Free to Choose

“In 1988 speelde het Nederlands elftal de finale van het Europees Kampioenschap voetbal tegen de Sovjet-Unie. Nederland won door doelpunten van Gullit en dat prachtige schot van Marco van Basten. Op dat moment was er niemand die zich een wereld zonder Sovjet-Unie kon voorstellen. Een jaar later viel de Berlijnse muur en nog twee jaar later bezweek de Sovjet-Unie. Trouwens in 1914 en zelfs in 1917 kon niemand zich een wereld met Sovjet-Unie voorstellen.” Dit schreef ik in een van mijn laatste prikkers uit 2018. Ik moest eraan denken bij het lezen van het transcript van een interview dat Lex Bohlmeijer bij De Correspondent had met econoom Robert Dur.

Relativity Stairs van MC Escher. Bron: deviantart.com

Bijzonder aan deze passage is dat zij een aantal zaken bevat die alleen voor ons mensen reëel zijn en dus bestaan. Voor ons is Nederland een reëel en werkelijk bestaand iets, net zoals de Sovjet Unie dat vanaf 1917 tot 1991 was. Net als Denemarken, Spanje en Finland. Als we ernaartoe gaan dan verandert er iets. In die landen spreken ze een andere taal en hebben ze vaak net wat andere gewoonten en soms moet je je paspoort laten zien anders kom je het land niet in. We kunnen ze op de kaart aanwijzen. Maar zoals Frits Bom in de jaren negentig met zijn programma De vakantieman liet zien, kan niet iedereen dat. Maar zelfs al kan iemand ze niet aanwijzen op de kaart, toch zijn die landen voor ons zeer reëel. Als je het elk ander dier op Aarde zou kunnen vragen, dan zou het je verdwaasd aankijken: ‘Frankrijk? Wat is dat?’ Of zoals het Klein Orkest zong: “Alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn. Worden niet teruggefloten ook niet neergeschoten. Over de muur, over het ijzeren gordijn. Omdat ze soms in het westen soms ook in het oosten willen zijn.” Landen zijn spinsels in onze menselijke fantasie maar wel spinsels die voor mensen zeer serieus en reëel zijn. Zo reëel dat het willen gaan van Oost- naar West-Berlijn je dood kon betekenen. 

Daarmee komen we op de grootste kracht van de mens en dat is zijn vermogen om verhalen te verzinnen die voor de verzinner en voor zijn soortgenoten net zo reëel zijn als een boom of een rivier. Of zoals Harari het in zijn Sapiens beschrijft: “Sinds de cognitieve revolutie leven sapiens aldus in een dubbele realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve realiteit van rivieren, bomen en leeuwen en aan de andere kant de imaginaire realiteit van goden, naties en corporaties.”  Twee werelden en sinds de opkomst van het virtuele wellicht zelfs in drie. Voor nu hou ik het even bij de twee van Harari. Dit: “vermogen om met woorden een imaginaire realiteit te creëren stelde grote aantallen vreemden in staat effectief samen te werken.[1]  Maar zoals bijna alles, om de grote helaas te vroeg overleden ‘filosoof’ Johan Cruijff te verhaspelen: ‘ieder voordeel hep z’n nadeel.’ In dit geval meerdere.

Het samenwerkingsvoordeel kent nadelen. Verhalen die ‘binden’, scheiden ook. De verhalen zijn bedoeld om een groep te binden, maar door het binden van die groep, scheiden ze die groep ook meteen van anderen. En zoals Madelaine Böhme c.s. schrijven: “Binnen onze relevante, vertrouwde groepen concurreren wij om sympathie, strijden we om erkenning en reputatie, naar buiten toe sluiten we ons af. Dat is een erfenis uit ons grijze verleden, toen de concurrentie om voedsel, seksuele partners en andere bestaansbronnen nog veel belangrijker was om te overleven dan tegenwoordig.” En daarmee zijn we bij de reden achter ons succes als diersoort maar ook de reden waarom we ‘elkaar groepsgewijs de koppen in slaan’. Dat nadeel is, zoals Böhme c.s. schrijven: “de schaduwzijde van een nog niet volledig ontwikkelde sociale competentie.” Gelukkig heeft dat nadeel ook een voordeel: “door ons vermogen tot zelfreflectie en de mogelijkheid om met elkaar te praten beschikken we in principe over de middelen om kloven te dichten. [2]

Een ander nadeel van dubbele realiteiten brengt me bij  het interview van Bohlmeijer met Dur. Een interview waarin het kapitalistisch systeem centraal staat. Dat systeem is een: ‘figment of our immagination’, iets dat echt lijkt maar het niet is. Kapitalisme is een theorie, een theoretisch model om dat de mens gebruikt om wat er in de objectieve realiteit gebeurt, te verklaren. Het behoort tot wat Harari noemt de imaginaire realiteit. En, zoals de Tsjechische econoom Tomáš Sedláček in zijn De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesh tot Wall Street schrijft, is de economische wetenschap in de ban van het rationalisme en heeft de Franse filosoof René Descartes hier een belangrijke rol in gespeeld. Net zoals hij die rol voor alle andere wetenschappen heeft gespeeld.  Sedláček geeft de kern van dat denken als volgt weer: “De reductie van de menselijke antropologie gaat hand in hand met de reductie van intellect tot wiskunde. In die wereld is er geen ruimte voor emotie, kans of lege ruimte. Alles grijpt met deterministische gestrengheid en de precisie van een horloge in elkaar.[3]” Die ‘reducties van de menselijke antropologie, noemen we modellen en ‘kapitalisme’ is zo’n model. Het zijn, weer Sedláček: “Systemen met interne inconsistenties, die gedeeltelijk in strijd zijn met de werkelijkheid, die vaak zijn gebaseerd op louter en doelbewust onrealistische veronderstellingen, en die in hun uiterste consequentie tot absurde conclusies leiden, worden desondanks met succes toegepast.[4] 

Het geloof, dat is het en niets anders, in dat kapitalistische model bereikte met het denken van Friedrich A. van Hayek haar hoogtepunt. Hayek geloofde in de onfeilbaarheid van de vrije markt. Hij bleef zich verzetten tegen overheidsingrijpen in het algemeen en staatsplanning van de economie in het bijzonder. Volgens Hayek bevatte de markt en de partijen die erop actief zijn, alle kennis die nodig is om altijd tot de juiste beslissing te komen. Hij beschreef het zelf als volgt: ”Als we de ware functie van het prijsmechanisme willen begrijpen, moeten we dit zien als een (…) mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. … Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maandenlang onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.[5]” Deze manier om de markt te beschrijven noemt Cassidy ‘het telecommunicatiesysteem van Hayek’ en dit systeem is voor de neoliberalen de samenleving.

Het neoliberale model reduceert, om Sedláčeks aan te halen, tot economie en reduceert economie tot ‘vrije markt’. Een mechanisme waar de overheid niet moet ingrijpen want dat verergert de zaken alleen maar. Hayek vertrouwde erop dat de markt alles goed regelt. Het algemeen belang was immers niets meer dan een optellingen van de individuele belangen en als iedereen op de markt zijn eigen belang najaagde, dan komt het vanzelf goed met de samenleving. Hier zat Hayek er echter naast. De filosoof John Gray verwoordt de misser van Hayek: “Er is niets aan marktprocessen dat ervoor zorgt dat ze zich automatisch stabiliseren op het gewenste niveau. Hayek verdienste is erin gelegen dat hij aantoonde dat een succesvolle planeconomie een utopie is. Hij zag echter over het hoofd dat dat ook geldt voor de zelfregulerende markt.[6]” Die blindheid voor de gebreken van de vrije markt, hebben zijn navolgers overgenomen. 

Kapitalisme, neoliberaal uitgelegd of niet, is echter niets meer en niets minder dan een imaginaire realiteit om dat wat in de objectieve realiteit gebeurd, te verklaren. Een imaginaire realiteit in de vorm van een model met alle nadelen waar Sedláček ons op wijst. Het is, om in huidige termen te spreken, een frame. Een imaginaire realiteit frame die Bohlmeijer in het interview lijkt te zien als objectieve realiteit getuige vragen zoals: “Recent onderzoek gaat over de waardering van burgers voor experimenteel beleid. Dat is een manier om te kijken of je binnen het kapitalistische systeem dingen kunt verbeteren?”  En: “Of laat ik het zo zeggen: begint de schade die ons kapitalistische systeem aanricht niet groter en groter te worden?”  een laatste voorbeeld: “Daar is het kapitalisme rechtstreeks verantwoordelijk voor,” waarbij ‘daar;  verwijst naar: “een aanstormende klimaatcrisis.”

Het kapitalisme is nergens voor verantwoordelijk want het is niets. Het is imaginaire realiteit van de mens. Haal de mens weg van de aarde en het klimaat blijft, maar iets wat ‘kapitalisme’ heet, zal je niet vinden. Het ‘kapitalisme’ verplicht ons tot niets en belemmert ons ook niet in ons handelen. Het is nergens voor verantwoordelijk. Het probleem van imaginaire realiteiten is dat de bedenkers ervan de werkelijkheid vervolgens door de mallen van dat construct proberen te persen. Ze denken en handelen volgens de logica van dat imaginaire realiteit. Een gelovige ziet overal de hand van zijn god, zelfs in een doelpunt van Maradonna. Als we zaken anders willen doen, dan is er niets dat ons belemmert behalve wijzelf en de grenzen van de objectieve realiteit. In de objectieve realiteit hebben we de vrijheid om ons te bevrijden van imaginaire realiteiten. We zijn op dit gebied, om de titel van een boek van Milton en Rose Friedman aan te halen: Free to Choose. Alleen kon dat bij de Friedmans, neoliberaal als ze waren, alleen maar op vrije markten.


