lof geoogst met de overwinning in wat nu de eerste Golfoorlog heet. Met die overwinning op zak en de roem en glorie die dat nationaal en internationaal opleverde, dacht hij de presidentsverkiezingen te kunnen winnen. Waar hij minder of geen oog voor had, was hoe de gemiddelde Amerikaan ervoor stond. Economisch stonden de Verenigde Staten er minder florissant voor en Clinton wist daar goed op in te spelen en sprak de kiezers aan op dit, door Bush ‘verwaarloosde’ thema. Hij sloot hierna goed aan bij onvrede onder de Amerikaanse bevolking en het resultaat is inmiddels geschiedenis: Clinton won. Waarom dit uitstapje naar presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten van ruim dertig jaar geleden? Omdat we hier iets van kunnen leren. De les die Bush ervan leerde (maar het was toen al te laat) was dat de economie ook een rol speelt in het leven van mensen. Dit is een les die we heel goed hebben geleerd, tegenwoordig draait alles om de economie. Besturen lijkt tegenwoordig alleen te bestaan uit het reguleren van de markt, van de economie, en dat reguleren is gericht op het ‘organiseren’ van voldoende economische groei. De les die we nu moeten leren is de omgekeerde. Onze samenleving zou uit veel meer moeten bestaan dan alleen economie en dan vooral meer dan alleen de markt.

De geschiedenis van de mens laat zien dat de markt pas zeer recent de belangrijkste manier is van het verwerven van voor het leven benodigde zaken. De eigen productie en het huishouden was de manier waarop onze voorouders in hun levensonderhoud voorzagen. Hierbij konden ze gebruik maken van wat de Engelsen commons noemen en wij in Nederland de meent, gemene gronden. Grond, maar het kon ook een meer of bos zijn, waarvan een groep mensen gebruik konden maken.

Deze gronden, in eigendom van een landeigenaar, konden worden gebruikt door de ‘gebruiksgerechtigden’. In de terminologie van Achterhuis en Koning is een meent een vorm van toedeling door een hoger geplaatste. Bijvoorbeeld de inwoners van een dorp of enkele dorpen. De gerechtigden mochten gebruik maken van de grond door er hun vee te laten grazen, het hout te gebruiken, te vissen in de wateren en op wilde dieren te jagen. Hoe (aantal en soort dieren, hoeveelheid vis etc.) de grond mocht worden gebruikt, was vaak goed vastgelegd en gebaseerd op het gewoonterecht. Op dit gebruik werd ook toegezien. Dit kon door de gerechtigden zelf of door aangewezen personen (een baljuw, veldwachter of andere een functionaris). Aan dit gewoonterecht kon de landeigenaar niets veranderen. Het gebruik van de gemene gronden zorgde ervoor dat de plattelandsbewoners konden overleven maar het was zeker geen vetpot.

De Amerikaanse ecoloog Garrett Hardin muntte met zijn artikel uit 1968 de term The Tragedy of the Commons,9 de tragedie van de gemeenschappelijke gronden of de meent en iets ruimer het gemeenschappelijke bezit. In het artikel beschrijft hij hoe er, volgens hem, een einde kwam aan dat gemeenschappelijk gebruik. Hardin gebruikt hier het voorbeeld van een stuk weidegrond dat door de plaatselijke herders wordt gedeeld. De weide heeft een beperkte omvang en er kunnen dus slechts een beperkt aantal schapen op grazen. Overbegrazing zorgt ervoor dat de hele weide onbruikbaar wordt. Het inkomen van de herders wordt bepaald door de omvang van hun kudde. Een schaap meer voor herder A betekent voor hem een hoger inkomen, dus zal herder A liever een schaap meer nemen. Dat ene schaap verhoogt immers zijn inkomen. Voor het geheel betekent dit grotere kans op overbegrazing, dat risico ligt echter bij de hele groep. De rationele conclusie van herder A zal dus zijn een schaap meer te nemen. Dat gaat echter ook op voor alle andere herders en dus is overbeweiding onvermijdelijk. Herder A en met hem de andere herders zitten vast in een systeem dat hen langzaam maar zeker naar de ondergang dringt. Vervang de herders en de weide door zee en vissers, of schone lucht en olie- en kolencentrales of een extra kind erbij in een gezin en je hebt de moderne versies van deze tragedie. Veel vrijemarkteconomen en vooral vrijemarktideologen betogen dat een dergelijke tragedie alleen te voorkomen is via privé eigendom en dus privatisering van het gemeenschappelijk bezit. Deze economen en ideologen hebben de afgelopen dertig jaar de wind flink in de zeilen gehad. Dit met als gevolg een grote privatiseringsgolf: openbaar vervoer, energie, telecom, water, gezondheidszorg enzovoort.

Het verhaal van Hardin klinkt de moderne mens zeer overtuigend in de oren. Overtuigend wil echter niet zeggen dat het zo is gegaan. Ja, de de gemene gronden zijn ten onder zijn gegaan aan de hebzucht. Maar niet van de herders die ‘een schaapje te veel’ lieten grazen, maar aan de hebzucht van iemand anders.

Iedere herder maakt, volgens Hardin, de enige rationale keuze vanuit de individuele positie. Maar bekijk je het vanuit het totaal dan handelen ze allemaal irrationeel Ze verwoesten zo immers de weide die hen voedt. Hardin veronderstelt dat de gebruikers van de gemene gronden deelnamen aan het economisch verkeer van vraag en aanbod en dat ze allemaal streefden naar meer inkomen. Dit op een manier die vergelijkbaar is met de tijd waarin Hardin zijn artikel schreef. Hij kijkt met zijn bril (zijn en de huidige kijk op de wereld) naar het verleden en dat is meestal niet de bril die men in het verleden droeg. Voor veel van onze voorouders was de wereld niet veel groter dan de streek waarin zij woonden. In die streek probeerden zij te overleven en dat deden zij voor het overgrote deel door in hun eigen behoeften te voorzien. Zij produceerden niet voor de markt en waren niet bezig met inkomen vergaren laat staan rijk worden. Overleven lukte hen onder andere door het gebruik van de gemene gronden. Het gebruik van de gemene gronden was goed gereguleerd in het gewoonterecht. Dit voorkwam, zo daar al aanleiding toe was, misbruik en vooral over gebruik van deze gronden.

Als de landeigenaren dit niet konden veranderen en de gebruikers het niet willen veranderen, hoe kan het dan dat het systeem toch is afgeschaft? Individuele landeigenaren konden er inderdaad niets aan veranderen, maar dat werd anders toen de totale machtsbalans verschoof van koning naar parlement. De parlementen werden bevolkt door de klasse van eigenaren (en dat waren voor het overgrote deel de landeigenaren). De parlementen kregen in de nieuwe situatie wel het recht om het gewoonterecht aan te passen of af te schaffen. Van die mogelijkheid werd gebruik gemaakt. In Engeland leidde dat tot vele enclusure acts.10 Dit gaf de landeigenaren de mogelijkheid om de gemene gronden te omheinen (enclose) en zelf in gebruik te nemen. Hiervan maakten deze graag gebruik en pasten hierbij nieuwe, moderne landbouwtechnieken toe. Gevolg hiervan was dat de totale voedselproductie steeg, op het eerste oog een positief iets. Een nadere beschouwing leert echter dat de werkelijkheid net iets anders was. Hogere productie leverde de landeigenaren meer inkomsten op via de verkoop van de producten op de markt (landelijk en later de wereldmarkt). De andere kant van de medaille was dat de kleine boeren niet meer rond konden komen nu ze de gemene gronden niet meer konden gebruiken. Ondanks de toegenomen productie hadden deze mensen minder te eten omdat ze niet in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. De werkelijke tragedie van de gemene gronden was niet dat de gebruikers ervan gevangen zaten in een systeem dat hen via een rationele keuze leidde naar hun eigen ondergang. De werkelijke tragedie vormde de andere kant van de medaille, het niet meer kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud. De kant wordt door Karl Polanyi treffend omschreven: “Enclosures have appropriately been called a revolution of the rich against the poor.”11 Vele van deze nieuwe paupers moesten dus op zoek naar andere manieren om te overleven. De zogenaamde agrarische revolutie zorgde er zo voor dat deze paupers beschikbaar kwamen voor de eerste fabrieken en maakte zo de industriële revolutie mogelijk.

Hier is voornamelijk de Engelse situatie beschreven, die is het best gedocumenteerd in andere landen op latere tijdstippen gebeurde iets soortgelijks. Sterker nog, dit is een ontwikkeling die tot op de dag van vandaag doorgaat in bijvoorbeeld diverse Afrikaanse landen. Daar waar grote bedrijven die op fabrieksmatige wijze agrarische producten voor de wereldmarkt willen produceren, grote gebieden opkopen van de overheid en zo de kleine lokale boeren verdringen die deze grond vaak al generaties lang in gebruik hadden. Die rest dan niets anders dan naar de steden te trekken en daar proberen te overleven. Ook dit leidt tot een stijging van de productie en een toename van armoede en vaak ook honger. Want ook hier wordt met name voor de wereldmarkt geproduceerd en verkocht aan de best betalende en dat is meestal een buitenlandse partij. De laatste jaren wordt dit nog versterkt door het opkopen van gronden en bossen ter compensatie van koolstofdioxide uitstoot. Naomi Klein geeft een goede beschrijving van deze ontwikkeling in haar boek No Time, verander nu voor het klimaat alles verandert.12

Modellen

Zo zijn we via een kort uitstapje in de geschiedenis alweer in het heden beland. Voor even want we gaan we terug naar het verleden. Polyani schreef zijn bekendste werk The Great Transformation in 1944. Hij onderzocht, zoals de ondertitel van het boek duidelijk maakt, de politieke en economische oorsprong van de westerse samenleving van het midden van de twintigste eeuw. In de achttiende eeuw waren er echter ook al mensen die probeerden te verklaren hoe de samenleving in elkaar stak. Een ervan was Adam Smith. Daar beginnen we onze zoektocht. Voor een goede analyse is het namelijk van belang om te achterhalen hoe onze huidige samenleving is ontstaan, dat hebben we hierboven gedaan, maar ook welke manier van denken daarin een belangrijke rol heeft gespeeld. Dit omdat denkers ontwikkelingen beschrijven en proberen te verklaren. Dat doen ze aan de hand van theorieën: modellen van de werkelijkheid en die hebben onhebbelijkheden

Voor die onhebbelijkheden even een uitstapje naar de Eerste Wereldoorlog en hoe die begon. De historica Barbara Tuchman schreef hierover het boek Kanonnen van augustus. Centraal hierin staat de eerste oorlogsmaand en wat eraan vooraf ging Tuchman laat zien dat dit gebeurde aan de hand van een vooropgezet plan. Zo hadden de Duitsers het Schlieffenplan om te voorkomen dat ze op twee fronten moesten vechten. Hierbij zou eerst in een snelle slag Frankrijk verslagen moeten worden om vervolgens de energie op Rusland te richten. Dit in de verachting dat de Russische mobilisatie zeer traag zou verlopen. Dit plan schreef dag voor dag voor wat er moest gebeuren onwaar de legers op het einde van die dag zouden moeten zijn. Ook de andere landen hadden dergelijke plannen bij het uitbreken van de oorlog werden die plannen in werking gesteld. De oorlogsleiding was er zo van overtuigd dat de werkelijkheid volgens hun plan zou ontwikkelen, dat de werkelijkheid in het plan werd geperst totdat het niet meer kon.

Aan de andere kant heb je economen die uitgaan van de werkelijkheid en vervolgens naar oplossingen zoeken. Keynes was een econoom van dit soort, veel van zijn navolgers vertonen echter hetzelfde gedrag als de oorlogsplanners en zien overheidsinvesteringen altijd als dé oplossing voor een crisis. Dit verschil is ingebakken in het denken en de wetenschap. Het is een strijdt die zo oud is als de wetenschap. De strijd tussen rationalisten (hier de wensdenken) en empiristen. Rationeel staat dus niet tegenover irrationeel want beiden zijn in deze vergelijking rationeel in die zin dat er beide stromingen denken gebruiken.

Volgens de Tsjechische econoom Tomáš Sedláček is de economische wetenschap in de ban van het rationalisme en heeft de Franse filosoof René Descartes hier een belangrijke rol in gespeeld. Net zoals hij die rol voor alle andere wetenschappen heeft gespeeld13. Volgens de rationalisten bevat de werkelijkheid een inherente redelijke en logische structuur. Die structuur kun je ontdekken via het denken ontdekken en onthullen. Volgens empiristen is de werkelijkheid alleen te kennen door ze waar te nemen. Volgens empiristen leert de mens alleen door ervaring. Voor beiden is wat te zeggen, maar beiden hebben ook zo hun zwakheden.

Tomáš Sedláček geeft het zwakke punt van het rationalisme in de sociale wetenschappen als volgt weer: “De reductie van de menselijke antropologie gaat hand in hand met de reductie van intellect tot wiskunde. In die wereld is er geen ruimte voor emotie, kans of lege ruimte. Alles grijpt met deterministische gestrengheid en de precisie van een horloge in elkaar.”14 Maar dit denken in systemen en ‘wiskundige’ modellen kent volgens Sedláček gebreken: “Systemen met interne inconsistenties, die gedeeltelijk in strijd zijn met de werkelijkheid, die vaak zijn gebaseerd op louter en doelbewust onrealistische veronderstellingen, en die in hun uiterste consequentie tot absurde conclusies leiden, worden desondanks met succes toegepast.”15 In de sociale wetenschappen, en economie is een sociale wetenschap, wordt: “de praktijk (…) beïnvloed door de economische wetenschap. De economische theorie beïnvloedt bijvoorbeeld zowel de verwachtingen als het gedrag van mensen. Ook daarom is het relevant welke economische theorie wij kiezen.”16 Hij vergelijkt de economische wetenschap met de natuurkunde en ziet dat beide wetenschappen modellen op een andere manier gebruiken. Hij beschrijft dit als volgt:“De natuurkunde bedient zich van een volkomen andere hypothetische logica: die hypothesen worden opgetrokken als steigers, die het mogelijk maken het gebouw op te trekken, waarna de steigers met behulp van de gedachtenbouwsel weer worden afgebroken. … Als wij modellen bouwen dan moeten we wegkijken van de realiteit; maar zodra wij die modellen willen gaan toepassen op de realiteit, moeten we wegkijken van de modellen. Dan moeten de steigers als het ware worden afgebroken om te zien of het gebouw er nog staat.” De economische wetenschappen handelen anders. Daar”…lijken de veronderstellingen vaak niet weggenomen te kunnen worden – zelfs niet achteraf; het hele bouwwerk zou instorten.”17 Ondanks die gebreken maken economen, net zoals andere sociale wetenschappers, gebruik van modellen. Sinds het ontstaan van de economie als wetenschap zijn er verschillende ‘modellen’ ontwikkeld. Modellen die ondanks hun gebreken, toch worden gebruikt en die zich in hoofden van mensen vast zetten. Hieronder een ‘ geschiedenis van de economische modellen.

