De ‘Nedermusk’ in Arnout Jaspers

Bij Wynia’s Week speculeert Arnout Jaspers, die zichzelf wetenschapsjournalist noemt, er in een artikel verlekkerd op los wat een Musk-olifant in de Nederlandse overheidsporseleinkast zou kunnen bereiken. “Een Nedermusk zou in een enkele werkweek met een rood potlood door die lijst kunnen gaan en een half miljard bezuinigen,” Concludeert Jaspers. Voor een wetenschapsjournalist zaagt hij planken van dik hout.

Bron: goncalmayossolsona.blogspot.com. Vertaling: In de kantine krijgt het kind dat geen ham heeft een dubbele portie chips krijgt.
OK, maar wat zijn de oplossingen voor de grote onderwijsuitdagingen?
En als er chips overblijft, is het dubbele rantsoen voor iedereen.

Jaspers: “Ambtenaren in een moderne verzorgingsstaat behoren tot de meest geprivilegieerde bevolkingsgroepen ooit. Hun rechtspositie combineert een comfortabele salariëring en zorgvuldig gedoseerde werklast met gewapend betonnen ontslagbescherming en kleinzerigheid als secundaire arbeidsvoorwaarde.”  En iets verderop vervolgt hij: “De VS hoeft zeker niet in alle opzichten een voorbeeld voor Nederland te zijn, maar een scheut Amerikaanse ontslagkracht in onze arbeidsverhoudingen is broodnodig. Zou hij weten dat de rechtspositie van het overgrote deel van de ambtenaren na de in werking treden van de Wet normalisering rechtspositie van ambtenaren  per 2020 in niets verschilt van dat van een werknemer in het bedrijfsleven? Zou hij weten dat de salariëring van ambtenaren zeker niet slechts is maar dat er met een vergelijkbare opleiding en ervaring vooral voor mensen met een HBO of WO werk- en denkniveau, in het bedrijfsleven meer te verdienen is.

Jaspers: “Een leidinggevende die zijn of haar stem verheft schept een ‘onveilige omgeving’ en kan er op rekenen dat, geheel volgens wettelijke procedures, de poten onder diens stoel worden weggezaagd door rancuneuze ondergeschikten. Want ‘zo ga je niet met Ons Soort Mensen om’. Khadija Arib en Dennis Wiersma kunnen er over meepraten.” Zou hij weten dat Arib en Wiersma geen ambtenaren waren, niet tot de ambtelijke organisatie behoren en dus geen leidinggevenden waren? En voor wat betreft de ambtenaren. Bij conflicten is het, net als in het bedrijfsleven, meestal de persoon in de lagere organieke positie die het veld moet ruimen.

Jaspers gaat verder: “Het kwalijkste is de immuniteit van ambtenaren die knoeiwerk afleveren. Nooit wordt er iemand ontslagen, laat staan vervolgd, zelfs niet na de meest vreselijke incompetentie. Nederland was in shock dat een kind tijdenlang mishandeld kon worden door de pleegouders tot het bijna overleed, terwijl heel het jeugdhulpverleningscircus langs elkaar heen werkend wegkeek.” Op dat ‘jeugdhulpverleningscircus ’kom ik dadelijk terug. Kan wetenschapper Jaspers met bewijzen staven dat er ‘nooit iemand wordt ontslagen na knoeiwerk’? Ik ken voldoende voorbeelden aanstellingen die na de proeftijd niet werden verlengd.

Jaspers: ‘Volstrekt voorspelbaar zal dit schandalige falen voor niemand binnen die organisatie persoonlijke consequenties hebben, ‘want zo gaan wij niet met onze mensen om.’ Integendeel, het zal gebruikt worden als argument dat de desbetreffende instanties nog meer geld moeten krijgen, om nog meer ambtenaren aan te stellen, want ze kunnen nu immers hun taak niet aan?” Weer de vraag naar bewijzen. Die levert Jaspers niet. Hij beweert door populistische praat te herhalen.

Dan het ‘jeugdhulpverleningscircus’. Daar geeft Jaspers ‘de Musk in spé’ alvast een tip: “Bij de jeugdzorg gaat de helft van het personeel eruit, te beginnen met de hoogste salarisschalen. Dat zijn namelijk bijna allemaal mensen die alleen maar zitten te vergaderen en anderen van hun werk te houden. ‘Intervisie’ wordt verboden. Niet iedereen zal bekend zijn met dit begrip uit de geestelijke gezondheidszorg: dit houdt in, dat werknemers in die sector structureel met elkaar vergaderen over hoe het de afgelopen tijd ging op hun werk, en hoe ze dat ervaren hebben. Een normaal mens doet dat eventueel thuis, maar in die sector wordt daar een flink deel van de werktijd voor ingeruimd, naast uiteraard alle team-, sector- stuurgroep- en verbeterplan-vergaderingen.”  Zou Jaspers weten dat bijna de volledige jeugdhulpverlening tot de private sector behoort? Zou hij weten dat zijn voorstel ertoe leidt dat er na zijn maatregel niet alleen geen ‘managers meer zitten te vergaderen maar ook geen gedragswetenschappers, behandelcoördinatoren en vertrouwensartsen meer actief zijn. En dat je, om tot de helft te komen, ook een flink deel van de Jeugdzorgwerkers, de dan ‘duurst betaalden’ moet ontslaan? Ik wens de ‘Nedermusk’ veel succes met deze maatregel.

