Don Quichot

Als ik Wilders mag geloven dan ‘gaat de zon weer schijnen’ in Nederland. Dit vertelde hij tijdens de presentatie van het hoofdlijnenakkoord HOOP, LEF EN TROTS . Ja, de titel is net als bijna alles wat Wilders twittert, of heet dat tegenwoordig xt, geschreven in kapitalen. Hij lijkt zich niet te realiseren dat als je overal de nadruk oplegt, en dat doe je door woorden met kapitalen te schrijven, je niets benadrukt. Nu heeft het de afgelopen jaren niet ontbroken aan zonneschijn, maar echt zonlicht zal Wilders niet hebben bedoeld. Hij zal hebben bedoeld dat we na eerst tien jaar Paars en de, om Fortuyn aan te halen, puinhopen die dat meebracht, vervolgens acht jaar een bak ellende met Balkenende, gevolg door veertien jaar rommel van Rutte er eindelijk een goed plan voor het land ligt. Ik moest denken aan Don Quichot bij de presentatie van het akkoord en de woorden die de vier leiders van de partijen erover spraken.

Don Quixote and Sancho Pansa, door Jacques Lagniet. Bron: wikigallery.org

Don Quichot, de hoofdpersoon uit de roman van Miguel de Cervantes geschreven in het begin van de zeventiende eeuw. Don Quichot is eigenlijk geen Don (hoge adel) maar een hidalgo, iemand van de laagste adel. Hij heet ook geen Quichot maar Alonso Quijano en is zijn verstand kwijt geraakt en beeldt zich in een dolende ridder te zijn: Don Quichot. Een dolende ridder die op zijn strijdpaard Rocinant door Spanje dwaalt en strijd tegen allerlei vormen van onrechtvaardigheid en onrecht. Hierdoor hoopt hij in de gunst te komen bij zijn geliefde de prinses Dulcinea  Nu is dat strijdpaard een afgesleten boerenknol en Dulcinea een eenvoudige boerendochter. Ook bestrijdt hij geen onrecht maar vecht hij tegen windmolens die hij aanziet voor reuzen en tegen kuddes schapen die hij voor legers houdt. Tijdens zijn tocht wordt hij begeleid door Sancho Panza, zijn buurman en dienaar, een eenvoudige boer. Sancho is niet dom en weet dat zijn meester meer dan een steekje los heeft zitten maar vergezelt hem toch omdat hij hoopt dat de grote beloning die hem in het vooruitzicht is gesteld, werkelijkheid wordt.

Ik moest aan Don Quichot denken omdat het een allegorie en een parodie is. Een allegorie is een, zoals de Van Dale het omschrijft: “symbolische voorstelling, samenhangende reeks beelden uit één gebied die dient om een samenhangende reeks gedachten op een ander gebied uit te drukken.” Een parodie is, volgens dezelfde Van Dale een: “grappige nabootsing om iets bespottelijk te maken.”  Cervantes gebruikt de hoofse ridderroman juist om het ridderlijke leven te bekritiseren en te bespotten. De vier partijen gebruiken de ‘samenhangende reeks beelden’ van een coalitieakkoord en drukken er iets heel anders mee uit. Ze bespotten de werkelijkheid ermee. In tegenstelling tot de Don Quichot van Cervantes kent dit verhaal twee dolende ridders.

Als eerste vecht ridder Wilders tegen een ‘leger van vijandige asielzoekers’. Cijfers aandragen dat Nederland een beneden gemiddeld land is in Europa voor wat betreft de opvang van asielzoekers, worden genegeerd. In dit gevecht worden de beginselen van de rechtsstaat geweld aangedaan met plannen om de bewijslast om te draaien waardoor de asielzoeker moet aantonen recht te hebben op asiel en de staat niet hoeft aan te tonen dat iemand geen recht heeft op asiel. Een gevaarlijke omkering. Ons rechtsstelsel piept en kraakt immers ook en door het omkeren van de bewijslast kan die worden vlotgetrokken. Het zou heel wat tijd en geld hebben gescheeld als Ridouan T. zijn onschuld had moeten aantonen en niet het Openbaar Ministerie zijn schuld. Bij dat aantonen van zijn recht hoeft de asielzoeker niet te rekenen op rechtsbijstand, want die wordt zoveel mogelijk beperkt en je kunt nog maar één keer naar de rechter, hoger beroep is niet mogelijk. Ook wordt de termijn waarbinnen je beroep kunt aantekenen verkort. Daar komt nog bij dat het begrip veilig land wordt verruimd en zelfs zo dat ook delen van landen veilig kunnen worden verklaard. De partijen begeven zich op een hellend vlak om een niet bestaand ‘leger van vijandige asielzoekers’ te bestrijden[1]. Hiermee is niet gezegd dat er geen problemen zijn in de asielketen. Die zijn er zeker. Alleen liggen ze veeleer bij de door- en uitstroom. Door dertig jaar jojobeleid is er een chronisch tekort aan beslisambtenaren bij de IND waardoor mensen veel langer dan nodig in de opvang zitten. Ook is er door meer dan tien jaar geen volkshuisvestingsbeleid te voeren een gebrek aan woonruimte waardoor statushouders in de opvang moeten blijven omdat er nog geen woonruimte is.

Als tweede  ridder, Donña Van der Plas. “De Nederlandse natuur en ons, door boeren gecreëerde en onderhouden cultuurlandschap is prachtig ,” aldus Van der Plas. Menig planten en dierensoort te land, te lucht en te water denkt daar anders over en ook menig mens kan de  pracht van de eindeloze velden met monotoon Engels raaigras en mais niet waarderen en maakt zich zorgen over de verslechterende natuur en de afnemende waterkwaliteit. Volgens jonkvrouwe moeten we vooral op de landbouwers vertrouwen: “Boeren en tuinders (…) al eeuwen met de bodem, dieren, omgeving en natuur” werken. Iets wat niet kan worden ontkend. Dat wil echter niet zeggen dat de boeren ook weten wat het beste is voor bodem, dier, omgeving en natuur. Zo wil Van der Plas het areaal door nutriënten verontreinigde gebieden terugbrengen. Dat klinkt positief. Hoe de partijen dat willen doen is niet door minder nutriënten aan de bodem toe te voegen maar door: “In plaats van de aanwijzing van heel Nederland als kwetsbaar gebied (komen tot) een aanwijzing per gebied.”  Want: “Dit is belangrijk omdat de norm van 170 kilogram stikstof per hectare uit dierlijke mest alleen geldt in kwetsbare gebieden.” En als je een gebied als niet kwetsbaar aanmerkt dan: “resulteert (dit) in meer plaatsingsruimte voor mest.” Het werken met de omgeving en de natuur door de boeren betekent voor Van der Plas de bodem volgooien met mest. Ook op het land van akkerbouwers want de samenwerking tussen de akkerbouw en veeteelt moet worden gestimuleerd door, zo valt te lezen: “het uitrijden van mest op bouwland met een staand gewas zoals wintertarwe in het voorjaar (toe te staan) zonder inwerkplicht (dat de mest niet gelijk in de grond gewerkt hoeft te worden). Grasland heeft deze inwerkplicht niet.”  Maar waar het eigenlijk om draait: “gelijk beleid zou ook meer mesttoepassingsruimte betekenen.”   Mest heeft de problemen met de natuur en waterkwaliteit veroorzaakt en mest is ook de oplossing voor de jonkvrouwe Van der Plas.[2]

Sancho Panza Omtzigt staat erbij, kijkt ernaar en denkt het zijne van die vreemde ideeën. Hij spreekt de ridders echter niet aan op hun dwaze gedrag. Hem is een ‘goed bestuur’ beloofd een kijkt verlekkerd uit naar die beloning. Dat ‘fatsoenlijk bestuur’ bestaat onder ander uit een soort districtenstelsel, een grondwettelijk hof  en nog wat meer van dat lekkers[3]. Als kenner van de Nederlandse grondwet en het staatsbestel zal hij toch weten dat die beloning zeer onzeker is. Die vraagt om wijziging van de Grondwet. Wellicht lukt hem dat in eerste lezing in de Tweede Kamer. Daarna is echter de Eerste Kamer aan zet. Daar hebben de regeringspartijen 30 zetels en als ze de SGP en Baudet zo ver krijgen, komen ze tot 34. Maar mochten ze dat toch halen, dan moet het voorstel na verkiezingen nogmaals, en nu met tweederde meerderheid door de Tweede Kamer worden vastgesteld. Dat gaat niet lukken. Zeker niet omdat er maar één partij is die hierop zit te wachten en die partij zou na die verkiezingen wel eens buiten de boot kunnen vallen. Dat de plannen van ridder Wilders en jonkvrouwe Van der Plas knellen met fatsoenlijk bestuur waar hij zo’n belang aan hecht, ziet hij, met het oog op dat voorgespiegelde lekkers,  door de vingers