De klassieke economie

Smith wordt wel de vader van de economie genoemd. Hij staat aan de basis van wat de klassieke economie wordt genoemd. Smith beschrijft als eerste in de moderne tijd de voordelen van specialisatie: het toeleggen op het maken van slechts een klein deel van een product. Deze specialisatie leidt tot een toename van de totale productie, mensen produceren zo meer dan hun dagelijkse levensbehoeften en gebruiken. Het surplus verkoopt hij op de markt en daarmee koopt hij andere goederen en diensten. De prijs van die goederen en diensten wordt bepaald door vraag en aanbod. In een notendop beschrijft hij hier de moderne markteconomie. Smith gaat verder. De markt bepaald niet alleen de prijs, hij zorgt er ook voor dat de producenten producten van goede kwaliteit leveren. Niet omdat hen het belang van de kopers van hun product zo aan het hart gaat. Ze doen dit uit welbegrepen eigen belang. Smith: “Het is niet vanwege de welwillendheid van de slager, de brouwer of de bakker dat wij onze maaltijd verwachten, maar vanwege hun eigen belang. Wij doen geen beroep op hun menslievendheid, maar op hun eigenliefde en spreken nooit over onze noden, maar hun belangen. Alleen een bedelaar kiest ervoor om voornamelijk van welwillendheid van medeburgers afhankelijk te zijn.”18 Als de bakker of slager slechte kwaliteit levert, dan verliest hij immers zijn klanten dus het is in zijn eigen belang om goede kwaliteit te leveren. Als iedereen maar kiest voor zijn welbegrepen eigen bang dan komt het allemaal goed. De taak voor de overheid is hierbij beperkt het zorgen dat de wetten worden nageleefd, de landsverdediging, het wegnemen van zaken die de werking van de vrije markt belemmeren en het uitvoeren van publieke werken en publieke instituties.

Smith is hiermee de grondlegger van de klassieke economie, een filosofie die ook wel Laisser Faire wordt genoemd. De klassieke economen wilden een vrije markt maar waren niet helemaal blind voor gebreken van volkomen vrijheid op deze markt. Zo erkent de John Stewart Mill dat de samenleving het recht heeft om het individu te beperken in zijn vrijheid. Als eerste noemt hij de geldende wetten waaraan het individu zich moet houden en die door de overheid afgedwongen moeten kunnen worden. Een tweede beperking van de vrijheid van het individu betreft: “… dat iedereen een deel op zich moet nemen (dat volgens billijk principe moet worden vastgesteld) van de inspanningen en opofferingen die nodig zijn om de samenleving of leden daarvan tegen aanvallen of toegebrachte schade te verdedigen. De samenleving heeft het recht deze voorwaarde tot elke prijs af te dwingen van mensen die ze trachten niet na te komen.”19Hoe zou Mill de huidige praktijk van belastingontwijking beoordelen? Dat zou een interessante discussie worden. Aan de ene kant de belastingontwijker dat zegt alles binnen de bestaande wet en regelgeving te doen – daar hebben ze wellicht ook nog gelijk in ook – en aan de andere kant Mill die de ontwijker zal aanspreken op de morele plicht om de samenleving te ondersteunen. Mill ziet nog een derde beperking van de vrijheid van het individu: “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.”20Deze laatste mogelijkheid biedt aanknopingspunten voor overheidsingrijpen.

De filosofische basis van de klassieke economie bevat daarmee twee vooronderstellingen die tezamen tot een derde leiden. Als eerst dat de mens op rationele wijze kiest en besluit en als tweede dat de som van alle rationele keuzes die mensen maken het beste resultaat is voor de maatschappij als geheel. Deze twee combinerend levert dit een derde vooronderstelling op en dat is de vooronderstelling dat markten zoveel mogelijk vrij moeten zijn van overheidsingrijpen. De klassieke liberalen hadden wel oog voor de imperfecties van de vrije markt en de mogelijkheden van de vrije mens als individu en als samenleving. Zie bijvoorbeeld de laatste beperkende mogelijkheid die Mill benoemt maar ook het feit dat zowel Mill als Smith verder keken dan de economie alleen. Zo was Smith een moraalfilosoof en schreef hij zijn belangrijkste werk ook op dat terrein21 en was Mill een filosoof en politiek theoreticus.

Mill was, met zijn leermeester de filosoof Jeremy Bentham, een van de grote pleitbezorgers van het utilitarisme. Voor Bentham was de mens een zelfzuchtig schepsel dan zijn eigen belang nastreeft dit door steeds te kiezen voor dat wat hem op dat moment het grootste genot, of geluk bracht. Of in de negatieve zin, de minste pijn.22 Verlaten we het individuele niveau en trekken we dit denken door naar het landsniveau dan geeft Mill aan dat het de taak van de overheid is om te zorgen voor het grootst mogelijke geluk voor het grootste aantal mensen. Het Bruto binnenlands Product (BBP) zoals dat tegenwoordig wordt gebruikt, kun je zien als een utilitaristische manier van bekijken hoe het met een samenleving (land) is gesteld.

En ook tot nieuwe vormen van solidariteit, niet meteen want eerst moeten de ‘gebreken’ van het nieuwe systeem aan het licht komen. De ‘gebreken’ van het kapitalisme die in de loop van de negentiende eeuw aan het licht kwamen, heeft Karl Marx goed beschreven in Das Kapital. Bezit en vermogen (kapitaal) hoopt zich op bij steeds minder mensen en de grote massa (het proletariaat) verpauperde en leefde onder erbarmelijke omstandigheden en moest dagelijks vechten om te overleven. Dit vechten betekende zeer lange werkdagen ook voor kinderen voor weinig geld en bij ziekte of een bedrijfsongeval vielen de inkomsten meteen weg.

De economie volgens Marx

Marx was een van de (zo niet de) belangrijkste denkers van de arbeidersbeweging en het socialisme. Het economische denken van Marx komt voort uit de klassieke economie van Smith en zijn navolgers. Maar daar waar de klassieke economen de samenleving vooral bekeken met de ogen van de kapitalist, stelde Marx de arbeider centraal. En dan niet de arbeider als individu maar de arbeidersklasse (het proletariaat). In zijn boek Das Kapital geeft Marx een beschrijving van de werking van de economie. Die beschrijving stelt de positie van de arbeider centraal en laat zien dat het kapitalisme een strijd is tussen de arbeider en de kapitalist (de fabriekseigenaar). Volgens Marx wordt de waarde van een product bepaald door de erin verwerkte grondstoffen en de arbeid die erin wordt gestoken. De waarde die de arbeider erin stopt, zou hem in zeer belangrijke mate moeten toebehoren en niet aan de ‘kapitalist’. In het kapitalistische systeem zoals Marx dat in zijn tijd zag, eigende de fabriekseigenaar zich die waarde voor het grootste deel toe. Zo zou het kapitaal zich verzamelen in steeds minder handen.

Marx’s denken was sterk beïnvloed en doordrongen van de dialectiek dat wil zeggen een strijd tussen twee tegengestelde partijen die uiteindelijk zou leiden tot een synthese (een betere of hogere staat van zijn). Het toenmalige kapitalisme was in zijn ogen ontstaan uit de strijdt tussen het feodalisme en vroege kapitalisme, De strijd in Marx’s zijn tijd was er een tussen de industriële ondernemers (de kapitalisten) en de loonarbeiders (het proletariaat). En net zoals het feodalisme uiteindelijk het loodje moest leggen tegen het kapitalisme, zou het kapitalisme het loodje moeten leggen tegen de kracht van de arbeiders en dan zou het de socialistische samenleving zijn bereikt. De vrije concurrentie moest immer onherroepelijk tot monopolievorming leiden en omdat dit onrechtvaardig was zouden de arbeiders hiertegen in verzet komen. In die volledig geïndustrialiseerde socialistische samenleving zou de staat, en daarmee iedereen, eigenaar zijn van grond en kapitaal. Daarmee zou de geschiedenis eindigen.23 Marx verzette zich niet tegen het kapitalisme, in tegendeel, het was volgens hem een noodzakelijke fase in de ontwikkeling naar de eindtijd. Zoals in het vorige hoofdstuk al aangeven geloofde ook neoliberalen in een einde aan de geschiedenis, alleen een ander einde.

Marx was tevens de eerste die verder nadacht over de rol van het geld. Geld werd tot Marx vooral gezien als een ruilmiddel bedoeld om het ruilen te vergemakkelijken. Hij zag de eigenstandige macht van geld, geld als vermogen. Marx: “Wat door het geld van mij is, wat ik kan betalen, dat wij zeggen wat het geld kan kopen, dat ben ik, de bezitter van het geld zelf. Hoe groter de macht van het geld, des te groter mijn eigen macht. de eigenschappen van het geld zijn de eigenschappen en essentieel vermogens van mij – de bezitter van het geld. Wat ik ben en wat ik kan hangt dus allerminst af van mijn individualiteit.”24 Deze eigenstandige macht van het geld speelt nu een zeer belangrijke rol. Tegenwoordig lijkt iets pas waarde te hebben en lijkt iets pas te bestaan en de moeite van het behouden waarde als het in geld is uit te drukken. Zo hebben bedrijven pas belangstelling getoond voor het verminderen van de uitstoot van kooldioxide sinds er wordt gewerkt met verhandelbare quota voor de uitstoot.

De industriëlen ‘verzamelde’ de proletariërs in grote aantallen in en rond de fabriekssteden. Of, zoals Andreas Malm betoogt, was het precies omgekeerd: in de steden verzamelde paupers op zoek naar werk en dus trokken de fabrieken naar de steden25. Hoe het ook zij, de macht van industriëlen leidde tot haar tegenmacht: politieke bewegingen en vakbonden die opkwamen voor de belangen en de emancipatie van de arbeiders. Ook enkele grootindustriëlen zagen dat er iets moest gebeuren, zij het vanuit een andere invalshoek. Om hun afzet te laten groeien en daarmee de mogelijkheden op winst, hadden zij nieuwe consumenten nodig en de arbeiders zouden dit kunnen worden. Voorwaarde hiervoor was dat zij een redelijk inkomen konden verwerven en in betere omstandigheden zouden leven. Zij gaven hieraan handen en voeten door fatsoenlijke huisvesting te verzorgen (met goede voorwaarden voor hygiene) en redelijke salarissen en zo hun arbeiders aan hen te binden. Daarbij werden vaak wel eisen gesteld op bijvoorbeeld drankgebruik.26 De druk vanuit (en vaak ook de angst voor) de arbeidsbeweging en ook door de voorbeelden vanuit enkele ondernemers, ontkwamen de regeringen er niet aan om wetten op te stellen die aan de belangen en eisen van de arbeiders tegemoet kwamen.

Dit leidde vanaf het eind van de negentiende eeuw tot een groeiend stelsel van sociale wetgeving. De eerste wetten betroffen vaak verboden zoals het al eerder genoemde verbod op kinderarbeid, maar ook het verbod op slavernij past in dit rijtje. Daarna volgden wet en regelgeving met betrekking tot huisvesting en hygiëne (denk hierbij aan het aanleggen van riolering) en arbeidstijden. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit uitgebreid met sociale zekerheidswetgeving, wetgeving die inkomen garandeerde bij onder meer ouderdom, ziekte en arbeidsongeschiktheid en ook wetgeving die werknemers beschermt bij ontslag. Een stelsel dat zijn hoogtepunt bereikte eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Sindsdien staat dit stelsel onder druk. Die druk deed zich het eerste gevoelen bij de inkomensregelingen. Die zijn drastisch versoberd en de mogelijkheden om er gebruik van de te maken zijn drastisch beperkt. Maar ook andere regelingen staan onderdruk en zijn beperkt. Denk hierbij aan de bescherming bij ontslag, de verschuiving van de pensioenleeftijd en de intrede van uitzendkrachten en Zelfstandigen Zonder Personeel. Ook hier wordt de afbraak verkocht door deze in een positief frame te zetten: het heet modernisering en flexibilisering. Wie wil er immers ouderwets en start zijn.

Het keynesianisme

Maar eerst nog even terug in de geschiedenis van de economische wetenschappen. De klassieke economen en de angst voor het marxisme hebben het denken over economie en samenleving tot de jaren dertig van de twintigste eeuw beheerst en gedomineerd. De grote economische depressie van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw bood de klassieke economen een uitdaging die ze niet opgelost kregen. De werkelijkheid paste niet in de toekomstmodellen van de klassieke economen en vroeg om een andere aanpak. Daar waar de klassieke economen en ook de marxisten ervan uitgaan dat de toekomst zich ontwikkeld volgens vooropgezette te kennen route, is de toekomst volgens John Maynard Keynes onkenbaar en onvoorspelbaar. Effecten van keuzes zijn in de ogen van Keynes maar in beperkte mate te voorspellen. Keynes:“In de regel hebben we slechts een zeer vaag idee van de rechtstreekse gevolgen van ons handelen.”27Handelen dat, als we het op economische beslissingen betrekken, vaak een eenmalig karakter heeft en moeten worden genomen in omstandigheden die afwijken van wat normaal gangbaar is.

De werkelijkheid knelde flink met de vooronderstellingen van de klassieke economen. De eerste vooronderstelling, de mens kiest en besluit rationeel, schoot hij aan flarden op basis van zijn ervaringen als belegger, een activiteit waarin hij redelijk succesvol was. Het was en is niet de ratio die op de mens als deelnemer op de markt regeert maar de emotie en het sentiment: “De markt zal onderworpen zijn aan golven van optimistische en pessimistische sentimenten, die enerzijds onredelijk zijn en, maar die tegelijkertijd in zekere zin wel legitiem zijn, aangezien er geen solide basis is waarop een rationele berekening kan worden gemaakt.”28 Vanuit die ervaring had hij geleerd dat succesvol beleggen een gevolg is van de anderen te slim af zijn en veel minder van door rationeel te kiezen. Het gaat er bij beleggen volgens hem om “de massa te slim af te zijn en het slechte, of gedevalueerde, muntstuk door te schuiven naar een andere knaap.”29Als we vertalen naar de de markt van gebundelde hypotheken dan zien we dat de waardevolle bundels in handen zijn gebleven van de banken en dat de overheden de ‘bagger’ hebben overgenomen, dit in hoop deze in de toekomst weer te kunnen verkopen. Keynes benaderde de economie dus veel meer vanuit de psychologie en wat later de speltheorie is gaan heten.30

Ook de tweede vooronderstelling, dat al die rationale keuzes op de markt zouden leiden tot een voor de samenleving beste resultaat, staat daarmee op losse schroeven. Met een treffend voorbeeld wist hij ook het ‘welbegrepen eigenbelang’ van de slager, bakker of brouwer van Smith aan de kaak te stellen. Keynes deed dit aan de hand van een voorbeeld. India bezat begin twintigste eeuw vrijwel het monopolie op de handel in jute. En zoals altijd zijn er dan ondernemers die meer willen verdienen en daarom de kwaliteit stiekem verminderen. Ze bieden jute aan die minder lang meegaat. Volgens Smith zou het eigenbelang van de ‘slager’ ervoor zorgen dat de de ‘fraudeurs’ door de afnemers gestraft zouden worden omdat die zouden weglopen. Keynes zag in de praktijk een andere mogelijkheid: de andere producenten apen de fraudeurs na omdat ze marktaandeel verliezen: “Terwijl vervalsing duidelijk ingaat tegen het belang van de handel als geheel, is het niettemin in het belang van elke individu om eraan mee te doen.”31Ook in dit geval, een voorbeeld van een prisoner’s dilemma waarover ik het in het vorige hoofdstuk had, pleitte Keynes voor overheidsingrijpen via wetgeving.