[1] Yuval Noah Harari, Sapiens, Een kleine geschiedenis van de mensheid, pagina 42  

[2] Madelaine Böhme, Rüdiger Braun, Florian Breier, Hoe wij mensen werden, pagina 214

[3] Tomáš Sedláček, De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesh tot Wall Street, pagina 209

[4] Idem, pagina 213

[5] Geciteerd uit John Cassidy, Wat als de markt faalt, pagina 52

[6] John Gray, Zwarte mis. Apocalyptische religie en de moderne utopieën,  pagina 131

Moderne hiërogliefen

Mijn ouders voedden me op in dialect we deden de ‘aafwas met en schottelslet in de paolingstein’. Pas toen ik naar school ging leerde ik de afwas te doen met een vaatdoekje in de gootsteen. Ik leerde Nederlands als tweede taal. De wereld kent zeer veel talen en nog meer dialecten. Het worden er steeds minder, maar nog steeds zijn het er erg veel. Of je afwast met een ‘schottelslet’ of een vaatdoekje hangt af van de plek waar je wordt geboren en van de taal die je ouders tegen je spreken. Die verschillende talen maken het lastig communiceren met elkaar want de vertaling van woorden komt nogal precies en dat maakt dat vergissingen op de loer liggen. Zeker als gevoelens een rol spelen. Dat werd me duidelijk na het lezen van het Homo emoticus, een boek van Richard Firth-Godbehere.

Bron: Pixabay

Neem het Nederlandse woord zij. Het klinkt hetzelfde als zei, de verleden tijd in het enkelvoud van het werkwoord zeggen. Zij is de derde persoon vrouwelijk enkelvoud. Maar ook de derde persoon meervoud. Het is ook de korte vorm van ‘zijde’ en dan kan het een begrenzing van een lichaam of figuur zijn, de boven of onderkant van een dun vlak, het overgangsgedeelte tussen de voor en achterkant van het lichaam, of het betekent dat je iemands kant kiest. Maar het kan ook het spinsel van een zijderups zijn of de stof die ervan gemaakt kan worden.

Taal speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van de mens. “Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in de biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie heel snel.[1]  Aldus Madeleine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier in hun boek Hoe we mensen werden. Spreken maakte het mogelijk belangrijke informatie door te geven. Zo konden onze voorouders elkaar waarschuwen voor een gevaarlijke situatie, bijvoorbeeld waar een leeuw uithing. Maar ook waar het goed vissen was: ‘hier rechtdoor, dan voorbij die bramenstruiken rechts af en na het derde rotsblok naar links …’.  Belangrijk, zo betoogt Yuval Noah Harari, is dat taal een grotere groep mogelijk maakte. En dat, zo betoogt Harari, kwam door de mogelijkheid om te roddelen: “Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet, wie eerlijk is en wie juist niet. De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen. [2]” Hierdoor kon een groep, zo betoogt Harari, groeien tot wel 150 individuen.

Taal gaf een boost aan onze, cognitieve motor, ons voorstellingsvermogen, zo beweren Madeleine Böhme en haar coauteurs: “Misschien is de zwerflust, de drang om onbekende verten te verkennen en nieuwe milieus te veroveren veel ouder dan tot nu toe wordt aangenomen en zat het van meet af aan in onze genen? We zouden ons nu ook kunnen afvragen waarom willen mensen naar Mars? Misschien is het antwoord op beide vragen hetzelfde: niet omdat we het kunnen, want dat laatste kunnen we immers nog niet, maar omdat we het ons kunnen voorstellen. Omdat we dankzij ons verstand in staat zijn ons fictieve situaties in te beelden; in onze geest werelden, plaatsen en situaties te scheppen en daar emotionele en spirituele energie aan te verbinden. De voorstelling van wat aan gene zijde ligt, is misschien wel de voornaamste cognitieve motor van onze evolutie.[3] Taal maakt het veel makkelijker om je ‘voorstelling’ met anderen te delen en hen aan je kant te krijgen. De grootste kracht van de mens is zijn vermogen om verhalen te verzinnen die voor de verzinner en voor zijn soortgenoten net zo reëel zijn als een boom of een rivier. Of zoals Harari het beschrijft: “Sinds de cognitieve revolutie leven sapiens aldus in een dubbele realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve realiteit van rivieren, bomen en leeuwen en aan de andere kant de imaginaire realiteit van goden, naties en corporaties.[4]Twee realiteiten die sinds een jaar of twintig worden aangevuld met een derde, virtuele realiteit. Een realiteit die de andere twee combineert door je beelden voor te schotelen die je in toenemende mate niet van echt kunt onderscheiden, waarin je binnen de limieten van het programma ‘imaginair’ actief kunt zijn. Verhalen bedoeld om individuen te binden en te onderscheiden van andere groepen. Verhalen die dus tegelijk binden en scheiden.

Eeuwenlang, en nu nog, worden verhalen van mond tot mond gedeeld. Zwak punt bij dat delen, is dat ons geheugen ons wel eens in de steek laat en we iets vergeten, we ons iets herinneren wat er niet was of we andere woorden gebruiken, waardoor het verhaal verandert. In het vierde millennium voor onze jaartelling vonden onze voorvaderen iets uit waarmee dit risico werd verkleind. Of ze het om die reden uitvonden weet ik niet, maar het hielp er wel bij. Die uitvinding was het schrift. Spijkerschrift op kleitabletten in Mesopotamië, de hiërogliefen van het oude Egypte op muren maar ook op papyrus. Als je de tekens kent, dan begrijp je het verhaal. Dan lees je allemaal hetzelfde.

Nou, niet helemaal. Je leest dezelfde woorden, maar geeft iedereen die woorden dan ook dezelfde betekenis? Geven ze er allemaal dezelfde uitleg aan? Neem het meest verkochte boek uit de geschiedenis, de bijbel, dat wordt op veel verschillende manieren uitgelegd. Ieder kerkgenootschap dat zich erop baseert, legt het op een eigen manier uit. De een legt een tekst letterlijk uit, de ander doet dat in een historische of andere context en zelfs over de letterlijke uitleg kun je van mening verschillen. Het enige wat al die uitleggen gemeen hebben, is dat de uitleggers er allemaal van overtuigd zijn dat ze het bij het rechte eind hebben.

Bij dat uitleggen spelen emoties een belangrijke rol en emoties en de manier waarop ze al dan niet worden geuit, kan behoorlijk verschillen. Firth-Godbehere geeft hier een mooi voorbeeld van in zijn boek: “Ik ben bij concerten geweest in Barnsley, ook in Engeland, waar het publiek bewegingsloos en met uitgestreken gezicht het hele optreden aanhoorde. Maar toen de muziek eenmaal afgelopen was, stond er een rij mensen klaar om op de band  af te lopen, ze bier aan te bieden en te vertellen hoe fantastisch ze wel niet hadden gespeeld. De specifieke emotionele gemeenschap is er een waarin stoïcijnse stoerheid – ongeacht het geslacht – het soort gepassioneerde uitingen vermijdt die je ziet bij optredens elders, zelfs stadjes op een paar kilometer van Barnsley.[5] Een manier van ‘genieten’ die overeenkomst met het ‘Venlose swingen’ zoals Sef Derkx het in zijn wekelijkse column bij Omroep Venlo beschrijft en die ik bij mijn stadgenoten herken: “Bij het Venlose swingen zit je op een festivalbank en tik je met een voet op de grond. Het hoeft niet in de maot. Ritmegevoel is overbodig. Af en toe maak je schokkende bewegingen met je bovenlijf. Niet te enthousiast. We zijn geen Penny de Jager van Top Pop. Belangrijkste bij het Venlose swingen is, dat je altijd je beker met bier in de löcher houdt. Dat die niet omvalt door een bruuske dansante beweging. Het leven is ook zonder te dansen al duur genoeg en kloeke is allewiels gans onbetaalbaar geworden. Fijn van het Venlose swingen is bovendien, dat je je colbert aan kunt houden. Je zweet niet.” Als je dit als band niet weet, dan denk je dat in Barnsley en Venlo cultuurbarbaren wonen.

Die verschillen waarop mensen emoties uiten, maken het voor kunstmatige, in dit verband ook affectieve, intelligentie zeer lastig en om emoties te herkennen en als ze al worden herkent, ze ook nog te interpreteren, zo betoogt Firth-Godbehere. Hij maakt dit duidelijk aan de hand van een foto van hemzelf met een gebalde vuist en een grimmig gezicht. Vervolgens vraagt hij de lezer: “Ben ik ziedend op andere weggebruikers? Of vier ik dat ik op de autoradio hoor dat mijn favoriete club heeft gescoord?”  Hij vervolgt: “Zelfs mensen hebben moeite zoiets te bepalen. Als we emotieherkennings-KI in zelfbesturende auto’s willen installeren zodat die de controle overneemt en de auto aan de kant laat stilstaan als ze mijn woede herkennen, dan kan mijn juichende vuist in de lucht betekenen – niet dat mijn club zo vaak scoort – dat ik stil kom te staan aan de kant van de weg en kwader en kwader word op mijn ergerlijke ‘intelligente’ auto.[6]