Ja, in de jeugdhulpverlening gaat wel eens wat fout en als je de media volgt dan lijkt het alsof er heel veel fout gaat. Het vele dat er goed gaat haalt de kranten namelijk niet. En je zou maar de afweging moeten maken om een kind uit huis te laten plaatsen. Doe je het niet en gaat het fout, dan had je eerder moeten ingrijpen en niet ‘langs elkaar heen werkend weg moeten kijken’. Doe je het wel dan is er ook geen garantie dat het daarna goed gaat met het kind. Je zou maar moeten kiezen uit mogelijkheden die allemaal goed of fout kunnen gaan want een garantie op ‘goed’ is er niet.

Zou Jaspers weten dat intervisie belangrijk is?  Nee,  dat weet hij niet want het is: “Vergaderen over hoe het de afgelopen tijd ging op hun werk, en hoe ze dat ervaren hebben.” Met intervisie toets je jouw handelen met collega’s die in eenzelfde positie zitten. Dat doe je om van elkaar te leren want wellicht had je anders kunnen handelen en dat kun je dan weer meenemen bij een volgend geval. Maar wellicht ook niet. Het lijkt mij lastig om dit thuis op de bank te doen. Behalve dan als er thuis op de bank iemand naast je zit die hetzelfde werk doet.

Dat er veel beter kan, staat buiten kijf. Dat betere ga je echter niet bereiken op de manier die Jaspers voorstelt. Wellicht is dat wel te bereiken door een grotere overheid. Een rijksoverheid die de markt uit de (jeugd)zorg haalt en de verantwoordelijkheid ervoor naar zich toetrekt.

Jaspers heeft nog meer ‘goede’ ideeën. “Bij het ministerie van Onderwijs kan driekwart van de ambtenaren ontslagen worden. Onderwijs wordt namelijk gegeven op scholen. De bijdrage van het ministerie daaraan is nihil, of negatief door alle voorschriften en administratieve en woke onzin die ze produceren. Die ontslagen ambtenaren kunnen dan les gaan geven en zo het lerarentekort ongedaan maken. Eigenlijk hoeft dat ministerie alleen maar te bestaan uit een Onderwijsinspectie en een financiële afdeling die het geld naar de scholen overmaakt. Of je dat nog een ministerie noemt, is een kwestie van smaak. De Voedsel- en Warenautoriteit is ook geen ministerie.” Ik vraag me af of de leerlingen gebaat zijn bij die voormalige ambtenaren als leraar. Het gros van de mijnwerkers was ook niet geschikt voor een baantje bij het CBS dat als compensatie voor de mijnsluiting naar Limburg kwam. Het lijkt mij sterk dat al die ambtenaren die Jaspers overbodig wil maken, geschikt zijn voor het vak van leerkracht.

Onderwijs wordt inderdaad, zoals Jaspers terecht schrijft, op school gegeven. Maar als er geen ministerie is, waarop controleert de Inspectie dan? De wet is daarvoor veel te grofmazig. Zonder ministerie moet de minister zelf de ministeriele regelingen en wetswijzigingen schrijven en de casus Faber laat zien dat ‘beleid zijn’ niet automatisch tot deugdelijke wetsvoorstellen leidt. Wie handhaaft dan de wet? Nu inspecteert de inspectie en het ministerie bepaalt welke actie daarop wordt ondernomen. De Inspectie is hierbij te vergelijken met de officier van justitie, het ministerie vervult de rol van rechter. Het lijkt me niet aan te bevelen om beide rollen bij dezelfde organisatie onder te brengen. Of moet die minister dat ook doen? Als, zoals de bedoeling is, iedere school minstens één keer per vier jaar moet worden geïnspecteerd, dan zijn dat meer dan 3.000 inspectierapporten en besluiten per jaar. Ik wens de minister veel succes met het lezen en beoordelen van een kleine 60 rapporten per week, of net geen negen per dag (inclusief) weekend.

Het is voor Jaspers voldoende dat het geld naar de scholen wordt overgemaakt. Dat getuigt van veel vertrouwen in de mensheid in het algemeen en schoolbestuurders in het bijzonder. Nu ben ik voor het geven van vertrouwen aan mensen en dus ook aan schoolbesturen. Echter, om te kunnen beoordelen of het geld rechtmatig en doelmatig wordt ingezet, is enige verantwoording nodig. Hoe verhoudt zich dit tot bijvoorbeeld een bijstandsgerechtigde die  moet zich binnenstebuiten keren om zijn net € 16.000 bedragende uitkering te verantwoorden? Als Jaspers dan toch zoveel vertrouwen in de mensheid heeft, dan is er veel meer te verdienen door bijstands- en andere uitkeringsgerechtigden te vertrouwen.