Het is daarom niet meer dan logisch dat ook de derde vooronderstelling, de overheid moet niet ingrijpen, door Keynes naar de prullenbak werd verwezen. Dat blijkt al uit zijn pleidooi voor wetgeving met betrekking tot de kwaliteit van jute maar wordt nog duidelijker aan de hand van zijn analyse en voorgestelde aanpak van de economische depressie. Volgens de klassieke economen wordt een crisis bestreden door loonsverlaging aan de ene kant en aan de andere kant door grotere besparingen die via renteverlagingen ondernemers er vanzelf toe zouden aanzetten om weer te investeren. Het eerste zou leiden tot een nieuw evenwicht op de arbeidsmarkt, het tweede tot een nieuw evenwicht op de financiële markten. Dit allemaal door de onvolprezen ‘onzichtbare hand’. Die hand liet het echter af weten. Waar de klassieke economen vanuit hun ideologische standpunten hun oude mantra bleven herhalen en met name de vakbonden ervan beschuldigden de lonen hoog te houden en zo de vrije markt te verstoren, keek Keynes naar wat er werkelijk aan de hand was en kwam met alternatieven. Keynes zag een uitval van de vraag en die leidde tot minder investeringen. Het verlagen van de lonen leidde tot nog verdere terugval van de vraag en zo ontstond een neerwaartse spiraal. Op grond van wat hij zag en hoe hij dit duidde pleitte hij voor direct overheidsingrijpen. Omdat de markt niet investeert, zou de overheid het zelf moeten doen. Met Keynes als belangrijkste adviseur zette de Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt zijn omvangrijke ‘New Deal’ programma op. Dit bestond uit forse investeringen in de energievoorziening en de infrastructuur. Investeringen die mensen werk boden en via die weg tot toenemende vraag en zo tot het weer toenemen van investeringen door de marktpartijen. Hoe succesvol de New Deal is, zullen we nooit precies weten omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak en die zorgde voor een heel andere dynamiek. Ook in andere landen werd over een keynesiaanse aanpak nagedacht. De Duitse crisisaanpak van investeringen in autowegen en de wapenindustrie vertoont ook keynesiaanse trekken.

Keynes en zijn denken heeft de westerse wereld gedomineerd in de periode vanaf de Tweede wereldoorlog tot begin jaren zeventig van de afgelopen eeuw. Samen met Amerikaan Harry Dexter White stond hij aan de wieg van het Bretton Woods stelsel. Een stelsel dat voor de uitdaging stond om, zoals Rodrik het beschrijft:” … allow enough international discipline and progress toward trade liberalization to ensure vibrant world commerce, but give plenty of space for governments to response to social en economic needs at home.”32 Een stelsel van vaste wisselkoersen waarbij alleen de Amerikaans dollar aan het goud werd gekoppeld, de overige munten werd gekoppeld aan de dollar en waren daardoor in waarde gegarandeerd. Omdat Amerika veruit de dominantste economie hadden met een flinke voorsprong op alle andere, was dit een tijd die tijd passend systeem. Een tweede onderdeel van de afspraken betrof de handel exclusief de agrarische sector, bekend onder de naam General Agreement on Tariffs and Trade (GATT). Deze afspraken werd in diverse rondes aangepast aan de eisen van de tijd. Ter ondersteuning van landen in ontwikkeling of in crisis werden het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de International Bank for Reconstruction and Development (nu deel van de Wereldbank) opgericht. Internationale instituties met eigen bevoegdheden en macht om los van welk land dan ook te opereren. Hiermee regelden de industriële westerse landen financiële en handelsrelaties.

Het door Keynes en White ontworpen systeem ondersteunde de economische wederopbouw na de vernietigende Tweede Wereldoorlog. Het bood landen ruimte om hun eigen economie te stimuleren en beschermen zonder dat het verviel in het vooroorlogse protectionisme. Het systeem functioneerde tot midden jaren zeventig en zorgde voor flinke groei van de economieën van de westerse landen33. Toch liep het Bretton Woods systeem vast en achteraf bezien in het eigen succes. Het paste in een tijd waarin één land economisch met kop en schouders boven de rest uitstak, de Verenigde Staten waarvan de munt aan het goud was gekoppeld en dat over het grootste deel van de financiële reserves beschikte. Dit was de spil waarop het systeem draaide. Toen in de jaren zestig de economie van de andere landen weer op toeren kwamen, leidde dit tot druk op de dollar omdat de reserves van de Europese landen en Japan nu die van de Verenigde Staten overtroffen en ook de economieën van deze landen sterker groeiden wat leidde tot ontevredenheid bij deze landen met de rol van de Verenigde Staten als wereldbankier. Uiteindelijk stond of viel het systeem met de bereidheid van andere landen om dollars aan te houden als reserve. Deze bereidheid verminderde door de grote uitgaven van de Verenigde Staten (Vietnamoorlog en het sociale programma the Great Society van president Johnson) waarvoor extra dollars werden bijgedrukt. Daarop wisselden steeds meer landen hun dollarvoorraden in tegen goud en koppelden hun munten los van de dollar. In 1971 beëindigde president Nixon van de Verenigde Staten de inwisselbaarheid van de dollar voor goud en ontstond het systeem van zwevende wisselkoersen. Dit betekende het einde van het bouwwerk van Keynes en White.

Dit was het begin van het einde van het keynesianisme als leidende economische stroming. Die leidende positie werd verder aangetast door de economische crisis van eind jaren zeventig. Een crisis waar het ‘wondermiddel’ van Keynes uit de jaren dertig, overheidsinvesteringen in tijden van crisis, niet werkte. De economie stagneerde en er was sprake van flinke inflatie (samengevoegd tot stagflatie). Die inflatie zorgde vervolgens weer voor loonsverhogingen om de gestegen prijzen te compenseren en dus de koopkracht op peil te houden. Extra overheidsinvesteringen wakkerden de inflatie aan, zorgden voor opwaartse druk op de lonen en zo tot vermindering van investeringen door het bedrijfsleven. Het keynesianisme bood hiervoor geen oplossing. Zijn succesvolle methode om de economie te stimuleren bij vraaguitval, is door zijn navolgers tot een soort dogma verheven. Een aanpak die in iedere crisis toepasbaar is. Wellicht zou Keynes, indien hij nog had geleefd, wel met oplossingen zijn gekomen. De kern van zijn denken bestond eruit om te kijken naar wat er aan de hand is en daar een praktische oplossing bij zoeken.

Neoliberalisme

Daarmee komen we bij het neoliberalisme, het ‘model’ dat de afgelopen vijftig jaar het denken over economie en de samenleving heeft gedomineerd. Een stroming die, als we het heel kort willen beschrijven, teruggrijpt op het werk van de klassieke economen maar dan in de overdrive. De uitgangspunten van de klassiek economen zijn dogma’s voor de neoliberalen. In de roman Het Gelijk van Heisenberg vat de Venlose auteur Frans Pollux het neoliberale denken kort en krachtig samen: “Als het al bestaat kan geluk alleen maar gevonden worden in die prachtige natuurlijke balans tussen vraag en aanbod. Ik heb iets wat jij wilt + jij hebt iets wat ik wil = geluk. Hoe vrijer de markt, hoe meer ik wil; hoe meer ik wil, hoe meer ik heb; hoe meer ik heb, hoe groter mijn geluk.34 Dit in een roman die door Hans Achterhuis als volgt wordt beschreven: ”Geleidelijk ontdekt de lezer … dat dit utopisch principe tot de ondergang van een groot deel van de wereld leidt.”35 Dit utopisch principe is het neoliberale geloof in de absoluut vrije markt. Zoals hierboven beschreven verdween het gedachtegoed van de klassiek economen vanaf het begin van de twintigste eeuw geleidelijk naar de achtergrond. Een proces dat werd versneld door de Eerste Wereldoorlog en de Grote Depressie van de jaren dertig van de twintigste eeuw. Niet omdat het geen aanhangers meer had maar omdat het aan invloed verloor. Een van de belangrijkste denkers en economen die de klassieke economie trouw bleef en die aan de wieg staat van het neoliberalisme was Friedrich Hayek. Hayek was een tijdgenoot van Keynes en geloofde in de onfeilbaarheid van de vrije markt en bleef zich verzetten tegen overheidsingrijpen in het algemeen en staatsplanning van de economie in het bijzonder. Volgens Hayek bevatte de markt en de partijen die erop actief zijn, alle kennis die nodig is om altijd tot de juiste beslissing te komen. hij beschreef het zelf als volgt: ”Als we de ware functie van het prijsmechanisme willen begrijpen, moeten we dit zien als een (…) mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. … Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maandenlang onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.”36 Deze manier om de markt te beschrijven noemt Cassidy ‘het telecommunicatiesysteem van Hayek’ en dit systeem is voor de neoliberalen de samenleving. In dit mechanisme is geen plek voor goed of kwaad dus voor moraal. Het neoliberalisme doet geen morele uitspraken en staat op dit punt ver van de klassieke economen af. De klassieke economen hadden wel oog voor morele aspecten en zagen economie als een onderdeel van de samenleving. De belangrijke klassieke economen, Smith, Mill en Bentham, waren moraalfilosofen. Voor de neoliberalen is de economie de samenleving.

Hayek zet dit ‘telecommunicatiesysteem’ af tegen de planeconomie van collectivisten.37 Planeconomie die succesvol leek en daardoor ook in westerse landen aanhangers had. In zijn boek Road to Serfdom gaat hij uitgebreid in op de mankementen van een centraal geleide planeconomie en dan met name voor wat betreft de gevolgen voor de samenleving. Hij schreef dit boek tijdens de Tweede Wereldoorlog en gebruikt Nazi-Duitsland als voorbeeld. Daarbij moet worden aangetekend dat hij socialisme, communisme, nationaalsocialisme en fascisme allemaal ziet als leden van dezelfde familie en dat het streven naar democratische vormen van socialisme niet mogelijk is:“That democratic socialism, the utopia of the last few generations is, is not only unachievable, but that to strive for it produces something utterly different that few of those who now wish it would be prepared to accept the consequences, many will not believe it until the connection has been laid bare in all its aspects.”38En die gevolgen zijn volgens Hayek een totalitaire regeringsvorm waar de vrijheid van mensen het kind van de rekening is, zoals Duitsland onder Hitler en de Sovjet Unie.

De collectivisten doen dit onder de vlag van de vrijheid, maar dit is volgens Hayek een ander vlag dan de liberale vrijheidsvlag. Die liberale vlag zet zich in voor politieke vrijheid: “… freedom from coercion, freedom from arbitrary power of other men, release from the ties which left the individual no choice but obedience to the orders of a superior to whom he is attached.” Dit sluit aan bij wat de filosoof Isaiah Berlin negatieve vrijheid noemt. Berlin onderscheid daarnaast en tweede manier om naar vrijheid te kijken, een vorm die hij ‘positieve vrijheid’ noemt. Hierbij staat het antwoord op een andere vraag centraal: “Wat of wie, is de bron van beheersing of inmenging die kan bepalen dat iemand dit doet in plaats van dat, of zó en niet anders.”39 Dit is de socialistische vlag van Hayek, daar is vrijheid: “… freedom from necessity, release from the compulsion of the circumstances… .”40 Volgens Berlin gaat het hierbij niet om twee verschillende interpretaties van vrijheid maar om:“… twee sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.” En: “beide houdingen maken absolute aanspraken en het is niet mogelijk ze allebei volledig te bevredigen.”41

Twee verschillende interpretaties die inderdaad niet allebei volledig te bevredigen zijn. De neoliberale religie van de vrije markt maakt hierbij de radicale keuze voor maximale politieke en economische vrijheid voor het individu. De vrijheid van het een individu botst echter altijd op de vrijheid van het andere individu. Die botsing vindt, volgens de neoliberalen, plaats op de markt. Daar wordt de prijs van een product of dienst bepaald en daar wordt dus bepaald hoeveel vrijheid kost. “It (de liberale overtuiging) is based on the conviction that where effectieve competition can be created , it is a better way of guiding individual effect than any other,” aldus Hayek. Op de markt ontmoeten de individuen elkaar die ieder hun eigen belang najagen en zo doende wordt ook het algemeen belang gediend. Hayek had een groot, maar geen onbeperkt, vertrouwen in de markt, alleen als “… it is impossible to create the conditions necessary to make competition effective, we must resort to other methods of guiding economic activity.”42 En dan moeten we denken aan: “… the provision of the signposts on the roads nor, in most circumstances, that of the roads themselves can be paid for by every individual user. Nor can certain harmful effects of deforestation, of some methode of farming, or the smoke and noise of factories be confined to the owner of the property in question or to those who are willing to submit to the damage for an agreed compensation.”43 In deze gevallen kan de overheid een rol krijgen en die rol zit volgens Hayek vooral in wet- en regelgeving want: “An effective competitie system needs an intelligently designed and continuously adjusted legal framework as much as any other.”44

Hayek beschreef wat de gebreken waren van een collectivistische planeconomie en betoogd krachtig dat die ertoe leidt dat de vrijheid van ieder individu in het gedrang komt. Hij was echter blind voor de gebreken van de vrije markt en ziet die als een perfect mechanisme. Een mechanisme waar de overheid niet moet ingrijpen want dat verergert de zaken alleen maar. Hayek vertrouwde erop dat de markt alles goed regelend, het algemeen belang was immers niets meer dan een optellingen van de individuele belangen en als iedereen op de markt zijn eigen belang najaagde, dan komt het vanzelf goed met de samenleving. Hier zat Hayek er echter naast. John Gray verwoordt de misser van Hayek als volgt:” Er is niets aan marktprocessen dat ervoor zorgt dat ze zich automatisch stabiliseren op het gewenste niveau. Hayek verdienste is erin gelegen dat hij aantoonde dat een succesvolle planeconomie een utopie is. Hij zag echter over het hoofd dat dat ook geldt voor de zelfregulerende markt.”45 Die blindheid voor de gebreken van de vrije markt, hebben zijn navolgers overgenomen.

De belangrijkste navolger en meest invloedrijke denker van het neoliberalisme was Milton Friedman. Friedman was verbonden aan de Universiteit van Chicago die kan worden beschouwd als de bakermat en het middelpunt van het neoliberale denken. Daar waar Keynes beweerde dat vraaguitval de reden was van de Grote Depressie in de jaren dertig en dat deze met overheidsinvesteringen kon worden bestreden, kwam Friedman tot een heel ander analyse en oplossingsrichting. Volgens Friedman was het een gewone financiële schok die werd verergerd door de krimp van de geldhoeveelheid die erop volgde. Deze krimp werd veroorzaakt door verkeerd beleid van de directeuren van de Federal Reserve (Fed) het stelsel van centrale banken in de Verenigde Staten. Het was dus de overheid die faalde en niet de vrije markt. Wat opvalt, ondanks hun totaal verschillende analyse van de Grote Depressie, is dat zowel Keynes als Friedman het eens leken over de oplossing: meer geld in de economie en dat de overheid hiervoor moest zorgen. Alleen over de manier waarop verschilden de beide heren. Keynes wilde dat de overheid zou investeren in zaken die de economie zouden versterken. Friedman wilde dit doen daar de geldvoorraad te vergroten zodat de particuliere sector zou investeren. In de jaren dertig is uiteindelijk de Keynes oplossing gekozen. Bij het aanpakken van de crisis van 2007 en verder, is gekozen voor de Friedman oplossing. Hierop kom ik later nog terug.