Blijft over de laatste speler in de klucht: Yeşilgöz. Zij vervult met verve de rol van Rocinant. Als ze in de spiegel kijkt ziet ze een prachtige rijzige strijdros die staat voor degelijke overheidsfinanciën en een goed vestigingsklimaat voor bedrijven. Onder het mom van ‘solide overheidsfinanciën accepteert ze dat er wordt gerekend met een fors verlaagde Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie zonder dat daar ook maar enig zicht op is. Iets soortgelijks gaat ook op voor de ingeboekte revenuen van de verminderde instroom van asielzoekers waar ridder Wilders op rekent. Ze verheugt zich op de ‘koop’ van vier kerncentrales voor maar 10 miljard in totaal. Dit terwijl de Britten er nu eentje bouwen bij Hinkley Point waarvan de verwachte kosten volgens de bouwer tussen de 31 en 35 miljard Britse ponden bedragen en volgens de BBC zouden de kosten zelfs op kunnen lopen naar 46 miljard pond (bijna € 54 miljard). De prachtige strijdros Rocinant Yeşilgöz blijkt een oude bijna kreupele boerenknol.


[1] HOOP,LEF en TROTS, pagina 3 – 6

[2] Idem, pagina 9 – 12

[3] Idem pagina 176-18

Keizer, kleermaker en het kind

‘Hee, kijk, de keizer loopt in zijn blootje!’ Roept een kind in het sprookje De Nieuwe kleren van de Keizer van Hans Christian Andersen als de ijdele keizer in de zijn van alleen voor slimme mensen zichtbare stof gemaakte ‘nieuwe kleren’ showt.  Ik moest hieraan denken toen ik hoorde dat minister Van der Wal een door BBB-fractievoorzitter Van der Plas en door de NSC onderschreven ingediende motie om in Europa tegen de Natuurherstelwet te stemmen, met tegenzin ging uitvoeren.

Bron: Flickr

“Onze eerste prioriteit is het bestuur van Nederland te veranderen, te herstellen. Ons programma begint niet met oplossingen voor problemen, maar met oplossingen voor het bestuur.”  Aldus Pieter Omtzigt in het voorwoord van Tijd voor herstel. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief¸ het verkiezingsprogramma van NSC.  Die ‘oplossingen voor het bestuur’ worden in het eerste hoofdstuk van het verkiezingsprogramma verder uitgewerkt. Daar is te lezen: “Aan overheidsbesluiten stellen we de eis dat deze zorgvuldig tot stand komen, consequent worden uitgevoerd en kritisch worden getoetst. Hierbij dient het algemeen belang voorop te staan en de mens centraal.[1] En onder het kopje Het waarborgen van de democratie twee pagina’s verder, wordt het wat concreter gemaakt: “De regering en het parlement zijn verantwoordelijk voor integrale afwegingen in het algemeen belang van het land. De regering kan en moet uiteraard overleggen met relevante organisaties in de samenleving om goed beleid te kunnen ontwikkelen. Maar het parlement is geen stempelmachine voor akkoorden met sectortafels. Het afwegen van brede maatschappelijke belangen is voorbehouden aan de politiek.[2]  Hierbij wordt, door deze woorden vet af te drukken en te onderstrepen,  de nadruk gelegd op integrale afweging. Nog iets verder lees ik: “Belangrijke wetten zullen in detail behandeld worden en per artikel. Een kleine fout in een wetsartikel heeft immers grote gevolgen. De (Grond)wet zal zo gewijzigd worden dat aangenomen wetten in zijn geheel in werking moeten treden binnen een periode na aanname door de Staten-Generaal en dat suppletoire begrotingen alleen in absolute noodsituaties kunnen leiden tot uitgaven zonder instemming van de  Staten-Generaal.[3]” Met weer vet en cursief de woorden waarop volgens de partij de nadruk ligt. Punten waar ik me goed in kan vinden.

Op 29 februari 2024 in de Tweede Kamer in een interpellatiedebat betoogt Van der Plas dat minister Van der Wal niet tijdig voldeed: “aan het informatieverzoek om de Impact Assessment Natuurherstelverordening naar de Kamer te sturen.”  Tijdens dit debat diende Van der Plas, ondersteund door NSC-Kamerlid Hertzbergen een motie in die: “verzoekt de regering om in de Raad van Ministers tegen de Natuurherstelverordening te stemmen; verzoekt de regering om een blokkerende minderheid te zoeken ter ondersteuning.[4] Een verzoek om in Europa tegen de Natuurherstelverordening te stemmen. Dit in een debat dat niet ging over die verordening maar over het al dan niet tijdig krijgen van informatie. Op 5 maart 2024 werd die motie in stemming gebracht en met een grote meerderheid aangenomen. Waarschijnlijk tot groot genoegen van de indieners. De Natuurherstelverordening is inhoudelijk echter nog steeds niet besproken.

Beste meneer Omtzigt, hoe serieus moeten we u nemen als u ervoor pleit dat ‘alle overheidsbesluiten zorgvuldig tot stand moeten komen’? Als u betoogt dat het parlement verantwoordelijk is voor een integrale afweging in het algemeen belang van het land’? Als u ervoor pleit om ‘belangrijke wetten in detail te behandelen? En als u vervolgens met uw hele fractie instemt met een motie om tegen iets te zijn zonder dat er eerst een inhoudelijk debat over is gevoerd?


[1] Tijd voor herstel. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief, pagina 7

[2] Idem, pagina 9

[3] Idem, pagina 11

[4] https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/detail/2023-2024/46#fea4ecc7

De jij-bak van Cliteur

”Pieter, wil je nu eens eindelijk met mij gaan praten?” Zo begint een artikel van rechtsfilosoof en voormalig lid van de Eerste Kamer namens het Forum voor Democratie Paul Cliteur bij De Dagelijkse Standaard. Het artikel is geschreven in de vorm van een dialoog tussen PVV -enigst-lid Geert Wilders en NSC-leider Pieter Omtzigt. “Nee, Geert, wat jij zegt is in strijd met de Grondwet, in strijd met de rechtsstaat,” zo laat Cliteur Omtzigt antwoorden. Een artikel waarin Cliteur zich bedient van jij-bak, maar wel eentje die als een tang op een varken slaat. Voor degenen die het niet weten. Een jij-bak is een redenering waarbij het standpunt van de tegenstrever niet wordt verworpen, maar waar hem wordt verweten boter op het hoofd te hebben.

In Cliteurs artikel laat Omtzigt Wilders raden naar uitspraken van Wilders die strijdig zijn met de Grondwet. Na wat gekibbel laat Cliteur Wilders zeggen: “Weet je wat? Ik ben klaar met jou. Ik zal jou eens wat puntjes laten formuleren waarop jouw programma in strijd is met de grondwet.”  Waarop Cliteur Omtzigt verbaast laat reageren met: “Bij ons? Strijd met de Grondwet? Hoe kom je daar nu bij?”  Waarop Cliteurs Wilders antwoordt: “Jij bent een groot voorstander van een Constitutioneel Hof. Dat wil zeggen een rechterlijke instantie die mag toetsen of de wetten die wij, volksvertegenwoordigers, maken wel in overeenstemming zijn met de Grondwet. Dat Hof komt straks helemaal vol te zitten met D66-rechters die alles gaan afhameren wat wij, vertegenwoordigers van het volk, tot wet hebben verheven. Dat plannetje van jou, dat Constitutioneel Hof, is in strijd met de Grondwet. De Grondwet verbiedt namelijk “constitutionele toetsing” in art. 120. Daar staat: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen”. Dat wil jij dus mogelijk maken: dat die rechters die beoordeling gaan plegen. In strijd met de Grondwet, Pieter, en dat artikel heeft men niet voor niets in Grondwet opgenomen.” Inderdaad stelt artikel 120 van de Nederlandse Grondwet: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.” En precies beoordelen van de grondwettelijkheid is wat Omtzigt met zijn Grondwettelijk hof beoogt. Dus Cliteur heeft een punt?

