Uitgelicht

Election Files 3: vrijheid

Vrijheid. Een cruciaal woord waarnaar in de komende verkiezingscampagne weer vaak wordt verwezen, in deel drie van de ‘Election Files’ een nadere blik op vrijheid. Vrijheid, een woord dat tegenwoordig te pas en te onpas wordt gebruikt. Zo vonden er in 2021 en 2022 veel demonstraties plaats waarin mensen werd opgeroepen om op te staan en te demonstreren ‘voor de vrijheid’. Bij het voeren van een gesprek over vrijheid is het van belang om duidelijk te maken wat er met het begrip wordt bedoeld. Als er wordt gevraagd of je voor vrijheid bent, zal zo ongeveer iedereen JA zeggen. Als je de vraag toespitst op iets specifieks dan kan dat heel anders liggen. Zo leert de discussie rond het waardig levenseinde of abortus ons dat lang niet iedereen de vrijheid om je eigen einde te kiezen of de vrijheid van een vrouw om te kiezen voor een abortus ondersteunt.

Sinds 1999 wordt de laatste week van het jaar opgeluisterd door de TOP2000. De lijst met 2000 liedjes die door de luisteraars van Radio2 wordt samengesteld. En zoals ieder jaar staat ook Me and Bobby McGee van Janis Joplin in de lijst. Joplin behoort bij de beroemde club van 27, de lijst met popartiesten die niet ouder werden dan 27 jaar. Die lijst bevat naast Joplin illustere namen als Brian Jones de medeoprichter en gitarist van de Rolling Stones, de legendarische gitarist Jimi Hendrix, Doors voorman Jim Morrison, Nirvana voorman Kurt Cobain en Amy Winehouse. Terug naar Me and Bobby McGee en vooral naar het eerste refrein dat begint met de zin: “Freedom’s just another word for nothin’ left to lose. Nothin’, it ain’t nothin’ honey, if it ain’t free.” Je bent vrij als je niets meer te verliezen hebt. Als je niets meer te verliezen hebt, ben je vrij, zingt Joplin. De ‘demonstranten voor de vrijheid’ dachten daar anders over. Zij protesteren omdat ze iets verliezen waardoor hun vrijheid verloren gaat.

Bron: pexels.com/

Vrijheid werd, zo betoogt Annelien de Dijn: “met de democratisering van veel stadstaten rond 500 v.Chr, … een belangrijker ideaal in de Griekse politieke cultuur. In die periode begonnen gewone mannelijke burgers in diverse Griekse steden aanzienlijke macht uit te oefenen. Belangrijke politieke beslissingen werden nu vaak genomen in vergadering waarin alle mannelijke burgers, in principe althans, evenveel te zeggen hadden.” i Op die bestuursvorm, democratie, die toen ontstond, kom ik in een ander hoofdstuk terug want ook daar is veel over te vertellen. Volgens de Grieken was een vrije staat een staat waar mensen hun eigen bestuursvorm bepaalden. Vrijheid betekende meebepalen en meebesturen. Vrijheid bij de oude Grieken was gericht op de groep.

Die gerichtheid op de groep is, zo betoogt De Dijn, een gevolg van de confrontatie tussen de Grieken en de Perzen. In die confrontatie gebeurde min of meer hetzelfde als er in Oekraïne gebeurde. Die oorlog zorgde ervoor dat de Oekraïners zich Oekraïenser gingen voelen dan ze zich ooit hadden gevoeld. In de Griekse stadstaten gebeurde volgens De Dijn, ook zoiets: “De lange, bloederige confrontatie met de Perzen had een enorme impact op de politieke verbeelding van de Grieken. Ze begonnen het Grieks-zijn te beschouwen als een collectieve identiteit, die grotendeels werd bepaald door de dingen die hen onderscheidden van hun buitenlandse aanvallers. En het belangrijkste verschil (althans in de ogen van de Grieken zelf) was hun politieke organisatie. Zoals de Griekse waarnemers keer op keer benadrukten, zaten de Perzen en hun bondgenoten onder de duim bij een machtige autocraat. Maar in Griekenland deden ze dingen anders. Griekse burgers waren vrij omdat ze zichzelf bestuurden.” ii Op het beeld dat de Grieken van zichzelf en van de Perzen hadden, is het nodige aan te merken vandaar ook de toevoeging tussen haakjes van De Dijn. Maar ook daarin verschillen de oude Grieken niet zoveel van de hedendaagse mensen. Omdat Europa en dan vooral het westelijk deel ervan, de Grieken als de bakermat van hun cultuur en samenleving zien, is dat vertekende Griekse beeld in het westerse doorgesijpeld. Doorgesijpeld met enige vervorming. Vervorming omdat de belangrijkste bron betreffende de oorlog tegen de Perzen Herodotus is. De, zoals hij wordt genoemd, vader van de geschiedwetenschap.

Nu is niet te achterhalen of Herodotus (die leefde tussen 485 en 425) werkelijk de eerste geschiedschrijver was. Wat we zeker weten is dat hij de geschiedschrijver is van het oudst bewaarde ‘geschiedenisboek’, zijn Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht. Het is daarmee een van de belangrijkste bronnen die ons inzicht geven in het denken in het oude Griekenland. In zijn Historiën beschrijft hij de oorlog tussen de Grieken en de Perzen en de lange aanloop ernaartoe, een periode van circa 560 tot 479 BCEiii. Aangezien Herodotus waarschijnlijk in 484 is geboren, schrijft hij vooral over zaken die hij niet zelf heeft meegemaakt en die hij ‘van horen zeggen’ heeft. Of zoals hij zelf in de ondertitel schrijft: ‘’ Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht.” iv Zijn Historiën is een echt geschiedenisboek, omdat hij schreef over een gebeurtenis of beter een reeks gebeurtenissen die zich deels voor zijn geboorte en deels in zijn heel vroege jeugd afspeelden, de Perzische oorlogen aan het begin van de vijfde eeuw voor onze jaartelling en de aanloop ernaar. Oorlogen met drie bekende slagen. Iedereen die nu de marathon loopt, treedt in de voetsporen van Pheidippides. Volgens de bekende legende rende Pheidippides van Marathon naar Athene, sprak daar de woorden ‘gegroet, we hebben gewonnen’ en viel dood neer. Hiermee deed hij verslag van de slag bij Marathon in 490 alwaar de Grieken de Perzen in de eerste Perzische oorlog versloegen. Deze versie hebben we te danken aan Pioutarchos die deze bijna zes eeuwen nadien optekende. De tweede bekende slag is die bij Thermopylae in 480 alwaar een van de koningen van Sparta, Leonidas, met een kleine strijdmacht trachtte het ver in het overtal zijnde Perzische leger tegen te houden. De Perzen wonnen die slag maar leden er zeer grote verliezen. De film 300. Rise of an Empire verhaalt over deze slag. Als laatste de slag op zee bij Salamis vlak na die bij Thermopylae ook in 480 die de Perzen verloren en die koning Xerxes deed besluiten zijn poging om de Griekse gebieden te onderwerpen te staken.

Vrijheid was voor de oude Grieken dus meebesturen en: “Dit onderscheidde hen van de Perzen, die niet alleen onderworpen waren aan absolute heersers als Xerxes, maar hun onderwerping ook onbewogen leken te aanvaarden.” De Perzen werden in de ogen van de Grieken: “overheerst en geknecht” v en waren daarom ‘slaaf’. Vrijheid geplaatst tegenover slavernij is van nog veel vroeger datum: “dit onderscheid was bekend bij alle samenlevingen in het Nabije Oosten. Mesopotamische talen als het Akkadisch en Soemerisch hadden woorden voor ‘vrijheid’(respectievelijk andoeraroem en amargi), die net als het Oudgrieks het tegenovergestelde van persoonlijke onderworpenheid aanduidden. We vinden al verwijzingen naar ‘vrijheid’ tegenover juridische slavernij in Mesopotamische documenten uit het derde millennium v.Chr,” vi aldus De Dijn. Het onderscheid tussen vrijheid en slavernij speelt in zeer veel culturen een rol.

De oude Grieken voegde aan dat oude begrip vrijheid een nieuwe dimensie toe. Daar waar vrijheid en slavernij in alle andere culturen betrekking had op het individu, verbreedden de oude Grieken de begrippen naar het politieke niveau van een samenleving. De Grieken waren vrij omdat ze zichzelf bestuurden, de Perzen waren, hoe rijk en machtig ze ook waren, slaven van hun Grote Koning. Herodotus verhaalt van een tocht die Sperthias en Boulis maakten naar het hof van de Perzische Grote Koning. Een tocht om een boete te betalen voor de dood van een door de Perzische Grote Koning Darius gezonden afgezant. De Spartanen hadden deze afgezant in een put gegooid: “met de aanbeveling daaruit aarde en water mee te nemen.” vii Op weg naar het Perzische hof kwamen ze langs bij: “Hydarnes, een Pers, militair bevelhebber over de kuststeden van Azië. Deze man onthaalde de Spartanen gastvrij en stelde hun tijdens de ontvangst de vraag: ‘Spartanen, waarom bent u zo afkerig van vriendschap met de koning? U ziet toch dat de koning de kunst verstaat verdienstelijke mannen eer te bewijzen, wanneer u naar mij en naar mijn positie kijkt. Zo kan het ook u vergaan: als u zichzelf aan hem overgeeft, kan ieder van u (want u hebt zich bij hem de naam van verdienstelijke mannen verworven) over een deel van Griekenland gaan heersen, als een voorrecht dat de koning u schenkt.’” Spartanen zagen het echter anders: “Hydarnes, de raad die u ons geeft berust maar op één kant van de zaak! U geeft die raad op grond van uw ervaring met het ene, maar het andere hebt u niet ervaren. Wat slaaf zijn betekent, weet u, maar leven in vrijheid hebt u nooit meegemaakt en u weet niet of vrijheid zoet is of niet. Als u met vrijheid kennis zou maken, zou u ons aanraden haar niet alleen met speren, maar ook met bijlen te verdedigen.” viii

Daarmee hebben we drie betekenissen van vrijheid. Als eerste Joplin’s ‘nothing left to loose’. Als tweede de individueel vrijheid die staat tegenover slavernij. En als derde de politieke door vrijheid te verbinden aan het besturen van een politieke eenheid, vrijheid is zelf deel hebben aan het bestuur van je stad of land.