Friedman was een fel tegenstander van overheidsingrijpen in de economie ook niet als niet ingrijpen tot ernstige ellende leidde of ontwrichtend voor de maatschappij was. Markten komen immers op den duur (korte of lange termijn) altijd weer tot een evenwicht, de negatieve gevolgen moesten zo lang het duurde maar verdragen worden. Keynes zou hem hebben geantwoord met zijn beroemde woorden:“De lange termijn is een misleidende gids in de maatschappelijke werkelijkheid. Op lange termijn zijn we allemaal dood.”46 Friedman was de grote pleitbezorger van het monetarisme dat een grote rol toekent aan het geld in de economie. Vergroting van de geldvoorraad zou inflatie veroorzaken daarom pleitten de monetaristen ervoor dat de centrale bank de geldhoeveelheid met een vooraf bepaald maximumpercentage mocht groeien, dit percentage moest worden gerelateerd een de reële economie en diende vooraf te worden bepaald. Er bestond volgens hem een nauwe en stabiele relatie bestaat tussen prijsinflatie en de geldhoeveelheid. Geld vervult voor de monetaristen een centrale rol in de economie. Friedman zag het gevaar van een ongereguleerd financieel systeem. Regulering of het versterken van de bevoegdheden van de centrale bank zag hij echter niet als oplossing. De oplossing zag hij in een permanente groei van de geldvoorraad. Dit door deze met tussen de 3 en 5% per jaar te laten groeien. Het liefst zag hij dit als enige wettelijke opdracht voor de Fed.

Via Friedman en zijn collegas van de Universiteit van Chicago kreeg het neoliberalisme steeds meer de overhand in het economisch denken en handelen. De Amerikaanse president Reagan en de Britse premier Tatcher waren grote bewonderaars van Friedman en Hayek en via deze twee politici werd het neoliberalisme mainstream en verspreide het zich verder over de wereld. Diverse landen hebben sinds begin jaren zeventig ervaringen opgedaan met de neoliberale aanpak. Als eerste Chili na de coupe van Pinochet. Na de val van de Berlijnse muur werd de neoliberale aanpak het handelsmerk van het internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Landen in financiële nood konden via deze instellingen kredieten krijgen maar moesten in ruil hun economie ‘uitleveren’ aan de vrije markt47.

Friedman behoorde tot de kring ronde Amerikaanse schrijfster en denker Ayn Rand. Rand is de schrijfster van het op de bijbel na meest verkochte boek in de Verenigde Staten, de roman Atlas Shrugged uit 1957. In zijn boek De Utopie van de vrije markt noemt Hans Achterhuis dit boek de utopie van het kapitalisme. Dit denken kenmerkt zich door een kleine rol voor de overheid, zo min mogelijk belemmeringen voor het bedrijfsleven en zo min mogelijke belastingen. In kern is het neoliberale denken samen te vatten in drie woorden waarvan er twee toevallig ook nog eens de titel vormen van een van de boeken van Friedman. Friedmans boek is getiteld Capitalism and Freedom het neoliberale denken is samen te vatten met kapitalisme is vrijheid. Daar waar marxisten de socialistische samenleving als eindtijd van de geschiedenis zien, is dit voor veel neoliberalen het kapitalisme gecombineerd met de liberale democratie. Toen de Berlijnse muur viel, zagen zij dit dan ook als een overwinning van hun denken en als het einde van de geschiedenis van het ideologisch denken omdat nu de hele wereld zou toegroeien naar de liberale-vrije-markt samenleving, er was immers geen ideologisch alternatief meer. Dit was de strekking van het boek The End of History and the Last Man van Francis Fukuyama uit 1992.

In die kringen rond Ayn Rand vertoefde ook Alan Greenspan, de latere president van de Fed. Greenspan heeft het denken van Friedman in die rol in de praktijk gebracht. Toezicht op de financiële wereld verslapte, alleen de groei van de geldvoorraad was belangrijk. Greenspan deed dit door de rente te verlagen, een manier om de geldvoorraad te vergroten. Lage rentetarieven van de centrale bank maakt immers dat banken goedkoop aan geld kunnen komen en dit weer als lening in de markt uit te zetten. Door de crisis die in 2007 inzette heeft het neoliberale denken een flinke deuk opgelopen. De overheden moesten flink ingrijpen om met name de bankensector overeind te houden en overheidsingrijpen past niet in het neoliberale denken, zeker niet in financiële sector. Ondanks deze deuken is het dit moment nog steeds de dominante economische filosofie en ligt het ten grondslag aan vele beleidskeuzes.

Libertarisme

De crisis van 2007 bracht het neoliberale bouwwerk aan het wankelen. Het zichtbare verzet kwam van de kant die wilde herverdelen. De 99 procent kwam in verzet tegen de 1 procent meest vermogenden. De Occupy-beweging kreeg en trok de aandacht. Wat de deelnemers bond, was hun woede tegen de hebzucht van de grote financiële instellingen. Die werden gezien als de belangrijkste oorzaken van de financiële crisis waarin de wereld sinds 2008 terecht is gekomen. De Occupy-beweging werd gevoed door een sterk gevoel van onbehagen over de bestaande economische ongelijkheid, de afbraak van sociale en economische verworvenheden en de (vermeende) onzichtbare macht van het multinationale bedrijfsleven over de politieke besluitvorming. Tot woede van de demonstranten werden de banken die de crisis hadden veroorzaakt, gered ten koste van de gewone man. Dit werd kort verwoord met de slogan: ‘Banks get bailed out, we get sold out’. Over de oorzaken was men het binnen de occupy-beweging eens, waar het naar toe moest, wat het doel van de protesten was, bleef vooral vaag.

Naast dit zichtbare verzet tegen de neoliberale wereldorde van Occupy, was er een andere groep die een andere dan de neoliberale wereldorde wilde. Deze groep bleef en blijft nog steeds, vooral onder de radar. Het is echter wel de groep die steeds meer macht en invloed verwerft. Marlène Benquet en Théo Bourgeron noemen deze groep ‘Alt Finance’. Een groep die bestaat uit de hedgefondsen, private-equityfondsen, kwantitatieve handelsfondsen en vastgoed fondsen. In hun boek Alt Finance betogen de auteurs op een overtuigende manier (onder andere door het volgen van het geldspoor), dat deze bedrijfstak de neoliberale wereldorde wil afbreken. Ze willen een nieuwe wereldorde een libertaire.

Libertarisme is: “een politieke filosofie die de nadruk legt op individuele vrijheid, vrijwillige associatie en beperkte of geen overheidsinterventie in zowel persoonlijke als economische aangelegenheden. Het pleit voor minimale tot geen overheidsbemoeienis in het leven van burgers en bevordert persoonlijke vrijheid en autonomie.” De overheid moet zich volgens de libertariers beperken tot het beschermen van de individuele rechten. Die zijn heilig: “Libertariërs geloven in de primaire rol van individuele rechten, waaronder het recht op leven, vrijheid en eigendom. Deze rechten worden gezien als inherent en niet “verleend” door een of andere overheid.” Volgens de libertaire leer is iedereen vrij om zijn leven te leiden zoals de persoon zelf wil. De enige beperking hierbij is dat een ander geen schade mag worden gedaan en dat die ander dezelfde rechten heeft.48 “Het unieke kenmerk van het libertarisme is dat het een ethische benadering van vrijheid verdedigt zonder rekening te houden met de gevolgen daarvan voor het algemeen belang,” aldus Benquet en Bourgeron. Want: “In tegenstelling tot liberalen en neoliberalen, die een consequentialistische benadering hanteren, hebben libertariërs een deontologische benadering van vrijheid: de vrijheid om te accumuleren is op zichzelf al een wenselijk resultaat.”49

Een politiek filosofische stroming die de nadruk legt op de vrijheid van het individu waarbij de rol van de overheid zo klein mogelijk is. Deze stroming heeft belangrijke raakvlakken met het objectivisme van Ayn Rand. Het libertarisme put daarmee uit eenzelfde bron als het neoliberalisme, maar is nog wat extremer. De rol van de mens als burger bestaat voor het libertarisme eigenlijk niet. De mens is consument en de markt is de democratie. Of om de voormalig Britse premier Thatcher aan te halen: ‘who is society? There is no such thing’. Weg van het WIJ en naar het IK, de op zichzelf aangewezen mens. Een IK die de andere IKKEN in toenemende mate met wantrouwen bejegend. Eigenlijk een strijd van allen tegen allen om Hobbes te parafraseren, maar dan zonder fysiek geweld. Zo is wantrouwen de basis geworden van onze samenleving terwijl een democratie floreert bij vertrouwen.

In hun onderzoek naar de Brexit kwamen Benquet en Bourgeron het libertaire denken op het spoor door het volgen van de geldstromen: wie betaalden de campagnes voor en tegen de Brexit. Tot hun verrassing werden de beide campagnes vooral betaald door de financiële sector. Brexit: “was het gevolg van een economische tegenstelling tussen twee facties van de Britse financiële sector, die uitgroeide tot een institutioneel en politiek conflict.”50 Een strijd tussen de gevestigde financiële sector, die zij First Wave finance noemen en die vooral bestaat uit banken, verzekeraars, institutionele beleggers, goederen handelaren, aan de ene kant en de nieuwe financiële partijen, die zij Second Wave Finance noemen en die bestaat uit hedgefondsen, private-equityfondsen, kwantitatieve handelsfondsen en vastgoed fondsen.

De First Wave partijen wilden het Verenigd Koninkrijk in de Europese Unie houden. Dit deel van de Britse financiële sector had mee aan de wieg gestaan van het neoliberale bouwwerk dat die Unie was geworden. Hun werkwijze: “wordt gekenmerkt door publieke oproepen tot sparen, waarbij spaargelden worden ingezameld door particuliere spaarinstellingen en voor korte periodes worden belegd in aandelen die op beursgenoteerde markten worden verworven.” Zij hadden veel te verliezen bij een Brexit. Dit deel roerde zich stevig in het debat over een Brexit. De werkwijze van Second Wave partijen: ‘wordt gekenmerkt door spelers die particulier kapitaal (afkomstig van vermogende particulieren en andere professionele beleggers) investeren in niet-beursgenoteerde activa; op middellange termijn nemen deze spelers actief de controle over deze activa over.51

Belangrijk verschil tussen de twee is de sterke betrokkenheid van de oprichter in het opereren en welvaren van Second Wave Finance. Deze staken eigen geld in de Leave campagne terwijl de First Wave partijen vooral bedrijfsgeld investeerden. De financiers van de Leave campagne bleven veel meer op de achtergrond. Ze spraken zich niet zelf uit, ze lieten dat aan anderen over. Waarom ze uit de Europese Unie wilden? Ze: “hoopten de vrije hand te krijgen om te investeren zoals zij dat wilden en zich te ontdoen van de financiële regelgeving van Brussel, die zij te restrictief vonden.”52 Want ze zagen zich: “Geconfronteerd met een neoliberaal politiek regime dat niet langer de institutionele regelingen beschermde die zij nodig achtten om hun winsten te laten stijgen,” En omdat ze de regels binnen de Unie niet gewijzigd kregen: “vonden de financiële actoren van de tweede golf een mogelijke uitweg: een verandering van politiek regime.”53 Die verandering van politiek regime werd de Brexit.

Sinds die Brexit wordt de roep om een verandering van institutionele regeling ook binnen de Europese Unie de steeds sterker. Ook sloten andere partijen en dan vooral de grote techbedrijven en dan vooral techbedrijven die draaien op data, zich bij die roep aan. Alessandro Baricco beschrijft de tech-ondernemers in zijn boek The Game. Hij onderzoekt als een soort archeoloog de ontstaansgeschiedenis van de nieuwe wereld en probeert er als het ware aan landkaart van te maken of, zoals het op de kaft kort wordt omschreven: “de digitale revolutie en de gevolgen daarvan voor de mens.” Baricco vergelijkt de digitale revolutie met een game, een computerspel, vandaar de titel. In een game gaat het om problemen en snelle oplossingen, om actie en reactie, en om een score. Die eigenschappen vormen, zo betoogt Baricco, de kern van de hele digitale revolutie. Hij gaat terug naar de beginperiode van de die revolutie. Een revolutie die ontstond in de jaren zeventig in Californië waar een: “aparte mensheid, waarin informatica-ingenieurs, hippies, politieke militanten en geniale nerds samenvielen onder de paraplu van een specifiek gemeenschappelijk sentiment: ergernis over de wereld zoals die was,” zich had verzameld. Zij wilden een andere wereld. “Het waren mensen op de vlucht. Ze probeerden te ontsnappen aan de eeuw die de gruwelijkste in de geschiedenis van de mensheid was geweest, en die niemand had gespaard.” Wat die gruwelijke eeuw kenmerkte? “De obsessie met grenzen, de verafgoding van alle mogelijke scheidslijnen, de drang om de wereld in te delen in beschermde zones die niet met aldaar in contact stonden.“54 Een wereld die werd gedomineerd door ideologie. Zij wilden geen ideologie maar waren in de kern bijzonder ideologisch. Ze predikten het anarchisme en de meeste van hen een zeer bijzondere vorm van anarchisme, het libertarisme.

Ook bij hun pogingen om tot die libertaire samenleving te komen, blijven de aanjagers ervan, uitzonderingen zoals Elon Musk daargelaten, het liefst in de schaduw. Overheden en vooral de Europese Unie hinderen hen daarbij. De EU omdat deze, geheel volgens de neoliberale wereldorde, ernaar streeft om via de markt het algemeen belang te bevorderen en dat algemeen belang (kwaliteitsregels voor producten, regels ter bescherming van de burger en de consument) hindert deze ondernemers. Daarom laten ze via denktanks en door hen gefinancierde actiegroepen roepen dat de regels ‘verstikkend’ zijn en ‘innovatie belemmeren’. Ze doen dat met toenemend succes. En de ironie, de grootste slachtoffers van het niet reguleren zijn precies de mensen die voor het karretje worden gespannen. Die worden getriggerd met de boodschap dat die regels hun vrijheid belemmeren. Ze laten anderen het werk opknappen en die anderen zijn vooral mensen die juist het meeste belang hebben bij herverdeling. Want het libertaire beleid: “versterkt de financialisering van samenlevingen, waardoor de kloof tussen arm en rijk groter wordt.”55

Benquet en Bourgenon laten zien dat al die denktanks één netwerk vormen met de naam Atlas Foudation: “Ongeveer 400 denktanks zijn lid van de Atlas Foundation, waarvan de meeste Anglo-Amerikaans zijn. Ze vormen een politiek samenhangend geheel dat gekenmerkt wordt door zijn libertarisme en zijn banden met alt-right in de Verenigde Staten en met radicale groeperingen binnen de Britse Conservatieve Partij… De meest emblematische leden van dit netwerk in de Verenigde Staten zijn het Cato Institute, gefinancierd door de gebroeders Koch, miljardairs in fossiele brandstoffen die bekend staan om hun ontkenning van klimaatverandering en hun libertarische opvattingen, en de Heritage Foundation, eveneens een klimaatveranderingsontkennende, libertarische en neoconservatieve groep.”56 De Heritage Foundation is de grondlegger van Project 2025. Een in 2022 opgesteld plan om na de toen nog onzekere verkiezingswinst van een republikeinse president de overheid vol te stoppen met aanhangers van het libertaire gedachtegoed. Een in de basis autoritair plan omdat het ervan uitgaat dat een president na zijn verkiezing boven de wet staat. Na zijn inauguratie is de huidige president Trump dit plan aan het uitvoeren. En daarmee komen we weer bij de zes vormen van verwerving van Achterhuis en Koning

Benquet en Bourgeron betogen dat Het nieuwe politieke regime van accumulatie (…) zich (heeft) gehuld in het kleed van het libertaire economische denken, maar is autoritair in zijn politieke en sociale optreden.”57 Ze noemen dit het libertair autoritair regime. Een regime dat: “vijandig (staat) tegenover elke herverdeling van rijkdom en gebruikt onderdrukking van sociale bewegingen, beperking van burgerlijke vrijheden en beperkingen op openbare demonstraties en toespraken als belangrijkste middelen om de sociale orde te handhaven.”58 En als we nu om ons heen kijken, dan is dat precies wat er gebeurt. Trump voert op een autoritaire manier Project 2025 uit. Rechten van mensen (legaal of illegaal) worden met voeten getreden. Het leger wordt tegen de eigen burgers ingezet. Onwelgevallige stemmen wordt het zwijgen opgelegd door hen te (laten) ontslaan of door te dreigen met een rechtszaak. We zien het ook in Nederland. Hier staat het recht om te demonstreren onder druk. Worden moties, wetsvoorstellen en amendementen ingediend die strijdig zijn met onze grondrechten. Worden de bevoegdheden van opsporingsinstantie om te grasduinen in privégegevens steeds groter. En daarmee komen we weer bij de zes vormen van verwerving van Achterhuis en Koning en dan vooral de laatste vorm: roof. Roof, want dat is het als de machtigen hun macht gebruiken om hun rijkdom verder te vergroten ten koste van de onmachtigen.