Niet te snel concluderen! In zijn verkiezingsprogramma stelt ‘Pieter’ voor om: “het verbod op toetsing aan de Grondwet op (te) heffen en een constitutioneel hof in (te) stellen dat aangenomen wetten toetst aan de Grondwet.[1] Om dat mogelijk te maken, moet de Grondwet volgens worden gewijzigd. Een voorstel tot wijziging van de Grondwet is niet ongrondwettelijk. Zo’n voorstel moet twee keer door de Tweede – en Eerste Kamer worden behandeld. De eerste keer moet het voorstel worden aangenomen met een gewone meerderheid. De tweede keer met een twee derde meerderheid. Tussen die twee keren moeten verkiezingen voor de Tweede Kamer zitten. Op die manier heeft ook de kiezer de mogelijkheid om zich erover uit te spreken. Dat weet ‘Pieter’, dat zal ‘Geert’ ook weten en dat weet Cliteur ook.

Wat ‘Geert’ wil, is van een heel andere orde. ‘Geert’ wil: “geen islamitische scholen, korans en moskeeën.[2] Hij wil: “Behoud van artikel 23 van de Grondwet, de vrijheid van bijzonder onderwijs,  en: “Verbod op islamitisch onderwijs, omdat dat onze vrijheid en onze waarden bedreigt.[3] Die laatste twee staan direct onder elkaar in de opsomming. Ook dat kan en mag je willen en ook daarvoor is een wijziging van de Grondwet noodzakelijk. Alleen is die wijziging iets ingrijpender. Die vraagt om een grondige verbouwing van de Grondwet. Daarvoor is het nodig om in ieder geval artikel 1: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan,” artikel 6 eerste lid:
Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet,”
 en artikel 8: “Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.” Artikel 9 eerste lid: “Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet,” en bizar genoeg ook artikel 23, dat de vrijheid van onderwijs regelt en dat ‘Geert’ wil behouden, moet worden aangepast. En ja, ook dat kan op de hierboven genoemde manier.

Dus toch een jij-bak: beiden willen de Grondwet wijzigen dus waarom zeurt ‘Pieter’ zo ? Waarom gaat hij niet ‘eens eindelijk met Geert praten’? Waar is dan die tang die op dat varken slaat? Wat ‘Pieter’ wil betreft de structuur van onze rechtsstaat, de instituties. Daar wil hij er eentje aan toevoegen. Over nut en noodzaak daarvan kun je van mening verschillen en daar kun je kanttekeningen bij plaatsen, zoals ik eerder deed. ‘Geert’ tornt niet aan de structuur van onze rechtsstaat, maar aan de cultuur. Hij wil verschil in behandeling. Hij wil eerste- en tweederangs burgers. Dat is van een heel andere orde en dat zou Cliteur, als rechtsfilosoof moeten weten.


[1] Tijd voor herstel, pagina 8

[2] Nederlanders weer op 1, pagina 8

[3] Idem, pagina 34

Grondwettelijk hof

“Weet je waar ze een constitutioneel hof hebben? In de Verenigde Staten. Dat heeft vrouwen het recht op abortus afgepakt. En raad eens hoe Omtzigt stemt als het gaat om het recht op abortus.”  Aldus Francisco van Jole. Van Jole verbaast zich erover dat niemand NSC-leider Omtzigt aanvalt op zijn plannen om zo’n hof in te stellen. Dat niemand Omtzigt aanvalt vanwege de Amerikaanse ervaringen met zo’n hof, is nog niet eens zo bijzonder. Het meest bijzondere is dat niemand Omtzigt vraagt welk probleem zo’n hof moet oplossen en hoe hij zo’n hof wil vormgeven en vooral hoe hij aan de leden voor zo’n hof wil komen? Het is zo vaag dat hem erop aanvallen onmogelijk is. Bijzonder is dat niemand hem erop bevraagt, Dus dan doet de Ballonnendoorprikker het maar.

Het NSC- verkiezingsprogramma rept alleen over het probleem: “We zetten dus een grondwettelijk hof op om grondrechten te verankeren,[1] meer woorden dan dit maakt de partij er niet aan vuil. Een grondwettelijk hof om grondrechten te verankeren. Veel landen kennen een grondwettelijk hof. Rusland heeft er een. Ook heeft het land een prachtige grondwet met vrijheid van meningsuiting, vrijheid van politieke diversiteit en alle andere mooie artikelen. De werkelijkheid laat zien dat zo’n hof geen garantie is op ‘verankering van de grondrechten’. Daar is meer voor nodig. Nu kun je tegenwerpen dat ‘Rusland een slecht voorbeeld is’. Dat kan, het voorbeeld laat wel zien dat zo’n hof en de borging van grondrechten geen een-tweetje is. 

‘Slecht voorbeeld’, dan een ander. Van Jole verwijst naar de Verenigde Staten. Dat land heeft het Supreme Court of the United States. Het hof heeft, om Van Joles woorden te gebruiken, ‘vrouwen abortus afgepakt’ maar is dat een argument tegen het hof als je je realiseert dat het hof ook een belangrijke rol spelen in het ‘geven van het recht op abortus’ aan vrouwen. Dat gebeurde in 1973 met het arrest Roe v. Wade. Het arrest waar dezelfde Supreme Court vorig jaar weer afstand van nam. Pikant in deze zaak is dat de vrouw die de aanleiding was voor de initiële uitspraak later actief werd in de anti-abortusbeweging of zoals ze zich zelf noemen de pro-life-beweging. Dit even terzijde. Het wedervaren van Roe v Wade laat zien dat rechters verschillend over zaken kunnen denken en grondrechten anders kunnen interpreteren en dus dat die ‘verankering’ door de tijd verandert.

 Let wel: de coronamaatregelen waren een forse en langdurige inperking van grondwettelijke rechten, zoals het gelijkheidsbeginsel, het recht op vergadering en betoging, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam of het eigendomsrecht. Er is dus niet alleen een discussie of de inperking proportioneel was, bijvoorbeeld om de volksgezondheid te bevorderen – tevens een grondwettelijke opdracht – maar ook een relevante discussie of de inperkingen rechtmatig waren. Zijn bij de inperking van grondrechten de voordelen wel afdoende afgewogen tegen de grote schade? Als het enige doel van de staat is om het aantal besmettingen binnen een bandbreedte te houden, dan is dat wel een zeer beperkte taakopvatting. En meer fundamenteler: mocht het Catshuisberaad, zeker toen de crisis langer duurde, feitelijk dit soort vergaande maatregelen effectief nemen?[2] Aldus Omtzigt in zijn Thorbeckelezing. Als hij op zoek is naar ‘duidelijkheid voor altijd’, dan is het maar de vraag of een grondwettelijk hof die kan bieden. De afweging van verschillende belangen tegen elkaar, is niet objectief. Het is subjectief. Mijn afweging kan anders zijn dan de jouwe en dat geldt voor rechters precies zo. Dat liet ook de Toeslagenaffaire zien. Ook in die affaire werd de redelijkheid van een maatregel op verschillende momenten verschillend beoordeeld door dezelfde instituten.

Dan de benoeming van de leden van zo’n hof. In de VS worden rechters genomineerd door de president en voor de rest van hun leven benoemd door de Senaat. Wat er sinds 1973 is veranderd, is het politieke klimaat. Het land is tot op het bot verdeeld en gepolariseerd en het Supreme Court, of beter gezegd de benoeming van haar leden, is de afgelopen jaren onderdeel geworden van die polarisatie. Het is, onderdeel geworden van het politieke spel. De politieke opvattingen van rechters in spé zijn veel belangrijker geworden dan hun inhoudelijke kwaliteiten. Door rechters te benoemen kan een president en een meerderheid in de senaat ver over het politieke graf regeren. Zo is de 75 jarige Clarence Thomas al opperrechter sinds 1991 in functie. Via Thomas regeert de in 2018 overleden George Bush de oudere nog steeds, zelfs over zijn werkelijke graf.