In het redactioneel Commentaar van een van de eerste edities van De Andere Krant wordt een uitspraak van Spinoza aangehaald in relatie tot vrijheid. Die: “al in 1673 stelde dat het doel van de staat vrijheid is. De staat moet er alles aan doen om iedereen een zo vrij mogelijk leven te laten leiden.” Volgens de auteur van het Commentaar, Sander Compagner, gaat het daar mis want: “Bij iedere crisis is de reactie van de verschillende overheden om hun controle op de samenleving te vergroten. Dit gaat ten koste van onze vrijheid.” ix De staat die vrijheden inperkt in plaats van iedereen een zo vrij mogelijk leven te laten leiden. Precies dat wat er, zo betoogt de auteur, bij de aanpak van de coronacrisis gebeurt. Met de definitie van Joplin zou je dat anders kunnen beoordelen: de controle van de staat zorgt ervoor dat je weer minder te verliezen hebt en je dus vrijer wordt. Als we Joplin even vergeten en kijken naar Spinoza. Compagner ziet een overheid die de burger wil controleren. Hij zoekt daarbij steun bij de genoemde zeventiende-eeuwse filosoof die immers verkondigde dat het doel van de staat vrijheid is’. Dat Spinoza dat verkondigde is niet te ontkennen, maar wat bedoelde hij daarmee? Bedoelde hij daarmee dat de overheid ons allen niet mag beperken en ons vrij moest laten om onze hartstochten na te jagen? Met andere woorden wat verstaat Spinoza onder vrijheid?

Spinoza deed deze uitspraak in 1670 in een van zijn belangrijke werken het Tractatus theologico-politicus. Het werd anoniem gepubliceerd en dat wat niet voor niets omdat hij pleitte voor volledige vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid. Zaken die in de zeventiende eeuw nog lang geen gemeengoed waren. Hij sprak vooral over burgerlijke en politieke vrijheid. Over de manier waarop een staat bestuurd zou moeten worden en beschreef democratie als: “het meest natuurlijke staatsbestel, dat het dichtst in de buurt komt van die vrijheid die de natuur ieder mens schenkt. Want in een democratische staat draagt niemand zijn natuurlijk recht volledig aan een ander over zodat hij daarna niet meer hoeft te worden geraadpleegd; hij draagt het over aan de meerderheid van de volledige gemeenschap waar hij deel van uitmaakt. Op die manier blijven alle mensen gelijk, zoals ze waren in hun natuurlijke staat.” x

Hij schreef niet over het ‘recht op de kroeg’ of de vrijheid een festival te bezoeken of op vakantie te gaan. Daar handelde zijn hoofdwerk Ethica dat na zijn dood verscheen over. Daarin zet hij vrijheid tegenover slavernij. En nee, niet slavernij in de zin van het bezitten van andere mensen, dat trouwens ook een manier is om vrijheid te beschrijven. Spinoza’s slaaf zit in ons allen. “Het menselijk onvermogen om de gevoelens te matigen en in te tomen noem ik slavernij.” En vervolgt met: “Een mens die aan zijn gevoelens onderworpen is, is immers niet onafhankelijk, maar afhankelijk van het lot; en hij is dusdanig in de macht van dat lot dat hij vaak gedwongen is het slechte te volgen, hoewel hij iets ziet wat beter voor hem is.” xi Voor Spinoza was en is een vrij mens een mens die volgens de rede leeft en niet volgens zijn hartstochten: “De mens die door de rede wordt geleid, is vrijer in de staat – waar hij volgens het gemeenschappelijk besluit leeft – dan in eenzaamheid, waar hij alleen zichzelf gehoorzaamt.” xii Vrijheid is leven volgens de rede en niet de hartstochten. Nu moeten we Spinoza in zijn tijd zien en die tijd was de zeventiende eeuw de eeuw van de ontluikende Verlichting een stroming waarvan René Descartes, de basis legde met de woorden cogito ergo sum: ‘ik denk, dus ik ben’. Descartes wilde alles kunnen beredeneren en twijfelde aan alles. Met deze woorden creëerde hij een eerste zekerheid. Dat is de achtergrond van Spinoza’s definitie van vrijheid: leven volgens de rede en niet de hartstocht. Meer dan 300 jaar nadenken en redeneren hebben ons geleerd dat onze rede ook bijzonder goed is om hartstochten als rede te verkopen en omgekeerd ook om rede tot hartstocht te verklaren. De rede kent veel dwalingen. Wie kent er nog de frenologie. De leer dat het karakter uit de vorm van de schedel afgeleid kan worden, die bepaalde knobbels zou vertonen. De leer waaraan we de begrippen ‘wiskunde’ en talenknobbel’ te danken hebben. En de ervan afgeleide studie naar de vorm en afmeting van de schedel, de craniometrie, de studie van de vorm, afmetingen en onderlinge verhoudingen van de botten van de menselijke schedel. Dit met als veronderstelling dat hoe groter de schedel was, hoe intelligenter de mens was. Als dat werkelijk zo zou zijn, dan zouden niet wij, de Homo sapiens, hebben overleefd, maar de Neanderthaler. Hun schedel en herseninhoud was groter dan die van de mens. De beoefenaren van deze wetenschap konden, geleid door de rede, uitstekend beredeneren waar er toch echt sprake was van wetenschap. Galileo Galilei is een voorbeeld van het omgekeerde wetenschap tot ‘hartstocht’ maken. Hij toonde aan dat het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus meer was dan een wiskundig model. Iets wat niet in het kerkelijke wereldbeeld paste.

Spinoza pleitte voor vrijheid op de oud- Griekse manier, het recht om jezelf mee te besturen. Hij koppelde dat aan democratie. Nu leven we in een democratie, we besturen ons dus zelf. Compagner betoogt nu dat het handelen van die die overheid, wij zelf dus, onze vrijheid beperkt. De overheid die zich onze vrijheid toe-eigend. Dat is tegen het zere been van Compagner. Hij hanteert een andere definitie van vrijheid. Voor Compagner lijkt vrijheid te betekenen: ‘doen wat je wilt’.

‘Doen wat je wilt’ klinkt mooi en leuk. Maar met ‘ doen wat je wilt’ is conflict niet ver weg. Wat ik wil en dus doe, zou jou wel eens flink kunnen hinderen. Als ik met 160 kilometer per uur over de linker weghelft wil racen en dat doe, en jij komt me tegemoet, dan ben je niet blij met mij. ‘Doen wat je wilt’ wordt ook wel negatieve vrijheid genoemd. Het begrip negatieve vrijheid komt, net als trouwens positieve vrijheid, uit de koker van de filosoof Isaiah Berlin. Die sprak erover in zijn inaugurale rede op 30 oktober 1958. Die rede is uitgegeven in een klein boekje met als titel Twee opvattingen over vrijheid. Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.”xiii Berlin omschrijft negatieve vrijheid als volgt: “ “het domein waarbinnen het aan het subject – een persoon of groep personen- wordt overgelaten of zou moeten worden overgelaten, om te doen of te zijn wat in zijn vermogen ligt, zonder tussenkomst van andere personen.”xiv Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Verkeersregels zijn toch nodig. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking : “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.” xv Jurisdictie van de maatschappij is een mooie manier om te zeggen dat de overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens kijken naar voorbeelden. Als eerste roken. Dat iedereen mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt mogen worden. Ben je als aanhanger van negatieve vrijheid dan ook meteen voor roken in publieke ruimten? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen. Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid kan daarmee toch een rookverbod in publieke ruimtes worden onderbouwd. Een tweede voorbeeld: de maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Zelfs een aanhanger van negatieve vrijheid kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de nadeligheid voor de belangen van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Een laatste voorbeeld: het dragen van een boerka. Wie wordt in zijn belangen geschaad door de geringe kansen op de arbeidsmarkt van de boerkadrager? Of dat die persoon zich uitsluit van een groot deel van het maatschappelijk verkeer? Niemand, alleen de drager van de boerka. Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Wordt die druk weggenomen door een verbod? Ook als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid is een boerkaverbod niet te onderbouwen.

Zoals gezegd zag Berlin twee opvattingen van vrijheid. Naast negatieve vrijheid schetste hij positieve vrijheid. Daar waar negatieve vrijheid kort geformuleerd neerkomt op vrij zijn van een verbiedende overheid, gaat positieve vrijheid over de mogelijkheden van iemand om iets te doen. Op zijn mogelijkheden om gebruik te maken van die negatieve vrijheid. Zo heeft iedereen de vrijheid om zijn mening op papier te zetten. Die vrijheid is bijna onbeperkt en dat zal een aanhanger van negatieve vrijheid deugd doen. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid zal deze vrijheid ook worden toegejuicht, maar is de vrijheid van, niet voldoende. Om je mening op papier te verwoorden, moet je kunnen lezen en schrijven. Dus de mogelijkheid hebben om van een vrijheid gebruik te maken. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid verwacht men daarom dat de overheid mensen onderricht en ze leert lezen en schrijven. Immers pas dan kunnen ze gebruikmaken van dit recht. De boerka weer als voorbeeld. Een boerka beperkt de drager in zijn mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt om zijn mening op papier te zetten. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Probleem is alleen dat de voormalige drager van de boerka dan wel de straat op moet. Als het gevolg van een verbod is dat die persoon zich in huis opsluit, dan verkleint het verbod de deelname.

Zo kent veel overheidsingrijpen een rechtvaardiging vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid. Het onderwijs heb ik al genoemd en wat te denken van alle preventieve activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg? Alle campagnes tegen roken, alcoholgebruik, suiker en campagnes voor bewegen en de schijf van vijf en haar opvolgers. Allemaal bedoeld om het gedrag van mensen in een bepaalde richting te beïnvloeden. Een richting waarvan de samenleving als geheel vindt dat het de goede richting is. Of denk aan veiligheidsgordels of een helm op de brommer. Maar ook de AOW en de andere sociale wetgeving. Die zijn allemaal gebaseerd op het positief vrijheidsbegrip. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude regime in de Sovjet Unie met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid. Positieve en negatieve vrijheid zijn, zoals Berlin opmerkt, twee totaal verschillende houdingen ten opzichte van het doel van het leven. Tussen volledige negatieve vrijheid en het voormalige Sovjetregime zit een hele wereld aan mogelijkheden. De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen de twee vormen van vrijheid.