Firth-Godbehere ziet een gevaar in die pogingen om emoties via technologie te herkennen. “De westerse ideeën over emotie die ten grondslag liggen aan deze technologie, zullen culturele verschillen wreed vertrappen en het zal niemand interesseren. De teerling is geworpen en de technologie is westers-  en dat zullen alle emoties ook al snel zijn.” Dit omdat wij mensen bijzonder creatief in het ons aanpassen aan nieuwe omstandigheden en via de technologie zal dat de westerse uitleg van emoties zijn. Want: “Als regeringen denken dat ze de kostbare technologie die ze hebben gekocht misdadigers kan herkennen aan de hand van hun onvoorspelbare gedrag, dan zullen mensen zich domweg voorspelbaar gaan gedragen om te voorkomen dat ze in de problemen komen.[7]  Die technologie zorgt er dan wel voor, of anders gezegd, ze dwingt ons naar ‘uniform handelen’. Firth-Godbehere ziet nog een tweede manier waarop we naar ‘universele emoties’ worden geduwd, Die manier heeft te maken met een nieuwe manier waarop emoties worden geuit, de emoji’s: “Veel linguïsten die zich met dit verschijnsel bezig houden, lijken aan te nemen dat emoji’s een nieuw internationaal schrift gaan vormen en een nieuwe wereldwijde uitingsvorm van emoties.[8]

Een moderne variant van hiërogliefen schrift dat we allemaal begrijpen. Een uniforme taal. Zou dat een zegen zijn? Firht-Godbehere denkt er anders over: (Dat) de enorme diversiteit van manieren om emotie op te vatten en te uiten iets heerlijks is.  … Ik ben ook bang dat de wereld er niet beter of veiliger op zal worden als emotionele misverstanden, en ons vermogen die te herkennen en erkennen bij de ander, uiteindelijk zouden verdwijnen.[9]  Volgens Firth- Godbehere gaat het wel die kant op en dat zou jammer zijn. Denk daar maar eens aan als je me voor deze Prikker beloont met een duimpje of een smiley.


[1] Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian BreierHoe we mensen werden, Pagina 214

[2] Yuval Noah Harar, Spaiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid pagina 32

[3] Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier, Hoe we mensen werden. Een geheel nieuwe kijk op de oorsprong van de mensheid, pagina 192

[4] Idem, pagina 42

[5] Richard Firth-Godbehere, emoties. Hoe emoties de wereld hebben gevormd, pagina 15

[6] Idem, pagina 296-297

[7] Idem, pagina 294-295

[8][8] Idem, pagina 306.

[9] Idem pagina 295

De luxevalkuil

In zijn boek Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid spreekt de historicus Yuval Noah Harari over de luxevalkuil. Ik moest hieraan denken tijdens het lezen van het artikel Op naar het tijdperk van negatieve vooruitgang van Thalia Verkade bij De Correspondent. Waarbij ze het boek The Retro Future van de Amerikaan John Michael Greer als denkkader gebruikt. Verkade: “Greer beargumenteert overtuigend dat je de huidige tijd, waarin we vrijwel ongelimiteerd energie gebruiken, heel goed kan zien als een anomalie.  Een uitzonderlijke fase voor de mensheid, tussen het pre-industriële tijdperk en gede-industrialiseerde tijdperk in.”

Colossus. Foto: Wikipedia

Als ik Verkade en Greer goed begrijp, dan moet de huidige tijd een anomalie blijven. “Wat doet Greer? Die vraagt zijn lezer om zich voor te stellen dat we teruggaan naar de jaren vijftig, als een vorm van vrijwillige technologische regressie. Computers waren zeldzaam, vliegen was onbetaalbaar, sommige nare ziekten konden nog niet worden genezen, maar antibiotica waren er wel al en bibliotheken barstten uit hun voegen.” Dit niet om terug te gaan naar die tijd, maar om te begrijpen dat we met minder ook prima kunnen leven. Een interessante vraag met als antwoord: inderdaad kunnen we met minder ook goed leven. Daarvoor hoeven we niet terug naar de jaren vijftig, maar moeten we kiezen welke technologie wel en welke niet: “Technologische regressie. De-industrialisatie. Daarvoor durven kiezen: daar is het Greer om te doen. Niet om de jaren vijftig terug te halen, of het Victoriaanse tijdperk, maar om te durven begrijpen dat we dertig jaar geleden ook prima zonder e-mail en smartphones konden. Dat het idee dat we daar nu niet meer zonder kunnen, een geloof is, en geen gegeven.”

Inderdaad heeft de mensheid het gros van haar tijd op deze planeet geleefd zonder industrie en met een heel laag energie gebruik. Als je die hele bijna 300.000 jarige geschiedenis van de Homo sapiens bekijkt en de nog langere geschiedenis van de andere mensensoorten die onze planeet hebben bevolkt, dan lijkt onze huidige ‘energieslurpende industriële samenleving’ een uitzondering. Maar is onze huidige tijd wel een anomalie?

Wat bestudering van het verleden laat zien, is dat de mens steeds meer energie is gaan gebruiken, steeds naar manieren heeft gezocht om de beschikbare energie efficiënter te gebruiken. En dat is niet iets van de laatste honderd jaar. Het begon al bij Lucy, een van onze verre voorouders. De journalist en cabaretier Tom Phillips (hij studeerde archeologie, antropologie en geschiedenis) beschrijft het in zijn boek De Mens. Een kleine geschiedenis van onze allergrootste fuck-ups op een komische wijze het leven van Lucy. “Lang, lang geleden, toen de zon op een dag opging boven de weidse rivierdalen en vlakten van Ethiopië, hing een jonge mensaap wat rond in een boom. Wat ze die dag precies dacht of deed zullen we wel nooit weten. Waarschijnlijk zat ze te bedenken hoe ze iets te eten kon vinden, of een partner, of misschien tuurde ze nieuwsgiering naar de boom ernaast om te kijken of dat een betere boom was. Ze wist hoe dan ook niet dat de gebeurtenissen van die dag haar het beroemdste lid van haar soort zouden maken, en zelfs als je haar dat op een of andere manier kon vertellen, dan nog zou het concept ‘roem’ haar niets zeggen. Ze wist ook niet dat ze in Ethiopië zat, want dit alles gebeurde miljoenen jaren voordat iemand op het lumineuze idee kwam om lijnen op een kaart te tekenen en de aldus ontstane vormen namen te geven waar we oorlog om konden voeren.” Wat die jonge mensaap zo bijzonder maakte, was dat zij en haar soortgenoten iets andere heupen en benen hadden dan andere mensapen. Dit maakte het mogelijk om te lopen. Waarom werd deze mensaap zo beroemd? Phillips vervolgt: “Toen viel ze uit de boom en was op slag dood.”  Dat maakt haar niet speciaal. Het volgende wel: “Pak ‘m beet 3,2 miljoen jaar later zou een andere groep mensapen – deels inmiddels in bezit van een doctorstitel – haar gefossiliseerde botten opgraven. Omdat het in de jaren zestig gebeurde en ze op dat een moment luisterden naar een populair liedje van een tamelijk stonede groep Liverpoolers, besloten ze haar Lucy te noemen. Ze was een gloednieuw soort – de soort die we nu Australopithecus afarensis noemen  – en ze werd ingehaald als de ‘missing link’ tussen mensen en apen.[1]Nou ja gloednieuw. De soort was al miljoenen jaren geleden uitgestorven, ze was wel ‘nieuw’ in de keten van de menselijke soorten waarvan er tot dan toe resten waren gevonden.

Bron: Flickr

Nu zal je je afvragen wat dit met energie en het efficiënter gebruiken ervan te maken heeft. Er waren nog een paar miljoen jaar evolutie nodig om die heupen, benen en de rest van het lichaam zo ‘aan te passen’ voor we ons ‘hemerodromen’ konden noemen. Een woord dat Madeleine Böhme en haar coauteurs gebruiken in hun boek Hoe wij mensen werden. Een geheel nieuwe kijk op de oorsprong van de mens. Een woord waarmee zij uitlegt wat dit met energie te maken heeft. ““Hemerodromen of ‘daglopers’ heetten in het klassieke Griekenland de ijlbodes die in enkele uren grote afstanden konden afleggen om belangrijke berichten over te brengen. De beroemdste ijlbode was Pheidippides. Om hulp te vragen voor de op handen zijnde slag tegen de Perzen bij Marathon stuurde veldheer Miltiades hem in 490 v. Chr. van Athene naar Sparta. Volgens de overlevering legde Pheidippides de 246 kilometer lange afstand in nog geen twee dagen af – een bijna ongelofelijke prestatie. Waarom werd er geen paard gestuurd?[2]Een interessante vraag: waarom geen bode te paard gestuurd? Een paard rent veel sneller.  Gelukkig geven ze ook het antwoord op deze vraag. De mens is de meest efficiënte duurloper op deze aardbol. Pheidippides liep 246 kilometer in twee dagen door bergachtig terrein. Topatleten leggen tegenwoordig nog grotere afstanden af dan Pheidippedes: “Simpel gezegd is hardlopen een soort voortdurend naar voren vallen en het lichaam steeds weer opvangen. De vorm van rennen met hogere snelheid is verrassend energetisch efficiënter dan het pendelsysteem van gewoon lopen.[3]Een voorbeeld van efficiënter energiegebruik. Dit maakte onze voorouders tot succesvolle jagers en maakte het mogelijk dat ze zich over de Aarde verspreidden en in omvang groeiden.

