“Want ja: er is een demonstratierecht. Maar er is géén recht op chaos, overlast en misbruik van politiecapaciteit. Het is tijd dat het gezag weer gezag wordt.” Met die woorden sluit een artikel van Mark Jongeneel bij De Dagelijkse Standaard. Jongeneel schrijft zijn artikel naar aanleiding van een berichtje van PVV-Kamerlid Peter van Haasen. Die stelde: “Er is een demonstratierecht, maar er is ook legitimiteit voor de onderuitputting van de politie waardoor belangrijke zaken blijven liggen.” Een bijzonder artikel naar aanleiding van een bijzonder bericht, Genoeg aanleiding voor deel vijf in de reeks Election Files waarin de vrijheid van meningsuiting en in het verlengde ervan het recht op demonstratie centraal staan.

Een bijzonder artikel naar aanleiding van een bijzonder bericht. Het eerste bijzondere aan het bericht van Kamerlid Van Haasen is het kromme Nederlands dan hij gebruikt. Dat is zorgwekkend maar daar gaat het mij nu niet om. Volgens Jongeneel is: “Het demonstratierecht (…) heilig in een democratische rechtsstaat. Maar wat links Nederland er inmiddels van gemaakt heeft, is een vrijbrief voor blokkades, intimidatie, bezettingen en structureel politie-inzet misbruik.” Hier begint het bijzondere. Jongeneel wijst een schuldige en dat is links Nederland: “Elke keer opnieuw moeten agenten in Den Haag opdraven omdat radicale klimaatactivisten of anti-Israël-betogers weer een kruispunt, gebouw of doorgaande weg bezetten.” Ik vraag me af of iemand die tegen het optreden van Israël in Gaza of de manier waarop de Nederlandse regering hierin acteert, demonstreert of iedereen die zich inzet voor het klimaat automatisch links is.
Met de voorbeelden die Jongeneel noemt en dit ‘links’ noemen vergeet hij dat er andere voorbeelden zijn van demonstreren waar agenten bij moeten opdraven. Zo kan ik me boeren herinneren die wekenlang snelwegen en kruispunten bezetten en rommel zoals hooi, mest, autobanden en asbest op wegen deponeerden en dat soms ook nog in brand staken. Die distributiecentra van supermarkten blokkeerden. Ook kan ik me demonstranten tegen de komst van asielzoekerscentra herinneren die varkenskoppen en -poten ophingen, met vuurwerk gooiden, gemeentehuizen min of meer bestormden en raadsleden lastigvielen. Ik kan me ‘woedende Katwijkers herinneren die demonstranten belaagden. Ik kan me zwarte-piet-activisten herinneren die een snelweg blokkeerden en zwarte-piet-activisten belaagden. Jongeneel noemt deze voorbeelden niet terwijl die ook: “structureel verstoringsgedrag van (…) beroepsactivisten (is), vaak professioneel georganiseerd en gericht op maximale ontwrichting. Niet het gesprek zoeken, maar de boel lamleggen.” In dit citaat van Jongeneel stond voor het woord beroepsactivisten het woord ‘links’. Ook bij deze activiteiten keek: “de politie machteloos toe, omdat de capaciteit volledig wordt leeggetrokken door dit soort acties. Wijkagenten? Tekort. Aangiften? Stapelen zich op. Veiligheid in de buurt? Onder druk.” Of: “Het (…) onverantwoord beleid (is) dat dit toestaat,” zoals Jongeneel betoogt, daar ga ik in deze Prikker dieper op in.
Dat dieper ingaan begint met een laatste opmerking over het gebruik van ‘links’ en het selectieve benoemen van voorbeelden door Jongeneel. Jongeneel heeft een ander wereldbeeld dan de demonstranten en actievoerders waar hij zich tegen verzet. Dat mag. Dat wereldbeeld mag hij uiten in woord en schrift maar ook in een demonstratie. Dus als hij pleit voor: “Verwijderen. Beboeten. Vervolgen. Zoals het hoort in een rechtsstaat waarin de wet geldt voor iedereen – óók voor wie denkt boven de samenleving te staan omdat hij een protestbord vasthoudt,” dan geldt dat ook voor hem. Dan kan het niet zo zijn dat de ene groep wel op straat mag demonstreren en de andere groep niet. Dan moeten niet alleen de milieuactivisten worden verwijderd, beboet en vervolgd, maar ook de boeren en demonstranten tegen een AZC. De overheid mag dit niet bij de ene groep wel doen en bij de andere niet puur omdat het ene in het straatje van de overheid past en het andere niet. Dat is in strijd met het eerste artikel van onze Grondwet. Dat stelt dat: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld,” en dat: “Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, (…)niet (is) toegestaan.”