De meest bijzondere manier om vrijheid te definiëren stipte ik in mijn recente prikker Brood en Spelen aan. Die ligt in het verlengde van ‘doen wat ik wil’ van Compagner maar dan nog extremer. Haar vertegenwoordigers zien vrijheid in termen van de markt: vrijheid is consumptie. In zijn Techno optimstisch handvest betoogt Marc Andreessen dat technologie: “Bevrijdend (is) voor de menselijke ziel, de menselijke geest,” en een: “Uitbreiding van wat het kan betekenen om vrij te zijn, om vervuld te zijn, om te leven.” Artificiele intelligentie zou ertoe kunnen leiden dat: “ machines beslissingen voor ons nemen.” Als dat gebeurt, en dat zal, zo betoogt Andreessen gebeuren, dan: “wordt ruimschoots gecompenseerd door de vrijheid om ons leven in te richten die voortvloeit uit de materiële overvloed die wordt gecreëerd door ons gebruik van machines.”xvi Vrijheid is daarmee verworden tot materialisme. Iets wat Spinoza als slavernij zou betitelen.

Zo zie je maar weer dat de ene vrijheid de andere niet is. Wat de ene vrijheid noemt, is voor de ander een vorm van slavernij.

i Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 29-30

ii Idem, pagina 35

iii BCE = Before Common Era en betekent voor de gangbare jaartelling die begint met de veronderstelde geboortedatum van christus

iv De inleiding door de vertalers Michel Buijs en Wolther Kassies bij Herodotus, Historie. Alles wat ik zag hoorde en onderzocht, pagina 35

v Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 25

vi Idem, pagina 25-26

vii Herodotus, Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht, boek 7 133 (editie 2019 pagina 633)

viii Idem, boek 7 13 (editie 2019 pagina 633-634)

ix https://deanderekrant.nl/edities/6

x Geciteerd bij Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 205

xi Benedictus de Spinoza (vertaling Corinna Vermeulen), Ethica, pagina 179 (deel IV De slavernij van de mens of de kracht van de gevoelens)

xii Idem, pagina 237

xiii Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken tekst op de kaft

xiv Idem, pagina 11

xv John Stuart Mill, Over Vrijheid, pagina 127

xvi The Techno-Optimist Manifesto

Slavernijrekening vereffenen

Maar wat is ‘het juiste doen’? En wanneer is de ‘rekening vereffend’? Die vragen stelde ik onder een artikel van Phaedra Haringsma bij De Correspondent. Een artikel met als titelExcuses voor het slavernijverleden? Herstel is niet alleen het juiste zeggen, maar ook het juiste doen.”  Haringsma eindigt haar artikel met de woorden: “Ruttes handgebaar – eerherstel zonder een concreet plan voor écht herstel – is alsof je als eregast wordt uitgenodigd op een feestje van iemand aan wie je een tijd geleden zo veel geld hebt geleend dat je zelf niet meer kunt rondkomen. Attent, zeker. Maar vereffen eerst maar eens de rekening – dan kunnen we daarna misschien allemaal een feestje vieren.” Op mijn vraag kwam het volgende antwoord: “Ik weet niet of de rekening ooit vereffend kan worden, en of het zinnig is dat te gaan ‘proberen’.”

Voor mij en volgens mij zijn betogen om rekeningen van het verleden te vereffenen niet behulpzaam en zelfs contraproductief. Pogingen om de ‘rekening ervan te vereffenen’ van in het verleden aangedaan onrecht, leiden meestal alleen maar tot ontevredenheid of nog erger. Dat zien we nu bijvoorbeeld in Oekraïne en Gaza. Als een rekening niet te vereffenen is, wordt dan de ene groep niet moreel gegijzeld door de andere en kun je je dan niet afvragen of er niet sprake is van een bijzondere vorm van slavernij?

Sporen nalaten is het enige wat het verleden doet. Die sporen kun je niet uitwissen of herstellen. Het oversteken van de Rubicon door Julius Ceasar was en is met geen mogelijkheid meer te herstellen. Columbus voer na zijn ‘ontdekking’ terug naar Spanje maar zijn heenreis werd daarmee niet teniet gedaan. Little Boy, de naam van de atoombom die op Hiroshima werd gegooid, kan nooit meer ont-ontploffen en terug de bommenwerper Enola Gay invliegen. Met de gevolgen ervan moeten we leven. Excuses en schadevergoedingen maken deze daden niet ongedaan. Om een zeer recent voorbeeld te geven. De ‘streep’ die verschillende ministers onder hun verleden poogden te zetten, maken de gedane uitspraken en acties niet ongedaan. De streep maakt geen einde aan de gezaaide angst, gecreëerde onrust en het ontwikkelde wantrouwen.

“Voor mij ligt deze column in het verlengde van de audioreportage die vandaag is uitgekomen: Ga mee naar de binnenlanden van Suriname, waar een koloniale tragedie nog altijd haar sporen nalaat.” Zo vervolgde Haringsma haar antwoord op mijn vragen. En daarmee kom ik bij het ‘juiste’ doen. Maar wat is het juiste? Voor het juiste zoek ik graag aansluiting bij de filosoof John Rawls. In zijn boek Een theorie van rechtvaardigheid formuleert hij twee beginselen van rechtvaardigheid: “Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[1] Mijn definitie van het ‘juiste’ komt overeen met het deel dat stelt dat sociaal economisch beleid zo geordend moet worden dat het meest ten goede komt aan de minst bevoordeelden. Daarbij doet het er niet toe hoe die situatie is ontstaan. Iemand in ellende in het binnenland van Suriname help je omdat het een mens is, niet om iets wat ooit een iemand zijn voorvaderen heeft aangedaan.

Bij dat juiste doen is bestuderen van het verleden van belang. Niet om ‘schuldigen’ aan te wijzen waarbij je een rekening kunt indienen. Wel omdat het verleden ons kan leren welk menselijk denken en handelen tot ongelijkwaardigheid leidt. Het kan ons helpen gedrag dat tot vormen van uitbuiting leidt te herkennen, te adresseren en er iets aan doen. Iets aan te doen voor mensen die er nu slachtoffer van zijn of dreigen te worden.

Het einde van de slavernij herdenken is goed. En na goed de komma waar voormalig premier Rutte oversprak na de komma vervolg de zin dan met: ‘om hedendaagse vormen van uitbuiting en slavernij te bestrijden. Niets meer en niets minder. Die herdenking koppelen aan ‘een echt plan voor herstel’ of ‘vereffening van een niet te vereffenen rekening’ zorgen alleen maar voor onnodige tweespalt.  


[1] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 321

Sorry, …?

‘Zo komen we nooit verder.’ Dat dacht ik na het lezen van een interview met psychiater Glen Helberg in Trouw. “Met die excuses erkent Nederland het leed. Maar ik heb nog niet gehoord dat de excuses aangenomen zijn. Daar zijn we nog niet aan toe. Ik zeker niet.” Zo beantwoordt Helberg de vraag of na de excuses van de koning voor het slavernijverleden de heling is begonnen.

 Ja, wie moet die excuses ‘aannemen’? En wanneer kan die heling dan beginnen? Kan dat pas als de laatste betrokken persoon ze heeft aangenomen of kan er ook al eerder mee worden begonnen? Als we moeten wachten op de laatste betrokken persoon moeten wachten, dan komt er nooit een einde aan. Iedere dag worden er immers nieuwe ‘laatst betrokkenen’ geboren. Op deze manier wordt het een ‘neverending story’ of om er een andere metafoor tegenaan te gooien, een perpetuum mobile. Op deze manier blijven we in het verleden steken. Blijven we steken in een omgekeerd soort Stockholmsyndroom, het psychologisch verschijnsel dat soms optreedt tijdens een gijzeling. waarbij de gegijzelde, de machteloze sympathie voor de gijzelnemer, de machthebber. Omgekeerd omdat in de machthebber er nu alles aan lijkt te doen om de sympathie en goedkeuring van de machteloze te krijgen. Op die manier komen we nooit  toe aan het vervolg van de zin achter die spreekwoordelijke komma van premier Rutte.

Mochten we dan uiteindelijk uit die klem komen dan is er weer een ander iets uit het verleden dat vraagt om eerst bezinning, dan erkenning, dan excuses en als die er zijn dan moet die historische schade worden vergoed. Want volgens Helberg zijn: “excuses van de regering een wassen neus. “In de VN heeft de Derde Wereld gevraagd de schade die het Westen heeft aangericht, te vergoeden. Dat gaat om tientallen miljarden. De westerse landen, ook Nederland, hebben die resolutie verworpen, twee maanden voor de excuses werden uitgesproken. Nederland had hier een gidsland kunnen zijn, maar Rutte zegt: hier heb je 200 miljoen, doe het daar maar mee. Hij heeft een gebrek aan moreel besef.”

Als historicus juich ik aandacht voor het verleden toe. Historici die op basis van nieuwe bronnen een ander perspectief openen op het verleden, ik verwelkom ze met open armen en kritische blik. Ik vraag me af of de manier waarop er nu met slavernij en kolonialisme uit het verleden wordt omgegaan, constructief is? Of die manier ons verder helpt? Wat er ook aan ‘herstel’ wordt gedaan, het verleden verandert er niet door. De verre voorouder die als slaaf werkte op een plantage, verkrijgt er niet ineens de vrijheid door en de kapitein van een achttiende-eeuws slavenschip ziet er niet ineens het licht door. Wat ‘we’ nu ook doen, onze (verre) voorouders hebben er niets aan: ‘What’s done is done.’

Wie wel ‘iets’ met onze acties moeten, zijn onze kinderen en kleinkinderen. Zij moeten leven met de gevolgen van keuzes die wij nu maken. Net zoals wij moeten leven met de keuzes die onze voorouders hebben gemaakt. Zij zullen onze keuzes bestuderen en wegen. Sommige zullen zij als ‘verwerpelijk’ bestempelen en anderen toejuichen. Zij zullen ons beoordelen op ons handelen en de motivering ervan. Zij zullen kijken naar onze omgang met vluchtelingen, hoe we om zijn gegaan met de klimaatverandering en wellicht met zaken waarvan wij nu niet weten dat zij die dan belangrijk vinden. Hoe ze over ons zullen denken weten we nu niet. Ook niet hoe ze over ons zullen oordelen.