Nog  een ‘goed’ ideeën van Jaspers:  “Alle adviesraden die ‘gevraagd en ongevraagd’ advies leveren aan de regering worden opgeheven. Zoals daar zijn: de Wetenschappelijke Klimaatraad, de Wetenschappelijke Adviesraad, de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie, de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, de Onderwijsraad, de Adviesraad Migratie, de Hoge Raad voor de Adel, en nog tientallen meer. Allemaal hebben die een stuk of tien leden, een secretariaat en een kantoor, en met z’n allen produceren ze een stroom van rapporten en foto-ops voor bewindslieden.” En zo gaat hij verder: “Ik ken geen voorbeeld van een rapport van zo’n Raad dat niet onderin ambtelijke bureaulades verdwenen is. Rapporten die politieke impact hebben zijn altijd afkomstig van ad-hoc commissies, zoals die van de commissie-Remkes over de stikstofellende.” Ook hier maakt Jaspers een populistische karikatuur van de werkelijkheid. Al deze raden produceren rapporten en die rapporten worden door bestuurders, politici en ambtenaren gebruikt om keuzes te maken. Ze hebben politieke impact alleen duurt het vaak lang voordat die impact merkbaar is. Ze vormen vaak de basis onder de argumentatie in een memorie van toelichting bij een wetsvoorstel. En ja, Remkes stikstofrapport had politieke impact. Zoveel impact dat er het rapport van de commissie Remkes uit 2022, een gevolg van de uitspraak in 2019 van de rechter over de programmatische aanpak stikstof (PAS) nog steeds niet tot maatregelen heeft geleid. En als je dat rapport doorleest, en dan vooral de voor wetenschappers en wetenschapsjournalisten interessante voetnoten, dan kom je daar verschillende verwijzingen tegen naar rapporten van een van die door Jaspers zo verfoeide ‘raden’.

Eén idee dat populist Jaspers een ‘Nedermusk’ aan de handen doet is zou in aangepaste vorm wellicht wel iets kunnen verbeteren: “De publieke omroep, NPO, reduceren we tot 1 tv- en 1 radiozender. Alleen nieuws, actualiteiten en docu’s, en overdag educatieve programma’s. Geen reclame. Al het andere kan door de commerciële zenders gedaan worden. De totaal achterhaalde omroepen worden allemaal opgeheven.” Alleen zal Jaspers vervolgens klagen over juist de docu’s en educatieve programma’s want die zullen al snel ‘te woke’ zijn.

Beste staatssecretaris Van Ooijen,

Met veel aandacht en interesse heb ik uw Kamerbrief Hervorming Jeugdzorg gelezen. Zeven jaar na de decentralisatie van de jeugdzorg constateert u dat: “de belofte van de decentralisatie – passende hulp, dichtbij huis, gezinsbreed, efficiënter en met minder kosten – onvoldoende waargemaakt (is). Er wordt meer geld dan ooit aan jeugdzorg besteed.”  Ondanks: “de inzet die al door vele partijen is gepleegd om verbeteringen door te voeren,” en de: “mooie ontwikkelingen en initiatieven,” waar u op wilt voortbouwen, concludeert u dat er: “meer sturing nodig (is) om dit overal goed te regelen.”  Een om verschillende redenen bijzondere brief.

Bijzonder omdat het beeld dat uit uw brief naar voren komt er een is van een falend systeem en beleid. U constateert: “Het beroep op jeugdzorg is de afgelopen decennia sterk gestegen. Volgens de nieuwste CBS-cijfers ontving in 2021 ongeveer 1 op de 7,5 jongeren tot 18 jaar enige vorm van jeugdhulp. Ter vergelijking: in 2015 ontving 1 op de 10 jongeren jeugdhulp en in 1997 bedroeg dit grofweg 1 op de 27.” En: “Te veel kinderen die kampen met complexe problemen en specialistische zorg nodig hebben, komen op wachtlijsten terecht of ontvangen geen passende zorg. De meest passende vorm van zorg is niet altijd beschikbaar en/of er is gebrekkige samenwerking tussen partijen.” Beste meneer van Ooijen, dit hoeft u niet te verbazen. En anders dan u lijkt te betogen, denk ik dat dit geen gevolg is van falend beleid maar dat de jeugdhulp ten onder gaat aan de succes van jaren overheidsbeleid. Uw analyse van de situatie gaat niet diep genoeg. In deze brief zal ik dat nader onderbouwen.

Minister Ruding. Bron: WikimediaCommons

Hiervoor neem ik u even mee terug naar 1984. In dat jaar brachten twee interdepartementale werkgroepen die in 1978-1979 in het leven waren geroepen om (ook toen al) een einde te maken aan de willekeur in de jeugdhulp hun verslag uit. In hun rapporten concludeerden de beide werkgroepen dat: “hulp voortaan ‘zo dicht mogelijk bij huis, van zo kort mogelijke duur en in zo licht mogelijke vorm’ moet plaatsvinden.” De toenmalige regering Lubbers onderschreef dit en vulde dit zogenaamde ‘zo-zo-zo-beleid’ aan met nog twee ‘zo’s’, namelijk zo tijdig mogelijk en, typisch Nederlands, zo goedkoop mogelijk. ‘Tijdig en licht’ om ‘lang en zwaar’ te voorkomen.

Ik neem u mee naar 2010 en de Kamerwerkgroep Toekomstverkenning jeugdzorg. Het rapport van deze Kamerwerkgroep zal voor u een feest van herkenning zijn. In het rapport worden met andere, en soms dezelfde woorden, precies dezelfde problemen geconstateerd. Problemen zoals een toenemend beroep op hulp. Om die problemen op te lossen, moest er: “Uitgaande van het kind en zijn kansen en mogelijke bedreigingen, (…) vroegtijdige hulp en zorg worden geboden; zo dicht mogelijk bij het kind en zijn dagelijkse leefsituatie.” Eén gezin, één plan, één regisseur werd het nieuwe devies nog steeds met het doel om zo dicht mogelijk bij huis, zo kort mogelijk, zo licht mogelijk te helpen. Met dit rapport als basis werd de jeugdzorg, door de toenmalige regering Rutte, in 2015 naar de gemeenten geschoven. En net als bijna dertig jaar eerder moest het ook ‘zo goedkoop mogelijk’ want er werd flink in het budget gesneden. Over hoe dat precies ging kan premier Rutte u vast een en ander vertellen. Hij is de enige bewindspersoon die toen ook al aan de knoppen zat. Als hij hier tenminste de juiste actieve herinneringen aan heeft.