Een voorbeeld van die politisering begon met het overlijden van rechter Antonin Scalia op 13 februari 2016, het jaar waarin er een nieuwe president werd gekozen om Obama op te volgen. Obama kon niet meer worden herkozen omdat hij al twee termijnen had gediend. Om de vacante plek op te vullen droeg Obama Merrick Garland voor. De Republikeinen, die op dat moment een meerderheid hadden in de Senaat gingen hier niet in mee. Zij vonden dat Obama niet over zijn graf mocht regeren en dat hij de benoeming van een nieuwe opperrechter aan zijn opvolger moest overlaten. Die opvolger, Donald Trump  droeg uiteindelijk Neil Gorsuch voor en die werd benoemd. Als ‘over het graf regeren’ een reden is om een benoeming te frustreren dan kan er geen enkele rechter worden benoemd. Door hun ‘levenslange’ aanstelling wordt er altijd over het graf van de voordragende president geregeerd. Iets meer dan vier jaar later vonden dezelfde Republikeinen het geen probleem om iets meer dan twee maanden voor het einde van het presidentschap van Trump Amy Barrett te benoemen als opvolger van de een maand eerder overleden Ruth Ginsburg.

Over het graf regeren kan worden beperkt. Dat laat Duitsland zien. Om rechter te worden van het Duitse Bundesverfassungsgericht moet je minimaal 40 jaar zijn en met 68 jaar word je van rechtswegen gepensioneerd. De ambtstermijn van een rechter bedraagt maximaal 12 jaar. Duitsland kent 16 opperrechters. De helft wordt benoemd door het Duitse parlement, de Bundestag, en de andere helft door de Bundesrat, in dat orgaan zitten door de regeringen van de deelstaten benoemde leden. Die leden zijn lid van de regeringen van de deelstaten. Aangezien er in Duitsland tot nu toe altijd in coalitie wordt geregeerd, is het risico op politieke polarisatie van de benoeming gering.

Veel verder dan ‘Thorbecke vond het ook’ komt Omtzigt niet: “De regering voegde de volgende zin aan de grondwet toe: “De Wetten zijn onschendbaar.” Uit de memorie van toelichting wordt duidelijk dat dit het toetsingsverbod behelst. Dus wetten kunnen niet getoetst worden aan de grondwet door de rechter. Thorbecke was fel tegenstander van deze toevoeging. Hij schreef: “Voor deze nieuwe spreuk zal, geloof ik, ieder als voor eene gesloten deur blijven staan.” Hij maakt zijn tegenstand duidelijk: “De grondwet zou ophouden Grondwet te zijn; en de gewone wetgever, die zijn bestaan en zijn regt enkel uit de Grondwet ontleent, boven de Grondwet wezen.[3]””  Een wel erg magere uitwerking voor iemand die zich inzet voor ‘bestuurlijke vernieuwing’.

Daarom: beste meneer Omtzigt. Hoe wilt u het grondwettelijk hof vormgeven? Hoe moet dat bijdragen aan de verankering van onze grondrechten? En om actueel te maken, hoe had zo’n hof zoiets als de Toeslagenaffaire kunnen voorkomen? En als ‘voorkomen’ een brug te ver is, hoe had zo’n hof ervoor gezorgd dat er eerder een einde aan was gekomen?


[1] Verkiezingsprogramma 2023. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief, Pagina 3

[2] Thorbeckelezing Pieter Omtzigt, pagina 12

[3] Idem, pagina 25-26

IJzer smeden

In mijn vorige prikker behandelde ik de ideeën van  NSC-leider Pieter Omtzigt voor een districtenstelsel. Dit in het kader van de roep om bestuurlijke vernieuwing. Nu is Omtzigt niet de enige die een en ander wil veranderen. Volgens Vinzenz Ziesemer is, zo blijkt uit een artikel bij De Correspondent, het ijzer nu heet zodat er met smeden kan worden begonnen. Dit omdat: “een groot deel van de Kamer vertrekt.” Een uitgelezen kans omdat: “vertrekkende Kamerleden stemmen niet meer over zichzelf, maar over hun opvolgers. Dat neemt de schijn van zelfzuchtigheid al wat weg.”  Is het tijd om te smeden?

Bron: Flickr

Laten we de ideeën van Ziesemer eens nader bekijken. Als eerste: “De simpelste weg is: geef Kamerleden meer medewerkers, dan kunnen ze meer dossiers tegelijk behandelen.” Nadeel hiervan, dat geld: “kan worden ingezet om meer communicatiemedewerkers in dienst te nemen.” Dat kan worden voorkomen door het extra geld toe te wijzen aan het: “Bureau Wetgeving en de Dienst Analyse en Onderzoek, die Kamerleden inhoudelijk kunnen bijstaan.” Meer geld hiervoor op de begroting kan. Dan moet de huidige Kamer de begroting van de Staten Generaal, waartoe ook de Tweede Kamer behoort, wel voor de verkiezingen vaststellen. Dus dit kan. Dit ijzer kan worden gesmeed maar of het vervolgens ook zo wordt uitgevoerd dat is aan de Kamer die we in november kiezen.

Dan een tweede plan:“meer dan 40.000 mensen tekenden bijvoorbeeld een petitie om de kiesdrempel te verhogen,  zodat de Kamerfracties groter worden – als ze met meer mensen zijn, dan kunnen ze het werk beter verdelen.” Een kiesdrempel vergt een wijziging van de Kieswet. Dat lukt niet meer voor de komende verkiezingen want ook daarvoor zal een voorstel tot wijziging van die wet geschreven moeten worden. Zelfs als een meerderheid van de huidige Kamer het eens is dat er een drempel komt en hoe hoog die drempel moet zijn, dan nog is het onhaalbaar om de Kamer daar voor de verkiezingen over te laten stemmen. Zo’n voorstel moet eerst nog in de consultatieronde en daarna nog naar de Raad van State. Eensgezindheid voor een verhoging van de kiesdrempel is er niet. Want zoals Ziesemer schrijft kan dit idee: “niet iedereen bekoren, want zo’n kiesdrempel maakt onze democratie minder representatief.” En dan gaat het nog niet eens over de hoogte van die drempel. Ik vrees dat dit ijzer niet gesmeed kan worden door de huidige Tweede Kamer.

Deze week pleitten Volt-leider Laurens Dassen en ChristenUnie-leider Mirjam Bikker voor uitbreiding van de Tweede Kamer naar 250 leden. Een idee dat ook aan bod komt in Ziesemers artikel. Dat idee vergt een wijziging van de Grondwet. Daarvoor moet een voorstel worden opgesteld en dat moet dan door de Tweede en Eerste Kamer worden vastgesteld en dan na de verkiezingen nogmaals met twee derde meerderheid in beide Kamers worden aangenomen. Het lukt nooit een voorstel dat nog niet is opgesteld voor de verkiezingen door beide Kamers te loodsen. Ja, we moeten ons democratisch systeem evalueren en wellicht aanpassen. Dat nu ‘even in twee maanden’ doen, is geen goed idee zelfs al zou het kunnen.

Nu kan het ijzer alleen heet genoeg gemaakt worden voor dat extra geld. Kan omdat dit van de wil van de huidige Kamer afhangt. Alle andere veranderingen vragen meer tijd. Andere meer ingrijpende verandering vragen niet alleen qua procedure meer tijd. Want vragen dergelijke aanpassingen niet om een  maatschappelijk gesprek. Een gesprek over ons politiek bestuurlijk systeem. Samen nadenken maar niet binnen het huidige systeem, zoals we nu doen door het over te laten aan de koehandel van politieke partijen bij de formatie. Partijen en hun vertegenwoordigers die belangen hebben bij het huidige systeem. Nee, nadenken en werken buiten die kaders door bijvoorbeeld een grondwetgevende vergadering bijeen te roepen. Een vergadering die de opdracht krijgt om met ons allemaal in gesprek te gaan. Een ‘burgerberaad’ met 13.000.000 kiesgerechtigde burgers van dit land. “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[1] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Nee dit lukt niet in twee maanden. En nee, ook dit ijzer kan nu niet meteen worden gesmeed. Ook dat vraagt een wettelijk kader dat door een nieuwe Kamer moet worden opgesteld. Wat nu wel kan, is zo’n gesprek agenderen door de partijen die deelnemen aan de verkiezingen te vragen of zij kunnen instemmen met zo’n gesprek. Dan kan de nieuwe Kamer bij een positief antwoord hier meteen mee aan de slag.