Ik hoop dat ze ons niet beoordelen door ons langs de maatstaven van ‘hun gelijk’ te leggen en zich klem zetten in zo’n ‘omgekeerd Stockholmsyndroom’ zoals nu rond slavernij gebeurt. Ik hoop dat ze zien dat wij worstelen met onderwerpen als migratie, klimaat maar ook nog steeds met arbeid. Ik hoop dat ze een productievere manier van omgang met het verleden zoeken dan pogingen om het verleden in het heden recht te zetten. Ik hoop dat ze op de lijn van Nelson Mandela zitten in zijn toespraak ter gelegenheid van de viering van 10 jaar democratie in Zuid-Afrika in 2004:  “Let us never be unmindful of the terrible past from which we come – using that memory not as a means to keep us shackled to the past in a negative manner, but rather as a joyous reminder of how far we have come and how much we have achieved.”

 Want ja, we kunnen schande spreken over het slavernijverleden van de wereld. We kunnen ons echter ook realiseren dat onze voorouders het besluit hebben genomen om slavernij af te schaffen. En ja, dat had veel eerder kunnen gebeuren. Daarbij is het goed om je te realiseren dat het ook niet had kunnen gebeuren.  Dan kan de VN wel vragen aan het westen om de schade die het heeft aangericht te vergoeden. Het was wel juist het westen dat het voortouw nam in de afschaffing van de slavernij. Het was niet in het Afrikaanse Ashanti rijk, het Chinese keizerrijk of het Arabische sultanaat Oman dat de barbaarsheid van het instituut slavernij ter discussie werd gesteld.

Wakanda

Bij De Kanttekening las ik een interview met Ritania Wirht. In het interview vertelt ze over haar leven in Nederland en Suriname en dat ze zich al op jonge leeftijd bewust was van racisme. “‘Vóór de slavenhandel was Afrika een ontwikkeld continent. De Egyptische piramiden zijn gebouwd door gekleurde mensen met kennis van wiskunde. De gaper bij de drogist is een Moor: zwarten legden de basis voor de geneeskunde. Maar dat weet bijna niemand!”  Aldus Wirht. Een bijzondere uitspraak om meerdere redenen.

Welke huidskleur de bouwers van de piramiden hadden, weet ik niet, ik was er niet bij en Wirht ook niet, maar bij het lezen ervan moest ik denken aan het boek The Lies that Bind. Rethinking Identity van Kwame Anthony Appiah. Appiah behandelt vijf thema’s die in het identiteitsdebat centraal staan: religie, land, huidskleur, klasse en cultuur. En om het kort samen te vatten, de tekst op de kaft: “Appiah laat zien hoe collectieve identiteiten die onze wereld vormgeven doorspekt zijn met tegenstrijdigheden.” Appiah betoogt dat identiteiten van welke soort dan ook, zich, altijd in een tweestrijd ontwikkelen en ik denk dat hij daarin gelijk heeft. Ik moest aan het laatste thema denken: cultuur.

Appiah behandelt cultuur in het zesde hoofdstuk en gaat opzoek naar de oorsprong van wat nu ‘het westen’ en de ‘westerse cultuur’ wordt genoemd. Volgens Appiah is dat iets van zeer recente datum: “Als de notie van het christendom een artefact was van een lange reeks militaire gevechten tegen de moslimmacht, dan kreeg ons moderne concept van de westerse cultuur zijn huidige vorm grotendeels aan het eind van de jaren veertig en vijftig, tijdens de Koude Oorlog. In het heetst van de strijd smeedden we een groots Plato-to-NATO-verhaal over de Atheense democratie, de Magna Carta, de Copernicaanse Revolutie enzovoort. De westerse cultuur was in de kern individualistisch, democratisch, vrijheidslievend, tolerant, progressief, rationeel en wetenschappelijk.[1]Dat verhaal van het westen ontstond in een tweestrijd met de Sovjet Unie. Die werd, beginnend met de val van de Berlijnse muur en eindigend met de implosie van de Sovjet Unie in 1992 beëindigd.

Dat artefact, die notie van het christendom, waar Appiah over schrijft duidt op een eerdere ‘identitaire tweestrijd’. In de periode na de opkomst van de islam stond de scheidslijn tussen de islam en het christendom centraal. Of zoals de islamieten het noemen, de Daral-Islam, het huis van de islam en de Dar al-Kufr, het huis van de ongelovigen. Aan het einde van de achttiende eeuw veranderde hier iets in. Wat er veranderde was dat het Ottomaanse rijk, de mogendheid die christenen als het gezicht van de islam zagen, begon af te brokkelen. Met dat afbrokkelen verdween ook die tweestrijd. Van iets zoals ‘het Westen’ was toen nog zeker geen sprake. Belangrijke landen die nu tot ‘het Westen’ worden gerekend, ontwikkelden in de negentiende eeuw juist hun eigen nationale identiteit in zo’n ‘identitaire competitie’ met elkaar. Een competitie die leidde tot de Napoleontische oorlogen, de Frans-Duitse oorlog en uiteindelijk tot de twee die we nu wereldoorlogen noemen.

Met de implosie van de Sovjet Unie verdween dus het contrapunt van de ‘westerse cultuur’.  Wat niet verdween was de ‘westerse cultuur’ als contrapunt van mogelijke andere groepen die hun eigen identiteit wilden ‘afbakenen’. Groepen zoals moslimextremisten maar ook ‘afrocentristen’. En die heb je in grofweg twee soorten. Aan de ene kant afrocentristen die claimen zat ‘de ‘Grieks-Romeinse cultuur’, waarop de ‘westerse cultuur’ zich beroept Afrikaanse wortels heeft. Appiah haalt Cheik Anta Diop aan als een van de vaders van dat denken, die: “hield vol dat de verworvenheden voortkwamen uit een meer geavanceerde Egyptische beschaving en dat de oude Egyptenaren zwart waren.” Een theorie met: “ bepaalde onhandige implicaties.” Immers: “Als het Westen is voortgekomen uit Griekenland, dat is voortgekomen uit Egypte, erven zwarte mensen dan niet de meer morele aansprakelijkheid van de erfenis van etnocentrisme?” Aan de andere kantafrocentristen die blij zijn om: “Griekenland te veroordelen, terwijl ze de beschavingsprestaties die typisch Afrikaans waren, ophemelden.[2] 

Je kunt de twee kanten natuurlijk ook combineren en dat is wat Wirht doet. Ze claimt de geneeskunde en bouwkunst voor een oude ontwikkelde zwarte Afrikaanse beschaving die de piramides bouwde en aan de wieg stond van de geneeskunde. Een soort antiek ‘Wakanda’ uit de Marvelfilm Black Panther. Slavernij daarentegen, hoorde daar niet bij want dat ‘ontwikkelde continent’, die ‘ontwikkelde beschaving’ was van voor de slavenhandel. Als Wirht met slavenhandel de Trans-Atlantische slavenhandel tussen pak weg 1500 en midden van de negentiende eeuw bedoelt, dan was die beschaving van voor die ‘slavenhandel’. Als ze bedoelt voordat er in slaven werd gehandeld, dan slaat ze de plank behoorlijk mis. Zo was er de Arabisch-Afrikaanse slavenhandel die begint in de negende eeuw en eindigde, met de kolonisatie van Afrika door Europese landen aan het einde van de negentiende eeuw. Vanaf de 17e eeuw was het eiland Zanzibar, dat viel onder het sultanaat Oman, hierin de belangrijkste schakel.  Ja, niet alleen Europeanen handelden in die tijd slaven en deden aan kolonies in die tijd.

Nu zijn de piramides ook van voor die tijd. De oudste piramides stammen uit de tijd van de eerste dynastie (3150 – 2639 BCE). In tegenstelling wat lange tijd werd gedacht, werden ze niet door slaven gebouwd. Dat betekent echter niet het oude Egypte geen slavernij kende. Die kenden ze zeker: “In het oude Egypte kwamen verschillende vormen van dwangarbeid voor. Egyptische dwangarbeiders werden met minimale middelen in hun levensonderhoud voorzien. Krijgsgevangenen van buiten Egypte werden ook aan gedwongen arbeid onderworpen. Daarnaast bestond er slavernij in het oude Egypte: mensen werden als het bezit van andere mensen verhuurd en verkocht.[3] Dus ook in de tijd dat de mensen die piramides bouwden leefden ook mensen in slavernij en konden slaven worden gekocht en verkocht en kon er dus in slaven worden gehandeld.

Dat antieke ‘Wakanda’ moet dan van voor die tijd zijn geweest. Helaas ontbreekt daarvoor elke vorm van bewijs. Nu is het ontbreken van bewijs, geen bewijs van het ontbreken van zo’n antieke ‘Wakanda’. Totdat er bewijs is dat de antiek versie heeft bestaan, is het net zo’n fantasie als de Marvelvariant. Of zou Wirht met die beschaving onze verre voorouder Homo sapiens bedoelen die zo’n 70.000 jaar geleden begon en die er uiteindelijk voor zorgde dat ‘ons soort mensen’ de hele planeet koloniseerde.


[1] Kwame Anthony Appiah, The Lies that Bind. Rethinking Identity, pagina 201. Eigen vertaling

[2] Idem , pagina 203

[3] https://www.rmo.nl/tentoonstellingen/web-exposities/werk-in-het-oude-egypte/

Irritatie

“Wat zou het toch fijn zijn als, zodra het over dit thema gaat, mensen éven bewust hun irritatieknop zouden uitzetten. Wat zou het fijn zijn als zij niet onmiddellijk in verweer zouden komen, maar zouden luisteren en lezen.” Want: “Vergeleken met de winsten die de Nederlandse Staat uit de slavernij heeft gehaald, is die 200 miljoen euro voor het bewustwordingsfonds nog een schijntje. Dat zullen toekomstige onderzoeken nog meeren duidelijker aantonen.” Aldus Marisa Monsanto in een opiniërend artikel in de Volkskrant. Nu vraag ik me af of ik ook tot degenen behoor die de irritatieknop uit moeten zetten.

Eigen foto

Waarom ik me dat afvraag? “Er wordt gepleit voor herstelbetalingen voor het aangedane leed van de slavernij en slavenhandel en hup: daar zijn de verongelijkte reacties. Wat te denken van de kinderarbeid en andere vreselijke arbeidsomstandigheden in de negentiende eeuw, zoals de uitgebuite Drentse veenarbeiders, Groningse landarbeiders en fabrieks- en havenarbeiders. Laten wij er nog de Limburgse mijnwerkers, de Scheveningse vissers en de aardappelrooiers van Van Gogh aan toevoegen.” Monsanto schrijft dit naar aanleiding van reactie op een eerder, in haar woorden genuanceerd, opiniestuk van Peter M. Wolff dat centraal stond in mijn vorige prikker. Nu kwam mijn ‘irritatie’ niet voort uit Wolffs pleidooi voor ‘herstelbetalingen’ maar uit zijn bijzondere versie van de geschiedenis van Nederland.