Dan La Guerre du Fue. De titel van een Frans-Canadese film uit 1981 in het Engels vertaald als Quest for fire. In de film heeft een stam cro-magnon mensen een kleine vlam die ze altijd brandend moeten houden. Dooft de vlam, dan hebben ze geen vuur meer omdat ze niet weten hoe ze vuur moeten maken. Als het vuur toch dooft, moeten ze eropuit om vuur bij een andere stam te stelen. De film speelt zich zo’n 80.000 geleden af zo tegen het einde van het midden paleolithicum (3000.000 tot 35.000 jaar geleden). Een periode dat meerdere mensensoorten de aarde bewoonden. Op het belangrijkste punt gaat de film echter mank. “Een internationaal gezelschap van onderzoekers ontdekte achter in de grot – ongeveer dertig meter van de ingang en twee meter onder de bodem – talrijke overblijfselen van verschroeide botten en plantenresten, direct naast vuistbijlen en andere vroeg-menselijke werktuigen die van de vertegenwoordigers van de Homo eregaster afkomstig zouden kunnen zijn. Uit de ligging van de vondsten en de structuur van de achtergebleven asresten konden de archeologen aflezen dat het vuur in de grot niet door een bosbrand was veroorzaakt, maar aangestoken werd. Uit de dikte van de aslaag bleek bovendien dat er steeds opnieuw op dezelfde plek vuur werd gemaakt.[4] Een passage uit Hoe wij mensen werden van Madelaine Böhme, Rúdiger Braun en Florian Beier. Nu leefde Homo eregaster in het vroege Pleistoceen, tussen de 1,9 en 1,4 miljoen jaar geleden. Dus die stammen uit La Guerre du Feu hebben nooit ‘gezocht’ noch ‘gevochten’ om vuur. Ze konden het zelf maken, die innovatie hadden ze te danken aan die Homo eregaster. Met dat onder de knie krijgen van het vuur maken, zijn we aanbeland bij wellicht de belangrijkste innovaties uit de geschiedenis van de mensheid. Vuur geeft energie. Zonder deze innovatie zouden wij, de Homo sapiens waarschijnlijk niet hebben bestaan. Die innovatie was cruciaal voor de ontwikkeling van de mens. Cruciaal omdat beheersing van het vuur de mens bescherming bood in de nacht. Vuur houdt immers dieren op afstand.

Belangrijker echter, vuur zorgde ervoor dat onze verre voorouders gingen koken. “Gegaard voedsel is (…) beter en sneller te verteren en heeft meer voedingswaarde. Daardoor valt er meer energie te halen uit een portie eten. Uit zetmeel houdende voedingsmiddelen als granen en aardappelen komt door koken dertig tot vijftig procent meer energie ter beschikking en uit eieren meer dan veertig procent extra bruikbaar eiwit.”[5] Want toen de mens het koken van voedsel onder de knie had, veranderde er wat in zijn biologie: “De verkleining van de gebitselementen, de aanwijzingen voor een verbeterde beschikbaarheid van energie, de aanwijzingen voor een korter spijsverteringskanaal en het vermogen om nieuwe milieus te exploiteren ondersteunen de gedachte dat het bereiden van voedsel beslissend was voor de evolutie van Homo erectus. En, als we iets verder vooruit kijken, ook voor het ontstaan van het grote hersenvolume van de moderne mens. De grote, complexe menselijke hersenen hebben zoveel energie nodig dat het lichaam daarvoor meer dan twintig procent van de dagelijkse energiebehoefte en zestig procent van de in het bloed opgeloste glucose gebruikt, ook al maken de hersenen maar ongeveer twee procent van ons lichaamsgewicht uit. Een dergelijk luxueus orgaan kan een organisme zich alleen veroorloven als het constant voldoende brandstof tot zijn beschikking heeft.[6]Die brandstof kwam vrij door het koken van voedsel en dan vooral van groenten. Koken dat werd mogelijk gemaakt door het kunnen maken van vuur.

Zonder koken en vuur, geen groot hersenapparaat. Maar ook omgekeerd: een groot hersenapparaat betekent dat er meer energie nodig is en dat er gekookt moet worden. Want zonder koken zouden we met onze huidige herseninhoud veel langer moeten eten: “Tot dat resultaat kwamen Braziliaanse onderzoeksters nadat ze het eetgedrag van moderne mensapen en de energiebehoefte van de hersenen van deze dieren nauwkeurig hadden bestudeerd. Een volwassen gorilla die zich hoofdzakelijk voedt met bladeren, bloemen en vruchten, zou dagelijks meer dan twee uur langer moeten eten om een in verhouding even grote hersenmassa als de onze te verzorgen. Omdat gorilla’s sowieso al bijna acht uur lang eten en voedsel verteren is dat vrijwel onmogelijk. De dagen zijn daarvoor eenvoudig niet lang genoeg.[7]  

En die hersens werden gebruikt. De eigen spierkracht werd al snel aangevuld met hulpmiddelen waardoor er met die spierkracht meer gedaan kon worden. De vuistbijl maakte het ontvellen van het hert makkelijker. Een speer maakte het doden van dat hert makkelijker en de pijl en boog betekende een volgende verbeterslag. De spierkracht van de hond, os, ezel en het paard werden ingeschakeld. Het wiel maakte dat met de spierkracht van zowel mens als deze dieren meer materiaal verplaatst kon worden. Een zeil om de wind te gebruiken om een boot te laten varen. Dezelfde wind of stromen en vallend water om een molen aan te drijven.

De stoommachine van Heron. Bron: Wikipedia

En toen was daar de stoommachine. Nee, die werd niet uitgevonden door James Watt maar door de Griekse wetenschapper Heron van Alexandrië: “Zijn uitvinding bestond uit een holle metalen bal die op een eveneens holle metalen as gemonteerd was. De as eindigde aan beide kanten in een waterreservoir, dat door middel van een vuurtje verhit werd. De bal had aan twee kanten gebogen pijpjes, waardoor de stoom naar buiten blies. Hierdoor werd de bol, net als een raket, voortgestuwd en ging deze draaien.”  Enigst probleem: “Heron had echter geen praktische toepassing aan zijn vinding kunnen koppelen. Daarnaast waren er in de 1e eeuw na Christus voldoende slaven beschikbaar om werk te verzetten, waardoor zijn uitvinding nooit in de praktijk gebruikt werd.” Dus raakte zijn vinding in de vergetelheid. Vanaf de zestiende eeuw werkte de Spanjaard Blasco de Garay aan een met stoom aangedreven schip maar of dat een succes werd is niet duidelijk. In 1690 ging de Fransman Denis Papin ermee aan de slag en vond de zuigerstoommachine uit. De Engelsman Thomas Savery vond een stoommachine uit om water uit de mijnen te pompen: “Helaas werkte zijn machine zeer inefficiënt en verbruikte deze bijna meer kolen dan dat het apparaat opleverde.” Thomas Newcomen combineerde die twee en James Watt verbeterde die weer en maakte er een bruikbaar apparaat van[8]. Het apparaat was veel efficiënter en praktische dan de voorgangers: Met minder energie kreeg je meer resultaat. Positief, maar dat leidde er wel toe dat er veel meer werden gebruikt en dat leidde weer tot meer energiegebruik.

Na de stoommachine ging het snel. In 1806 ontwikkelde de Zwitser Isaac de Rivaz de verbrandingsmotor met als brandstof een mengsel van waterstof en zuurstof. En aan het einde van de eeuw kenden we de benzinemotor van Gottlieb Daimler en de dieselmotor van Rudolf Diesel[9]. Motoren die een transportrevolutie ontketenden wat zorgde voor een forse toename van het energiegebruik. Energiegebruik dat ook toenam door allerlei andere uitvindingen die gebruikmaken van elektriciteit zoals bijvoorbeeld de gloeilamp. Elektriciteit ook een oude uitvinding waarvoor in de negentiende-eeuw praktische toepassingen werden gevonden. In het midden van de twintigste eeuw ontplofte de eerste atoombom waarmee er een nieuw hoofdstuk werd toegevoegd aan het opwekken van energie. Al die energie werd gebruikt om steeds meer zaken te vergemakkelijken en door dat vergemakkelijken werd er juist weer steeds meer energie gevraagd. Elektriciteit maakt een wasmachine mogelijk en door het wasplank te vervangen door die machine schoot het energie verbruik omhoog. Een auto maakt reizen makkelijker, wat weer tot meer reizen leidt en dus meer energiegebruik. De computer maakte zaken makkelijker, dus gingen we meer computers gebruiken en dat ging zo ver dat we er nu een in onze broekzak hebben. Die in onze broekzak gebruikt veel minder energie dan Colossus, de eerste elektronische computer uit 1943, alleen zijn er zoveel ‘broekzakken’ dat ze samen veel meer energie gebruiken.

Een pleidooi om de auto of die ‘computer uit de broekzak’ weer te ‘ont-uitvinden’ lijkt mij gezien onze geschiedenis, erg lastig. En bij dat ‘ont-uitvinden’ moest ik aan de ‘luxevalkuil van Harari denken. In een hoofdstuk over de uitvinding van de landbouw, die hij: “de grootste zwendel van de geschiedenis,” formuleert hij: “Een van de weinige ijzeren wetten van de geschiedenis.” Namelijk: “dat luxe zich vaak ontwikkelt tot noodzaak en dan weer nieuwe verplichtingen schept. Zodra mensen gewend raken aan een bepaalde luxe, gaan ze die voor lief nemen. Daarna gaan ze erop rekenen. Uiteindelijk bereiken ze het punt dat ze niet meer zonder kunnen.[10]  Zo is het volgens Harari ook met de landbouw gegaan. “De agrarische revolutie luidde geen nieuw tijdperk van het goede leven in, maar gaf boeren een leven dat doorgaans zwaarder en onbevredigender was dan dat van verzamelaars. Jager-verzamelaars brachten hun dagen op interessantere, gevarieerdere manier door en liepen minder kans op honger en ziekte. Het staat buiten kijf dat de agrarische revolutie de beschikbare hoeveelheid voedsel voor de mensheid vergrootte, maar al dat extra eten vertaalde zich niet in een beter voedingspatroon of meer vrije tijd. Integendeel, het vertaalde zich in bevolkingsexplosies en verwende elites. De gemiddelde boer werkte harder dan de gemiddelde verzamelaar en kreeg daar ook nog eens slechtere voeding voor terug.[11] Dit ging niet in één slag, maar was een geleidelijk proces waarbij, wat eerst een verbetering van de levensomstandigheden leek, later toch wat negatieve kanten bleek te hebben. Alleen was teruggaan was niet meer mogelijk vanwege de toegenomen bevolking en het verloren gaan van specifieke kennis. De vuistbijl en pijl en boog maakten het jagen makkelijker, maar ook de oorlogsvoering.