Met onze Grondwet komen we ook meteen bij de basis van het recht op demonstreren en dat is de in artikel 7 van de Grondwet opgenomen vrijheid van meningsuiting. Dat artikel stelt dat niemand voorafgaand: “verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” Van dit recht maakte de ‘rote Fahne’ gebruik. Hoe de man werkelijk heette wist bijna niemand, maar zo ongeveer iedereen wist in Venlo in de jaren tachtig over wie je het had als je ‘rote Fahne’ noemde. Een man die in de Venlose winkelstraten vol passie reclame stond te maken voor het communisme en daarbij de Duitse communistische krant Die Rote Fahne aanprees. Als een goed marketeer wist hij dat een groot deel van het winkelend publiek in Venlo in die tijd bestond uit Duitse fabrieksarbeiders. Ook Arnol Kox, de Eindhovense straatprediker maakte van dit recht gebruik. De wet geeft ons allemaal het recht om in de openbare ruimte onze mening te uiten. Daarvoor is geen toestemming, of zoals de Grondwet het zegt voorafgaand verlof, van wie dan ook nodig.
Deze vrije meningsuiting is de basis onder het demonstratierecht. Een demonstratie is niets meer en niets minder dan een van de manieren om een mening te uiten, een manier waarbij mensen in groepsverband hun mening kenbaar maken. Een bijzondere manier die ook in onze Grondwet is opgenomen in artikel 9: “Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend.” Juist vanwege het groepsverband is dit aparte artikel opgenomen. Want grote groepen die hun mening uiten zijn van een andere orde en dynamiek dan een individu zoals ‘ rote Fahne’. Vanwege die mogelijke dynamiek is het tweede lid van artikel 9 opgenomen: “De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.”
Een demonstratie vindt plaats in de publieke of openbare ruimte. De ruimte waar mensen elkaar ontmoeten en met elkaar omgaan. De ruimte waar ik wil demonstreren, jij naar je grootmoeder wilt reizen en weer iemand anders zijn geld probeert te verdienen met een foodtruck of krantenkiosk. Daarom moeten demonstratie van tevoren worden aangemeld. Daarom kan de overheid regels stellen. Maar dan alleen maar ter bescherming van de volksgezondheid, het belang van het verkeer en het bestrijden en voorkomen van wanordelijkheden. Dus niet omdat de inhoud van de demonstratie niet bevalt. Basisuitgangspunt hierbij is dat de demonstratie doorgaat.
Drie redenen om regels te stellen en regels te stellen om de openbare orde te waarborgen. Verbieden is daarbij de meest vergaande vorm van regels stellen. Uitgangspunt hierbij is dat demonstreren geen verstoring van de openbare orde is. Het uiten van een mening is immers bij uitstek onderdeel van een democratische openbare orde. Een cruciaal onderdeel. Een afspraak kan zijn dat een stuk van een snelweg bezet mag worden gedurende een bepaalde periode. Op die manier krijgen de actievoerders de gelegenheid hun punt te maken. Blijven ze daarna de weg nog bezetten, dan kan en moet de politie optreden want dan verstoort dezelfde demonstratie wel de openbare orde. Een demonstratie kan verboden worden als de kans groot en reëel is dat een demonstratie tot wanordelijkheden leidt, de derde reden voor het stellen van regels aan een demonstratie. Daar moet de overheid echter zeer terughoudend mee omgaan want de rechten van burgers worden erdoor aangetast.
“Legitimiteit voor de onderuitputting van de politie,” is daarbij geen onderdeel dat in de afweging een rol speelt. Of in beter Nederlands want dat van Van Haasen is gebrekkig: het beschikbaar hebben van voldoende politieagenten is geen argument om een demonstratie te verbieden. Van “misbruik van politiecapaciteit” is al helemaal geen sprake. Een groep die wil demonstreren vraagt niet om politiecapaciteit. Die vraagt om te demonstreren op een bepaalde plek op een bepaald tijdstip. Dat het bevoegd gezag, de burgemeester, de politie inzet om de demonstratie te begeleiden, is een keuze van de burgemeester. Niet van de mensen die willen demonstreren. Burgemeesters kunnen ook een andere afweging maken dan het inzetten van politie.
Even een klein intermezzo ter inleiding op het vervolg. Ik schrijf deze Prikker op het moment dat in Nederland het hitteplan in werking is getreden en voor de zuidelijke provincies code oranje is afgekondigd. In de weken hiervoor was het al enkele keren zeer warm wat leidde tot het aflassen en inkorten van bijvoorbeeld hardloopwedstrijden. Bij festivals worden extra waterpunten en plekken waar je je met zonnecrème factor 50 kunt insmeren, ingericht en als het regent krijgt iedereen gratis een plastic poncho. Dit allemaal om te voorkomen dat er mensen sterven van de hitte. Begin jaren tachtig bezocht ik op tweede pinksterdag enkele jaren achtereen het Burgemeester Damen sportpark om Pinkpop te bezoeken. Jan Smeets en zijn club waren verantwoordelijk voor de bands, de podia en de kraampjes met t-shirts en eten en drinken. Zelf was je verantwoordelijk voor de zonnecrème, een stuk landbouwplastic om op te zitten of je tegen de regen te beschermen en voor een parasol of iets anders wat voor schaduw kon zorgen. Van een hitteplan en code oranje hadden we nog nooit gehoord. Het kwam niet bij ons op om Smeets aansprakelijk te stellen voor een eventueel verbrande rug of door de regen vernield kapsel. In de ruim veertig jaar is er veel veranderd. En daarmee ben ik waar ik wil zijn.