Nee ik ga mijn vorige prikker niet herhalen. Sterker nog als ik niet juist een interessant boek had gelezen dan had ik Monsanto’s bijdrage waarschijnlijk gewoon laten passeren. Een boek van de filosoof Susan Neiman met als titel Left Is Not Woke.  En ik schrijf bewust filosoof en niet filosofe omdat dit Neimans keus is: “Als autochtone Engelse spreker verafschuw ik het huidige Duitse voorstel dat door een regeringsdecreet wordt ondersteund, dat iedereen die zich verzet tegen woorden als ‘burgers en burgeressen’ onverbeterlijk seksistisch is. (schrijvers en schrijveressen. Bakkers en bakkeressen. Ad infinitum). Mijn eigen taalkundige intuïties vallen de andere kant op: als beroepen genderneutraal zijn, laat het afdwingen van iemands beroep een seksistische noot achter.[1]

Neiman over woke: “wakker blijven voor onrecht, op zoek zijn naar tekenen van discriminatie- wat kan daar verkeerd aan zijn?[2] Daar is niets mis mee  maar wel de kant waarop het is gegaan: “Het begint met de zorg voor gemarginaliseerde personen en eindigt met het reduceren van elk tot het prisma van haar marginalisatie. Het idee van intersectionaliteit zou de nadruk hebben gelegd op de manier waarop we allemaal meer dan één identiteit hebben. In plaats daarvan leidde het de focus op die delen van identiteiten die het meest gemarginaliseerd zijn, en vermenigvuldigt ze tot een woud van trauma’s.”  Dit leidt er toe dat Woke: “benadrukt de manieren waarop bepaalde groepen geen recht hebben gekregen en probeert de schade te herstellen en te herstellen. In de focus op ongelijkwaardigheid van macht wordt het concept van rechtvaardigheid vaak aan de kant gelaten.” En voor deze prikker belangrijker, woke: “eist dat naties en volkeren hun criminele geschiedenis onder ogen zien. Daarbij komt vaak tot de conclusie dat de hele geschiedenis crimineel is.[3]

De hele geschiedenis en dan vooral de hele Westerse geschiedenis. Als die hele geschiedenis crimineel is, dan kan er ook geen sprake zijn van vooruitgang. Dit terwijl vooral de geschiedenis van het Westen vooruitgang laat zien. En nee, dat maakt niet dat alles in het westen goed is. Dat iemand met een donkere huidskleur vaker uit de rij wordt gepikt bij het vliegveld of staande wordt gehouden door de politie is niet goed te praten. Het is echter een hele vooruitgang in vergelijking met de situatie van voor de afschaffing van de slavernij.

Dat de slavernij überhaupt bijna wereldwijd is afgeschaft is überhaupt een gevolg van westerse vooruitgang. Het is een gevolg van wat we nu de Verlichting noemen. Denken dat de bestaande, toen als goddelijk en dus onveranderbare orde, ter discussie begonnen te stellen. Die ‘orde’ was die van de zondeval, de verleiding van Eva door de slang waardoor ze van  appels van de boom plukte en die samen met Adam opat.  Voor de protestantse christenen is die zonde zo groot en de macht van god zo enorm: dat Hij ieder van ons tot de eeuwige verdoemenis kan veroordelen voordat we iets hebben gedaan om te suggereren dat we het verdienen.”  Voor de katholieke konden hieraan ontsnappen via boetedoening: “Maar of verlossing uiteindelijk mogelijk was of niet, kon alleen van de hand van God komen.[4] Een wereld waarin menselijk handelen er niet toe deed. Dit ter discussie stellen betekende dat je inging tegen de door god gegeven orden. Twijfelen aan orde en zeker aan de almacht van god was voldoende om na een flinke foltering op de brandstapel te belanden. Dat kunnen we ons tegenwoordig met het in de Grondwet verankerde recht op vrije meningsuiting en godsdienstkeuze niet meer voorstellen, maar dat waren wel de omstandigheden waarmee de Verlichte denkers te maken hadden en waarbinnen ze moesten opereren. We kunnen hen met de onze huidige normen en waarden beoordelen en dan vinden we voldoende zaken om hen te beoordelen.

Of zoals Neiman het schrijft: “Misschien ligt het probleem met het herkennen van vooruitgang in het concept van vooruitgang zelf. Per definitie vooruitgang is niet wat we hebben. Het is niet iets dat al is bereikt, maar iets dat in de toekomst moet worden bereikt – liefst morgenochtend. Het is moeilijk om de prestaties van de vorige generatie als vooruitgang te erkennen, juist omdat de vorige generatie ernaar streefde om die prestaties er net zo normaal uit te laten zien als ze altijd hadden moeten zijn.[5] met deze passage beschrijft Neiman precies waar mijn frustratie bij artikelen als die van Wolff en Monsanto. De impliciete verwijten aan voorouders. Impliciete verwijten die verpakt liggen in vragen als: ‘waarom duurde het zolang voordat Nederland slavernij verbood? Én ‘waarom was het verzet tegen slavernij niet veel massaler?’ Het verwijt aan de huidige generatie waarom die niet massaal de beurs trekt om alle onrecht uit het verleden te compenseren.

Ja slavernij was verschrikkelijk maar dat slavernijverleden moet niet de reden zijn dat er nu iets specifiek voor een bepaalde groep, in dit geval nazaten van slaven, moet gebeuren. Rechtvaardigheid verlangt van ons dat we mensen die nu leven rechtvaardig behandelen. Als daarbij iets niet goed gaat en dan moeten we daar iets aan doen. Een slavernijmonument of -museum of herstelbetaling helpt een kind dat wordt onder geadviseerd niet vooruit. Het helpt niemand aan een stage, behalve dan misschien een enkeling die stage kan lopen bij dat museum. Niet de nazaten van slaven maar ook niet anderen die te maken hebben met onder advisering  en moeite hebben met het vinden van een stageplek. Dat wil niet zeggen dat een slavernijmuseum of -monument een verkeerd idee is. Het is geen oplossing voor onze huidige problemen met rechtvaardigheid.


[1] Susan Neiman, Left Is Not Woke, pagina 139. Eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 4. Eigen vertaling

[3] Idem, pagina 5. Eigen vertaling

[4] Idem, pagina 104. Eigen vertaling.

[5] Idem, pagina 124. Eigen vertaling

Keti koti

Als je nu nog niet weet dat we op 1 juli herdenken dat de slavernij de jure 160 geleden werd afgeschaft, dan heb je onder een steen gelegen. Onder een steen gelegen omdat de media het afgelopen jaar en culminerend in de laatste week voor de 1ste juli 2023, veel aandacht hieraan hebben besteed. Op de dag voor die 1ste juli las ik bij De Correspondent een artikel van Karin Amatmoekrim dat aandacht vraagt voor deze herdenking en waarom die ons allen aangaat. Terecht want dit was een belangrijk moment in de geschiedenis en het moet aanleiding zijn om de schijnwerpers vol te richten op hedendaagse slavernij. Want nog steeds leven zo’n 40 miljoen mensen in slavernij. Dus op 1 juli herdenken en de rest van het jaar bestrijden. Toch knelt er iets in haar betoog.

Bron: flickr

Natuurlijk kan het dat je denkt ‘het is toch 150 jaar?’ En ja het is de facto 150 geleden dat aan de arbeidsplicht die bij de afschaffing aan voormalige slaven werd opgelegd een einde kwam. Die arbeidsplicht werd door de overheid opgelegd om de voormalige slavenhouders te compenseren in het verlies dat ze leden omdat hun ‘bezit’ werd afgenomen. Een vergoeding aan de voormalig slavenhouders klinkt ons vreemd in de oren toch was en is het nog steeds heel gebruikelijk dat je wordt gecompenseerd als je bezit wordt afgenomen door een overheidsmaatregel. De Britten compenseerden nog ruimer. De slavenhouders kregen in totaal 20 miljoen pond (vergelijkbaar met nu € 19 miljard) en de status van de voormalige slaven werd zonder hun instemming omgezet in een contract als ‘leerknecht’. Dit betekende dat ze nog zes jaar onbetaald hetzelfde werk moesten blijven doen. Dit even terzijde. Terug naar Amatmoekrim.

Volgens Amatmoekrim, en dat kan ik alleen maar ondersteunen, moet iedereen: “lezen over de Surinaamse schrijver en verzetsheld Anton de Kom, de Amerikaanse, Nederlandssprekende abolitionist Sojourner Truth  en al die andere tot de verbeelding sprekende voorouders. Er moeten romans  en films over komen, die ons onderwijzen in belangrijke lessen, die ons kippenvel geven en handvatten bieden voor een betere toekomst, zodat iedereen zich aan hen kan spiegelen en zich in hen kan herkennen.” Bijzonder wordt als ze haar betoog vervolgt: “Vandaag, op de drempel van Keti Koti 2023, wil ik aan iedereen die aarzelt om samen met bruin en zwart Nederland het slavernijverleden te herdenken, omdat hij denkt dat het niet zijn plek is, zeggen: onze helden zijn óók jullie helden. Ja, zij stonden ooit recht tegenover de Europese mens, maar door hun leven te vieren, vieren we onszelf zoals we nu, in dit heden zijn: een samenleving die tegen wil en dank versmolten is met een uiterst pijnlijke en schaamtevolle geschiedenis.” Hier gebeurt iets bijzonders.

Hier wordt een verkeerd perspectief geschetst. ‘Zij’ stonden niet tegenover de ‘Europese mens’. ‘Zij’ stonden, net als de overgrote meerderheid van de ‘Europese mensen’ tegenover de machtigen die hun leven bepaalden. Door het te stellen zoals in het citaat wordt miskend dat het overgrote deel van de voorouderlijke Europese mensen part nog deel hadden aan slavernij en de slavenhandel. Slavernij was niet iets van ‘…’ tegenover de ‘Europese mens’. Het was iets van mensen met macht tegenover machtelozen. Net zoals het nu nog steeds iets is van mensen met macht tegenover machtelozen. De ‘vrije’ Europese arbeider werd niet beter en soms nog slechter behandeld dan iemand in slavernij. De overgrote meerderheid van de toenmalige ‘Europese mensen’ en ook de bewoners van het gebied dat nu Nederland is, hadden totaal geen invloed op de acties en besluiten van de koninkrijken en steden waar ze woonden. Pas in 1917 konden alle Nederlandse mannen van 25 en ouder gaan stemmen, twee jaar later ook alle vrouwen. In andere Europese landen zijn de jaren wat anders, maar wat ze allemaal gemeen hebben is dat dit ver na de afschaffing van de slavernij was.