Dus nee, de huidige tijd is geen anomalie, ze past in het pad dat de mensheid al een paar miljoen jaar volgt. Namelijk het pad van toenemend energieverbruik. Maar aan energie is geen gebrek. De Aarde krijgt dagelijks 9.000 keer meer nieuwe energie dan we nu gebruiken. Die energie komt van een bron die voorlopig nog lang niet is uitgeput, de zon. Als we erin slagen om die goed te benutten dan hebben we de veelal ‘oude energie’ die we nu gebruiken, niet meer nodig. Vooral echter past onze huidige tijd in het pad van de luxevalkuil. Van verbeteringen die later flinke nadelen blijken te hebben maar dan is het te laat.


[1] Tom Phillips, De Mens. Een kleine geschiedenis van onze allergrootste fuck-ups, pagina 11-12

[2] Böhme c.s, Hoe we mensen werden. Een geheel nieuwe kijk op de oorsprong van de mensheid, pagina 193

[3] Idem, pagina 194

[4] Idem,pagina 201

[5] Idem, pagina 203

[6] Idem, pagina 203-204

[7] Idem, Pagina 205

[8] https://isgeschiedenis.nl/nieuws/historie-van-de-stoommachine

[9] https://www.historamarond1900.nl/uitvindingen/aandrijving/verbrandingsmotor

[10] Harari, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, pagina 100

[11] Harari, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, pagina 91-92

De oorsprong van onze politiek: tribalisme

Mijn kinderen en vrouw worden er gek van. Waarvan? Van het antwoord op de vraag: ‘waarmee kunnen we je blij maken voor je verjaardag of met sinterklaas.’ Het is altijd hetzelfde antwoord: ‘een boek’. Nu houden ze zich er niet aan want ik krijg ook ander zaken. Dus toen de vraag weer kwam voor de afgelopen sinterklaas, had ik een lijstje met boeken klaar. Op die lijst De oorsprong van onze politiek deel 1 en 2 van Francis Fukuyama.

Eigen foto

De afgelopen tijd heb ik me gegooid op de twee delen. Dat is een hele kluif want bij elkaar zijn het zo’n 1.100 bladzijden. Fukuyama neemt je mee door de geschiedenis en over de wereld en beschrijft de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende bestuursvormen en politieke instellingen en probeert die te verklaren. En alhoewel hij een voorkeur heeft voor de liberale democratie, bevat het boek geen ‘routekaart’ ernaar toe. In de komende Prikkers neem ik jullie mee in Fukuyama’s denken en hoe het kan helpen om zaken in het heden te verklaren. Vandaag behandel ik het tribalisme. ‘Tribalisme’ is een manier om grotere groepen mensen te binden.

Zoals ik al eerder schreef, zijn wij, de homo sapiens, het meest succesvolle dier geworden door onze taal. Die zorgde ervoor dat we in grotere groepen konden leven: “Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in de biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie heel snel.[1] De ‘gift van de taal’ ontstond zo’n 70.000 jaar geleden en maakte het mogelijk dat onze voorouders zich over de hele wereld konden verspreiden. Volgens Yuval Noah Harari bestond de meeste informatie die werd overgedragen echter uit ‘roddel’: “Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet , wie eerlijk is en wie juist niet. De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen.[2] Door de ‘roddel’ kon de groep echter veel groter worden tot wel 150 individuen. Niet meer dan een klein dorp, maar toch. Een groep die veelal bestond uit familie en door taal kon die familie nu wat groter worden. Dat wij nog steeds een heel sterke neiging hebben om op te komen voor en terug te vallen op familie is niet vreemd. Dat is de manier waarop we zo’n 200.000 jaar hebben geleefd en overleefd. Als alle andere vormen van gezag en verbinding wegvallen, dan is dit waarop de mens terugvalt.

Een volgende stap die de mens zette was die van groep of familie naar stam: de tribale samenleving. Hierin ‘verenigen’ zich de groepen en families door te verwijzen naar een gezamenlijke voorvader en iemand uit de hele groep te ‘benoemen’ tot opvolger van die voorvader. Tribale samenlevingen kwamen overal in de wereld op. Dat duidt erop dat het stamverband flinke voordelen bood boven  het groepsverband alleen. Fukuyama over dat voordeel: “Tribale samenlevingen hebben een veel grotere militaire macht dan samenlevingen op groepsniveau omdat ze op stel en sprong honderden of duizenden verwanten kunnen mobiliseren.[3]  De ‘uitvinder’ van het tribalisme had een ‘concurrentievoordeel’ op de groepssamenlevingen. Een voordeel dat goed van pas komt in een tijd dat je rijkdom alleen maar kon groeien ten kosten van anderen. Vanwege dat succes gingen andere groepen dit kopiëren en zo ontstonden overal, met uitzondering  van de meest afgelegen gebieden, tribale samenlevingen. De nadruk werd daarmee gelegd op ‘verwantschap’. Die gezamenlijke voorvader hoefde niet werkelijk te hebben bestaan. Dat de groepen tot ‘dezelfde stam’ behoorden, betekent niet dat ze niet onderling ruzie konden hebben. Het betekent wel dat ze elkaar steunen als de stam wordt bedreigd door buitenstaanders. In ons deel van de wereld leidde dit uiteindelijk tot het feodalisme en het uiteindelijke erfelijk worden van het leiderschap, in andere delen van de wereld niet.

Het feodalisme is gelukkig geschiedenis, het tribalisme echter nog niet. In verschillende gebieden op de wereld is tribalisme nog steeds dominant ondanks dat wij in het westen denken in staten en de wereld ook uit staten bestaat. Staten die lid zijn van de Verenigde Naties. Veel landen, zoals Afghanistan, maar ook verschillende Afrikaanse landen, zijn echter geen natie, het zijn stammen die binnen een tijdens de koloniale periode getrokken grens wonen. En als je vanuit die stammen kijkt, kan het zomaar gebeuren dat de stam in verschillende ‘naties’ woont. Trouwens ook in verschillende ‘moderne democratieën’ zie je nog steeds tribalisme in de vorm van cliëntelisme: het bevoordelen van je eigen groep. Maar daar kom ik in een later deel in deze reeks op terug.


[1] Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier, Hoe we mensen werden, Pagina 214

[2] Yuval Noah Harar, Spaiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid pagina 32

[3] Francis Fukuyama,De oorsprong van onze politiek Deel 1: van de prehistorie tot de verlichting, pagina 81

Handen en voeten, armen en benen

“Anders dan een chimpansee of gorilla kunnen wij met ons uiterst beweeglijke polsgewricht een voorwerp ook zo vasthouden dat het onze onderarm verlengt. Op die manier is de kracht van een klap veel groter. Bovendien zijn tegenstanders of gevaarlijke dieren zo op afstand te houden en kunnen we door gebruik te maken van de volledige hefboomkracht botten verbrijzelen.” Aan die passage uit het boek Hoe we mensen werden van Madeleine Böhme, Rudiger Braun en Florian Breier moest ik om twee redenen aan denken.

Honkbal speler vector ontwerp - Download Free Vectors, Vector Bestanden,  Ontwerpen Templates
Bron: Vecteezy.com

In mijn vrije tijd ben ik coach van het pupillen honkbalteam van de Mustangs in Venlo. Een leuke bezigheid omdat je probeert jongens en meisjes van tien tot twaalf jaar de kneepjes van het honkbal te leren. Honkbal lijkt eenvoudig: je slaat met de knuppel de bal weg en rent. En sta je in het veld dan vang je de bal en gooi je die naar waar die naar toe moet. Maar waar moet die naar toe? Dat moet je bepalen voordat je de bal krijgt. Als je pas gaat denken als je de bal krijgt, dan ben je te laat. Het gros van mijn team speelt nu bijna een half jaar en dat is vrij kort. Als coach is het bijzonder leuk en bevredigend om te zien dat de kinderen leren van de trainingen. Dat ze de goede keuzes maken ook al mislukt het vaak nog omdat het gooien en vangen toch moeilijker is dan gedacht. Maar vooral het enthousiasme van de kinderen is aanstekelijk. De blijdschap en lach op hun gezicht als het lukt.

De tweede reden waarom ik hieraan moest denken is een video op Youtube van de Britse tienjarige Nandi Bushell. Of eigenlijk een serie video’s. Nandi speelt de drums en doet dat op een zeer hoog niveau. Daarom daagde ze Dave Grohl, de drummer van Nirvana en voorman van de Foo Fighters uit tot een ‘drumbattle’. Grohl accepteerde en kon het niet laten om Nandi weer terug uit te dagen. Wat mij naast het onmiskenbare talent van Nandi nog meer opvalt, is haar aanstekelijke enthousiasme. Enthousiasme dat ik herken bij mijn pupillen.