Die toename in jeugdigen met ondersteuning en hulp is een gevolg van dertig jaar beleid. ‘Zo tijdig mogelijk’ en ‘vroegtijdig’ betekent dat je gaat zoeken naar signalen bij kinderen en gezinnen die mogelijk tot een problemen in de toekomst kunnen leiden. Dan ga je kinderen en gezinnen problematiseren en, om een beladen woord te gebruiken, ‘profileren’ op kenmerken van de jeugdigen en gezinnen met echte problemen. Dit ‘profileren’ leidt er als vanzelf toe dat, zoals u schrijft: “‘gewoon’ gedrag sneller dan vroeger buiten de bandbreedte van wat wordt gezien als ‘normaal’ zowel op school als thuis” valt. Vertoont een kind of gezin een of meer van die kenmerken, dan ontkom je er niet aan om actie te ondernemen. ‘Kunnen leiden’ zegt het al, het kan maar hoeft niet maar door het te constateren moet je iets en dat iets leidt er als vanzelf toe dat meer kinderen hulp krijgen.

Er is meer en belangrijkers. Ook nu neem ik u weer mee naar de jaren tachtig van de vorige eeuw. Toevallig ook weer naar 1984. In dat jaar verscheen er een interview met minister Ruding van Financiën in Het Vrije Volk waarin hij de volgende woorden sprak: “Laten we eerlijk zijn. Veel werklozen maken er zich met een Jantje van Leiden van af. … Men blijft liever dicht bij Tante Truus wonen.” Die woorden geven het door het toenmalige kabinet Lubbers I omarmde neoliberale denken weer. Denken dat in beleid werd omgezet. Beleid dat de bijl zette in de wortel van onze verzorgingsstaat. Beleid dat door alle kabinetten sindsdien is voortgezet en dat op meerdere manieren erg succesvol is.

Het belangrijkste in het neoliberale denken is de vrije markt. Vanaf midden jaren tachtig werd het beleid om steeds meer zaken aan de markt over te laten in de overtuiging dat dit tot de beste dienstverlening tegen de goedkoopste prijs zou leiden. In hun boek De kunst van het vreedzaam vechten beschrijven Hans Achterhuis en Nico Koning zes manieren waarop goederen en diensten in een samenleving worden verdeeld onder haar leden. Zes vormen van verwerving of toe-eigening waarbij vanuit een individu geredeneerd, de afstand tot de ander groter wordt en die dus een steeds grotere samenleving kunnen ondersteunen. Als eerste de eigen productie van iemand. Als tweede, de gedurende eeuwen de belangrijkste vorm, de gemeenschappelijke huishouding. Als derde ‘toedeling’ waarbij de hoogst geplaatste toedeelt aan de lager geplaatsten. Tussen hoogste en laagste kunnen meerdere niveaus zitten waarbij het hogere niveau steeds toedeelt aan het lagere. De tegenprestatie bij toedeling bestaat uit onderwerping. Met het nog groter worden van de wereld komen deze samenlevingen in aanraking met aangrenzende samenlevingen. De ‘schenking’ of gift is dan een vreedzame manier van verwerven of toe-eigening. Bij een schenking ontstaat een blijvende relatie, een verplichting, tussen de twee partijen. Een gearrangeerd huwelijk is een voorbeeld van ‘schenken’. De vijfde manier van verwerven is ‘handel’. Belangrijk kenmerk van handel is dat de beide betrokken partijen gelijk zijn en blijven. De laatste vorm is ‘roof’. Daar waar er bij de eerste vijf vormen van toe-eigening voordeel is voor alle betrokken partijen, is dat bij roof niet het geval. Roof is het verwerven ten kosten van anderen[1].

Het neoliberalisme stelt marktrelaties, handel, de transactie tussen ‘vraag’ en ‘aanbod’ centraal. Eigen aan marktrelatie is dat er geen verplichting of verzwaring, geen relatie’ tussen de partijen ontstaat. Neoliberaal beleid bouwt niet aan een ‘WIJ’ in de samenleving. Sterker, door steeds meer zaken als ‘handel’ te zien en vorm te geven, wordt het ‘WIJ’ in de samenleving steeds verder uitgehold. Er wordt juist gebouwd aan het ‘IK’. Een echte neoliberaal zal dat niet erg vinden want die zegt de Britse premier Thatcher na: “who is society? There is no such thing.” En laten we wel wezen, dit op het individu gerichte beleid is heel succesvol geweest en is het nog steeds.

“Aan dit wetsvoorstel ligt de visie op de pedagogische civil society ten grondslag waarin ieder kind een veilige omgeving om zich heen heeft, waarin de school, de naschoolse opvang, de sportclub en de buurt een belangrijke rol spelen. Investeren in een positieve opvoeding, talentontwikkeling, een succesvolle schoolloopbaan en doorstroom naar werk ligt aan de basis van welbevinden, economische zelfstandigheid en democratisch burgerschap. Algemene jeugdvoorzieningen zoals de kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg, scholen, sportclubs, buurthuizen, jongerenwerk en vrijwillige inzet dragen bij aan een positief opgroei- en opvoedklimaat.[2] Aldus de memorie van toelichting op de Jeugdwet 2015. De wetgever legt hier de zorg voor de jeugd voor een belangrijk deel neer bij iets wat door de nadruk op het ‘IK’ en de afbraak van het ‘WIJ’ van meer dan dertig jaar neoliberaal beleid, een kwijnend bestaan leidt. Namelijk sociale netwerken zoals de wijk. En ja, geografisch bestaan wijken nog steeds, sociaal maatschappelijk zijn ze op sterven na dood. Een wijk is tegenwoordig niet meer dan een verzameling individuen die toevallig bij elkaar in de buurt wonen.