Het is nogal cru om de ‘nazaten’ van die uitgebuite ‘Europese mens’ nu op één hoop te vegen met de toenmalige machtigen en van hen ‘deemoed, bescheidenheid en schaamte’ te verwachten voor iets waar zelfs hun voorouders part nog deel aan hadden anders dan dat ze door dezelfde personen werden uitgebuit.

“Timmertje, Timmertje wat ga je doen?”

“We zijn niet tegen de parlementaire democratie, wel tegen liberale democratie,” aldus Rebekka Timmer de voorzitter van BIJ1 in een interview bij De Kanttekening. Want: “De liberale democratie is een fopdemocratie. Het grootkapitaal regeert de westerse wereld.” Bijzondere uitspraken.

Bron Wikipedia

De partij gelooft: “dat er meerdere vormen van kennis bestaan dan alleen wetenschappelijke. Zo is onze partij bijvoorbeeld bij uitstek gebouwd op ervaringskennis.” De wetenschappelijke methode houdt in dat kennis is gebaseerd op empirisch bewijs, bewijs dat reproduceerbaar is. Op Aarde valt een bal altijd naar beneden. Ervaringskennis is dat niet. Mijn ervaringen met iets zijn niet reproduceerbaar voor een ander. Laat ik eens met wat kennis gebaseerd op empirisch bewijs, naar de uitspraak met betrekking tot de liberale democratie kijken.

BIJ1 is een partij die, zoals Timmer het noemt, staat voor: “pragmatisch intersectioneel socialisme.  Op haar site omschrijft de partij het als volgt: “We zijn ook een partij die intersectioneel denkt. Dat betekent dat we inzien dat racisme niet op zichzelf staat, maar dat alle problematiek in onze maatschappij met elkaar samenhangt. Armoede, discriminatie, LHBTQI+-haat, de klimaatcrisis, de crisis op de woningmarkt, in de gezondheidszorg en het onderwijs: niets staat op zichzelf. We kúnnen dus niet anders dan naast racisme ook andere onderwerpen aansnijden, omdat alles invloed op elkaar heeft. Niemand wordt vergeten en iedereen heeft het recht op een goed leven. We pakken dus alle onderwerpen aan. Gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid en solidariteit is waar we ons sterk voor maken.”  

Dat de behandeling van LHBTQI+ mensen in liberale landen beter kan, ben ik meteen met BIJ1 eens. Maar kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar de LHBTQI+ rechten zijn gegarandeerd?  

Dat de omgang met de leefomgeving in liberale landen veel beter kan, ben ik meteen met BIJ1 eens. Maar kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar een rechter de regering terugfluit omdat ze niet voldoet aan de eigen wetten?

Dat racisme bestreden moet worden en dat dit in liberale landen aandacht vraagt, ben ik meteen met BIJ1 eens. Maar kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen dat op dit gebied betere papieren weet te overleggen?

“Vanaf het moment dat BIJ1 werd verkozen tot de Tweede Kamer, hebben we niet alleen gepleit voor excuses voor het koloniale en slavernijverleden, maar ook voor herstelmaatregelen in het kader van reparatory justice (of herstelrechtvaardigheid).” Aldus de partij in haar reactie op de recente door het kabinet gemaakte excuses voor het slavernijverleden. Kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar kritisch naar het eigen verleden wordt gekeken en een regering excuses voor daden begaan in dat verleden, aanbiedt?

Dat de armoedebestrijding en de verdeling van de welvaart in liberale landen veel beter kan, ben ik meteen met BIJ1 eens. Sterker nog er waren periodes dat de liberale landen het veel beter deden en een flinke economische groei realiseerden zonder al te drastische inkomensverschillen omdat de hoogste inkomens werden belast met percentages van 72% in Nederland tot meer dan 90% in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en toch zeer innovatief waren. Mocht de BIJ1 aan de macht komen dan worden: “de productiemiddelen gecollectiviseerd en het privébezit afschaft, zoals Marx dat in de negentiende eeuw al voor ogen zag? ‘Jazeker, ‘(w)ij staan voor radicale democratisering van de economie,’” aldus Timmer. Nu zijn er landen, zoals Noord-Korea die dat hebben gedaan en in het verleden was de economie in de Oostbloklanden op die leest geschoeid. Qua inkomen en vermogen zeer gelijke samenlevingen. Helaas bleken ze wat minder goed in het voorzien in basisbehoeften van mensen. En nu we het toch over productiemiddelen hebben. Kan Timmer mij een niet-liberaal land noemen dat bekend staat om haar innovatiekracht en het uitvinden van nieuwe zaken?

En nu even terug naar dat intersectionele. Intersectioneel denken is denken over macht. Wie heeft macht en wie niet en dat denken wil vervolgens de macht evenwichtiger verdelen. Het richt zich daarbij vooral op degenen met de minste macht. Kan Timmer mij één niet-liberaal land noemen waar denken wordt getolereerd dat de macht in het land anders wil verdelen en de zittende macht ondermijnt?

Timmer lijkt zich niet te realiseren dat ze het kind met het badwater weg wil gooien. Bij het lezen van het interview moest ik terugdenken aan de 1.000 meter vrouwenschaatsen tijdens de Olympische Spelen van Nagano in 1998 toen commentator Frank Snoeks na de Olympische titel van Marianne Timmer uitriep: “Timmertje, Timmertje, wat ga je doen?”

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet

Premier Rutte: “wees met name op 1 juli 2023, als het officieel 150 jaar geleden is dat de slavernij in het koninkrijk werd afgeschaft. ‘Maar het proces is pas echt klaar als de discriminatie van mensen vanwege hun huidskleur is gestopt,” zo lees ik in de Volkskrant. Een bijzondere soap rond excuses voor het slavernijverleden. Dat bijzondere is gelegen in het oorzakelijk verband dat er wordt gelegd tussen verschillende feitelijke constateringen.

De eerste feitelijke constatering is dat het begrip racisme een steeds ruimer wordt ingevuld. Volgens de Van Dale is racisme de: “opvatting dat mensen met een bepaalde huidskleur beter zouden zijn dan mensen met een andere kleur, gebruikt als rechtvaardiging om mensen met een andere kleur slecht te behandelen.” Racisme is daarmee een handeling, een actie op basis van een bewuste gedachte. Hier schreef ik al eens een prikker over naar aanleiding van een bijzonder gesprek onder een artikel van Vera Mulder bij De Correspondent met als titel Nog een blik, weer een opmerking: racisme is één plus één plus één. Een gesprek waarin ik Mulder vroeg naar haar definitie van racisme en die niet kwam, want: voor één alomvattende definitie is het onderwerp, het systeem, de ervaring te complex, maar het betrekken van systemisch en onbedoeld racisme in dit gesprek is onontbeerlijk in het ontmantelen ervan” Zonder een duidelijke definitie van is een zinvol gesprek onmogelijk omdat iedereen dan iets anders bedoeld. Dan wordt het zoiets als het partijtje ‘bunkertrefbal’ dat mijn aspiranten honkballers laatst speelden. Op mijn vraag wat ze het laatste half uur wilden doen, kwam het antwoord bunkertrefbal. Ik had geen idee wat het was, maar zij wisten precies wat er werd bedoeld. Totdat ze gingen spelen en er boze gezichten kwamen. Wat bleek, ze speelden met verschillende regels.

Feitelijke constatering twee: als jezelf, je ouders of grootouders van elders naar Nederland gekomen zijn, dan heb je niet dezelfde mogelijkheden als iemand bij wie dat wel het geval is. Als nieuwkomer mis ontbreekt het je aan kennis van de samenleving waar te naartoe migreert. Maar belangrijker dan het ontbreken van die kennis is het ontbreken van kennissen. Je mist een netwerk waardoor het zeer lastig wordt om een plek te vinden die bij je capaciteiten past. Dat laatste heb ik in een eerdere prikker ‘nieuwkomers nadeel’ genoemd. Het gebrek aan kennis is daarbij makkelijker op te lossen dan het gebrek aan die kennissen. Het ‘opklimmen in de rangen’ na migratie kost meerdere generaties tijd

Dan de vierde feitelijke constatering het feit dat Nederland koloniën had. Een feit dat niet is te ontkennen. Het woord kolonie kent een oud Griekse geschiedenis. Werd het te druk in een stad of gebied, dan trok een deel van de inwoners weg naar een leeg stuk land en stichtte daar een onafhankelijke ‘zusterstad’. Als er tegenwoordig over koloniaal verleden wordt gesproken, dan wordt vooral de periode na 1500 waarin Europa economisch en militair de wereld steeds meer ging overheersen[1]. Het streven naar een zo groot mogelijk rijk, was echter niets nieuws. Het enige nieuwe eraan was dat het op wereldschaal gebeurde. De diverse Chinese dynastieën, de Perzen, het Egypte van de farao’s, de Romein, de Magadha, de Olmeken, Inca’s, Azteken, het Islamitische rijk, de Mongoolse horden, allemaal streefden ze naar ‘werelddominantie’ in de hun bekende wereld. Dat Mongoolse rijk wordt qua omvang in de geschiedenis trouwens alleen overtroffen door het Britse Rijk. Tot de Russische inval in Oekraïne waren velen ervan overtuigd dat het veroveren van gebieden tot het verleden behoorde. Wat niet wil zeggen dat het streven naar ‘werelddominantie’ en als je die hebt het behoud ervan, tot het verleden behoort.