Het polsgewricht is zowel bij honkbal als bij drummen van cruciaal belang. Daardoor kan een honkballer de knuppel als hefboom gebruiken. Dat ‘verlengen van onze onderarmen’ zorgt er mede voor dat de gemiddelde kracht die de honkbalknuppel op de bal uitoefent, is te vergelijken met 1.800 kilogram en de totale kracht gedurende de hele slag met zo’n 3.700 kilogram. Mede, omdat een goede slagman met zijn hele lijf slaat. Zonder die hefboom blijft er van dat slaan met je hele lichaam niets over. Maar ook bij het vangen en vooral het gooien van de bal, vervullen de polsgewrichten een belangrijke rol. Drummen zou zonder dat beweeglijke polsgewricht onmogelijk zijn. Bij het drummen niet zozeer vanwege de grotere kracht die ermee kan worden uitgeoefend, maar veeleer vanwege de beweeglijkheid en souplesse van het gewricht. Die maken het mogelijk om in een veel hoger tempo te drummen dan een chimpansee zou kunnen.

Die soepele polsgewrichten en onze handen, zijn volgens Böhme en haar mede auteurs een van de voorwaarden voor het succes van de menselijke soort. Ze maken een fijne motoriek mogelijk die voor alle andere diersoorten op deze planeet onhaalbaar is. Die handen konden zich echter pas zo ontwikkelen nadat we op twee benen gingen lopen.

Hoeveel dieren lopen er permanent op twee benen? Naast de mens, een paar vogels zoals de struisvogel, de emoe en de kip, valt mij alleen de kangoeroe in. Al lijkt het voortbewegen van de kangoeroe niet echt op lopen. Het dier springt waarbij het zich afzet met de twee achterpoten en daar ook weer op land. Lopen op twee benen is zeldzaam. Toch zijn wij Homo Sapiens niet de eerste mensensoort die op twee benen liepen. Die eer komt de Australopithecus afarensis toe. Een mensensoort dat zo’n 3,2 miljoen jaar geleden op de aardbol rondliep. Nou ja, aardbol, ergens in wat we nu Ethiopië noemen. Dat weten we door Lucy, de eerste Australopithecus afarensis die werd gevonden. De journalist en cabaretier Tom Phillips (hij studeerde archeologie, antropologie en geschiedenis) beschrijft het in zijn boek De Mens. Een kleine geschiedenis van onze allergrootste fuck-ups als volgt: “Lang, lang geleden, toen de zon op een dag opging boven de weidse rivierdalen en vlakten van Ethiopië, hing een jonge mensaap wat rond in een boom. Wat ze die dag precies dacht of deed zullen we wel nooit weten. Waarschijnlijk zat ze te bedenken hoe ze iets te eten kon vinden, of een partner, of misschien tuurde ze nieuwsgierig naar de boom ernaast om te kijken of dat een betere boom was. Ze wist hoe dan ook niet dat de gebeurtenissen van die dag haar het beroemdste lid van haar soort zou maken, en zelfs als je haar dat op een of andere manier kon vertellen, dan nog zou het concept ‘roem’ haar niets zeggen. Ze wist ook niet dat ze in Ethiopië zat, want dit alles gebeurde miljoenen jaren voordat iemand op het lumineuze idee kwam om lijnen op een kaart te tekenen en de aldus ontstane vormen namen te geven waar we oorlog om konden voeren.” Wat die jonge mensaap zo bijzonder maakte, was dat zij en haar soortgenoten iets andere heupen en benen hadden dan andere mensapen. Dit maakte het voor hen mogelijk om te lopen. Waarom werd deze Lucy zo beroemd? Phillips vervolgt: “Toen viel ze uit de boom en was op slag dood.”  Dat maakt haar niet speciaal. Het volgende wel: “Pak ‘m beet 3,2 miljoen jaar later zou een andere groep mensapen – deels inmiddels in bezit van een doctorstitel – haar gefossiliseerde botten opgraven. Omdat het in de jaren zestig gebeurde en ze op dat moment luisterden naar een populair liedje van een tamelijk stonede groep Liverpoolers, besloten ze haar Lucy te noemen. Ze was een gloednieuw soort – de soort die we nu Australopithecus afarensis noemen  – en ze werd ingehaald als de ‘missing link’ tussen mensen en apen.”

Lucy en haar soortgenoten bewogen zich op twee benen voort, maar daar was ook alles mee gezegd. Tenminste, als we haar lopen vergelijken met ons huidige lopen. Er waren nog een paar miljoen jaar evolutie nodig om die heupen, benen en de rest van het lichaam zo ‘aan te passen’ voor we ons ‘hemerodromen’ konden noemen. Een woord dat Böhme en haar co-auteurs gebruiken: Hemerodromen of ‘daglopers’ heetten in het klassieke Griekenland de ijlbodes die in enkele uren grote afstanden konden afleggen om belangrijke berichten over te brengen. De beroemdste ijlbode was Pheidippides. Om hulp te vragen voor de op handen zijnde slag tegen de Perzen bij Marathon stuurde veldheer Miltiades hem in 490 v. Chr. van Athene naar Sparta. Volgens de overlevering legde Pheidippides de 246 kilometer lange afstand in nog geen twee dagen af – een bijna ongelofelijke prestatie. Waarom werd er geen paard gestuurd?” Een interessante vraag, een paard rent veel sneller. Gelukkig geven ze ook het antwoord op deze vraag. De mens is de meest efficiënte duurloper op deze aardbol. Pheidippides liep 246 kilometer in twee dagen door bergachtig terrein. Dat wij veel langer kunnen rennen dan welk dier dan ook hebben we aan ons vermogen tot zweten te danken: “Ook veel andere zoogdieren kunnen zweten, maar in vergelijking met mensen hebben ze maar weinig zweetklieren en vaak bovendien een isolerende vacht. Daarom moeten ze met hun tong uit de bek hijgen, overtollige warmte via hun vergrote oren afgeven, door de modder rollen of een bad nemen om hun lichaam effectief af te koelen. Lange afstanden achtereen rennen is voor dieren daarom vaak levensbedreigend, en precies van die situatie maakt de mens al miljoenen jaren gebruik tijdens de drijfjacht. Zolang wij voldoende drinken om het verlies aan vocht en mineralen als gevolg van transpiratie aan te vullen, kunnen we zelfs bij grote warmte urenlang blijven rennen.”  En laat die benen nu ook belangrijk zijn bij zowel honkbal als drummen.

Fictionele feitelijkheid

“Via het proces van uitstoting lukt het vooral onze soort zich te verspreiden over grote delen van de aarde, slimmer als homo sapiens werd.” Zo schrijft Mechtild Rietveld in een column met als titel Discriminatie op de site Binnenlandsbestuur. Dit: “proces van uitstoting,” is eigen aan primaten, en de homo sapiens is een primaat, zo zegt zij primatoloog Marc van Roosmalen na. Discriminerend gedrag dat soortgenoten uitstoot: “vanwege een iets afwijkend uiterlijk.” Die uitgestotenen beginnen vervolgens een eigen groep op een andere plek. Resultaat van dit gedrag: “Wij zijn zo een plaag voor de aarde aan het worden, of we nu zwart, bruin, geel of wit zijn. Steeds meer komen we elkaar in de weg te zitten. Moord en doodslag! Tot op de dag van vandaag slaan wij elkaar groepsgewijs nog steeds de koppen in.” Zou het werkelijk?

Gratis Afbeeldingen : wildlife, dierentuin, zoogdier, dichtbij ...
Bron: Pixhere

Ik ken het boek van Van Roosmalen niet en het proces van uitstoting dat Rietveld van hem heeft overgenomen, kan en wil ik niet ter discussie stellen. Kan ik niet omdat ik geen primatoloog ben en wil ik niet omdat het mij daar niet om gaat. Waar het mij om gaat is dat Rietveld beweert dat dit ‘proces van uitstoting’ ervoor heeft gezorgd dat de homo sapiens zich over de wereld hebben verspreid en nu een plaag voor de aarde vormen. De homo sapiens waren niet de enige ‘mensensoort’ die zich over de aarde verspreidde. Onze soort loopt al zo’n 300.000 jaar op deze aardbol rond en heeft de aarde zo’n 275.000 jaar gedeeld met verschillende andere mensensoorten. Sterker nog, een van die soorten, de neanderthaler, belemmerde onze voorvaderen zo’n 100.000 jaar gelden de doortocht vanuit Afrika, via wat wij nu het Midden-Oosten noemen, naar de rest van de wereld.

Niet de enige mensensoort en zeker ook niet de enige ‘primatensoort’? Nu niet en vroeger ook niet. Als dat ‘proces van uitstoting’ werkelijk de oorzaak is van de ‘mensenplaag’ op deze aarde, waarom leven er dan geen gorilla’s in Zuid-Amerika of in Noord-Europa? Daar moet nog een andere verklaring voor zijn dan het ‘proces van uitstoting’. 

In hun boek Hoe we mensen werden komen de Duitsers Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier met een andere verklaring. Een verklaring: “Omdat we dankzij ons verstand in staat zijn ons fictieve situaties in te beelden; in onze geest werelden, plaatsen en situaties te scheppen en daar emotionele en spirituele energie aan te verbinden. De voorstelling van wat aan gene zijde ligt, is misschien wel de voornaamste cognitieve motor van onze evolutie.” Dus niet ‘verstoting’ maar ‘aantrekking’ als drijfveer om iets te ondernemen. Om een van hun voorbeelden te parafraseren: ‘waarom willen we naar Mars?’ Niet omdat er hier een groep is die wordt ‘uitgestoten’, maar omdat we ons er een voorstelling van kunnen maken. En zoals Einstein zei: “Logic will get you from A to B. Imagination will take you everywhere.”