U doet hetzelfde als u in uw brief schrijft: “Opgroeien begint thuis en in de wijk. Ouders en bredere familie of het sociale netwerk spelen hierin vanzelfsprekend de belangrijkste rol. Tegenwoordig valt ‘gewoon’ gedrag sneller dan vroeger buiten de bandbreedte van wat wordt gezien als ‘normaal’, zowel op school als thuis. Strubbelingen bij opvoeden en opgroeien horen bij het normale leven en dienen daarom met voorrang in eigen kring binnen sterke sociale verbanden (thuis, op school, in de wijk, etc.) te worden opgepakt. Inzet van professionele hulp komt pas in beeld wanneer problemen de veerkracht, kennis en expertise van gezinnen en het sociale netwerk overstijgen.” U zoekt de oplossing in ‘sociale verbanden’ die door jarenlang gericht overheidsbeleid zijn afgebroken. Het ‘thuis’ en die ‘brede familie’ zijn uitgehold door gericht beleid om iedereen zoveel mogelijk aan het ‘betaald werk’ te krijgen. Dit allemaal om mensen ‘economisch zelfstandig’ te laten zijn en vooral om de economie te laten groeien. Te laten groeien door zaken die vroeger, om in de woorden van Achterhuis en Koning te spreken, via de ‘gemeenschappelijke huishouding’ werden verdeeld zoals de zorg voor kinderen en ouderen, nu als ‘handel’ (kinderopvang en thuiszorg) worden gezien. Die druk op ‘betaald werk’ neemt alleen maar toe nu er sprake is van een tekort aan arbeidskrachten.

De Belg Paul Verhaeghe wijst in zijn boek Identiteit op een ander gevolg van dertig jaar neoliberale nadruk op het ‘IK’. Hij noemt onze tijd ‘sociaal-darwinistisch’ maar dan van een nieuw soort. Een soort waarbij: “…het niet langer de soort, maar het individu (is) waarop ‘natuurlijke’ selectie plaatsgrijpt. Het is de sterkste man of vrouw die het haalt, ten koste van al die andere mannen of vrouwen, en het criterium is succes.[3]Met andere woorden, je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen succes en dit heeft als keerzijde dat je ook zelf verantwoordelijk bent voor je eigen falen. Je hebt je ‘verlies’ op alle terreinen daarmee aan jezelf te danken. Of zoals Verhaeghe het treffend formuleert: “Omgekeerd: wie mislukt, heeft dat eveneens aan zichzelf te wijten, is bijgevolg een zwakke persoonlijkheid, vaak nog een profiteur ook, die een heel bedenkelijk normen-en-waardensysteem hanteert. Schorem, dat is, te lui of te dom om iets aan hun eigen situatie te veranderen.[4] Die verantwoordelijkheid voor het eigen succes (en falen) legt grote druk op het individu en dus ook het kind. Druk die stress kan veroorzaken die weer tot mentale problemen kan leiden. Problemen waarvoor hulp gezocht wordt en zie daar het toegenomen beroep op hulpverleners (en niet allen bij jeugdigen,) aan de ene kant en de wildgroei aan therapeuten en coaches om je te helpen aan de andere kant.

Een andere Belg, Dirk De Wachter, gaat nog verder. Hij vergelijkt onze samenleving met de stoornis Borderline: “BPD of Borderline Personality Disorder is ‘een diepgaand patroon van instabiliteit en intermenselijke relatie, zelfbeeld en affecten en van duidelijke impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situatie…’[5] Vervolgens noemt De Wachter de negen situaties uit de DSM IV (de bijbel voor psychische of psychosociale stoornissen) waarvan je er vijf moet vertonen om borderline gediagnostiseerd te worden. Hij legt onze samenleving vervolgens langs deze criteria en toont overtuigend aan dat onze neoliberale samenleving aan borderline leidt en daarmee ziek is en ziekmakend voor de mensen en dus ook de kinderen in de samenleving.

U maakt zich druk om de administratieve last. “Als we dat weten te halveren, scheelt dat een slok op een borrel,” zo vertelde u in een interview met de Volkskrant. Ook die administratieve last is een gevolg van dertig jaar neoliberaal beleid. Door zorg als ‘handel’ te zien, wordt ook het marktdenken geïntroduceerd. Een van de kenmerken van de markt is dat producten aan allerlei meetbare specificaties moeten voldoen omdat je de ander nu eenmaal niet kunt vertrouwen. En daar komt de bureaucratie om de hoek kijken. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is de New Public Management stroming dominant. Een stroming die in ‘producten en klanten’ denkt en die ‘het model van de private sector’ op de overheid toepast. Centraal staan: doeltreffendheid, doelmatigheid en zuinigheid (zo goedkoop mogelijk). Het model dat politieagenten bonnen laat schrijven omdat ze hun quotum moeten halen. En ook het model dat zorg in stukken hakt en er ‘producten’ van maakt of nog erger: diagnose behandel combinaties. Producten die vervolgens in de markt worden gezet. Maak ergens een markt van en je krijgt marktgedrag. Zoals iedereen die een beetje nadenkt kan bedenken, staat zodra je van zorg een product maakt dat product centraal en niet de mens. Het product moet worden geleverd (de bon moet worden geschreven) of de jeugdige er nu mee geholpen is of niet. Die producten moeten vervolgens ook worden gemeten en geadministreerd om verantwoording af te leggen. Want verantwoording moet in cijfers worden afgelegd: daling van dit, stijging van dat. Dergelijke verantwoording duidt op een gebrek aan vertrouwen of zelfs op wantrouwen.