Als vijfde het feit dat slavernij is eeuwenlang een algemeen aanvaard maatschappelijk gebruik was. Wat hierbij onder invloed van het christendom en de islam ook geleidelijk algemeen gebruik werd, was dat je geloofsgenoten niet tot slaaf mocht maken. Algemeen aanvaard maar niet door iedereen. Vanaf het midden van de achttiende en versneld in de negentiende eeuw komt daar verandering in. Een bijzondere periode in de West-Europese geschiedenis. Bijzonder omdat heel veel zaken die tot de mores in vroeger eeuwen behoorden, ter discussie werden gesteld. Het is de periode dat Adam Smith zijn Theory of Moral Sentiment waarin hij de emoties en hoe die zich tot elkaar verhouden onderzocht en het beroemdste The Wealth of Nations waarin hij de economische ontwikkeling beschrijft. Met daarin de beroemde passage van de onzichtbare hand. De tijd waarin Immanuel Kant zijn drie ‘kritieken’ schreef[2] en Zum ewigen Frieden. Het tijdperk van de Verlichting, door diezelfde Kant omschreven als: “het uittreden van de mens uit zijn onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Onmondigheid is het onvermogen gebruik te maken van zijn verstand zonder leiding van een ander. Aan deze onmondigheid is men zelf schuldig wanneer de oorzaak ervan niet ligt in gebrek aan verstand maar ligt in het gebrek aan beslissing en moed het verstand te gebruiken zonder leiding van een ander. ‘Sapere aude!’: ‘Heb de moed te weten’ (d.i. gebruik te maken van uw eigen verstand), is derhalve het devies van de Verlichting’.[3] De leiding van de ander waar de mens het zonder zou moeten doen, betrof vooral de religieuze dogma’s.

Dat ‘gebruik maken van het eigen verstand’ bleef niet zonder gevolgen. Smith, Kant en vele anderen schreven daardoor hun boeken. Het ‘door god gegeven recht’ van heersers werd ter discussie gesteld. Sterker nog, ze konden worden afgezet. Democratie’ werd onderdeel van het gesprek. Nadenken leidde tot de ‘stoommachine’ en ander uitvinding en via Smith tot het nadenken over en proberen te verklaren van iets wat we nu ‘de economie’ noemen. De verlichting leidde ertoe dat er zoiets als een ‘publieke ruimte’ ontstond alwaar over van alles en nog wat gedebatteerd kon worden, dat er kranten ontstonden. De Verlichting leidde tot het ter discussie stellen van god en de godsdienst. De Verlichting leidde er toe dat er allerlei emancipatie- en burgerrechtenbewegingen ontstonden en dus ook een beweging die de slavernij wilde beëindigen. Aan de andere kant leidde de Verlichting ook tot het nadenken over overeenkomsten en verschillen tussen mensen. Ze stond daarmee ook aan de wieg van wat we nu racisme noemen. Want zelf nadenken en willen weten, wil niet automatisch zeggen dat er hetzelfde wordt gedacht en dat voor fenomenen eenzelfde verklaring ‘gedacht’.

De Verlichting was een westers verschijnsel. Het deed zich niet voor in China, India of het Perzische Rijk. Dat slavernij nu in theorie overal is afgeschaft, is daarmee te danken het westen. Slavernij was geen ‘westerse’ uitvinding al zijn er mensen die lijken te geloven dat Europeanen slavernij uitvonden. Sterker nog, als je via google zoekt, kun je de bevestiging zien van die feitelijk onjuiste opvattingen zoals ik een klein half jaar geleden al schreef. Afrikanen, Arabieren, Chinzeen, Indiërs, authentieke Amerikanen, slavernij kwam overal voor. Het oudste ‘wetboek’ de Codex Hammurabi van zo’n 38 eeuwen geleden, spreekt op verschillende plekken over slaven. In de periode van 800 tot 1900 vonden minstens zoveel tot slaaf gemaakte Afrikanen hun weg naar de Arabische wereld. En nee, met die Codex werd slavernij niet ingevoerd. De Codex reguleerde de bestaande praktijk en gaf aan welke straf er op overtreding van die praktijk stond. De afschaffing ervan begon in Europa door het in wetboeken te verbieden en door het verbod ervan vervolgens ook in andere delen van de wereld af te dwingen.

Het wordt bijzonder als deze feitelijke constateringen worden gecombineerd tot een alles verklarende theorie. Die combinatie werd in 2021 beschreven door Fati Benkaddour in een artikel bij Joop: “Racisme is niet een gevolg van historische, militaristische, kapitalistische en economische bewegingen die door de tijd heen at random gebeurden en die de politieke status quo, tegenovergestelde culturele waarden en scheve machtsverhoudingen tussen bevolkingsgroepen, in Nederland hebben veroorzaakt. Racisme ís er de oorzaak van. En dat niet alleen, racisme is een vorm van antisociale persoonlijkheidsproblematiek: narcisme.”  Racisme is in Nederland de oorzaak van historische, militaristische, kapitalistische en economische beweging, aldus Bendakkour. Dus zonder racisme geen ‘geschiedenis’ in Nederland en ook geen kapitalisme, militarisme en economie. Zonder racisme zou het hier stilstaan. Zou dat alleen voor Nederland gelden? Zou er in andere delen van de wereld wel historische, militaristische, kapitalistische en economische beweging mogelijk zijn zonder racisme? Nederland als een soort uitzondering op de regel? Ik probeer me een voorstelling te maken van hoe Nederland er dan uit zou hebben gezien, maar een echt beeld kan ik me er niet bij voor de geest halen. Zouden we hier dan nog in de Middeleeuwen leven? Zou een deel van het land dan nog steeds door de Romeinen bezet zijn? Allebei zou erg lastig zijn als Nederland die uitzondering was. Het Romeinse Rijk zou dan immers nog alleen in Nederland bestaan en alleen Nederland zou dan nog last hebben van invallen van Noormannen. Alhoewel, dat zou niet kunnen, die Noormannen hebben immers wel een geschiedenis, militarisme, kapitalisme en economische ontwikkeling. Dit lijkt mij een heel onwaarschijnlijk scenario.

Een andere mogelijkheid is dat Nederland geen uitzondering op de regel is. Dat zou betekenen dat racisme de oorzaak is van ‘historische, militaristische, kapitalistische en economische bewegingen.’ Dat zou betekenen dat racisme de motor is achter alle menselijke ontwikkeling. Dan waren de Romeinen racisten net als de Qing-dynastie, de oude Egyptenaren, de Maya’s en de Azteken. Maar wacht eens, als we nog wat verder teruggaan in de geschiedenis van de homo sapiens dan zijn onze verre voorvaderen uit oost-Afrika weggetrokken en hebben ze zich over de hele wereld verspreid vanwege racisme. Ook dat lijkt mij heel onwaarschijnlijk want als we teruggaan naar de eerste afsplitsing van de eerste groep homo sapiens, dan was het familie die zich afsplitste. Zou racisme werkelijk ten grondslag liggen aan die eerste afscheiding? Ik was er, net als Benkaddour niet bij, maar ik waag het ernstig te betwijfelen.  Als Nederland geen uitzondering op de regel is en als de regel zelf vastloopt, dan rest er maar één andere mogelijkheid: Benkaddour verkoopt grote onzin. Haar bewering slaat als de welbekende tang op het varken.

Toch zijn er velen die deze tang toch in meer of mindere mate op een varken vinden lijken. Die noemen ‘racisme’ als verklaring voor het eerder behandelde nieuwkomers nadeel. Die zien slavernij doorwerken in de huidige sociale ongelijkheid in Nederland. Die zien overal racisme en institutioneel racisme en zien daarin een voorzetting van de ‘koloniale verhoudingen’. Die zijn als de welbekende hamer die in alles een spijker ziet. Die beweren in navolging van Gloria Wekker dat: West-Europese landen hebben eeuwen deelgehad aan een algemeen Europees ethos – een ‘cultureel archief,’ zoals Edward Said het noemt in zijn boek – waarbinnen ze de plicht hadden om zich buiten hun eigen gebied te begeven en andere volkeren aan zich te onderwerpen.”  Die betogen zoals Angélique Duindam in de Volkskrant dat er een: “systeem bedacht (is) waarin we andere mensen konden ontmenselijken.” Het ‘Risk- kaartje met Saids opdracht’ waar Wekker het overheeft en Duindams ‘bedenken’ verwijzen naar een ‘voorbedachte rade’ waarover mijn vorige prikker handelde. De feiten laten zien dat Europeanen zich over de wereld verspreidden, zich dus buiten hun ‘gebied’ begaven en daarbij volkeren aan zich onderwierpen. Wat Wekker hier doet, is vanuit het heden een ‘voorbedachte rade’ opleggen aan voorouders: ze bezitten koloniën en hebben de daar aanwezige mensen onderworpen dus dat zal dan wel de reden zijn dat ze de wijde wereld introkken. Een ‘voorbedachte rade’ waarvoor elk bewijs ontbreekt. Ze bevoeren de zeeën om de ‘tussenpersoon’ in de handel uit te schakelen en zoveel mogelijk rechtstreeks met de Chinese en Indische bron te handelen, niet omdat ze wilden ‘veroveren’. Dat veroveren en onderwerpen kwam er later bij en was in eerste instantie gericht op het uitschakelen van de ‘West-Europese concurrent’. Het bedachte ‘systeem’ van Duindam is een achterafverhaal om iets te beschrijven. Een achteraf verhaal waarin gebeurtenissen en keuzes van verschillende van onze voorouders op verschillende momenten in de tijd met elkaar in verband gebracht worden en worden gepresenteerd als een logische beschrijving en verklaring van iets. Deze verhalen zijn, om Tom Phillips aan te halen, het gevolg van problemen die ontstaan door short cuts in onze hersenen en dan vooral van de heen short cut  die altijd zoekt naar patronen. “Het probleem daarmee is dat onze hersenen daar zo op zijn gebrand dat ze overal patronen gaan zien, zelfs waar ze helemaal niet zijn.[4]


[1] Bij ‘Europa’ hoorden, na de onafhankelijkheid van Engeland, ook de Verenigde Staten

[2] Kritik der reinen Vernunft (1781), Kritik der praktischen Vernunft (1788) en Kritik der Urteilskraft (1790).

[3] Uit Immanuel Kant, Was ist Aufklärung. Geciteerd bij Historiek.net.

[4] Tom Phillips, De mens. Een kleine geschiedenis van onze allergrootste fuck-ups, pagina29

De onvermijdelijke toekomst

Zucht … . Voor mijn vaste lezers geen origineel begin van een prikker want ik ben al vaker met dit woord begonnen. Toch kon ik een zucht, of eigenlijk meerdere, niet onderdrukken bij het lezen van een artikel van Serv Wiemers in de Volkskrant. “Het vloeit allemaal rechtstreeks voort uit de Nederlandse kolonisatiedrang,” aldus Wiemers en dat ‘het’ is dat: “Die kolonie groeide uit tot de Verenigde Staten; het Nederlandse stempel bleef. Twee Amerikaanse presidenten van Nederlandse komaf spanden de kroon wat betreft de indiaanse genocide. Martin van Buren (1837-1841) liet indianen deporteren via de beruchte Trail of Tears; zeker tienduizend kwamen daarbij om het leven. Theodoor Roosevelt (1901-1909) stelde dat de enige goede indiaan een dode indiaan is.”  Dus, zo betoogt Wiemers, ook daarvoor moeten excuses volgen.