In zijn boek De onvoltooide rechtsstaat laat Ybo Buruma, aldus de tekst op de achterkant van het boek: “ zien hoe de Nederlandse rechtsstaat vanaf de negentiende eeuw geleidelijk aan is ontstaan en zich steeds aanpast aan veranderende omstandigheden en opvattingen.” Hij beschrijft hierin zes periodes en doet dit aan de hand van een kinderboek dat voor hem de tijdgeest van die periode weergeeft. De periode van 1995 tot en met 2025 noemt hij de risicosamenleving. Die kenmerkt zich doordat er: “aandacht wordt gevraagd voor het lot van slachtoffers en waarin zowel van de overheid als van burgers wordt verlangd dat zij verantwoordelijkheid nemen om slachtofferschap te voorkomen.1” Een samenleving die erop is gericht om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen en waarbij toch vooral naar de overheid wordt gekeken.
Een samenleving van risico inventarisaties en evaluaties, met rampen- en calamiteitenplannen die de opvolgers van Jan Smeets allemaal moeten hebben. En niet alleen concertorganisatoren, ook organisatoren van sportwedstrijden. En niet alleen zij maken dergelijke plannen, dat doet ook de gemeente waar de activiteit plaats heeft. Op basis daarvan wordt bekeken wat er nodig is om het evenement met een zo klein mogelijke kans op een calamiteit te laten plaatsvinden. Bij dat wat er nodig is hoort ook de inzet van politie. Dit is ook de manier waarmee naar demonstraties wordt gekeken.
Al die maatregelen hebben positieve effecten. Het aantal calamiteiten is zeer beperkt. Ze hebben ook negatieve effecten. Zo leiden al die maatregelen tot hogere kosten voor de organisatoren en dus ook hogere toegangsprijzen. Zo kon ik voor fl. 35 (net geen € 16) een dag naar Pinkpop. Dit jaar kostte een dagkaart € 155,=. Nu zal dat voor een deel ook het gevolg zijn van de gages van de bands. Het leidt ook tot een groot beslag op de politiecapaciteit. Politiecapaciteit die niet ingezet kan worden om criminaliteit te bestrijden.
Hier kunnen andere keuzes worden gemaakt. We kunnen met z’n allen meer risico accepteren. We kunnen, net zoals vroeger, meer uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Ervaringen opgedaan tijdens het profvoetbalseizoen 2024-2025 laten zien dat dit best mogelijk is. Verschillende wedstrijden verliepen zonder noemenswaardige problemen ondanks dat er door een politiestaking geen agenten waren om deze wedstrijden te begeleiden.
Voor wat betreft demonstraties is dat een te rechtvaardigen keuze. Te rechtvaardigen door demonstraties te zien als wat ze zijn: meningsuitingen in groepsvorm behorende bij de openbare democratische orde. Dat accepteren kent twee kanten. Aan de ene kant moet de rest van de samenleving accepteren dat een groep demonstreert om de mening te uiten en aan de andere kant moeten de demonstranten de eventuele regels die een burgemeester stelt, accepteren. De ene kant moet accepteren dat een snelweg gedurende bijvoorbeeld 2 uur is bezet door actievoerders. Een goed functionerende democratische orde is ook in hun belang en weegt zwaarder dan een iets langere reistijd. De andere kant, de actievoerders, moeten accepteren dat ze na bijvoorbeeld twee uur weer moeten verdwijnen met al hun meegebrachte spullen. Als gezegd, politiecapaciteit is geen reden om regels op te leggen aan demonstraties laat staan deze te verbieden. Die moeten doorgaan want ze vormen een belangrijk onderdeel van onze democratie. Feyenoord-AJAX is dat niet.
Het beperken van het recht op demonstratie, waar Jongeneel, Van Haasen en andere politici voor pleiten, is een weg die we hierbij niet op moeten gaan. Degenen die voor beperking ervan pleiten moeten zich goed realiseren dat er een moment kan komen dat de rollen omgedraaid zijn. Dat een overheid die er iets anders tegenaan kijkt, hun demonstratie verbiedt. Het gezag waar Jongeneel nu om vraagt kan zich ook tegen hem keren.
1 Ybo Buruma, De onvoltooide rechtsstaat. Tijdgeest en recht 1813-2025, pagina 17