[1] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

Nieuwe bestuurscultuur

Sinds deze week is Nederland weer een politieke partij rijker: Nieuw Sociaal Contract. De partij is opgericht door Pieter Omtzigt. Omtzigt zit al sinds 2003 in de Tweede Kamer. De laatste twee jaar op eigen titel daarvoor namens het CDA. Bij de presentatie van de partij gaf leider Omtzigt aan dat de partij zich gaat focussen op goed bestuur en bestaanszekerheid. Bij dat goed bestuur hoort ook zijn ideeën om de binding tussen kiezer en gekozene te versterken. Hij denkt aan een soort districtenstelsel. Want, zo lees ik: “als er in je kiesdistrict iets gebeurt dat kiezers in hun wezen raakt, dan maakt het niet uit of je in de oppositie of coalitie zit. Dan sta je op en zeg je: ‘Dit gaat zo niet langer’.” Een goed idee? Daar hoeven we niet over te hypothetiseren. Daarvoor kunnen we ‘over de grens’ kijken.  

Neem het Verenigd Koninkrijk. Dat kent al eeuwen een districtenstelsel. De kandidaat met de meeste stemmen in zo’n district, krijgt een plek in het Britse Lagerhuis. Als er maar twee partijen of beter nog twee kandidaten zijn, is dat altijd een kandidaat die meer dan 50% van de stemmen krijgt. Er zijn echter zelden slechts twee partijen. Doen er drie partijen mee dan is het niet zeker dat het gekozen Lagerhuislid ook de stem van een meerderheid van de kiesgerechtigden in zijn district krijgt. Met drie kandidaten voor een plek is in het meest extreme geval, een derde plus één stem voldoende om te worden verkozen. Aan de laatste verkiezingen namen naast de Tory’s en Labour ook liberaal democraten, de Brexit Party, de Groenen en in Schotland de SNP en in Wales Plaid Cymru en in Noord-Ierland deden de DUP en Sinn Féin mee. Die laatste wint zetels maar gaat niet naar het parlement. Het kan in een districtenstelsel dus gebeuren dat de meerderheid van de stemgerechtigde niet op het verkozen Lagerhuislid heeft gestemd.

Daar is wat aan te doen. Daarvoor moeten we naar Frankrijk. Ook daar kent men een districtenstelsel. Om daar te worden gekozen moet een meerderheid van de kiesgerechtigden in je kiesdistrict op jou als kandidaat hebben gestemd. Is er niemand die de meerderheid behaalt, dan nemen de twee kandidaten met de meeste stemmen het in een tweede ronde tegen elkaar op. Tenminste, als 25% van de stemgerechtigden heeft gestemd. Dit betekent dat iemand met 12,5% plus één van het aantal kiesgerechtigden in zijn district in de Franse Assemblée nationale kan komen.

Tot zover één kandidaat in één district. Nu naar het hele land. Ervaringen uit bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk leren dat je in het Lagerhuis een ruime meerderheid van de zetels kunt behalen terwijl maar een minderheid van de kiesgerechtigden op je partij heeft gestemd. Zo behaalden de Tory’s (de Conservatieve Partij) bij de laatste verkiezingen in 2019 een meerderheid van 80 zetels terwijl maar 43,6% van de Britten op de partij stemden. Als we de Britse verkiezingsuitslagen bekijken, dan zien we dat de laatste regering die op een meerderheid van de stemmers kon bogen, de regering Cameron-Clegg was, een coalitieregering van de Conservatieve partij en de Liberaal Democratische Party. Dat was dan tevens de enige naoorlogse Britse regering gesteund door een meerderheid van de Britse kiezer.

Om uit te leggen hoe dit kan een fictief rekenvoorbeeld. Een land met 100 districten met ieder 100.000 kiezers. Je partij wint in 51 ervan met 1 stem meer dan de helft. Dat zijn dan 2.550.051 (50.001 x 51) stemmen. In de andere 49 verliest je partij grof en haal je bijvoorbeeld maar 20 procent van de stemmen. Dat zijn er 980.000 (20.000 x 49). In totaal heb je dan 3.530.051 stemmen, net iets meer dan 35%. Als we met deze kennis eens kijken naar de laatste Provinciale Statenverkiezingen in Nederland, wat zou dat dan betekenen als dit landelijke verkiezingen waren? Dat zou betekenen dat de Boer Burger Beweging een absolute meerderheid zou hebben behaald. De partij behaalde bijna overal de meeste stemmen. Maar van alle kiesgerechtigden bracht net geen 23% de stem uit op deze partij. Ik weet niet of dit de kant is die we op moeten. Of eigenlijk weet ik het wel: die kant moeten we niet op.

“Als er in je kiesdistrict iets gebeurt dat kiezers in hun wezen raakt, dan maakt het niet uit of je in de oppositie of coalitie zit. Dan sta je op en zeg je: ‘Dit gaat zo niet langer’,” aldus Omtzigt. Op de vraag wat de twee belangrijkste speerpunten van zijn partij zijn, antwoordt Omtzigt: “De bestuurscultuur, waar ik al zolang op hamer. De noodzaak om een goed bestuur terug te brengen in Nederland.” Daarmee kom ik bij het belangrijkste. Goed bestuur zit niet in structuren en zeker niet in de manier waarop we onze volksvertegenwoordigers kiezen. Goed bestuur is een kwestie van cultuur. Cultuur zit in de mensen die zich kandidaat stellen en die worden gekozen. Als je alleen opkomt ‘voor iets dat mensen in hun wezen raakt’ als het je buren zijn, laat je dan niet zien dat je uit het verkeerde hout bent gesneden? Dat je cultureel gemankeerd bent?

Een democratische structuur, of die haar vertegenwoordigers nu zoals wij nu doen via evenredige vertegenwoordiging kiest of via een districtenstelsel zoals Omtzigt lijkt te willen, staat of valt bij de mensen die de functie volksvertegenwoordiger vervullen. De laatste twintig jaar piept en kraakt ons democratische systeem in haar voegen terwijl de huidige structuur een jaar of tachtig goed heeft gefunctioneerd. Het begon echter al eerder fout te gaan en dat lag en ligt niet aan ons democratische bestel, maar aan het wereldbeeld dat de laatste veertig jaar dominant is: “Het verlies aan autonomie in combinatie met een kafkaiaanse regelgeving is geen toeval, maar een structureel gevolg van het neoliberale mensbeeld, dat uitgaat van het idee dat iedereen uit is op eigen voordeel en niemand echt te vertrouwen valt[1],” met deze woorden beschrijft Paul Verhaeghe dit wereldbeeld in zijn boek Onbehagen. Dat mensbeeld kantelen, daar wat aan doen, dat gaat de bestuurscultuur veranderen. Daarvoor is een districtenstelsel niet nodig. Sterker nog, het is verspilde moeite want in landen met een districtenstelsel zoals de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ervaren de burgers hetzelfde ‘verlies aan autonomie in combinatie met kafkaiaanse regelgeving.


[1] Paul Verhaeghe, Onbehagen, pagina 153

Jeuk

Hoe zal ik deze prikker eens aanvliegen? Een goede vraag. Je wil iets duiden maar je weet niet precies hoe. De berichten over het komen en gaan en het nog niet weten of ze gaan of blijven en als het blijven is in welke hoedanigheid van politici. Van Rutte en Kaag weten we dat ze gaan. Henk Krol, de Heintje Davids van de politiek, wil terugkomen. Niet meer als vertegenwoordiger van de ouderen en ook niet voor de Partij voor de Toekomst waarvoor hij een in het recente verleden korte tijd actief was waarna hij het als een soort ‘Pim Fortuyn’ zonder succes met zijn eigen lijst probeerde. Nee dit keer heeft hij zich aangesloten bij (BVNL) Belang van Nederland van Van Haga, een van de afscheidingen van het FvD van Baudet.

