2024 was het warmste jaar op Aarde en in Nederland sinds de mens temperaturen meet. Het was daarmee nog warmer dan in 2023 want dat was tot vorig jaar het warmst gemeten jaar ooit. Dit bericht levert bijzondere, relativerende reacties op. Zo kwam ik op LinkedIn een bijzondere reactie van Bob de Wit tegen die zichzelf omschrijft als: “Inspirational speaker on digital transformation.” En bij Wynia’s week een bijzonder artikel van natuurkundige en wetenschapsjournalist Arnout Jaspers. Beiden hanteren een bijzondere manier van betogen om aan te tonen dat er niets bijzonders aan de hand is.

De Wit: “Het industriële tijdperk heeft gezorgd voor meer steden en grotere steden. En in steden is het warmer dan op het platteland. Veel meetpunten die voorheen op het platteland stonden zijn nu in steden waar het warmer is. Dus ja, de meetpunten meten een hogere temperatuur. Is hierdoor ‘de aarde opgewarmd’? Dat klinkt logisch want in steden is het inderdaad warmer. Als die meetpunten op dezelfde plek zijn blijven staan, dan is het totale oppervlak aan ‘stad’ toegenomen. En als je dan het gemiddelde van alle meetpunten neemt, dan leidt dat tot een hogere gemiddelde temperatuur en is de aarde dus opgewarmd. Het antwoord op die vraag is dus JA.
De Wit gaat verder: “Hangt ervan af. Als we lange tijdreeksen gebruiken is er geen sprake van opwarming. Als er een ‘strategische tijdreeks’ wordt gekozen – dat wil zeggen een moment in het verleden waar de temperatuur tijdelijk lager was – dan kan dit als opwarming worden geframed. Een strategische tijdreeks kiezen is dus manipulatie van de publieke opinie.” Inderdaad was de periode net voor de Industriële revolutie een wat koudere. Wat De Wit lijkt te suggereren is dat de temperatuur nu dus weer naar een normaal, hoger niveau gaat. Inderdaad lag de temperatuur in de periode tussen pakweg 1500 en eind 19e eeuw iets lager dan de eeuwen ervoor. Het was de periode van de Kleine IJstijd. Volgens De Wit is het manipulatief om het einde van de Kleine IJstijd als beginpunt te kiezen. Er wordt een wat koudere periode gekozen en dan is het daarna al snel warmer. Maar welk punt moeten we dan kiezen? Als we de afgelopen 500.000 jaar nemen, dan is het nu extreem warm. Zo’n 400.000 van die jaren waren wat we nu Glaciaal (ijstijd) noemen. De laatste Glaciaal eindigde zo’n 12.000 jaar geleden. Gaan we wat verder terug in de tijd en nemen we de tijd van de dinosaurussen als beginpunt, dan is het nu aan de koele kant. Gaan we nog wat verder terug en nemen we het Cryogenium (zo’n 700 miljoen jaar geleden) als beginpunt, dan is het nu snikheet. Dit was het tijdperk van de Sneeuwbalaarde, een tijdperk dat de Aarde geheel bevroren was. Welk beginpunt je ook kiest. Feit is dat de gemiddelde temperatuur op aarde sinds het midden van de twintigste eeuw veel hoger is dan de afgelopen 2.000 jaar en aan dat hoger worden lijkt nog geen einde te komen.
De Wit besluit zijn bericht af met: “De atmosfeer bestaat voor 0,04 procent uit CO2, en verreweg het grootste deel wordt niet door mensen bepaald. De agenda achter dit bericht is zo ontzettend doorzichtig, ik vraag me af of er nog mensen zijn die hierin trappen.” Die kleine ijstijd werd veroorzaakt door een plotselinge daling van het kooldioxidegehalte in de atmosfeer. Het hoe en waarom van die daling is nog onderwerp van onderzoek. Een van de onderzoeksrichtingen is dat ook hier de mens aan de basis stond. Recent onderzoek duidt erop dat: “De catastrofale afname van de bevolking van de Amerika’s, die begon met de Europese aanval, in zekere mate kan hebben bijgedragen aan de daling van de wereldgemiddelde temperaturen in de Kleine IJstijd.” Die ontvolking leidde ertoe dat: “grote stukken land, die ooit voor de voedselproductie werden gebruikt, weer bos werden.” En nu is de hypothese: “dat de plotselinge groei van het groen in de twee continenten een omgekeerd broeikaseffect teweegbracht waardoor enorme hoeveelheden kooldioxide werden vastgelegd en aldus werd bijgedragen aan de daling van de gemiddelde temperatuur op aarde.[1]” Zelfs als de Wit gelijk heeft dat het grootste deel van de koolstofdioxide niet door de mens wordt bepaald, dan nog zou het deel dat de mens wel bepaald wel een grote invloed kunnen hebben.
Dan wetenschapsjournalist Jaspers. De aanleiding voor Jaspers artikel is de ‘streepjescode’ die het KNMI van de temperatuur maakt. In die ‘code’ krijgt ieder jaar een kleur tussen donkerblauw, koud, en donker rood (warm). Die code bevat gegevens vanaf 1901. Hoe dichter bij 1901, hoe meer blauw en geen rood. Hoe dichter bij het heden hoe meer en donkerder rood en hoe minder en lichter blauw. Hieronder de ‘streepjescode’. Jaspers: “Het lijkt aan de rechterkant van de streepjescode, in het hier en nu dus, helemaal mis te gaan: we raken zo te zien verzeild in een bloedhete rode gevarenzone van opwarming. Het KNMI zegt op de website nergens expliciet dat die rode kleur ‘gevaar’ betekent, maar dat is de default connotatie van mensen met zo’n kleur: bloedheet, bloedlink.” Volgens Jaspers is dat onzin en is er in Nederland niet zoveel bijzonders aan de hand.