Belangrijker nog, door zorg als ‘handel’ te zien verdwijnt de kritische succesfactor van ieder zorgtraject naar de achtergrond. ‘Handel’ gaat uit van gelijkwaardigheid tussen de bij een transactie betrokken partijen. Daarvan is bij zorg geen sprake. Die kritische factor in de zorg is vertrouwen en vertrouwen kun je alleen maar opbouwen door aan de relatie te werken en die te versterken. Als zorgverlener moet je het vertrouwen winnen van de zorgvrager. Zoals Achterhuis en Koning laten zien, bouw je bij ‘handel’ niet aan een relatie. En juist de kritische succesfactor vertrouwen is niet te meten. Een bewezen effectieve methode uitgevoerd door een hulpverlener die het vertrouwen ontbeert zal minder opleveren dan zorg die niet bewezen effectief is door een hulpverlener die wel het vertrouwen geniet. Vertrouwen is niet te meten, maar lijdt wel onder de meetdrift. Want die meetdrift ademt wantrouwen. 

U wilt: “Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg,” zo, luidt het derde leidende principe in uw brief. Daartoe stelt u allerlei maatregelen voor waaraan een flink deel van de gemeenten nu ook al werken. Maatregelen zoals minder aanbieders, standaardisatie, prestatiecodes. Die leiden echter niet tot ‘minder marktwerking’, ze leiden tot een meer gereguleerde markt. Daar komt bij dat marktwerking en samenwerking geen automatisme is. Sterker, een markt is gericht op concurrentie niet op samenwerking. Zou ‘geen marktwerking’ niet de oplossing kunnen zijn? En als u werkelijk wilt dat: “Ouders en bredere familie of het sociale netwerk,” de door u gewenste rol op kunnen pakken, zou het: “maatschappelijk debat over wat wordt verstaan onder het normale opgroeien en opvoeden en wat wordt verstaan onder gebruikelijke zorg,” dan niet moeten gaan over de vraag welke samenleving we willen? Willen we individuen op een ‘markt’ met alle wantrouwen van dien of een samenleving gebaseerd op vertrouwen? Nog duidelijker: is de economie er voor de mens of de mens voor de economie[6]? Een vraag die niet alleen de (jeugd)zorg raakt.

Daarmee kom ik aan het einde van mijn brief. Een brief waarin ik, hoop ik, heb aangetoond dat de situatie in de samenleving in het algemeen en de zorg in het bijzonder, een gevolg is van jarenlang neoliberaal overheidsbeleid. Succesvol overheidsbeleid omdat het de maatschappelijke werkelijkheid voor een flink deel naar de neoliberale theorie heeft vormgegeven. Het heeft de samenleving afgebroken zodat Thatcher woorden nu de werkelijkheid meer recht doen op het moment dat zij ze uitsprak en waarvan we ons moeten afvragen of dit is wat we willen.


[1] Hans Achterhuis en Nico Koning, De kunst van het vreedzaam vechten, pagina 406-412

[2] Memorie van toelichting Jeugdwet pagina 6

[3] Paul Verhaeghe, Identiteit, pagina 80

[4] Paul Verhaeghe, pagina 81

[5] Dirk de Wachter, Borderlinetimes. Het Einde van de Normaliteit, pagina1. Lannoo Campus 2013 zeventiende druk.

[6] https://ballonnendoorprikker.nl/2015/10/30/middel-of-doel/

Jeugdzorg en geld

“En weer gaat er extra geld naar de jeugdzorg… Prima, als je informatievoorziening beperkt is tot de steeds terugkerende berichten dat de wachtlijsten wéér langer zijn geworden. Maar het verhaal is iets ingewikkelder dan dat men met geld de wachttijden probeert te verkorten.” Aldus psychiater en publicist Bram Bakker in een artikel bij Joop. Over die eerste zin moeten we het eens hebben. Maar eerst het betoog van Bakker.

Free Images : stack, brand, cash, font, art, currency, bill, games, many,  finance, out of focus, banknote, pay, bank note, paper money, financial  world, 10 euro, 20 euro, euro sign, 100 euro,
Bron: PxHere

In zijn artikel geeft Bakker een redelijk accurate analyse van het probleem: “Niet enkel in de jeugdzorg, maar ook in de volwassenen-GGZ verdwijnt buitenproportioneel veel geld naar bijzaken. De overhead laat zich lastig exact berekenen, maar is immens.”  Zijn oplossing gaat op sommige punten misschien wat te ver maar is als denkrichting interessant: “Schrap al dat management, geef instellingen minder vergoeding naarmate mensen langer moeten wachten op hulp. Er is genoeg te bedenken dat niet eens extra geld kost. Het gaat om een herijking van het systeem, het schrappen van organisatievormen die niet meer van deze tijd zijn.” Hoe de zorg er dan uit moet zien omschrijft hij helder: “Goede zorg is kleinschalig, flexibel en proactief. Wordt verleend door multidisciplinaire teams, die zoveel mogelijk zelfsturend zijn. We weten het allemaal al lang, maar waarom doen we het niet?”