Afsluitend

Deze Prikker schets de geschiedenis van manieren waarop de mens zaken verwerft die nodig zijn om te overleven. De laatste drie eeuwen is de nadruk daarbij steeds meer komen te liggen op verwerven via de markt. Daarbij zien we een permanente strijd tussen de kapitaalkrachtigen en de rest. Om in Occupy termen te spreken: de strijd tussen de 1% en de 99%. In die strijd spelen ideeën een belangrijke rol. Ideeën in de zin van theorieën of modellen die de werkelijkheid moeten verklaren. Nadeel van theorieën en modellen in de sociale wetenschappen is dat ze de werkelijkheid versimpelen en beïnvloeden. Sinds eind jaren zeventig is hierbij de nadruk komen te liggen op de vrije markt als dé manier van verwerven. Dat zou zowel voor het individu als voor de samenleving het beste opleveren: als iedereen zijn eigen belang nastreeft dan moet de som van die eigenbelangen wel het optimale maatschappelijke belang zijn. Zo is de opvatting van het neoliberale denken. De werkelijkheid laat echter zien dat veertig jaar neoliberaal beleid hebben geleid tot erosie van het algemeen belang. De laatste vijftien tot twintig wordt het libertaire denken steeds dominanter. Dit denken lost het probleem van eroderend algemeen belang op door het irrelevant te maken. Individuele verwerving van (zoveel mogelijk) kapitaal is het enige wat telt. De aanhangers van dit denken, de kapitaalkrachtige individuen van het Second Wave Finance en de Tech Bro’s, verstoppen hun denken onder de vlag van vrijheid. Een valse vlag waaraan het volgende deel gewijd zal zijn. Bij het vormgeven van beleid zullen we hier rekening mee moeten houden. Gelukkig kunnen we daarbij ons voordeel doen met ervaringen uit het verleden. Die bieden niet automatisch ‘rendementen voor de toekomst’. Die ervaringen laten echter wel zien dat het anders kan. Dat herverdeling mogelijk is.

1 Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier, Hoe we mensen werden, Pagina 214

2 Yuval Noah Harar, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid pagina 32

3 Francis Fukuyama, De oorsprong van onze politiek Deel 1: van de prehistorie tot de verlichting, pagina 81

4 Lees Marcel Mauss, Over de gift

5 Yuval Noah Harari, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, pagina 91-92

6 Karl Polanyi, The Great Transformation. The Political and Economic Origins of Our Time, pagina 48-49

7 Hans Achterhuis en Nico Koning, De kunst van het vreedzaam vechten,pagina 414-415

8Idem pagina 415-419

9 Hier baseer ik me op de bespreking van dit artikel in John Cassidy, Wat als de Markt Faalt? De kracht van het irrationele in de economie, pagina 166-167. Voor het origineel artikel zie: Garrett Hardin, “ The Tragedy of the Commons” Science 162 (1968): 1244.

10 R.R. Palmer, Joel Colton, A History of the Modern World, pagina 428

11 Karl Polanyi, The Great Transformation. The Political and Economic Origins of Our Time, pagina 37

12 Naomi Klein, No Time. Verander nu, voor het klimaat alles verandert. Pagina 246 – 259

13 Tomáš Sedláček, De economie van goed en kwaad. de zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesh tot Wall Street, pagina 206 – 218

14 Idem, pagina 209

15 Idem, pagina 213 (Sedláček benadrukt in dit citaat twee woorden die hij cursiveert. Ik cursiveer citaten en om de nadruk van Sedláček te behouden schrijf ik deze woorden normaal).

16 Idem, pagina 344

17 Idem, pagina 346

18 Bij het beschrijven van het denken van Adam Smith heb ik gebruik gemaakt van De Utopie van de Vrije Markt van Hans Achterhuis en van Wat als de markt Faalt van John Cassidy.

19 John Stewart Mill, Over vrijheid. Pagina126

20 Idem, pagina 127

21 The Theory of Maral Sentiments., een boek dat handelt over ethiek en waarin hij de handelende mens als meer dan een egoïstisch wezen ziet.

22 Bertrand Russell, Geschiedenis van de Westerse Filosofie. Vanuit de politieke en sociale omstandigheden van de Griekse Oudheid tot in de twintigste eeuw. Pagina 803 – 804. Zie ook Hans Achterhuis, pagina 189

23 Idem, pagina 811 – 819

24“ Geciteerd bij Hans Achterhuis, De utopie van de vrije markt, pagina 198

25 Zie: Andreas Malm,Fossil Capital. The Rise of Steam Power an the Roots of Global Warming

26 Philips is hiervan een goed Nederlands voorbeeld. In Engeland is lord Lever (nu onderdeel van Unilever) hiervan een voorbeeld.

27“ Geciteerd bij John Cassidy, Wat als de markt faalt? De kracht van het irrationele in de economie, pagina 191

28 Geciteerd bij Cassidy, pagina 190

29 Geciteerd bij John Cassidy pagina 192

30 Speltheorie is een tak van de wiskunde waarin het nemen van beslissingen centraal staat. De speltheorie biedt een raamwerk waarbinnen strategische interactie tussen ‘spelers’ bestudeerd wordt. Met behulp van modellen wordt geprobeerd de onderliggende interactie van ‘spelers’ die beslissingen nemen te begrijpen. (bron: Wikipedia)

31 Geciteerd bij John Cassidy, pagina 194

32 Dani Rodrik,The Globalization Paradox. Democracy and the Future of the World Economy, pagina 69

33 Angus Maddison, Ontwikkelingsfasen van het kapitalisme pagina67

34 Frans Pollux, Het Gelijk van Heisenberg, pagina 15 – 16. De vete druk is overgenomen van Pollux

35 http:/ http://www.volkskrant.nl/recensies/van-sciencefiction-valt-te-leren~a1021420/

36 Geciteerd bij John Cassidy, Wat als de markt faalt? De kracht van het irrationele in de economie, pagina 52

37 Collectivisten zijn voor Hayek alle stromingen die in groepen denken in plaats van in individuen. Het omvat daarmee onder andere het communisme, het socialisme, het facisme en het nationaal-socialisme.

38 Friedrich A. Hayek, The road to Serfdom. Text and Documents. The definitive Edition, pagina 82

39 Isaiah Berlin, Twee opvattingen van Vrijheid, pagina 11.

40 Friedrich A. Hayek, The road to serfdom. Text and Document. The definitive Editionpagina 77

41 Isaiah Berlin, Twee opvattingen van Vrijheid, Berlin, pagina 75

42 Friedrich A. Hayek, The road to serfdom. Text and Document. The definitive Edition, pagina 85 – 86

43 Idem, pagina 87

44 Idem, pagina 88

45 John Gray, Zwarte mis. Apocalyptische religie en de moderne utopieën pagina131

46 Geciteerd bij Hans Achterhuis,De utopie van de vrije markt, pagina pagina 214

47 Idem, pagina 239 – 252

48 Bron: https://libertairperspectief.nl/over-het-libertarisme/

49 Marlène Benquet en Théo Bourgeron, Alt Finance. How the City of London bought democracy, pagina 107 (eigen vertaling)

50 Idem, pagina 10 (eigen vertaling)

51 Idem, pagina 39 (eigen vertaling)

52 Idem, pagina 44 (eigen vertaling)

53 Idem, pagina 65 (eigen vertaling)

54 Alessandro Baricco, The Game, pagina 98

55 Marlène Benquet en Théo Bourgeron, Alt Finance. How the City of London bought democracy, pagina 131 (eigen vertaling)

56 Marlène Benquet en Théo Bourgeron, Alt Finance. How the City of London bought democracy, pagina 104-105 (eigen vertaling)

57 Idem, pagina 107 (eigen vertaling)

58 Idem, pagina 9 (eigen vertaling)

Dweilen met de kraan open

“Kijk eens. Weer wat te factchecken.” Die boodschap kreeg ik via LinkedIn van de Venlose bierbrouwer Louis Klaassens. Een boodschap die niet los is te zien van mijn vorige prikker Appels, knollen en statistiek die ik schreef naar aanleiding van het optreden van Jan van de Beek naar aanleiding van diens boek Migratiemagneet Nederland. Mythen. Feiten. Oplossingen. Die vraag aan mij stond onder een bericht van Mienke de Wilde dat eindigde met de zin: “Met geen woord wordt gerept over het accurate onderzoek van Van Beek naar hoe traagheid en culturele afstand integratie belemmeren, maar ook hoe verschillende factoren integratie snel bevorderen. Het is bijna satire: Lucassen en De Haas maken zelf alle fouten die ze Van de Beek onterecht verwijten.” Ik pak de handschoen die Louis mij toewerpt graag op.

Maar voordat ik naar de inhoud overga, eerst even ‘reclame maken’ voor het bier dat Louis brouwt in zijn brouwerij De Klep. Voor degenen die het niet weten een ‘klep’ is de Venlose benaming van een glas bier. Die benaming is, als ik Louis mag geloven en als ik hem verkeerd heb begrepen, dan zal hij mij wel corrigeren, afkomstig van de deksel, de klep, die vroeger, en nu soms nog, op een bierpul zat. Louis heeft zijn droom eigen bier brouwen eerst tot hobby en nu tot beroep gemaakt. Zijn brouwerij is gevestigd in het Venlose Julianapark in het pand waar vroeger museum Van Bommel Van Dam zat. Tot zover de reclame. Terug naar de uitdaging.

Of eigenlijk de drie uitdagingen die deze oproep bevat. De eerste betreft de feitelijke beweringen en het gebruik van cijfers. Het bijzondere in het huidige politieke debat is dat het gesprek op dit eerste ‘feitelijke’ niveau blijft hangen terwijl die feiten niet het probleem zijn maar de ‘interpretatie’ van de feiten. En daarmee kom ik bij de tweede uitdaging. Die is van een andere orde en betreft de wetenschappelijke methode. De laatste uitgading is eigenlijk de belangrijkste en dat is een filosofische en die heeft betrekking op hoe wij de mens en de mensheid zien.

Als eerste kort de feitelijkheden. Die bestaat uit twee delen. Als eerste de volgende passage in het bericht van De Wilde: “Het duo beweert dat criminaliteit weinig met cultuurverschillen te maken heeft en beroept zich op percentages die ze vervolgens wiskundig fout berekenen en aan de verkeerde groep toewijzen. Ook stellen ze dat er rond criminaliteit geen onderzoek is naar herkomstlanden van vluchtelingen.” Voor wat betreft dat laatste, die zijn er wel en dat schrijft De Wilde ook waarbij ze Volkskrantcolumnist Kustaw Bessems aanhaalt die dergelijke cijfers vrij snel vond. Deel twee van de feitelijkheden is de volgende passage: “Ook de cijfers over de arbeidsmarkt worden door het duo verkeerd geciteerd: ze beweren dat 45% van wie een verblijfsvergunning krijgt een fulltimebaan heeft, terwijl het om 45% gaat van diegenen die zeven jaar later een baan hebben; dat schetst een ander beeld dan ’de meesten hebben werk gevonden’ – de nattevingerconclusie van het duo. ’Integratie werkt wel degelijk, al neemt dat tijd in beslag’ lezen we. Met geen woord wordt gerept over het accurate onderzoek van Van Beek naar hoe traagheid en culturele afstand integratie belemmeren, maar ook hoe verschillende factoren integratie snel bevorderen.” De Wilde citeert hier een column van Nausicaa Marbe in de Telegraaf

Nu kan ik, net als Bessems deed voor de gegevens criminaliteit en afkomst, op zoek gaan naar de precieze cijfers. Hij ontkracht daarmee de bewering van De Haas en Lucassen dat die cijfers er niet zijn. En voor wat betreft die 45%, over dat cijfer is geen discussie mogelijk. 45% van de asielzoekers dat leest De Wilde verkeerd. De Haas en Lucassen schrijven in hun artikel in de Volkskrant dat: “van de asielzoekers die in 2014 een verblijfsvergunning kregen zo’n 45 procent een fulltime baan heeft.” Daarbij verwijzen ze naar cijfers van het CBS. Dit is geen ‘nattevingerconclusie’ maar gebaseerd op cijfers.

Waar het fout gaat bij Van de Beek maar ook bij Lucassen en De Haas in hun reactie en bij De Wilde in haar korte bijdrage, is dat correlatie met causaliteit wordt verward. Om dat uit te leggen een voorbeeld dat Ionica Smeets enkele jaren geleden gaf. Als je naar de cijfers van de ijsconsumptie kijkt en je legt daar het aantal doden door verdrinking langs, dan zal je zien dat als er veel ijs gegeten wordt, er meer mensen verdrinken. Dan zal er geroepen worden dat de ijsverkoop aan banden gelegd moeten worden. Immers minder ijsconsumptie leidt tot minder doden door verdrinking. Een onterecht conclusie. Dat de cijfers een gelijk patroon vertonen noemen we correlatie. Er is echter geen directe link tussen die twee rijen cijfers, geen causaal verband: met de een als oorzaak voor de andere. De verklaring voor beide rijen cijfers is de temperatuur. Die verklaart zowel de hogere ijsconsumptie als de verdrinkingsdoden.

Van de Beek en in zijn kielzog De Wilde noemen ‘culturele afstand’ en dan vooral het islamitisch zijn, als reden voor mindere prestaties. Want van alle migranten scoren de vluchtelingen die vooral uit de islamitische landen Afghanistan, Syrië en Eritrea komen het minst. Er is correlatie. Dat wil echter niet zeggen dat de ‘cultuur’ de oorzaak is. In de hierboven genoemde prikker met  mijn reactie op Van de Beek gaf ik al een mogelijke andere verklaring. Hij vergelijkt onvergelijkbare groepen. Iemand die hier komt omdat een werkgever hem vraagt of die hier komt studeren, heeft aan heel andere uitgangspositie. Die uitgangspositie is een veel realistische verklaring dan ‘culturele’ afstand’. In hun antwoord doen Lucassen en De Haas hetzelfde. Ook zij zoeken in de cijfers en halen iets eruit wat in hun kraam te pas komt. Wat ze daarbij voor hebben op Van de Beek, is dat zij groepen aanwijzen die het ondanks dezelfde culturele achterstand, wel ‘goed doen’. Dat is een signaal dat ‘cultuur’ wellicht niet zo’n goede verklaring is.