Bron: Flickr

Als politicus moet je agile zijn. Het lijkt tegenwoordig meer om het pluche te gaan dan om de denkbeelden. Neem Dilan Yesilgöz, na actief te zijn geweest voor de SP, GroenLinks en de PvdA  wil ze nu de lijst van de VVD gaan trekken. Voor de aanhangers van de VVD is het te hopen dat ze aan de voorkant  alles goed hebben afgehecht. Voor je het weet springt ze, eenmaal gekozen als premier, over naar de Partij voor de Dieren en staat ze aan de lat voor het opdoeken van de intensieve veehouderij. Dat zou een bijzonder doorontwikkeling van haar politieke carrière zijn. Dat opdoeken is een stip aan de horizon waar een VVD-stemmende agrariër niet op zit te wachten. Zijn die er trouwens nog? VVD stemmende agrariërs? Of zijn die overgestapt naar de BBB? De grote uitvraag van 22 november aanstaande zal dat uitwijzen.

Over BBB gesproken. De leider van die club, Caroline van der Plas schijnt geen premier te willen worden. Wie het dan wel wordt als haar partij die functionaris mag leveren, is nog niet bekend. Ze is wel met mensen in gesprek. Voor haar volgers is het te hopen dat ze in dat bilaatje dan wel het goede gesprek voeren. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Ja, bij de onboarding van mensen bij je partij kan het gigantisch fout gaan. De recente geschiedenis laat twee voorbeelden zien waar dat gigantisch fout ging. Als eerste de LPF. Na de moord op haar leider, restte een schip met mensen die allemaal dachten dat ze kapitein waren. Bij het tweede voorbeeld, het al genoemde FvD hadden de scheepslui helemaal gemist dat kapitein Baudet al ruim voor de verkiezingen behoorlijk was ontspoort. Die ontsporing culmineerde in houtkoolschets  waarin de uil van Minerva een hoofdrol speelde maar waar verder geen touw aan vast te knopen was.

Anderen, zoals Pieter Omtzigt weten nog niet wat ze gaan doen. In ieder geval niet terug naar het CDA en ook niet naar het CDA 2.0, de BBB van Caroline. In z’n eentje wordt het niets want in je uppie 47 zetels bemensen wordt lastig. Ja, velen zien hem als een heilige die de zo ongeveer de hele wereld, maar dan toch zeker de governance van Nederland gaat veranderen. Dan ligt de lat zo hoog dat organisch veranderen veel te traag gaat. Als heilige van vandaag ben je dan al snel de schlemiel van morgen. Een waarheid als een koe die ik er wel even inschiet. Om dat te voorspellen hoef je geen glazen bol te hebben. Zo’n verandering is, om een rugbyterm te gebruiken, een scrum. Niet iedereen zal aan jouw kant staan te duwen. Daarbij kan consultatie  helpen. Maar dan moet je wel duidelijk aangeven wat je doet met wat je ophaalt. Dus op welke trede van de participatieladder je staat. Dat kan je verder brengen maar dat veder kan ook  verder van huis zijn.

En dan is er nog BIJ1. Simons nam afscheid. Er was iets met een toxische sfeer in de partij en aantijgingen waar ze zich wel kan maar niet steeds tegen wil verdedigen. Wie haar opvolger wordt is nog niet bekend. Wie wil er voor die partij aan de lat staan? Een goede vraag. Een integrale blik is voor deze partij pas integraal als die ook intersectioneel is. Dan kom je er niet met wat flankerend beleid. Dan moet je permanent aan staan. Dan kun je nog zo goed je best doen en alles willen verbinden maar voor je het weet meldt zich iemand die nog meer kruispunten van achterstelling aantikt en dan sta je in je hemd of zelfs in je blootje. Al probeer je nog zo goed om maatwerk te leveren.

Daarmee kom ik aan het einde van deze prikker. Ik ben ‘geland’ en het is mij gelukt. Het is gelukt om vierentwintig van de vijfentwintig ambtelijk jargonjeukwoorden op te nemen in een prikker. Alleen met het meest jeukende lukte het niet. Een prikker schrijven rond vijfentwintig voorgeselecteerde woorden is dan ook geen dagdagelijkse activiteit. Oh, het is toch gelukt dat meest jeukende woord ook nog te gebruiken.   

De demagogie van Omtzigt

Wellicht is het jullie ontgaan. Wellicht ook niet. Het jaarlijkse Thorbecke-debat georganiseerd door de stichting Thorbecke Zwolle. Een debat waarin een lezing centraal staat. Deze keer werd die lezing verzorgd door Kamerlid Pieter Omtzigt. Een interessante lezing met demagogische trekjes en een, moet ik zeggen, bijzondere kijk op democratie.

Johan Rudolph Thorbecke. Bron: WikimediaCommons

Omtzigt start zijn lezing in het ‘revolutiejaar 1848’. Als je denkt dat we tegenwoordig in roerige tijden leven, kijk dan even mee terug op het jaar 1848. Een jaar van sociale ellende door hoge voedselprijzen. Een oorzaak hiervan was de beroemde aardappelziekte die ervoor zorgde dat de aardappeloogst mislukte. Een jaar met vele protesten en revolutionaire activiteiten in diverse landen, in februari in Frankrijk en in maart in diverse Duitse staten. Op het Italiaanse schiereiland woedde een oorlog tussen het Oostenrijk -Hongaarse rijk en het koninkrijk Sardinië. Al die revoluties liepen op niets uit, maar dat wisten de revolutionairen tijdens hun acties nog niet, zoals Omtzigt terecht schrijft. 1848 is het jaar dat onze huidige Grondwet het levenslicht zag. Omtzigt houdt een lofzang op die Grondwet maar vooral op de belangrijkste geestelijk vader ervan, de in Zwolle geboren Johan Rudolph Thorbecke.

Thorbeckes voorstel voor een Grondwet werd niet helemaal overgenomen. Op een aantal punten werden, tegen zijn zin, zaken geschrapt en gewijzigd. Zo werd er een passage toegevoegd die toetsing van wetten aan de Grondwet onmogelijk maakte. Ook werd de mogelijkheid om wetten niet geheel of meteen  in te laten gaan erin gefietst. Verder werd Thorbeckes voorstel zo gewijzigd dat de regering geld kon uitgeven zonder dat dit in de algemene begroting is opgenomen. Als vierde werd de plicht van de regering om de Kamer informatie te verstrekken over alle onderwerpen afgezwakt. En dat zijn, zo betoogt Omtzigt, precies die zaken waar we nu last van hebben en waar Thorbecke in 1848 al voor waarschuwde. Voor wie er meer over wil weten, lees Omtzigts betoog want op dit punt is hij bijzonder scherp.

Dat wordt anders als hij over democratie spreekt: “In een democratie controleert de bevolking de regering. Zonder open besluitvorming en transparantie is een democratie hol en leeg: als je niet weet wie het besluit genomen heeft – welke minister, welke partij in het kabinet – op wie moet je dan stemmen bij een verkiezing?”  Een wel erg smal begrip van democratie. In een artikel in de Volkskrant met een verkorte versie van zijn lezing, formuleert hij het nog strakker: “De essentie van een democratie is dat burgers en journalisten de totstandkoming van besluiten van bestuurders kunnen controleren. Op basis daarvan kunnen zij bij verkiezingen stemmen.”  Om het cru te zeggen, ook een dictatuur kan een burger of journalist de totstandkoming van besluiten van bestuurders controleren. De essentie van democratie is niet de controle van de regering door de bevolking en dus transparante besluitvorming zoals Omtzigt beweert. Kern van democratie is dat het, om de Van Dale aan te halen, ‘een staat(svorm) is die aan het hele volk invloed op de regering toekent.

Omtzigt lijkt de overheid in het algemeen en de regering in het bijzonder, als een aparte niet te vertrouwen entiteit te zien en daar wordt het demagogisch. “De ontwikkelingen in gebrek aan openbaarheid de afgelopen jaren baren grote zorgen: de Nederlandse regering laat zich steeds moeilijker controleren …. Tegelijkertijd zijn er steeds nieuwe ongekende mogelijkheden waarmee de overheid alles kan bijhouden of opvragen over burgers: van telecomgegevens tot passagiersgegevens.  En binnenkort ook elke banktransactie boven de 100 euro. De massale afluisterpraktijken en verzamelwoede van de Amerikaanse overheid kwam al aan het licht door klokkenluider Edward Snowden. En recent hebben ook vele westerse regeringen software zoals Pegasus gekocht waarmee zij niet alleen criminelen afluisteren via hun mobiel, maar ook politieke tegenstanders in landen als Spanje, Griekenland en Polen. … Deze processen bieden een kwaadwillende regering ongekende mogelijkheden, zoveel is wel duidelijk. Als wij deze dreigingen niet serieus nemen en mensen die zich druk maken om QR-codes wegzetten als wappies, dan hoeven we het vooral niet over de argumenten te hebben. Dat kan ons duur komen te staan.”  Door al deze zaken uit verschillende contexten op een hoop te vegen, wordt de suggestie gewekt dat overheden bewust een ‘kwaadwillend’ strategie hanteren en in sommige landen zal dat best zo zijn.