Dan nu naar die eerste zin. Als je de kranten de afgelopen weken hebt gelezen en de berichten in de media hebt gevolgd, dan kan ik me voorstellen dat je die zin schrijft. Op 3 juni een artikel bij de NOS met als titel: “Kabinet trekt 1,3 miljard extra uit voor jeugdzorg in 2022.”  Of EenVandaag: “Extra geld voor jeugdzorg heel welkom, ‘maar kijk goed hoe dat geld wordt ingezet” Alleen is het beeld dat er extra geld naar de jeugdhulp gaat niet correct. Er gaat extra geld naar de gemeenten om het gat te dichten tussen het geld dat de gemeenten van het rijk krijgen om de jeugdhulp te verzorgen en het veel grotere bedrag dat ze eraan uitgeven. Geld dat gemeenten niet meer kunnen besteden aan bibliotheken, zwembaden, gemeenschapshuizen, cultuurpodia subsidie voor sportclubs en lantaarnpalen. Sterker nog, als het gaat zoals de minister het wil, dan gaat er in 2022 € 214 miljoen minder naar jeugdhulp dan nu het geval is. Voorwaarde voor dat extra geld voor gemeenten is namelijk dat de gemeenten maatregelen moeten nemen die tot dit bedrag besparing op de jeugdhulp leiden.

De zin schetst een verkeerd beeld. Namelijk dat extra geld de problemen in de jeugdhulp kan oplossen en dus die wachtlijsten wegwerkt. Geld is echter niet het probleem zoals Bakker redelijk accuraat laat zien. De bijzaken zijn het probleem en dat probleem is al meer dan vijftig jaar oud en wordt in stand gehouden door ideologie en verkeerde aannames. Dit verkeerde beeld organiseert de volgende teleurstelling; ‘hebben we 1,3 miljard extra in de jeugdhulp gestort en nog zijn er wachtlijsten.’

Zoekt en gij zult vinden!

“Waarom neemt het aantal jongeren dat jeugdhulp ontvangt zo enorm toe?” Die vraag stelt hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot in een blog op de site zorgvisie.nl. Volgens Groot moeten de gemeenten hiervoor en dus ook voor de stijgende kosten jeugdhulp, toch echt naar zichzelf kijken: “Een belangrijke reden daarvoor is het ‘open armen’-beleid van de gemeenten.”  Moeten de gemeente werkelijk naar zichzelf kijken?

beest, dier, kameleon
Bron: Pexels.com

Om zijn betoog kracht bij te zetten gaat Groot verder: “ Google op ‘opvoedvragen’ en je komt vrijwel direct op sites met als kop ‘Opvoedvragen? Kijk hier voor online advies’ en ‘Opvoed Adviespunt voor al uw opvoedvragen’. De eerste is de site van het centrum voor Jeugd en Gezin van de gemeente Maastricht, het tweede is dat van de gemeente Rijswijk. De gemeente Heemskerk heeft als titel voor haar site: ‘Met al uw opvoedvragen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin’. Dit zijn maar een paar voorbeelden; andere gemeenten hebben vergelijkbare wervende teksten.” Met dat ‘Centrum voor Jeugd en Gezin’ dat bij het zoeken naar voren komt, komen we bij een ander inzicht. Een van de belangrijke punten van het kabinet Balkenende IV was opgroeien en opvoeden. Dat was zo belangrijk, vooral voor coalitiepartij ChristenUnie, dat er zelfs een minister van Jeugd en Gezin kwam. Dat werd André Rouvoet, de toenmalige leider van de ChristenUnie.

“Een brede aanpak van zorg voor en bescherming van kinderen en jeugd wordt in een project vormgegeven. De gedachte daarachter is: de kokers voorbij, rekening houdend met de aanbevelingen van de Operatie ‘Jong’. Er komen Centra voor Jeugd en Gezin, waarin jeugdzorg en opvoedondersteuning en andere organisaties elkaar vinden en de handen ineen slaan.” Zo schreven ze in hun Coalitieakkoord op pagina 10. Daarop werd een bestuursakkoord gesloten met de gemeenten, want die moesten het gaan uitvoeren. In een van de hulpmiddelen, de Wegwijzer Centrum Jeugd en Gezin wordt aangegeven wat de bedoeling is: “Het CJG moet voor álle kinderen en gezinnen ondersteuning en hulp bieden bij het opvoeden en opgroeien. Dat betekent dat zij er met al hun vragen over opgroeien gemakkelijk terecht moeten kunnen: dicht bij huis en laagdrempelig.” Waarom? Ook daarop geeft het document antwoord:  “Op die manier wordt voorkomen dat de problemen zwaarder en complexer worden en daardoor moeilijker aan te pakken. Met het CJG kunt u dus winst pakken!” Die ‘open armen’ zijn expliciet onderdeel van de beleidskeuzes van de toenmalige regering.

Sterker nog, die ‘open armen’ kregen een expliciete plek in de Memorie van toelichting bij de Jeugdwet 2015. Daarin wordt onder andere als doel van de wet geformuleerd: “eerder de juiste hulp op maat te bieden om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen.” Want: “Door deze manier van organiseren en interveniëren kan het beroep op specialistische en gedwongen hulp worden verminderd. In deze opzet ligt een prikkel besloten voor de gemeente om extra te investeren in preventie, vroeghulp en hulp tot zelfhulp.” 