Rijen gegevens naast elkaar leggen en daar dan verbanden in zien, is geen wetenschap. Een wetenschapper denkt na over een probleem en formuleert dan een theorie. Vervolgens gaat de wetenschapper bekijken of de theorie standhoudt. In het geval Van de Beek: ik zie dat groep x minder geïntegreerd is. Mijn theorie is dat dit een gevolg is van ‘culturele afstand’ want …. en dan de redenen waarom. Met die theorie en de verklarende redenen zou hij dan in bijvoorbeeld de cijfers kunnen duiken. Dan zouden de groepen die Lucassen en De Haas noemen, aanleiding moeten zijn om de theorie aan te passen want wellicht is er iets waardoor deze groepen afwijken van de cultuur. Als een dergelijke verklaring er niet is, dan is de theorie weerlegd en moet hij op zoek naar een andere verklaring. Ook de gegevens over criminaliteit en herkomst die er niet zouden zijn maar die Bessems heeft gevonden, zeggen niets over het ‘crimineler’ zijn van bepaalde en ook niets over hun afstand tot ‘onze cultuur’. Zo is er ook correlatie tussen leeftijd en het plegen van een criminele daad: jeugdigen maken zich meer schuldig aan criminaliteit. De meeste migranten zijn jong dat kan de hogere cijfers bij migratiegroepen verklaren. Maar ook dat is een theorie die nader onderzocht moet worden.

Volgens wetenschapsfilosoof Karl Popper zou je bij dat onderzoeken van je theorie juist moeten zoeken naar de ontkrachting van je theorie. Want alleen door een theorie te ontkrachten sluit je zaken uit en kom je dichter bij de echte verklaring. Dit maakte hij duidelijk met zijn zwanen voorbeeld: als je wilt bewijzen dat alle zwanen wit zijn, dan moet je juist zoeken naar zwanen met een andere kleur. Witte zwanen vind je immers in overvloed. Echter alleen de vondst van een anders gekleurde zwarte zwaan, leidt tot meer kennis: niet alle zwanen zijn wit. Voor Popper is wetenschap niet het zoeken naar zekerheid, maar het wegnemen van onzekerheid.

Wat zowel Van de Beek, als De Haas, Lucassen en De Wilde gemeen hebben, en daarmee kom ik bij de filosofische uitdaging, is dat ze een wereldbeeld hebben, een bepaalde manier van kijken naar de wereld en de mens. Ze hebben allemaal een beeld van wat goed is. Ze hebben allemaal een beeld van hoe een goede samenleving eruit moet zien? Dat hebben onze politieke partijen ook.  Alleen gaat het gesprek hier niet over. Neem de BBB, een van de partijen die deze week akkoord ging met ‘het strengste asielbeleid ooit’. Recentelijk schreef ik een prikker over een van de kernwaarden van de partij: “Behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Wat u niet wil wat u geschiedt, doe dat een ander niet. Wees betrouwbaar, eerlijk, oprecht en respectvol. Iedereen is gelijk. Transparant, helder en open.” Neem de VVD: “Mensen zijn niet gelijk. We zijn allemaal uniek, en dus verschillend. Mensen zijn wel gelijkwaardig. Iedereen heeft dus evenveel recht op vrijheid en kansen, wat je geestelijke overtuiging, huidskleur, nationaliteit, seksuele geaardheid, geslacht of maatschappelijke positie ook is. Discriminatie is onaanvaardbaar.” Zo omschrijft de VVD haar liberale waarde Gelijkwaardigheid. Over deze zaken zou het gesprek over asiel moeten gaan. De BBB zou moeten uitleggen dat zij zelf ook zo behandeld zou willen worden als nu voor asielzoekers wordt voorgesteld. Hoe de aanpak waarvoor is gekozen eerlijk, oprecht en respectvol is. Als zij immers niet wil dat dit ook haar geschiedt, dan moeten ze het anderen ook niet willen aandoen. De VVD zou moeten uitleggen waarom asielzoekers niet bij ‘iedereen’ horen en waarom niet? Dit is het gesprek, de filosofische discussie die gevoerd moet worden.

Door die niet te voeren maar door te blijven hangen bij cijfers, waarbij iedereen de cijfers kan vinden die net in de eigen kraam te pas komen, raken we verder van elkaar verwijderd en stagneert alles. Door dit gesprek niet te voeren, raakt het grotere geheel buiten beeld. Zo wil Van de Beek het VN Vluchtelingenverdrag, het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag opzeggen. Wellicht helpt dat om asielmigratie te verminderen. Asiel is een onderdeel van deze verdragen, deze verdragen zijn echter meer dan asiel. Zo regelt artikel 19 van het Verdrag inzake de rechten van het kind dat staten: “alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen (neemt) en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft.” Nu is dit ook in de Jeugdwet geregeld en is de Grondwet ook op die manier te interpreteren maar die Jeugdwet kan worden gewijzigd. Als dit gebeurt, dan is er geen rechterlijke mogelijkheid meer om de overheid te dwingen kinderen te beschermen. Een Nederlandse rechter kan  immers niet toetsen aan de Grondwet.

De drie verdragen die Van de Beek wil afschaffen vormen de hoekstenen van de op rechten gebaseerde wereldorde. Een rechtsorde waarvan de Nederlandse regering, zo is in artikel 90 van de Nederlandse Grondwet bepaald, de ontwikkeling bevordert. ‘Dan wijzigen we de Grondwet toch op dit punt’, kun je tegenwerpen. Ja, dat kan. De vraag die je je vervolgens moet stellen, is hoe ziet de wereld er zonder die orde uit? Is een wereld zonder universele mensenrechten, zonder internationale rechtsorde een betere wereld?’ ‘Maar’, kun je weer tegenwerpen ‘wat maakt mij die wereld uit, als het goed is voor Nederland dan moeten we dat toch gewoon doen?’ Daarvoor een wedervraag: is een Nederland als paria die deze verdragen verwerpt beter af? Of om het wat toe te spitsen een vraag aan de VVD: hoe past dit in het gelijkwaardig zijn van ieder mens? Heeft iedereen dan nog evenveel rechten op vrijheid en kansen? Of aan de BBB is dit eerlijk, oprecht en betrouwbaar? Is dit, om de mantra van het NSC aan te halen, ‘goed bestuur’?

Nu maakt het opzeggen van deze verdragen geen deel uit van het akkoord van de coalitiepartijen. Maar ook bij dat akkoord kun je je de vraag stellen tot welke wereld dit leidt? Wat zeg je als je een land veilig verklaard waar nog steeds de machthebber die op de eigen bevolking schiet en ze bombardeert? Een land bovendien waar buurlanden Turkije en Israël te pas en te onpas bombarderen. Hoe ‘vanzelfsprekend ben je er voor elkaar’, om een van de vier kernwaarden van de BBB te benoemen als je het verblijf van mensen permanent tijdelijk maakt, want dat is wat je doet met het afschaffen van permanente verblijfsvergunningen? Of voor de VVD, hoe verdraagzaam (een van de liberale waarden, is een dergelijke maatregel? Of hoe verhoudt zich dit tot de liberale waarde vrijheid: “dat je je leven mag leiden zoals je dat zelf wilt,” zoals de VVD vrijheid omschrijft.

Dit gesprek moet in de volle breedte worden gevoerd. Want door pragmatisme, dat door dit kabinet ‘daadkracht’ wordt genoemd, zijn we in de problemen gekomen. Dit pragmatisme richtte en richt zich op het bestrijden van symptomen. Er wordt gedweild met de kraan open en soms lijkt het erop dat men niet eens weet dat er een kraan open staat. En nee, de asielzoekers zijn niet die openstaande kraan.

Eén en één is twee

“De complexe aard van het probleem vereist actie en leiderschap van individuen en organisaties in alle sectoren van de samenleving. Deze cursus zou op maat worden gemaakt voor elk studieprogramma, met ten minste de basiswetenschap over de opwarming van de aarde en de gevolgen daarvan, en het bespreken van haalbare mitigatietrajecten en vragen over wereldwijde rechtvaardigheid.” Een passage uit een open brief van Scientist Rebelion Nederland en Scientist for Future Nederland aan de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs. Een bijzondere brief.

Bron: Flickr

In de open brief pleiten ze om: “verplicht klimaatonderwijs op te nemen in alle curricula om studenten vertrouwd te maken met de systemische aard van de klimaat- en ecologische crisis en hen in staat te stellen actie te ondernemen.”  En ze zijn niet de eersten: “Universiteiten in Frankrijk en Spanje hebben al de nodige stappen gezet om een ​​verplichte klimaatcursus in te voeren. Het Nederlandse hoger onderwijs mag niet achterblijven. Studenten in Nederland en de rest van de wereld eisen verandering en het is tijd voor een doortastende reactie.” Ze: “benadrukken dat dit onderwijsvoorstel niet gaat over het promoten van een politieke agenda. De wetenschappelijke consensus over de ernst en de oorzaken van de klimaat- en ecologische crisis is goed ingeburgerd, zoals gedocumenteerd in het IPCC-rapport.”  Geen politieke agenda?

De hele brief is het ‘promoten van een politieke agenda’. Het woordgebruik is politiek geladen. Woorden als klimaat- en ecologische crisis en rechtvaardigheid zijn door en door politiek. Wat rechtvaardig is, hoe een rechtvaardige samenleving eruit ziet en hoe je die moet bevorderen is bij uitstek politiek. Daar zijn, ondanks alle pogingen van filosofen door de eeuwen heen, geen objectieve maatstaven voor. Het woord ‘crisis’ is een waardeoordeel en waardeoordelen zijn bij uitstek politiek. En nee, dit is geen ontkenning van het opwarmen van de aarde noch van de menselijke hand hierin. Hoe anderhalve graad opwarming wordt beoordeeld, of dat een bedreiging is en wat daaraan gedaan moet worden, is bij uitstek politiek. Of daarvoor alle fossiele brandstof moet worden verboden en ingezet op ‘wind en zon’, of er ‘nucleair’ gegaan moet of wat dan ook en of er überhaupt iets moet gebeuren, zijn bij uitstek politieke keuzes.  

Bijzonder is dat de ondertekenaars hetzelfde lijken te willen als de BBB, namelijk iets uit onze democratie halen, zoals ik recentelijk betoogde. Voor BBB hoort landbouw niet op de politieke agenda, dat moet je overlaten aan boeren en agrarische belangenbehartigers want die weten wat goed is. Het is, zoals de partij in haar programma schrijft: onwenselijk om alleen politieke agenda’s te laten beslissen over voedselproductie en waterbeheer. Inhoudelijke (hydrologische) kennis en verstand van zaken is van groot belang. Burgers moeten op de kennis van eigenaren van gronden kunnen vertrouwen.” Deze studenten lijken hetzelfde. Ze: “eisen verandering en het is tijd voor een doortastende reactie.” Ze willen het klimaat uit de politiek halen en overlaten aan de wetenschappers. Die cursus moet namelijk tot die doortastende reactie leiden. Hoe? Nou die komt via die verplichte cursus vanzelf, zo lijken de studenten te denken. Die: “moet een uitgebreid overzicht bieden van de systemische oorzaken en gevolgen van de klimaat- en ecologische crisis en mogelijke oplossingen.” Dit op basis van: De wetenschappelijke consensus over de ernst en de oorzaken van de klimaat- en ecologische crisis”,” want die: “is goed ingeburgerd, zoals gedocumenteerd in het IPCC-rapport.”  Dan is het promoten van een politieke agenda overbodig want op basis van dat IPCC rapport moet iedereen op basis van dezelfde logica wel tot dezelfde conclusie komen. Eén en één is immers twee.

Wellicht is het aan te bevelen om in alle curricula een verplicht deel over de werking van politiek in verschillende samenlevingsvormen op te nemen? Dan wordt duidelijk dat politiek geen natuurwetenschap is en dat in de politiek één plus één tot verschillende tweeën leidt. Dit afhankelijk van de opvattingen van degene die de som maakt.

Cliteurs kletspraat

Bij De Dagelijkse Standaard een artikel van Paul Cliteur. Cliteur verwijt minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de plank volledig mis te slaan. Cliteur: “Dat die cultuur van bedreigingen iets te maken zou hebben met het feit dat “de wetenschap” in twijfel zou worden getrokken, zoals Dijkgraaf poneert, is geheel uit de lucht gegrepen.” Hij ziet een, zoals hij het zelf noemt: “veel realistischer verklaring voor de bedreigingen,” en die luidt: “dat mensen zich realiseren dat de beperking van hun bewegingsvrijheid die onder het Corona-regime begonnen is, en die nog steeds verder dreigt te gaan, iets te maken heeft met een narratief dat bepaalde wetenschappers op door de overheid gecontroleerde media steeds maar blijven uitdragen.”  Hij voegt hier meteen aan toe dat dit nog steeds geen rechtvaardiging is om mensen te bedreigen.

Even dit in mijn eigen woorden vertalen. Ik wil er morgen een dagje op uit en daarvoor moet het natuurlijk wel mooi weer zijn, een graad of 24, een lekker zonnetje van het soort weer waarbij korte broek en T-shirt passen. Nu kijk ik naar het weerbericht en daar zie ik de weervrouw bij RTL of de NOS op basis van haar wetenschappelijke inzichten verkondigen dat er morgen de hele dag een sneeuwstorm woedt bij een temperatuur van maximaal een graad of min 16 en die aanvoelt als min 36. Zij adviseert om binnen te blijven vanwege de kans op insneeuwen en doorvriezen. De regering neemt dat advies over en verplicht morgen iedereen binnen te blijven. Dat past niet in mijn straatje en daarom bedreig ik de weervrouw. Dit bedreigen doe ik, Cliteur volgend, niet omdat ik twijfel aan de wetenschap, maar omdat ik haar advies, dat de overheid overneemt, niet pruim. Een advies gebaseerd op haar wetenschappelijke inzichten waaraan ik dus niet twijfel maar toch bedreig ik haar. Bijzondere logica voor een rechtsgeleerde en filosoof.

De bijzondere logica gaat verder(E)en realistische verklaring voor een bedenkelijk maatschappelijk verschijnsel is wel een eerste aanzet voor de aanpak van een probleem,” betoogt Cliteur terecht. De vraag is of Cliteurs verklaring realistisch is. “Wanneer de minister dan ook denkt middels een oproep “wantrouwen” te kunnen wegnemen dan zou ik zeggen dat het niet erg realistisch is te denken dat hij op deze manier wantrouwen wegneemt en vertrouwen herstelt,” zo vervolgt hij zijn betoog. Hoe dan te handelen? “De minister zou een bijdrage kunnen leveren aan het vertrouwen door binnen het kabinet te gaan pleiten voor de wetenschappelijke methode. Door samen met de staatssecretaris te gaan ijveren voor waarlijk pluriforme media.”  En daarmee kom ik bij Cliteurs beeld van de ‘gecontroleerde media’, bij een stokpaardje van het Forum voor Democratie, de partij waarvan hij Cliteur sinds 2015 lid is, waarvoor hij een periode in de Eerste Kamer zat en aan wiens wetenschappelijk bureau hij nu leiding geeft. Eerder was hij actief voor de Partij voor de Dieren en werkzaam voor het wetenschappelijk bureau van de VVD.