Nu is ‘aantrekking’ of anders geformuleerd ‘verbeelding’ alleen niet voldoende. Want met alleen verbeelding was het onze voorvaderen zo’n 70.000 jaar geleden niet gelukt om wel voorbij de neanderthalers in het Midden-Oosten te komen. Daarvoor was meer nodig. Als eerste groepsgrootte. Ik weet niet veel van primaten, maar wat ik wel weet is dat ze in groepen leven. Groepen die, zoals Yuval Noah Harari in zijn boek Sapiens schrijft: “Onder natuurlijke omstandigheden bestaat een typische troep chimpansees uit zo’n twintig tot vijftig individuen.” Bij hoge uitzondering is een groep wel eens groter. Grotere groepen raken uit balans. De homo sapiens is de enige soort die in veel grotere groepen kan opereren. De andere mensensoorten konden dat niet en wij, de sapiens, konden dat eerst ook niet. Dat kan verklaren waarom onze eerste ‘ontsnapping’ uit Afrika mislukte. In een directe confrontatie, maar ook in de jacht op wild, legt een sapiens het af tegen de fysiek veel sterkere neanderthaler.

Ergens tussen die eerste mislukte poging en de tweede geslaagde poging 70.000 jaar gelden, moet er wat zijn veranderd. En omdat het niet op fysiek gebied was en ook niet op het gebied van werktuigen en het gebruik van vuur, want daarin verschilden de neanderthaler en de sapiens niet, moet het iets anders zijn geweest. Maar wat?

Volgens Harari heeft dat te maken met taal. Door die taal konden onze voorvaderen elkaar laten: “weten waar leeuwen en bizons uithangen.”’ Belangrijker echter dan deze praktische informatie uitwisseling is, volgens Harari, de sociale functie van taal, de ‘roddelfunctie’: “Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet, wie eerlijk is en wie juist niet. De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen.” Hierdoor kon een groep, zo betoogt Harari, groeien tot wel 150 individuen. En dan is het drie sapiens tegen één neanderthaler. Bovendien drie sapiens die sneller en makkelijker kunnen communiceren, ook tijdens de jacht.

En als we kijken waarover wij, de gemiddelde mens in de eenentwintigste eeuw, het meeste spreken dan is dat roddelend over anderen. Henk van der Meijden is er groot mee geworden en was jarenlang de ‘koning’ van het ‘prominentenroddelcircuit’. Een positie die nu is overgenomen door Albert Verlinden of loop ik wat dat betreft al weer achter. Op basis van roddel, maar dan vooral door jezelf te promoten, kun je een van de grootste bedrijven ter wereld bouwen, zo laat Mark Zuckerberg met Facebook zien. Hoe ons talig vermogen dat zo’n 70.000 jaar geleden ontstond, is niet bekend. Het biedt ons wel gigantische mogelijkheden.

“In 1988 speelde het Nederlands elftal de finale van het Europees Kampioenschap voetbal tegen de Sovjet-Unie. Nederland won door doelpunten van Gullit en dat prachtige schot van Marco van Basten. Op dat moment was er niemand die zich een wereld zonder Sovjet-Unie kon voorstellen. Een jaar later viel de Berlijnse muur en nog twee jaar later bezweek de Sovjet-Unie. Trouwens in 1914 en zelfs in 1917 kon niemand zich een wereld met Sovjet-Unie voorstellen.” Dit schreef ik in een van mijn laatste Prikkers van 2018. Roddelen vergrootte grofweg de groep van 50 naar maximaal 150 individuen. In de slag om voedsel en veiligheid is dit een bijzonder grote stap. De passage over Van Basten raakt, in mijn ogen, de cruciale stap in het succes van ons homo sapiens. Nee, dat is niet het veroveren van het Europees kampioenschap door het Nederlands elftal.

Bijzonder aan deze passage is dat zij een aantal voor ons als mens zeer reële zaken bevat die alleen voor ons mensen reëel zijn en dus bestaan. Voor ons is Nederland een reëel en werkelijk bestaand iets, net zoals de Sovjet Unie dat vanaf 1917 tot 1991 was. Nederland is voor ons zeer reëel. Net als Denemarken, Spanje en Finland. Als we ernaar toe gaan dan verandert er iets. In die landen spreken ze een andere taal en hebben ze vaak net wat andere gewoonten en soms moet je je paspoort laten zien anders kom je het land niet in. We kunnen ze op de kaart aanwijzen. Maar zoals Frits Bom in de jaren negentig met zijn programma De vakantieman liet zien, kan niet iedereen dat. Maar zelfs al kan iemand ze niet aanwijzen op de kaart, toch zijn die landen voor ons zeer reëel. Als je het elk ander dier op Aarde zou kunnen vragen, dan zou het je verdwaasd aankijken: ‘Frankrijk? Wat is dat?’ Of zoals het Klein Orkest zong: “Alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn. Worden niet teruggefloten ook niet neergeschoten. Over de muur, over het ijzeren gordijn. Omdat ze soms in het westen soms ook in het oosten willen zijn.” Landen zijn spinsels in onze menselijke fantasie maar wel spinsels die voor mensen zeer serieus en reëel zijn. Zo reëel dat het willen gaan van Oost- naar West-Berlijn je dood kon beteken. Daarmee komen we op de grootste kracht van de mens en dat is zijn vermogen om verhalen te verzinnen die voor de verzinner en voor zijn soortgenoten net zo reëel zijn als een boom of een rivier. Of zoals Harari het beschrijft: “Sinds de cognitieve revolutie leven sapiens aldus in een dubbele realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve realiteit van rivieren, bomen en leeuwen en aan de andere kant de imaginaire realiteit van goden, naties en corporaties.”  

Verhalen bedoeld om individuen te binden. Ook Böhme en haar medeauteurs komen tot een soortgelijke conclusie: “Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in de biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie heel snel.” Verhalen waardoor grote culturen ontstaan en mensen in grote groepen aan hetzelfde kunnen werken zonder elkaar persoonlijk te kennen. Zo creëren wij onze eigen fictionele feitelijkheid.

Maar zoals bijna alles, om de grote helaas te vroeg overleden ‘filosoof’ Johan Cruijff te verhaspelen: ‘ieder voordeel hep z’n nadeel.’ Verhalen die ‘binden’, scheiden ook. De verhalen zijn bedoeld om een groep te binden, maar door het binden van die groep, scheiden ze die groep ook meteen van anderen. En zoals Böhme c.s. het schrijven: “Binnen onze relevante, vertrouwde groepen concurreren wij om sympathie, strijden we om erkenning en reputatie, naar buiten toe sluiten we ons af. Dat is een erfenis uit ons grijze verleden, toen de concurrentie om voedsel, seksuele partners en andere bestaansbronnen nog veel belangrijker was om te overleven dan tegenwoordig.” En daarmee zijn we bij de reden achter ons succes als diersoort maar ook de reden waarom we ‘elkaar groepsgewijs de koppen in slaan’.

Dat nadeel is, zoals Böhme c.s. schrijven: “de schaduwzijde van een nog niet volledig ontwikkelde sociale competentie.” Gelukkig heeft dat nadeel ook een voordeel: “door ons vermogen tot zelfreflectie en de mogelijkheid om met elkaar te praten beschikken we in principe over de middelen om kloven te dichten.”

Mens natuur(lijk) dier

“Door de bevolkingsgroei dringen mensen steeds verder door in leefgebieden van dieren.” Een uitspraak van viroloog Wim van der Poel in een interview in de Volkskrant. Een bijzondere zin. Bijzonder omdat deze zin de aarde verdeelt in twee werelden: aan de ene kant hebben we de leefwereld van de dieren, de ‘natuur’. Aan de andere kant de leefwereld van de mens, de ‘mensenwereld’. Dat zijn twee verschillende werelden die ‘toevallig’ eenzelfde planeet bewonen. En omdat ‘de mens’ zich steeds meer in ‘de natuur’ begeeft, kunnen nare ziektes van mens op dier worden overgedragen. Dat wordt zoönose genoemd. Zou het omgekeerde ‘mensonose’ ook kunnen? In deze wat langere Prikker bestudeer ik die ‘twee werelden’.

Als een van die twee ‘werelden’ al buitenaards zou zijn en we nemen de ondertitel van het boek Oorsprong. Hoe de aarde de mens heeft gevormd  van Lewis Dartnell als leidraad, dan is de natuur ‘buitenaards’. De Aarde vormde dan immers de mens. Het vreemde is dan wel dat de huidige en nu enige mens op deze aardbol, de Homo sapiens de ‘wijze, verstandige’ mens, volgens Duitse paleontoloog Madeleine Böhme, pas zo’n 300.000 jaar op deze aardbol rondloopt. De ‘natuur’ is al veel ouder. Bovendien: “was hij bij lange na niet de enige mensensoort. Hij deelde de wereld van Eurazië en Afrika volgens de huidige stand van de wetenschap met zeven andere mensensoorten” aldus Böhme in haar boek Hoe we mensen werden. Andere soorten zoals de Neanderthaler en de Denisovamens.

Dat leven, alle leven, een buitenaardse oorsprong heeft, kan kloppen. Want, zoals Lewis Dartnell schrijft, zonder water was het leven zoals we dat op aarde kennen, onmogelijk. En dat water: “is dus na de geboorte van de aarde op onze planeet terecht gekomen. Dat gebeurde door een bombardement van met ijs bedekte kometen en asteroïden uit de koudere, verder gelegen delen van het zonnestelsel, als een sneeuwballenregen uit de ruimte.”  Want: “toen uit een wervelende om de protonen draaiende schijf van stof en gas de aarde werd gevormd, was het er juist erg droog. De aarde stond zo dicht bij de zon dat de samenklontering van rotsachtig materiaal waaruit zij is ontstaan sowieso maar weinig water kan hebben bevat, en bij dat ontstaan werd het zo heet dat al het water en alle vluchtige stoffen moeten zijn verdampt.” Leven zonder water kan niet en het water heeft een buitenaardse oorsprong. 