Om dit aan te tonen maakt hij een eigen streepjescode. Om de kleur van een jaar te bepalen pakt hij twee extreme steden. Aan de ene, koude kant Fairbanks in Alaska met een gemiddelde temperatuur van 0 graden Celsius en aan de andere, warme, kant Bangkok in Thailand met een gemiddelde temperatuur van 30 graden Celsius. Met deze uitersten als maat voor de kleurenschaal, is, zoals Jaspers schrijft: “Het alarmerende rood (…)uiteraard geheel verdwenen, want dat zit niet eens in ons deel van de realistische kleurbalk, en we zien dat Nederland in 120 jaar van, mondiaal gezien, behoorlijk koud naar iets milder is opgewarmd.” Niets aan het handje dus, zo en: “Klimaatalarmisten die dit gaan wegzetten als ‘klimaatontkenning’ en ‘bagatelliseren’, kunnen of willen niet begrijpen dat deze keuze voor de visualisering van de data minstens zo valide is als wat het KNMI jaarlijks produceert. De wetenschappers bij het KNMI die zulke plaatjes maken weten dat best; het is institutioneel boerenbedrog om dat zo te doen zonder adequate uitleg.” Niets aan de hand dus: “behoorlijk koud naar iets milder,” dat overleven we wel.

Er is echter wel iets aan de hand. Als het vorig jaar alleen in Nederland het warmste jaar sinds het begin van de meting was, dan was dat niet zo bijzonder. Het was echter het warmste jaar sinds het begin van de meting voor de hele aarde. De gemiddelde temperatuur stijgt niet alleen in Nederland, maar op de hele aarde. Honderd jaar geleden lag de gemiddelde temperatuur in Fairbanks een graad of drie lager dan nu en ook in Bangkok lag het gemiddelde lager dan de huidige 30 graden Celsius. De grafiek van het KNMI is niet bedoeld om de temperatuur in Nederland af te zetten tegen de temperatuur elders in de wereld, maar om de ontwikkeling van de temperatuur op één plek door de jaren heen te laten zien. Door dat voor iedere plek op deze manier te doen, kun je die grafieken met elkaar vergelijken en zien dat de afgelopen dertig jaar steeds meer jaren rood en steeds donkerder rood kleuren. Met de ‘methode Jaspers’ wordt dat doel niet bereikt. Zijn variant ‘streepjescode voor Nederland is nu ‘vijftig tinten heel lichtblauw’, voor Fairbanks zou die ‘vijftig tinten donkerblauw zijn en voor Bankgkok, vijftig tinten donkerrood.
Jaspers sluit af met: “Er was een tijd dat wetenschappers zulke data verwerkten in zwart-witplaatjes met ingetekende hoogtelijnen (waarbij ‘hoogte’ ook kon staan voor temperatuur of iets anders). De mogelijkheden om met kleur te werken in illustraties waren toen namelijk zeer beperkt. De wetenschap zelf was toen aanmerkelijk minder zwart-wit.” Als wetenschapsjournalist moet Jaspers weten dat je een juist middel moet kiezen om je boodschap te brengen. Het KNMI doet dit. Als hij dat weet dan kan ik niet anders dan concluderen dat ‘klimaatalarmisten die dit gaan wegzetten als ‘klimaatontkenning’ en ‘bagatelliseren’ voor wat dat bagatelliseren betreft een punt hebben. Jaspers lijkt de toch forse stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde te willen ‘begraven’ in vijftig tinten grijs.
[1] Amitav Gosh, De vloek van de nootmuskaat, pagina 66