Het beeld wat Cliteur schetst is er een van, om die term uit de Duitse bezetting te gebruiken, ‘gelijkgeschakelde’ media die allemaal aan de leidband van de regering lopen. Een wel heel bijzondere constatering. Kranten zijn er steeds minder en dat is niet omdat de regering ze ‘gelijkschakelt’, maar omdat ze steeds minder worden gelezen. Maar niets staat je in de weg staat een krant te beginnen om je ‘eigen geluid’ te laten horen. Zo is er sinds een tijdje De Andere Krant voor iedereen die al die bedreigde wetenschappers tegenspreekt. Of je begint een medium zoals die De Dagelijkse Standaard die geregeld Cliteurs artikelen publiceert of een blogsite zoals de ballonnendoorprikker.nl.  

In Nederland kan iedereen een omroepvereniging beginnen. Het lastigste wat je moet doen is 50.000 leden voor je club verzamelen en je moet een maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stroming vertegenwoordigen, maar dat is niet zo lastig. Recentelijk zijn er weer twee toegevoegd waarmee het totaal op 14 komt. Die twee nieuwe, ON en ZWART konden niet meer van elkaar verschillen. De enige overeenkomst, ze vonden allebei dat de rest van de omroepen hen niet vertegenwoordigde. Veel pluriformer kan het bijna niet en als je het niet pluriform genoeg vindt, staat niets je in de weg om, zoals Arnold Karskens van ON deed, een eigen omroep op te richten en zo je ‘geluid’ de ether in te zenden of moderner, via ‘Het Net’ te verspreiden. Daarnaast zijn er nog verschillende commerciële tv-zenders. Sterker nog, als je je boodschap wilt verspreiden begin je gewoon een eigen internet-tv-kanaal. Zo is er al blckbx, een kanaal dat juist spreekt met ‘die andere wetenschappers’ en ook Cliteurs FvD heeft zo’n eigen kanaal waar de eigen standpunten ‘wetenschappelijk’ worden onderbouwd. Al bij al een ‘waarlijk pluriform’ medialandschap waarbij niemand wordt belemmerd om toe te treden. Zou het toevoegen van nog meer kanalen er werkelijk voor zorgen wetenschappers niet meer worden bedreigd?

Is het probleem werkelijk het “narratief dat bepaalde wetenschappers op door de overheid gecontroleerde media steeds maar blijven uitdragen?”  Zou het werkelijke probleem of de eigenlijke drie problemen niet kunnen zijn, als eerste dat er mensen zijn die gaan dreigen als iets ze niet bevalt? Als tweede en belangrijkste het lijderschap van de regering in corona-tijd? En nee, dit is geen verschrijving. Ik bedoel de lafheid, het gebrek aan leiderschap waarmee ze zich achter wetenschappelijke adviezen verborgen en het deden voorkomen alsof de wetenschappers de besluiten namen. Schoven ze hiermee hun verantwoordelijkheid niet af op het OMT en doken vervolgens weg achter de ruggen van de wetenschappers? Een houding waardoor ze lijden terwijl ze het land eigenlijk moesten leiden? En als derde het ‘begrip’ dat Cliteurs partijgenoten zoals Kamerlid Van Meijeren voor bedreigers aan de dag legt en de niet onderbouwde beschuldigingen die hij, gedekt door zijn parlementaire onschendbaarheid, in de Kamer uit aan het adres van wetenschappers. Maar ook het geroep van diens collega Van Houwelingen om ‘tribunalen’? Zaken waarmee ze de bijl zetten aan de wortel van onze democratie.

Met andere woorden is Cliteurs ‘realisme’ niet gewoon kletspraat?

‘De gewone man’

Henk Spaan en Harry Vermeegen kenden in de jaren tachtig, tenminste wat mij betreft, hun televisiehoogtepunt met het programma Pisa. Het programma was, geloof ik, vernoemd naar de eerste buitenlandse club van Wim Kieft maar dat doet er niet toe. Naast de reeks met ‘Popie Jopie’ waarin het bezoek van paus Johannes Paulus II aan Nederland op de hak werd genomen, staat mij vooral de serie over de gewone man bij. Aan die ‘gewone man’ moest ik denken bij het lezen van het artikel De sociale wetenschap kan wel wat meer subjectiviteit gebruiken van Ashley Chin bij De Correspondent.

Royalty-free Opel, Kadett photos free download | Pxfuel
Bron: Pxfuel

“Omdat ik mij niet herkende in onderzoeken naar migrantenfamilies, tekende ik het migratieverhaal van mijn Chinees-Surinaamse familie op. En voor zulke persoonlijke perspectieven zou meer ruimte moeten zijn in de sociale wetenschap.” Zo begint Chens artikel. En omdat Chen zich niet herkent, kunnen de sociale wetenschappen meer subjectiviteit gebruiken. Chens familie komt oorspronkelijk uit de regio Guangdong in het zuiden van China. Haar voorvaderen trokken in 1858 van daaruit naar Suriname om te gaan werken op de plantages. Door de afschaffing van de slavernij moesten er immers nieuwe arbeidskrachten komen. Toen Chen dit verhaal aan haar Nederlandse schoolklas vertelde, werd ze ongelovig aangekeken: “Zocht ik in mijn schoolboeken het hoofdstuk over de Nederlandse koloniale geschiedenis, stond er geen woord geschreven over Chinese, Javaanse of Hindostaanse ‘contractarbeiders’. Het was alsof dit specifieke stukje koloniale geschiedenis niet bestond buiten mijn gemeenschap.”

Ik kan zowel haar verwondering als het ongeloof van haar klasgenoten begrijpen. De geschiedenisboeken op school zijn immers een kleine selectie uit het onuitputtelijke en met de seconde groeiende historische vat. Daar kan onmogelijk alles in worden behandeld. Zeker in onze tijd waarin de klaslokalen worden bevolkt door kinderen uit alle windstreken en landen, is het onmogelijk om iedereen zich te laten herkennen. Daar is het geschiedenisonderwijs ook niet voor bedoeld. Dat is bedoeld om kinderen wegwijs te maken in onze samenleving. Bij dat wegwijs maken hoort een beeld van het ontstaan van onze huidige samenleving. Daarbij is kennis van het verleden van de Ashanti of de Hmong en hun samenleving minder belangrijk. Het leven van het grootste deel van de kinderen zal zich immers hier afspelen en niet in Afrika of Zuidoost-Azië. Dus dat een Ashanti in Nederland zich niet ‘herkent’ in de onderwezen geschiedenis is niet vreemd. Net zoals de verwondering van die Ashanti dat de rest van de klas het Ashanti-verhaal in het algemeen en het leven van de betreffende persoon in het bijzonder niet kent, is te begrijpen. Dat maakt de subjectieve geschiedenissen van een Ashanti en ook van Chen in Nederland niet onbelangrijk. Ze bieden andere perspectieven en die zijn altijd welkom.

Wat mij verwondert, is de bijzondere interpretatie die Chen geeft aan wetenschap in het algemeen en sociale wetenschap in het bijzonder. Uit het artikel concludeer ik dat Chen het begrip objectief een heel andere betekenis geeft, dan het in de sociale wetenschappen heeft. Dat concludeer ik uit de aanhalingstekens waartussen zij het woord steeds plaatst. Voor een wetenschapper is iets objectief als het onafhankelijk is of met andere woorden, losstaat van een individuele waarneming of voorkeur. Het komt op mij over dat Chen objectief interpreteert (als de enige) waarheid en dat is niet wat een wetenschapper met objectief bedoeld. Een wetenschapper begint met een theorie een mogelijke verklaring van het fenomeen dat wordt onderzocht. Die theorie is objectief, ze is zonder waarnemingen te begrijpen. Vervolgens onderzoekt de wetenschapper of die theorie de werkelijkheid kan verklaren door ze te toetsen aan vele ‘individuele geschiedenissen’, die geschiedenissen zijn subjectief. Immers ieder individueel verhaal is anders. Uit die individuele verhalen haalt de wetenschapper grote lijnen en overeenkomsten waaraan een groot deel van de waarnemingen voldoet. Een individuele geschiedenis, zoals die van Chens familie zal daarom nooit één op één lopen met de geschiedenis van migratie. Het is er wel een onderdeel van. En als de wetenschapper een aanhanger is van de Oostenrijkse filosoof Popper, dan wordt er gezocht naar ontkrachting van de theorie.

Ter verduidelijking ‘de gewone man’ van Spaan en Vermeegen waarmee ik begon. In hun programma gaan ze op zoek naar ‘de gewone man’. Die ‘gewone man’ kun je zien als de ‘gemiddelde Nederlander’ en die reed in die tijd een Opel Kadett (best verkochte auto), waste op maandag, at woensdag gehakt, had twee kinderen en zo waren er veel meer kenmerken. De zoektocht was tevergeefs want elke Kadett-rijder had wel iets wat niet ‘gewoon’ is bijvoorbeeld vier kinderen, hij eet geen vlees of draagt een jurk. En loslopende mannen die gewoon lijken, rijden geen Kadett of een Kadett met spoiler. Spaan en Vermeegen bedrijven geen wetenschap maar laten op een humoristische wijze zien dat je de objectieve ‘gewone man’ nooit subjectief tegen het lijf zult lopen. De kans dat een man op alle aspecten precies overeenkomt met de gemiddelde, en dus dé gewone man is te verwaarlozen. Vanuit al die ‘net niet’ gewone mannen kun je echter wel een objectieve schets van de ‘gewone man’ maken. En als twee mensen dat op eenzelfde moment doen dan kan het tot twee verschillende objectieve schetsen leiden. Net zoals twee economen eenzelfde fenomeen anders objectief kunnen beschrijven en in de subjectieve waarnemingen een bevestiging van hun gelijk kunnen vinden. Behalve dan als ze allebei de Popper-methode’ gebruiken want dan zullen ze allebei de ontkenning van hun objectieve theorie beschrijven.

“Want wat is de waarde van sociaalwetenschappelijke kennis wanneer de mensen over wie het gaat, zichzelf niet meer herkennen? En wat leert die kennis ons nog over de werkelijkheid waarin we leven wanneer de sociale wetenschap generatie op generatie belangrijke verhalen onverteld laat?” Zo sluit Chen haar artikel af. De waarde van de sociale wetenschap zit nu juist in inzichten die het individuele overstijgen. En als antwoord op de laatste vraag, de wetenschap is niet bedoeld om verhalen te vertellen maar om de wereld te begrijpen.  

Niet dat die verhalen niet verteld mogen worden. Er is niets tegen meer van die persoonlijke beschrijvingen waar Chen om vraagt. Maar dan als niet meer dan dat, een persoonlijke beschrijving. Immers Chens beschrijving van de familiegeschiedenis kan en zal een andere zijn dan die van een ander lid van haar familie.

Zoete koek met een zure bijsmaak

‘Omdat het zo is!’ Hoeveel ouders hebben dat antwoord gegeven als hun kind maar bleef vragen ‘waarom’. Soms omdat ze werkelijk niet weten waarom en soms wellicht ook uit frustratie omdat ze het ‘gezeur’ moe waren. Dit antwoord of de variant ‘omdat ik het zeg!’ Daar moest ik aan denken bij het lezen van het interview van Ewout Klei met D66-Europarlementariër Samira Rafaela voor de site dekanttekening.nl.

Afbeeldingsresultaat voor zoete koek
Bron: Pixabay

Twijfel en nieuwsgierigheid staan aan de basis van kennis. Niet iets zomaar aannemen maar twijfelen en het bevragen. Bevragen als een klein kind en je niet laten afschepen met ‘omdat het zo is’ of ‘omdat de kerk het zegt’. Nee, juist dan is twijfel vereist en moet je doorvragen. En nieuwsgierigheid naar het onbekende door zelf op onderzoek uit te gaan en de kennis die je hierbij opdoet weer te betwijfelen en te bevragen. Onderzoeken omdat je nieuwsgierig bent en twijfelt aan zaken en dat steeds maar weer herhalen, dat is de wetenschappelijke houding. Wetenschap is niet het zeker weten maar het reduceren van onzekerheid zo is mij altijd geleerd.

Tenminste dat dacht ik totdat ik het antwoord van Rafaela las. “Die vraag wordt mij vaker gesteld. Die twijfel vind ik niet de goede houding.” Dit antwoord geeft Rafaela op de vraag die Ewout Klei haar stelt: “U beticht de Nederlandse overheid van ‘institutioneel racisme’. Waar baseert u uw oordeel op? Het rapport-Donner en het rapport-Van Dam, die deze kwestie onder de loep namen, reppen hier met geen woord over.” Ze vervolgt haar antwoord met de woorden: “Je moet institutioneel racisme niet stelselmatig ontkennen, want dan kom je niet tot de kern van het probleem.” Ik mag niet twijfelen, ik moet voor zoete koek aannemen wat mij wordt gezegd. De Nederlandse overheid is institutioneel racistisch. Dit mag niet worden betwijfeld of bevraagd want door dit te bevragen en te betwijfelen kom je niet tot te kern.

 “Goed onderwijs is de basis voor een vrije, gelukkige samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen.”  Zo begint het eerste hoofdstuk van het verkiezingsprogramma van D66. En als dat de basis is dan moet je er ook mee beginnen. “Een goede opleiding geeft je de vrijheid om je dromen na te jagen en je talenten ten volle te benutten, de vrijheid om je eigen plek te vinden in de maatschappij. Maar ook de vrijheid om de toekomst aan te kunnen, met alles wat er op je afkomt in een wereld die steeds sneller verandert. Goed onderwijs en onderzoek zijn de sleutel voor een sterke, duurzame en wendbare economie die vandaag en morgen welvaart levert.” Zo vervolgt het hoofdstuk. Deze woorden zouden zo een reden kunnen zijn om op deze partij te stemmen.

Alleen kan ik die woorden niet rijmen met de uitspraken van partijlid en Europees volksvertegenwoordiger Rafaela. Zij betoogt namelijk dat onderzoek niet nodig is. Of dat alleen in het geval ‘vermeend institutioneel racisme’ is, weet ik niet. En dat doet er eigenlijk ook niet toe. Want zelfs al moet ik alleen dit ene geval voor zoete koek slikken, dan nog geeft dat de woorden in het verkiezingsprogramma een nare en vooral zure bijsmaak.

Lekenwetenschap

Bij Joop zag ik een link naar een satirische bijdrage van Marcel van Roosmalen aan het radioprogramma De Nieuws BV. Van Roosmalen staat bekend om zijn zwartgallige humor waarbij hij iets tot in het extreme uitvergroot. In dit geval is Diederik Gommers onderwerp van spot. Gommers is volgens Van Roosmalen overal te zien en te horen en heeft overal een ‘genuanceerde mening’ over en schets altijd het zwartste scenario waarmee hij ieder feestje vergalt. ‘Kan Diederik Gommers niet uit?’ Zo vraagt Van Roosmalen zich af, Nu gaat het mij niet om Van Roosmalens satire. Het gaat mij om een reactie eronder.