Omtzig trekt de regering uit onze democratie. Hij plaats de regering tegenover, om een demagogische term te gebruiken, het volk. In onze democratie zijn wij in de basis zelf die regering. We zijn er zelf bij. Als je dan toch zoekt naar een verbetering voor onze democratie, zoek er dan een die het fundament ervan versterkt. Eentje die de invloed van de bevolking op de regering direct versterkt. Pleit dan, in plaats van de huidige getrapte vorm, bijvoorbeeld voor een direct door de bevolking gekozen regering. Het gebrek aan vertrouwen in de overheid waarvan ook Pieter Omtzigt getuigt zit hem, naar mijn mening, niet in de Grondwet, maar in de dominante ‘cultuur’ in onze huidige samenleving die niet meer van ‘WIJ’ uitgaat maar van ‘IK’. Het is een probleem dat Alessandro Baricco in zijn boek The Game aan de orde stelt. Hij onderzoekt als een soort archeoloog de ontstaansgeschiedenis van de nieuwe wereld en probeert er als het ware aan landkaart van te maken of, zoals het op de kaft kort wordt omschreven: “de digitale revolutie en de gevolgen daarvan voor de mens.” Baricco vergelijkt de digitale revolutie met een game, een computerspel, vandaar de titel. In een game gaat het om problemen en snelle oplossingen, om actie en reactie, en om een score. Die eigenschappen vormen, zo betoogt Baricco, de kern van de hele digitale revolutie. Hij gaat terug naar de beginperiode van de die revolutie. Een revolutie die ontstond in de jaren zeventig in Californië waar een: “aparte mensheid, waarin informatica-ingenieurs, hippies, politieke militanten en geniale nerds samenvielen onder de paraplu van een specifiek gemeenschappelijk sentiment: ergernis over de wereld zoals die was,” zich had verzameld. Zij wilden een andere wereld.

“Het waren mensen op de vlucht. Ze probeerden te ontsnappen aan de eeuw die de gruwelijkste in de geschiedenis van de mensheid was geweest, en die niemand had gespaard.” Wat die gruwelijke eeuw kenmerkte? “De obsessie met grenzen, de verafgoding van alle mogelijke scheidslijnen, de drang om de wereld in te delen in beschermde zones die niet met aldaar in contact stonden.[1] Een wereld die werd gedomineerd door ideologie. Zij wilden geen ideologie maar waren in de kern bijzonder ideologisch. Ze predikten het anarchisme en de meeste van hen een zeer bijzondere vorm van anarchisme, het libertarisme. Een politiek filosofische stroming die de nadruk legt op de vrijheid van het individu waarbij de rol van de overheid zo klein mogelijk is. Deze stroming heeft als uitgangspunt dat iedereen vrij is om te doen en laten wat hij wil, zolang hij geen geweld gebruikt tegen zijn medemens en haven en goed van die medemens. Deze stroming heeft belangrijke raakvlakken met het objectivisme van Ayn Rand. Het libertarisme put daarmee uit eenzelfde bron als het neoliberalisme, maar is nog wat extremer. De rol van de mens als burger bestaat voor het libertarisme eigenlijk niet. De mens is consument en de markt is de democratie. Of om de voormalig Britse premier Thatcher aan te halen: ‘who is society? There is no such thing’. Weg van het WIJ en naar het IK, de op zichzelf aangewezen mens. Een IK die de andere IKKEN in toenemende mate met wantrouwen bejegend. Eigenlijk een strijd van allen tegen allen om Hobbes te parafraseren, maar dan zonder fysiek geweld. Zo is wantrouwen de basis geworden van onze samenleving terwijl een democratie floreert bij vertrouwen.


[1] Alessandro Baricco, The Game, pagina 98

In defence of democracy

Op de site van GroenLinks reflecteert de leider van die partij, Jesse Klaver, op de ontwikkelingen in Nederland een jaar na de bestorming van het Capitool in de Verenigde Staten. Hij stelt zich de vraag: “Hoe bescherm je de democratische rechtsstaat tegen hen die haar af willen schaffen?”  Een interessante vraag.

Hij ziet een partij in onze volksvertegenwoordiging die oproept tot het omverwerpen van onze democratie. Die partij is het Forum voor Democratie. Klaver: “Door te zeggen dat ‘het regime ten val’ gebracht moet worden, impliceert FvD dat we de democratische verkiezingsuitslag naast ons neer moeten leggen. Niet alleen een specifieke regel moet worden gewijzigd, het hele stelsel van democratische besluitvorming moet overboord. … Ze roept op tot de oprichting van nieuwe tribunalen. Tot nieuwe rechtbanken, die niet langer de regels van onze rechtsstaat volgen. Maar die achteraf, op basis van andere uitgangspunten bepalen wat legaal en illegaal is. Ook hier richt hun aanklacht zich niet tegen een specifieke regel. Ook hier wordt de remedie niet gezocht binnen ons democratische systeem. De hele rechtsstaat wordt ongeldig verklaard en moet worden vervangen.”

In een eerdere Prikker concludeerde ik hetzelfde als Klaver nu schrijft. Voor wat betreft de vraag met betrekking tot de bescherming van onze democratie, komt Klaver met meer dan Kamervoorzitter Bergkamp die een gesprek met de fractievoorzitters wilde voeren over de omgangsvormen in de Tweede Kamer. Klaver komt tot de volgende ‘beschermingsconstructies: “Door tegengeluid te geven. Door grenzen te trekken. Door niet alleen geschokt te reageren op incidenten, maar het monster in het gezicht te kijken en te zien voor wat het is: een doelbewuste en stelselmatige bedreiging van de maatschappelijke vrede.” Als tweede: “Door hard te zijn tegen politici met een gevaarlijke agenda. Door hen het woord te ontnemen als de plenaire zaal van het parlement gebruikt wordt om de rechtsstaat te ondermijnen.” Ten derde: “Door van social media-bedrijven te eisen dat ze hun verantwoordelijkheid nemen en hun platforms niet laten misbruiken voor een aanval op de democratie.” En als laatste door: “zacht te zijn voor elkaar. Door het ‘wij’ zo groot mogelijk te maken. Door onderling het gesprek te blijven zoeken en mensen met oprechte vragen en twijfels niet in het kamp van populisten te duwen. Door een krachtig verbond te vormen, van goedwillende burgers.” Laten we die verdedigingslinie eens nader beschouwen.

Tegengeluid geven en in de Kamer bij ondermijnende uitspraken het woord ontnemen. Nu is juist de Kamer een plek om dat tegengeluid te geven. Een mooi voorbeeld van hoe dat kan, gaf Pieter Omtzigt in een Kamerdebat in november toen hij FvD Kamerlid Van Meijeren aansprak op een van zijn uitspraken in een betoog. Een betoog dat aanleidingen bood voor meer van deze gesprekken dan de ene die Omtzigt koos. Omtzigt sprak Van Meijeren aan op de suggestie dat er sprake was van landverraad door de drie aanwezige bewindspersonen. Na een paar simpele vragen, bleek er sprake van ‘gebakken lucht’. Omtzigts voorbeeld vraagt om consequente navolging en de Kamervoorzitter moet dit faciliteren. Of beter nog, de Kamervoorzitter had dit gesprek moeten voeren. Bij een dergelijke beschuldiging moet de Kamervoorzitter vragen naar ‘man en paard’. Worden die niet genoemd dan eist de voorzitter die uitspraak terug te nemen. Bij weigering zou verwijdering uit de vergadering dienen te volgen en bij herhaling, schorsing voor langere tijd.