Bijzonder om dit ‘open-armen’-beleid zoals Groot het noemt, de gemeenten te verwijten. De gemeenten voeren de opdracht uit die de wetgever hen heeft gegeven. Waar de wetgever geen rekening mee heeft gehouden is dat die keuze tot meer jeugdhulp zou leiden. Sterker nog, de wetgever kortte op het budget: ‘vroeger signaleren’ zou immers tot eerder ingrijpen leiden. En eerder ingrijpen zou, zo luidde de redenering, goedkoper zijn.

Nu kent het Nederlands het spreekwoord ‘Zoekt en gij zult vinden!’ Vroeg signaleren betekent dat je meer gaat zoeken. Als je gaat zoeken, aldus het spreekwoord, ga je vinden. Dan vind je zaken die eerst geen probleem opleverden. Dan kan het best zijn dat het aantal jongeren dat hulp krijgt, sinds 2015 met 18,5% is gestegen zoals Groot betoogt. Wat zeker niet altijd niet één op één loopt, is dat iets vroeger ontdekken uiteindelijk tot goedkopere zorg leidt. Een voorbeeld. Het eerder ontdekken bij een kind van een stoornis in het autistische spectrum, zal leiden tot het eerder inzetten van hulp en ondersteuning. Eerdere inzet leidt niet per definitie tot in totaal kortere duur van de inzet. Noch noodzakelijkerwijs tot minder zware zorg of ondersteuning. Een heel cru voorbeeld. Het ontdekken van een dodelijke vorm van kanker op een moment dat de situatie al hopeloos is, levert minder kosten op dan dat deze vroegtijdig wordt ontdekt. Bij vroegtijdige ontdekking is de kans groot dat al het mogelijke wordt geprobeerd om het tij te keren dan wel de resterende tijd van leven te verlengen. Een operatie, chemotherapie, bestraling. Al dit gebeurt niet meer als de situatie hopeloos is bij ontdekking.

Jeugdhulp en Hayeks telecommunicatiemachine

Soms lees ik iets waarover ik mij verbaas. Zo ook vandaag. “De oplossing is zo simpel niet. Er is niet minder dan een monster gecreëerd. De bestrijding ervan kan niet bij de gemeenteraden alleen worden gelaten. Ook in Den Haag kan men niet blijven wegkijken. Maar laat duidelijk zijn dat de oplossing niet alleen schuilt in (tijdelijk) extra geld. Er lijkt ook iets grondig mis met het stelsel als zodanig, waarbij het scheppen van aanbod automatisch vraag creëert.”De laatste alinea van een artikel van Hans Bekkers bij Binnenlandsbestuur.nl. Een artikel over de voor de gemeenten uit de pan rijzende kosten van de zorg voor de jeugd. Die laatste zin verbaast mij.

De eerste Nederlandse programmeerbare computer : de ‘ARRA’, Automatische Relais Rekenmachine Amsterdam in het Mathematisch Centrum, Tweede Boerhaavestraat 49, Amsterdam, 18 juni 1952.
Bron: Flickr

Als er iets mis is met een systeem waarbij aanbod vraag schept, kunnen we dan ons hele economische systeem niet op de helling gooien? Ja, in theorie wordt er geproduceerd om aan de vraag te voldoen, de praktijk laat echter wat anders zien. Die laat zien dat er producten worden ontwikkeld en dat die producten tot een hele nieuwe markt leiden. Neem het ding wat tegenwoordig niemand meer kan missen, het mobieltje. Er was geen markt voor een mobiele telefoon totdat er een mobiele telefoon was. Net zoals er geen markt was voor een PC voordat er een PC was. Of neem de auto. Als je midden negentiende eeuw had gevraagd of er behoefte was aan een auto voor vervoer, dan zou men je glazig hebben aangekeken. Wellicht kon men zich snellere paarden voorstellen, maar een zelf-rijdend voertuig? Waarom zou het in de jeugdzorg anders zijn? Als je ‘marktwerking’ centraal zet, hoef je je niet te verbazen dat de markt ook gaat werken en dus dat aanbod vraag creëert. Tijd om de ‘marktwerking’ ter discussie te stellen?

Alhoewel verbazend. Zou die verbazing niet gewoon een gevolg zijn van jarenlange indoctrinatie met ‘utopisch marktdenken’, De markt als een perfect werkend instituut, tenminste zonder regulering precies zoals Friedrich A. von Hayek, de van oorsprong Oostenrijkse econoom die aan de wieg stond van wat nu vaak het neoliberalisme wordt genoemd, het heeft bedoeld. Een: “mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. … Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maandenlang onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.” Het ’telecommunicatiesysteem van Hayek’, zoals John Cassidy het in zijn Wat als de markt faalt noemt.

Nu zullen echte neoliberalen niet verbaasd zijn door de ‘missers’ in het jeugdzorgstelsel. Zij zullen betogen dat er geen sprake is van een echte vrije markt. Het is immers de overheid die er een belangrijke rol speelt. ‘Weg met de overheidsbemoeienis’, zullen zij roepen en pleiten voor een echt vrije markt waarin hulpbehoevende jongeren via Hayeks telecommunicatiemachine automatisch terecht komen bij de goedkoopste, passende hulp. 

Ik zou mijn kinderen toch liever niet in Hayeks ‘telecommunicatiemachine’ gooien. De kans op vermaling is mij te groot.