Böhme gaat in haar boek op zoek naar de voorouders van ons, de Homo sapiens. En die: “speurtocht naar onze wortels leidt daarom ver terug in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Hominoidae,” de mensachtigen. Een groep waartoe op dit moment naast de mens ook de gibbon, de orang-oetan, de gorilla, de bonobo en de chimpansee behoren. Die laatsten plaatsen we graag in ‘de natuur’ maar daarmee hebben we tussen de 95 en bijna 99% van ons DNA gemeen. De mens deelt echter nog veel meer met de natuur. Die Hominoidae zijn weer afstammelingen van de eerste ‘primaten’, zoogdieren die zo’n 56 miljoen jaar geleden ontstonden. Nee, de mens maakt onderdeel uit van de natuur. Een bijzonder onderdeel omdat hij die natuur deels naar zijn hand leerde zetten. Böhme vertelt, net als Dartnell, de geschiedenis van de mens als onderdeel van de natuur.

Een geschiedenis waarin drie zaken centraal staan: herseninhoud, rechtop, en dus op twee benen, lopen en communicatie. Drie zaken die elkaar versterken. Laat ik beginnen met herseninhoud. Van alle energie die een mens op een dag verbruikt gaat een kwart naar zijn hersenen. Dit terwijl die, als je niet bovenmatig dik bent, maar 2% van het lichaamsgewicht uitmaken. Hoe hebben die hersenen zich kunnen ontwikkelen?

“Als pure rauwkosteters zouden onze menselijke voorouders zulke uiterst productieve hersenen die in de loop van de evolutie zijn uitgegroeid tot een volume van 1300 kubieke centimeter, met meer dan 80 miljard zenuwcellen, niet eens hebben kunnen voeden. Als onze voorouders alleen maar van rauw vlees en rauwe planten hadden geleefd, waren onze hersenen nooit ontstaan.” Hoe hebben die hersenen zich kunnen ontwikkelen? Die hersenen hebben zo kunnen groeien omdat onze voorouders vuur leerden gebruiken waarmee ze kookten. Want door groenten te koken verliest het zetmeel in de planten: “zijn kristalstructuur en wordt het bijna volledig verteerbaar.” Door vlees te bakken komen de erin opgeslagen voedingsstoffen vrij. Toen onze verre voorgangers vuur leerden te gebruiken, creëerden zij de kans om meer energie te halen uit eenzelfde hoeveelheid voedsel. Dat schiep de randvoorwaarde voor het laten groeien van onze hersenen.

Op het punt van de herseninhoud legde de Homo sapiens het echter af tegen de Neanderthaler. Trouwens ook op het punt van lichaamskracht. Toch heeft dat de Neanderthaler niet gered. Dat heeft met de andere twee aspecten te maken. En daarmee kom ik bij het lopen. “Om hulp te vragen voor de op handen zijnde slag tegen de Perzen bij Marathon stuurde veldheer Miltiades hem (Pheidippides) in 490 v. Chr. van Athene naar Sparta. Volgens de overlevering legde Pheidippides de 246 kilometer lange afstand in nog geen twee dagen af – een bijna ongelooflijke prestatie. Waarom werd er geen bode te paard gestuurd?” vraagt Böhme zich af. Het antwoord geeft ze er meteen achteraan: “omdat geen enkel paard tot die prestatie in staat zou zijn geweest.” Böhme geeft dit voorbeeld om een van de sterke punten van de mens te laten zien: zijn uithoudingsvermogen zonder oververhit te geraken. Dit stelde ons Homo sapiens in staat om op veel snellere, grotere en sterkere dieren te jagen. Jagen door ze, net als wolven, op te jagen en uit te putten totdat ze niet meer verder kunnen. Omdat mens en wolf die eigenschap deelden, was de wolf waarschijnlijk ook het eerste dier dat de mens domesticeerde. 

De Homo sapiens was in dat lopen nog beter dan die andere zeven mensensoorten en dus ook dan de Neanderthaler. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat de sapiens als enigen zijn overgebleven. Dat en het derde aspect, de communicatie. Böhme: “Door de samenwerking van spraak en bewustzijn ontwikkelde zich nog een ander aspect van de menswording, die Homo sapiens definitief boven het dierenrijk uittilde: de mogelijkheid tot culturele evolutie. Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in een biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie uiterst snel.”  Dit vermogen had zonder die grote herseninhoud nooit ontwikkeld kunnen worden want : “Om duidelijk gearticuleerde, goed van elkaar te onderscheiden klanken te kunnen vormen is een fijn gereguleerd samenspel van middenrif, tong, tanden, gehemelte, neus, strottenhoofd, stembanden, lippen en meer dan honderd spieren nodig.”  En daarvoor heb je een flinke herseninhoud nodig. Die inhoud werd mogelijk gemaakt door gebruik van vuur.

Een culturele evolutie met volgens Dartnell de Aarde als belangrijkste vormgever. Een culturele evolutie, tenminste als je het bekijkt op een mensenleven. Als je het op evolutionaire schaal bekijkt, dan was het een revolutie. Een revolutie die het de Homo Sapiens mogelijk maakt om zich snel aan te passen aan veranderende omstandigheden. In eerste instantie door zich als jager-verzamelaars over een steeds groter gebied te verspreiden en door zich de planten en dierenwereld van die nieuwe gebieden eigen te maken. Die tocht begon zo’n 60.000 jaar geleden toen de Homo sapiens hun woongebied begonnen uit te breiden. Waarschijnlijk omdat het in het oorspronkelijke ‘thuis’ te druk werd. In die tijd, de laatste ijstijd, was het op Aarde een stuk kouder dan nu. De zeespiegel stond fors lager dan nu en de nu ondiepe zeeën stonden voor een groot deel droog. De Britse eilanden waren verbonden met Europa, net zoals Siberië en Alaska en de Indonesische eilanden met Azië. Om in Australië te komen hoefde je maar een klein stukje zee over te steken. Als eerste vestigden onze voorouders zich in gebieden waar het qua klimaat en landschap te vergelijken was met Oost Afrika, zoals het Zuiden van Azië en Australië. Zo’n 25.000 jaar geleden bereikten ze Alaska en 11.000 jaar geleden uiteindelijk het zuidelijkste deel van Zuid-Amerika. Inmiddels was de ijstijd voorbij. Op de evolutionaire schaal is dit heel snel en bewust, maar zoals Dartnell schrijft: “Het was eerder een soort verstrooiing. Kleine groepjes jagers-verzamelaars bestreken een groot gebied (de bevolkingsdichtheid was erg laag), en met de seizoenen en met de jaren schoven ze geleidelijk op. Als het klimaat ter plaatse veranderde zochten ze het verderop om kou en droogte te ontlopen en warmer en natter leefgebied te vinden waar meer voedsel was. Elke generatie trok daarbij weer een stukje verder. De gemiddelde snelheid waarmee de eerste mens van het Arabische schiereiland langs de zuidkust van Eurazië naar China zijn getrokken, lag op ongeveer een halve kilometer per jaar.”

In tweede instantie pasten onze voorvaderen de natuur in hun voordeel aan. Die wolf die werd gedomesticeerd omdat het beest goed van pas kwam bij de drijfjacht, was de eerste in een lange rij die binnenkort hopelijk ook een vaccin tegen COVID-19 bevat. Een rij die zich niet alleen tot de dieren beperkt. Nee, een enorm belangrijke stap in die evolutie was het ‘domesticeren’ van planten, dat wat we nu de landbouw noemen. Onze voorvaderen kregen in de gaten dat de zaden van verschillende grassoorten erg voedzaam waren. Door zaden te malen nam het lichaam ze beter op. Door ze te mengen met wat water en ze vervolgens te verhitten kon je er brood van maken. Zo’n 10.000 jaar geleden ontdekten onze voorouders dat een stuk vruchtbaar land: “Zelfs met primitieve landbouwtechnieken (…) tien keer meer voedsel (kan) opleveren dan als het wordt gebruikt voor jagen of verzamelen,” Ze gingen zich permanent vestigen. “Maar,” aldus Dartnell: “landbouw is ook een valkuil. Als een samenleving eenmaal op landbouw is overgestapt en de bevolking is gegroeid, is het onmogelijk om terug te keren naar een eenvoudigere levensstijl: de bevolking is te talrijk en volledig afhankelijk van landbouw om genoeg voedsel voor iedereen te kunnen  produceren.”  

Vanaf de eerste landbouwers tot nu ging het snel en ontstonden er steden. Zo’n 5000 jaar geleden begon de mens met metaalbewerking: de bronstijd was aangebroken en 2000 jaar later gevolgd door ijzer en nu? Dartnell: “Het zal je verbazen dat alleen al in een smartphone ruim zestig verschillende metalen zijn verwerkt.” Of zoals hij het ook beschrijft: “ tussen het moment waarop de eerste homininen stenen werktuigen begonnen te hakken en het moment waarop Homo sapiens koper begon te smelten, verstreken drie miljoen jaar; tussen de ijzertijd en de eerste ruimtereizen maar drie millennia.”

Die grotere hersenen en het communicatieve vermogen heeft de mens veel gebracht. Het is op dit moment de meest dominante diersoort. Ze hebben ervoor gezorgd dat de mens de natuur voor een deel naar zijn handen kan zetten. Ze hebben ervoor gezorgd dat de mens bewustzijn en zelfbewustzijn heeft. Zelfbewustzijn dat het de mens mogelijk maakt om, zoals ik in een eerdere Prikker schreef, ‘imaginaire constructen’ te verzinnen. Constructen zoals bedrijven en landen met grenzen die voor de mens betekenis hebben maar voor een vlieg onbekend zijn. Een van die ‘constructen’ is het zichzelf niet zien als dier en als ‘apart van de natuur’.