Als zijn collega Pepijn van Houwelingen in de Kamer roept dat er tribunalen komen, dan verwacht ik niet dat dat woord in de Kamer wordt verboden. Dan verwacht ik een voorzitter en als die het nalaat Kamerleden die vragen welk bijzonder misdrijf er is gepleegd dat het niet via de normale rechtsgang kan worden bestraft? Wat er zo bijzonder is aan dat misdrijf? Wat er schort aan ons rechtssysteem dat er een bijzondere rechtbank moet worden opgericht? Helaas gebeurt dat niet.

Een dergelijke werkwijze mogen we ook verwachten van de media. Als de leider van het FvD in een Zwitserse krant zegt dat in een goede samenleving: “there’s an equilibrium there, a delicate balance that has culminated in what we might call ‘the individual properly understood.’” En vervolgens zegt: “This reached its apex, I believe, in the eighteenth century, and was venerated in that great ‘swan song of aristocracy’, the nineteenth century.” Dat hij terug wil naar de verhoudingen in die tijd. Want wat er sinds die tijd is afgebroken de: “bourgeois society, bourgeois traditions, the bourgeois way of life of ordinary people.”  Dan verwacht ik dat de betreffende journalist, of een andere die het leest, Baudet vraagt of hij terug wil naar die achttiende eeuw? Of hij zich realiseert dat de gewone mensen in die tijd niet in die bourgeoisie te vinden waren? Of hij terug wil naar de elitaire en door de adel gedomineerde samenleving van de achttiende eeuw en dus het gros van de inwoners van het land het stemrecht wil ontnemen? Of hij de democratie wil afschaffen? Hoe dit streven zich verhoudt tot zijn strijd tegen de huidige elite die hij ‘het kartel’ noemt?

Dan komen we er echter niet met: “van social media-bedrijven te eisen dat ze hun verantwoordelijkheid nemen en hun platforms niet laten misbruiken,” zoals Klaver aandraagt. Dan moeten we de ‘wij, ‘waar Klaver over spreekt niet alleen zo groot mogelijk maken maar ook zo sterk mogelijk. En daarmee kom ik bij een gat in Klavers verdedigingslinie. Een gat waarop Martha Nussbaum in haar boek Not for Profit uit 2011 wees: “Hongerig naar winst, verwaarlozen landen en hun onderwijssystemen vaardigheden die nodig zijn om de democratie levend te houden. Als die trend doorzet, produceren landen van over de hele wereld generaties van bruikbare machines in plaats van complete burgers die zelf kunnen denken, tradities bekritiseren en die het belang inzien van andermans lijden en prestaties. De toekomst van de democratie staat op het spel (eigen vertaling).” Dat gat bestaat uit een hartstochtelijk pleidooi voor onderwijs gericht op het versterken van die democratische vaardigheden. Een pleidooi om het onderwijs te richten op het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om, zoals Nussbaum schrijft, de democratie levend te houden in plaats van het opleiden van ‘bruikbare machines’ voor de ‘economie’. Het zou zomaar kunnen dat dergelijk onderwijs ook leidt tot ‘zelflerende en denkende machines’ waarvan naast de democratie ook onze samenleving en zelfs de economie profijt hebben.

‘Kennisleer van onwetendheid’

Begrippen als ‘witte onschuld’‘witte superioriteit’ en ‘witte fragiliteit’ kende ik al. Ik schreef er al eerder over. Er is, in dit verband, ook een ‘kennisleer van onwetendheid’ zo lees ik in een artikel van Sheher Khan. Khan is duo raadslid en hoofd van het fractiebureau van DENK in Amsterdam. Die kennisleer van onwetendheid kende ik nog niet. Khan verwijt in een artikel bij Joop dat CDA-kamerlid Pieter Omtzigt voor een nieuw sociaal contract: “in feite een voortzetting van het raciaal contract, ” pleit. Dit omdat Omtzigt, zo betoogt Khan, nalaat om: “institutioneel racisme te benoemen.” Een bijzonder betoog.

File:Rechtvaardigheid troont boven portret van Justinianus op sokkel met titel geflankeerd door Matigheid en Voorzichtigheid Titelpagina voor Corpus juris civilis, Amsterdam 1663 Corpus juris civilis (titel op object), RP-P-1886-A-10397.jpg
Rechtvaardigheid troont boven een portret van Justinianus op een sokkel met als titel geflankeerd door Matigheid en Voorzichtigheid. Een prent van Cornelis van Dalen. Bron: Rijksmuseum

Bijzonder als eerste omdat ik de combinatie van de woorden ‘kennisleer’ en ‘onwetendheid’ een bijzondere vind. Kennisleer, ook wel epistemologie genoemd, is een heel oud begrip uit de filosofie. De kennisleer onderzoekt de aard, oorsprong, voorwaarden en de reikwijdte van kennis en het weten. Binnen de kennisleer staan drie vragen centraal: Wat is kennis? Wat kan ik weten? En hoe kan ik kennis vergaren? Onwetendheid is de afwezigheid van alle of bepaalde kennis. De combinatie van die twee begrippen komt mij als heel vreemd voor. Dat even terzijde.

Volgens Khan staat Omtzigt met die ‘voortzetting van het raciale contract’ in een lange traditie van geleerden zoals Thomas Hobbes, Jean-Jacques Rousseau, John Locke en Immanuel Kant die: “Verlichtingsidealen zoals individuele vrijheid en rechtvaardigheid,” beperkten tot Europeanen. “Zelfs de meest vooraanstaande filosofen, zoals John Rawls, raken gehypnotiseerd door de kennisleer van onwetendheid. Rawls bracht de discussie over het sociaal contract weer tot leven in de 20e eeuw met zijn theorie van rechtvaardigheid. Hij stelde dat een rechtvaardige samenleving ingericht is op het verheffen van de meest achtergestelde groepen maar verzuimde om ,in een carrière van 50 jaar, ook maar één passage te wijden aan raciale rechtvaardigheid.” Aldus Khan. Maar heeft hij een punt?

Khan verwijst naar Rawls’ belangrijkste werk Een theorie van rechtvaardigheid. In dat boek zoekt Rawls naar de meest rechtvaardige manier om een samenleving vorm te geven. Centraal in dit denken stond de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandelingen, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls hem noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[1]  Ik kan hier geen raciale ongelijkheid in ontdekken. Rawls spreekt over ‘elke persoon’ en ‘allen’. Hij zoekt naar rechtvaardigheid voor iedereen ongeacht kleur, geslacht, gender en welke categorieën dan ook.

Dat: “in de ogen van Hobbes en Rousseau (…) de wilde of barbaar altijd een niet-Europeaan” was en: “Locke profiteerde financieel van de slavernij en Kant pleitte voor een hiërarchische categorisering van de mensheid op grond van ras,” zegt niets over Rawls en Omtzigt. Khan projecteert de opvattingen van historische figuren op Omtzigt en, de inmiddels ook historische figuur, Rawls alleen omdat ze dezelfde huidskleur hebben. Als ik Khans betoog goed interpreteer, dan bedoelt hij met ‘kennisleer van onwetendheid’ dat als je als blanke over de mensheid schrijft zonder er expliciet bij te zeggen dat je met mensheid alle kleuren bedoelt, dat je dan alleen maar blanken bedoelt. Dat is, voor iemand die raciale rechtvaardigheid zo belangrijk vindt, een sterk naar racisme riekende manier van denken.

Nu is Khan niet de enige die het woord ‘iedereen’ of ‘allen’ graag wil aanvullen door onderdelen van die ‘iedereen’ of ‘allen’ expliciet te benoemen. Menig politieke partij wil de Grondwet aanpassen en dan vooral artikel 1: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”  In dat artikel moeten de rechten van allerlei groepen expliciet worden belegd en benoemd. Ook de Ballonnendoorprikker wil dit artikel graag aanpassen, maar dan op een andere manier. Niet door er allerlei groepen die niet gediscrimineerd mogen worden aan toe te voegen. Nee, door het te versimpelen waardoor het veel duidelijker en krachtiger wordt:  ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’ Hooguit aangevuld met: ´Discriminatie is niet toegestaan’, maar dat is eigenlijk al niet meer nodig. Gelijke behandeling begint in de wet. Ongelijkheid begint met het noemen van groepen in dit artikel.


[1] John Rawls, Een Theorie van rechtvaardigheid pagina 321