Bron: WikimediaCommons

“Diederik Gommers, Marion Koopmans, Ab Osterhaus, Ernst Kuipers enz. hebben juist het ontzettend grote gevaar van Covid-19 zeer duidelijk doorgegeven aan alle 17.5 miljoen Nederlanders, namelijk met hun vaak briljante mediaoptredens, tijdens de laatste maanden. Ze hebben juist goede antwoorden gegeven in vergelijking met *het is maar een griepje* gekkies zoals Willem Engel, Wybren van Haga, Thierry Baudet enz.. Mag ik ze allemaal bedanken?”  Aldus een bijdrage van iemand die zich GabrielMokummer noemt. Tot zover niets bijzonders. Het wordt bijzonder als ene ‘Joost mag ’t weten’ reageert: “Die wappies baseren zich ook op (veelal dezelfde) bronnen maar trekken andere conclusies. De TV experts hebben het regelmatig mis terwijl de wappies achteraf vaak gelijk krijgen. TV kijkend Nederland heeft het geheugen van een goudvis en neemt alle leugens en inconsistenties voor lief. Veranderde inzichten…”

Het zal best zijn dat ‘die wappies’ andere conclusies trekken uit dezelfde bronnen en dat de experts het ook wel eens mis hebben. Iets dergelijks hoor en lees je vaker met de suggestie om de opvattingen en ideeën van ‘die wappies’ serieus te nemen en het beleid erop aan te passen. Dat wetenschappers en deskundigen het soms mis hebben is inherent aan de wetenschap. Dat ‘wappies’ en leken het achteraf soms goed hebben, is ook niet vreemd. Een wiskundige zal 99 van de 100 wiskundesommen goed maken. Een leek in de wiskunde zal er ook af en toe een goed maken. Ik zou daaruit niet concluderen dat de wetenschappers ook maar wat aan modderen. Zeker als je je realiseert dat het aantal leken het aantal deskundigen verre overtreft, dan is de kans groot dat er ergens een ‘wappie’ of leek iets beweert wat later waar blijkt te zijn. Probleem is alleen dat je bij een pandemie niet de tijd hebt om te af te wachten wie het ‘achteraf’ juist heeft. Om het wiskunde voorbeeld weer aan te halen. Die ene wiskundige maakt 99 sommen goed. 10.000 leken maken samen ook 99 opgaven goed. Als je beleid moet maken, is het lastig uit te gaan van die 10.000 leken, want welke leek maakt welke opgave goed en hoe groot is de kans dat die leek de volgende opgave ook goed maakt? Dan zou ik liever uitgaan van die wiskundige want dan is de kans vele malen groter dat de volgende som ook juist wordt beantwoord.

Dit is precies de reden waarom ‘wisdom of the crowd’ geen goede basis is om beleid op te baseren. Ook niet als degenen waarvoor het beleid is bedoeld hoog opgeleid zijn. Want inderdaad weet de ‘crowd’ waarschijnlijk alles. Bij dat alles zit echter ook veel ballast en verkeerde zaken en er is geen garantie dat de oplossing die uit de ‘Crowd’ komt werkelijk ‘wisdom’ is. De kans op een oplossing die van ‘wisdom’ getuigt, is veel groter als je de deskundigen op het gebied erbij betrekt.

Professor Cliteur en de wetenschap

  Van vraag via een insinuatie naar een stellige uitspraak in een paar zinnen. Dat gaat wel erg snel. Zeker voor iemand die zich tooit met de titel professor. Maar ja, als je vervolgens politicus wordt, zou het dan kunnen dat je het wetenschappelijke deel van je brein ‘uitschakelt’? Een vraag waarop ik geen antwoord geef en op basis waarvan ik zeker geen beschuldiging ga uiten. Wat is er aan de hand?

Bron: Wikipedia

Bij ThePostOnline een artikel van professor en Eerste Kamerlid namens het Forum voor Democratie, Paul Cliteur. Een artikel naar aanleiding van het bericht dat salafistische weekendscholen er wel een heel bijzonder lesprogramma op na houden. Daarop reageren politici als VVD-er Dijkhoff en CU-er Gert-Jan Segers geschokt. “En dan realiseer je je ineens dat we al twintig jaar dit soort onthullingen horen. Al twintig jaar brengt de AIVD rapporten uit met min of meer dezelfde strekking.. … Al twintig jaar zijn politici daarover ‘geschokt’ en ‘geschrokken’, maar die schrik leidt nooit tot maatregelen die een verandering brengen in de situatie.,” zo schrijft Cliteur.  Tot zover niets bijzonders.

“Intussen proberen de topambtenaren van het ministerie van Justitie hun collega’s van het OM te bewerken om toch vooral Geert Wilders te vervolgen.” En dat mag niet. Justitie mag het OM niet beïnvloeden als de minister van niets weet en: “De voormalige minister van Justitie (Opstelten) blijkt dat niet te weten.” Dus hebben die ambtenaren dat op eigen houtje gedaan. Als dat zo is dan is dat verkeerd en dan heeft Cliteur een punt en dan: “kan (de minister president) toch aangeven dat ambtenaren geen mailtjes mogen schrijven naar het OM zonder hun goedkeuring?”  Nog steeds niets bijzonder behalve dan dat ministers wel vaker iets niet weten, zich iets niet meer kunnen herinneren of iets cruciaals ‘kwijtraken’.  

Dan stelt Cliteur de vraag: “Zou het kunnen dat het ‘racismegedram’ van onze ‘topambtenaren’ toch een onvoorzien effect heeft? En dat de overgrote meerderheid van onze politici denkt: laat ik me maar stil houden. Laat die salafisten hun gang maar gaan. Wie er iets van zegt, wordt voor racist uitgemaakt en als je pech hebt krijg je nog een procedure aan je broek.” Een vraag met daarin een insinuatie: topambtenaren vertonen ‘racismegedram’ wat dat ook zijn mag.

En meteen erachteraan de beschuldiging: “Als dat zo is dan betekent het dat we een ambtenarenprobleem hebben. Een probleem van De Vierde Macht. De ambtenaren hebben politiek correcte rommel tussen hun oren en dat maakt een consistent integratiebeleid onmogelijk. Al twintig jaar lang. Minstens.” 

Beste professor Cliteur, als wetenschapper bent u er toch mee bekend dat u begrippen moet definiëren, begrippen als ‘racismegedram’ en ‘politiek correcte rommel’? Als wetenschapper bent u er vast ook mee bekend dat u bewijzen moet aandragen voordat u  topambtenaren verwijt zich schuldig te maken aan ‘racismegedram’ en dat ambtenaren ‘politiek correcte rommel’ tussen de oren hebben? Ook zult u als wetenschapper weten dat u daarbij moet verklaren hoe u vanuit specifieke gevallen tot dergelijke algemene uitspraken komt. Ook zult u weten dat u moet kunnen aantonen dat het aan die ‘politiek correcte rommel’ tussen hun oren ligt dat ‘consistent integratiebeleid onmogelijk is.’ Daarbij zult u ook aannemelijk moeten maken dat dit geen andere oorzaken kan hebben. Beste professor, ik wacht op uw onderbouwing.

Goede god! God het Goede?

Vervang god door Goed en met het klimaat komt het goed! Dat is in het kort de boodschap die Juliaan van Acker schetst in een artikel bij TPO. Klimaatverandering is, volgens Van Acker: “metafysisch probleem,”, het gaat boven het waarneembare uit en daarom moet de oplossing niet worden gezocht in de fysica, de wetenschap. Gelukkig dat dit probleem zo makkelijk op te lossen is. Of …?

Volgens van Acker zijn er drie manieren om met het klimaat om te gaan. Als eerste de heidense manier. Volgens die manier is: “er een mythologische relatie van de mens met de wisselvalligheden van het klimaat. De mens is er afhankelijk van en is onmachtig tegenover de krachten van de natuur. Wil de mens ontsnappen aan de gevaren die de natuur teweegbrengt dan kan hij ofwel die krachten proberen gunstig te stemmen door offers te brengen, ofwel doet hij een beroep op magie om die krachten te bezweren.” Die biedt geen oplossing.

Copernicus geschilderd door Jan Matejko. Bron: Wikipedia

Als tweede de wetenschappelijke benadering: “Volgens de wetenschappelijke benadering wordt de natuur niet meer bezield door vreeswekkende krachten, maar de natuurlijke verschijnselen zijn onderworpen aan mathematische wetmatigheden. De natuur kan met behulp van mechanische wetten bestudeerd worden. De mens kan dankzij inzicht in die wetten, proberen invloed op de natuur uit te oefenen.”  Die manier schiet volgens Van Acker tekort: “De natuur, in het bijzonder het klimaat, lijkt niet precies gedetermineerd te worden door vaststaande wetmatigheden. Om die reden werd de chaostheorie hierop toegepast. Dit laatste wil zeggen dat bij het klimaat er een zeker determinisme is, maar het wisselvallige is dominant. Hoe het klimaat en bijvoorbeeld het weer zich ontwikkelen, is een kwestie van waarschijnlijkheid.” 

De derde manier is geloven in god: “Het klimaat wordt hier gezien als een zaak tussen het lagere en het hogere. God heeft de sleutel van de natuur en de mens heeft er geen meesterschap over. In elk geval is duidelijk dat de mens de regen en het klimaat niet in handen heeft.”  En door nu god te vervangen door ‘het Goede’ biedt deze manier een oplossing. Dan zijn: “we bereid gehoor te geven aan het gebod dat van Hoger komt om het Goede te doen.” Want, zo schrijft Van Acker: “Wie dit aanvaardt zal gemotiveerd zijn om zijn gedrag aan te passen, in het belang van de natuur.” Dan is klimaatverandering: “niet meer een kwestie van klimaatverdragen en ook geen probleem dat de politici voor ons moeten oplossen.” In de dagelijkse werkelijkheid komt dat erop neer dat we ons: “Bij elke handeling (…) de vraag (moeten) stellen of het verantwoord is, in het licht van het behoud van een leefbaar klimaat.”  Enige probleem: “hoe in een goddeloze wereld de mensen motiveren om hun geweten te volgen?”

Een goed advies om je bij elke handeling de vraag te stellen wat die actie voor invloed heeft op het klimaat. Daar is echter geen god voor nodig noch een god die we ‘het Goede’ noemen. Die vraag kun je jezelf ook als goddeloze stellen. Zelfs een heiden kan die zich die vraag stellen voordat hij, om Van Ackers voorbeeld aan te halen, zijn geweten sust: “met eieren voor Sint Clara.”   

Sterker nog ik denk dat heel veel wetenschappers die, anders dan emeritus hoogleraar Van Acker, wel de wetenschappelijke benadering volgen, zich die vraag ook stellen. En bij hun antwoord zullen zij zich baseren op de laatste wetenschappelijke inzichten. En daarbij zullen ze zich realiseren dat: “De natuur, in het bijzonder het klimaat, (…) niet precies gedetermineerd (lijkt) te worden door vaststaande wetmatigheden.” Die gedachte zal hen aansporen om verder te onderzoeken en de bestaande wetmatigheden ter discussie stellen en zo zoeken naar ‘wetmatigheden’ die een betere verklaring bieden. Wetende dat dit de manier is waarop kennis zich ontwikkelt: stapje voor stapje door het bekende ter discussie te stellen. Zo verzon Copernicus een theorie die de aarde van haar centrale positie in het zonnestelsel beroofde. Hij nam geen genoegen met de bestaande verklaring en kwam met een theorie die de werkelijkheid veel beter verklaarde dan de door god en zijn kerk geboden dogma’s.

Zo wil de wetenschapper een steeds beter antwoord geven op die vraag en dat lijkt mij een goede zaak. Want waarop baseert Van Acker zijn antwoord op de vraag welk effect een handeling heeft op het klimaat? Welk antwoord geeft ‘het Goede’ volgens Van Acker? En is het antwoord dat ‘het Goede’ volgens Van Acker geeft wel hetzelfde antwoord dat ‘het Goede’ volgens Jantje, Pietje of Marietje geeft? Als we kijken hoe het monotheïsme met god als het goede zich heeft ontwikkeld, dan zien we dat er verschillende goden zijn en dat ieder van die goden ook nog eens met zeer veel verschillende tongen spreken. Ik vrees dat dit met ‘het Goede’ als god ook zal gebeuren. Ik vraag me af of het klimaatprobleem daardoor wordt verholpen.

Als ongelovige ontsnapt me bijna (en nu dus helemaal) de kreet: Goede god! God het Goede? Dan toch maar mijn vertrouwen stellen in de twijfelende en zoekende wetenschappers


Reizen Waes

In diverse media heeft het KNMI het weer gedaan. Er zijn ‘hittegolven’ weggestreept in de eerste helft van de twintigste eeuw en daardoor lijkt het alsof er de laatste jaren steeds meer hittegolven zijn. De hele discussie gaat over het al dan niet terecht aanpassen van oude temperatuurgegevens voor meetstation De Bilt. Een groep onderzoekers noemt deze aanpassingen onterecht. Nu is kritiek op en discussie over de manier van meten onderdeel van de wetenschap. 

Bron: 27 vakantiedagen

Bij Opiniez besteedt Robert Bor hier aandacht aan. Bor gaat een stapje verder. Zijn kritiek richt zich op klimaatmodellen. Natuurlijk mag men kritiek leveren op klimaatmodellen. De Ballonnendoorprikker levert ook geregeld kritiek op modellen van welke soort dan ook. Modellen zijn immers een versimpeling van de werkelijkheid. 

Bor ziet opzet. “Het zaakje stinkt aan alle kanten.” Daarmee gaat Bor iets verder dan wetenschapskritiek. Bor suggereert opzet: “De ‘fout’ van het KNMI valt, net als de fouten van het Planbureau voor de Leefomgeving, precies uit ten faveure van het versterken van het beeld van klimaatopwarming door de mens en het nemen van klimaatmaatregelen. De overcorrectie van zeer specifieke gegevens is geen kwestie van slordigheid, daarvoor zijn ze te gericht. Het heeft alle schijn van moedwillige manipulatie van de meetgegevens.” Moedwillige manipulatie met als doel: “om door massage van de waarnemingen de publieke opinie te beïnvloeden en zich op het gladde ijs van politieke natuurkunde te begeven.” Nogal een stevig verwijt. Terecht of niet? 

Nu is er naast het gebruik van ‘theoretische modellen, ook een andere manier om wetenschap te bedrijven. Je kunt ook naar de werkelijkheid kijken en proberen te verklaren wat je ziet. Temperatuur meten is er daar een van. Op metingen moet je zuinig zijn. En met het aanpassen van oude gegevens, zoals de de KNMI heeft gedaan, moet je zeer terughoudend zijn. Beter kun je het niet doen. 

Gelukkig zijn er ook nog andere manieren om klimaatverandering waar te nemen. Neem foto’s die door de jaren heen van een gletsjer zijn gemaakt en die laten zien dat het ijs zich steeds verder terugtrekt. Of de ijskap op de Noordpool die steeds kleiner wordt. Makkelijk waar te nemen omdat havens en gebieden die vroeger altijd dichtvroren dat nu niet meer doen. Zo bezocht de Belg Tom Waes, voor zijn programma Reizen Waes, Groenland.

De werkelijkheid laat smeltend ijs zien en dat duidt op een stijging van de temperatuur. Als dat over een langere periode gebeurt, dan kunnen we concluderen dat het klimaat verandert. Het klimaat is immers niets meer dan een langjarig gemiddelde. Zo zijn er vele waarnemingen die duiden op een klimaatverandering. Rest alleen de vraag of menselijke activiteit hiervan de oorzaak is. Aangezien koolstofdioxide voor een broeikaseffect zorgt en de menselijke activiteit veel van dat gas uitstoot, ligt het voor de hand dat die activiteit het in ieder geval niet voorkomt.