Het beroemde wandtapijt dat de slag bij Hatstings afbeeld. Bron:WikimediaComons

Waarom die zucht? Wiemers hanteert een wel zeer mechanisch beeld van de geschiedenis. Het ene vloeit rechtstreeks voort uit het andere. Stuyvesant stichtte Nieuw Amsterdam en zette daarmee een reeks van gebeurtenissen in beweging die leidde tot onder andere die beruchte Trail of Tears. Daar was geen ontkomen aan. Een bijzondere redenering met een eraan tegenstrijdig advies om excuses aan te bieden.

Als die Trails of Tears voortvloeit uit de actie van Stuyvesant, dan zou dat betekenen dat je de toekomst kunt voorspellen. Een actie leidt dan immers onoverkomelijk tot een vaststaande reactie. Als je vervolgens de hele reeks van historische acties en reacties bestudeert en analyseert, dan zou je de ontwikkelingsrichting van de geschiedenis kunnen voorspellen en dus de toekomst. Om een voorbeeld te geven, dan zou Ceasar zij eigen dood, en de manier waarop, hebben kunnen voorspellen en had hij niet verbaasd uit hoeven roepen: ‘ook gij Brutus!’ Want zou hij dan lijdzaam afwachten tot ze hem die dolksteken toebrengen?

Deze manier van denken wordt historicisme genoemd. Ik schreef er al vaker over. Deze manier van denken ziet de mens: “als een marionet, als een min of meer onbeduidend instrument in de algemene ontwikkeling van de mensheid. En de werkelijk belangrijke acteurs op het toneel van de geschiedenis zijn voor hem grote naties en hun leiders of eventueel de grote klassen of de grote ideeën.” Historicisten proberen: “de betekenis van het toneelstuk dat op het toneel van de geschiedenis wordt gespeeld, (…) te begrijpen …. Als hij daarin slaagt, zal hij natuurlijk in staat zijn toekomstige ontwikkelingen trachten te voorspellen, en zo zou hij de politiek een solide basis verschaffen en ons praktische adviezen kunnen geven door ons te vertellen welke politieke ondernemingen waarschijnlijk succesvol zullen zijn en welke waarschijnlijk zullen mislukken,[1]Aldus de filosoof Karl Popper.

Alles wat je doet is dan voorgeprogrammeerd. Je hebt geen eigen keuze. Geen vrijheid van denken en handelen. Met een dergelijke manier van denken is het maken van excuses niet nodig. Je kon er immers niets aan doen. Stuyvesant had geen keus wat hij deed, vloeide dan immers ook net zo rechtstreeks voort uit de slag bij Hastings van 1066 alwaar Willem van Normandië de Engelsen versloeg en die weer uit de slag bij Poitiers in 732 waar Karel Martel de Moorse opmars stopte en die weer uit de val van Rome en het instorten van de Midden-Amerikaanse Olmeekse beschaving enzovoorts en zo terug tot aan de eerste mens. Of nee nog verder, de oerknal als alles daarmee begon.


[1] Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden, pagina 35

Bregmans grote vraag

Bij De Correspondent besteedt Rutger Bregman geregeld aandacht aan mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de afschaffing van de slavernij. In zijn meest recente artikel is dat Anthony Bezenet. “Hij was een schrijver zonder bestsellers, een spreker zonder speeches, en een held zonder ego.” Aldus de beschrijving die Bregman van hem geeft. Als je wil weten waarom hij toch zo’n belangrijke rol heeft gespeeld, lees dan Bregmans artikel. Mij gaat het om de volgende vraag die Bregman in zijn artikel stelt: “Het blijft een van de grote vragen van de geschiedenis: hoe is het mogelijk dat zo lang, zo weinig mensen in opstand kwamen tegen de slavernij?” Nu loop ik niet weg voor grote vragen.

De aardappeleters van Vincent van Gogh. Bron: WikimediaCommons

Het antwoord op die vraag is, denk ik, eenvoudiger dan menigeen denkt. Voor het antwoord op die vraag is van belang om erachter te komen wat men vroeger wist van de situatie in de wereld. Als je vervolgens in oude boeken duikt dan blijkt, en dat laat Bregman in zijn serie artikelen zien, dat er veel informatie is over de omstandigheden van slaven. Als de informatie er is, waarom kwamen er dan niet meer mensen in opstand?

Daarvoor naar de basiswet van communicatie: de zender die een boodschap over wil brengen naar de ontvanger. Als een boodschap niet overkomt bij de ontvanger kan dat in de basis aan drie dingen liggen: aan de zender, aan de ontvanger of aan ruis die het overbrengen bemoeilijkt. In dit geval lag het, naar mijn idee, vooral aan de ontvanger. Die ontvanger viel grofweg uiteen in drie groepen. Aan de ene kant een hele kleine groep met belangen in de keten rond slavernij, de eigenaren van slavenschepen, de eigenaren van plantages, de handelaren in met slavenarbeid geproduceerde producten. Opstand tegen de slavernij betekende voor deze groep een opstand tegen hun belangen.

Aan de andere kant de overgrote meerderheid van onze voorouders. Deze groep was keuterboer, trekarbeider en later fabrieksarbeider en waren blij als ze de dag overleefden. De woon- en werkomstandigheden van die fabrieksarbeiders verschilden in niets en waren vaak nog slechter dan die van de plantageslaven in de VS. Om een voorbeeld te geven het wedervaren van Mary Anne Walkley, een twintigjarige Britse die bekend is geworden omdat Karl Marx de laatste dagen van haar leven beschrijft en hoe de omstandigheden rond haar verscheiden door de ‘heersende macht’ werden weggemoffeld. Wakley was: “werkzaam in een zeer achtenswaardige hofmodezaak, die werd geëxploiteerd door een dame met de gemoedelijke naam Elise. Het oude en al vaak vertelde verhaal weer nu opnieuw ontdekt: deze meisjes werken gemiddeld 16 1/2 uur, tijdens het seizoen vaak zelfs 30 zonder onderbreking, waarbij hun ‘arbeidskracht’ in stand wordt gehouden door hun af en toe sherry, port of koffie toe te dienen. En men zat juist in de drukste tijd. De pronkgewaden van de nobele ladies moesten in de kortst mogelijke tijd worden klaar getoverd voor het galabal, dat gegeven werd ter inhuldiging van de vers geïmporteerde prinses van Wales. Mary Anne Walkley had samen met zestig andere meisjes 261 uur onafgebroken gewerkt. Met dertigen zaten ze in één kamer, die nauwelijks de helft van de noodzakelijke kubieke meters lucht bevatte; ’s nachts moesten ze in een van de stinkholen, waarvan men slaapkamers had gemaakt door ze met verschillende tussenschotten te verdelen, met z’n tweeën één bed delen. En dit was een van de betere modezaken in Londen. Mary Ann Walkley werd op vrijdag ziek en overleed op zondag, en – tot grote verbazing van madame Elise – zonder het laatste kledingstuk te hebben afgemaakt. De te laat aan het sterfbed geroepen arts verklaarde bij de lijkschouwing voor de jury in droge bewoordingen: ´Mary Anne Walkley is gestorven door lange arbeidsuren in een te vol arbeidsvertrek en in een te klein en slecht geventileerd slaapvertrek.’ Om de arts een lesje in goede manieren te geven verklaarde de jury: ‘De overledene is gestorven aan apoplexie, maar er zijn redenen om te vrezen dat haar dood werd bespoedigd door overmatige arbeid in een te volle werkplaats enzovoorts.[1]

In die omstandigheden ga je je niet druk maken over hoe iemand aan de andere kant van de wereld wordt behandeld als je daar al weet van had. En dat laatste was niet het geval want onderwijs kregen ze niet. Kinderen van zes werkten al 12 uur of meer in de fabriek, als kind van een keuterboer, moest je op ‘meekeuteren’ en was er geen tijd voor school, leren, lezen of schrijven. Aan die kinderarbeid kwam bijna op de kop af 148 jaar geleden een einde, tien jaar na de afschaffing van de slavernij op 19 september 1874. Op die dag werd in Nederland de eerste wet tegen kinderarbeid aangenomen. De wet is bekend geworden als het Kinderwetje van Van Houten. Samuel van Houten was de liberale politicus achter deze wet. De wet was gericht tegen ‘overmatigen arbeid en verwaarlozing van kinderen’. Vanaf dat moment was het in fabrieken en werkplaatsen te werk stellen van kinderen tot twaalf jaar verboden. Van Houten wilde een algeheel verbod op arbeid door kinderen tot twaalf jaar maar de Kamer zwakte zijn voorstel af waardoor arbeid op het land door kinderen tot twaalf jaar geoorloofd bleef. Omdat mankracht voor toezicht op de nieuwe wet vooraleerst nog ontbrak, duurde het nog enige tijd voordat arbeid in fabrieken en werkplaatsen door kinderen tot twaalf jaar werkelijk tot het verleden behoorden. Deze groep was vooral bezig met overleven en met het verbeteren van de eigen woon-, leef- en werkomstandigheden.

Tussen beide groepen in een kleine groep ‘middenklasse’ die kon lezen en in opstand zou kunnen komen tegen slavernij. En laat nu de luiken van de achttiende en zeker de negentiende Nederlandse middenklasse steeds verder zijn gesloten. Na het verval van de Republiek en de Napoleontische oorlogen keek het gros van hen niet verder dan de eigen directe omgeving. Net zoals het huidige Nederland de luiken sluit voor de buitenwereld.

Wat mij het meest verwondert is dat historicus Bregman zich afvraagt waarom niet meer mensen in opstand kwamen. Bijna net zo verwonderlijk als historicus Thierry Baudet die beweert dat: “In a proper society, there’s an equilibrium there, a delicate balance that has culminated in what we might call ‘the individual properly understood,” dat het hoogtepunt bereikte: “in the eighteenth century, and was venerated in that great ‘swan song of aristocracy’, the nineteenth century,” en vervolgens de bourgeoisie ‘ordinary people’ noemt.


[1] Karl Marx, Het Kapitaal, pagina 237-238