Verkiezingen: wat inzichten deel 2

‘Zijn ‘asiel en bestaanszekerheid’ twee totaal verschillende onderwerpen of toch niet. Met die vraag begon mijn vorige Prikker. “Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap,” zo stelde ik waarna ik naar beiden keek met ‘vrijheid’ als uitgangspunt. Ik sloot af met de woorden: “Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.” Die volgende keer is nu aangebroken.

Op 4 juli 1776 namen dertien Staten in Amerika een verklaring aan waarmee zij zich onafhankelijk verklaarden van het Britse rijk. “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness,” aldus de tweede alinea van de verklaring. In de eerste alinea verbraken de staten hun banden met het Britse rijk. God heeft alle mensen gelijk geschapen. De eerste keer in de geschiedenis dat alle mensen gelijk worden verklaard. Dertien jaar later, in Frankrijk, zette een tweede land een soortgelijke stap. Op 26 augustus 1789, iets meer dan een maand na de bestorming van de Bastille, nam Franse Assemblée Nationale de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen aan. Het eerste artikel luidde: “Mensen worden geboren en blijven vrij en gelijk in rechten. Sociaal onderscheid kan alleen gebaseerd zijn op het algemeen belang.” In goed Nederlands: ‘De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het algemeen welzijn gebaseerd worden.’ Waaruit die vrijheid bestaat maakt het vierde artikel duidelijk: “Vrijheid bestaat uit de mogelijkheid om alles te doen wat anderen niet schaadt: de uitoefening van de natuurlijke rechten van ieder mens kent dus geen andere grenzen dan die welke het genot van dezelfde rechten door de andere leden van de samenleving garanderen. Deze grenzen kunnen alleen door de wet worden bepaald.” Hier kunnen we het schadebeginsel van Mill herkennen uit de vorige Prikker.

Zo ‘self-evident’ als de opstellers van de Declaration of Independence  vonden, was in die tijd de gelijk(waardig)heid van alle mensen niet. Waarschijnlijk ook niet voor de opstellers. Zij zullen ermee hebben bedoeld dat alle mannen gelijk waren, vrouwen waren immers ondergeschikt aan de man. Zo waren alle ondertekenaars van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring man. Trouwens ook niet alle mannen. Je had natuurlijk ook de zwarte slaven, die waren toch wel iets minder ‘gelijk’. Het grootste deel van Europa leefde nog in feodale tijden. Dit hield in dat een groot deel van de mensen als horige of lijfeigene een stukje gepacht land bewerkte voor het eigen levensonderhoud. Daarnaast verrichten ze de ‘gratis’ herendienst. Dit hield in dat ze gratis en voor niets ook nog het land van de landheer moesten bewerken. Dat stukje gepacht land mochten ze trouwens niet verlaten en voor bijna alles moest toestemming worden gevraagd aan de landheer. Een soort van slavernij. In Frankrijk werd die met  la Déclaration in 1789 afgeschaft, ten minste in theorie. In grote delen van Europa pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ongeveer gelijktijdig met de afschaffing van slavernij.

Met het verklaren en het ‘self-evident’ noemen, is gelijkwaardigheid nog geen feit. In haar recente boek Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon beschrijft Beatrice de Graaf hoe de ‘Powers that Be’, die Napoleon hadden verslagen en daarmee een einde hadden gemaakt aan het revolutionair experiment in Frankrijk, over gelijkheid en gelijkwaardigheid dachten. Die leken alles wat niet in hun straatje paste op één hoop te gooien: “bonapartisten, Jokobijnen en régicides (parlementleden die voor de onthoofding van Lodewijk XVI hadden gestemd) … soms met de gematigde liberalen er nog bij. Het waren, volgens Metternich immers allemaal radicalen – erfgenamen van de Franse revolutie, de aanhangers van de terreur die in de tekst van Thomas Pain, The Rights of man, hun grondwet zagen.[1]” Pain verdedigde in zijn boek de idealen van de Franse revolutie en dus van de Déclaration. De Oostenrijker Metternich stond hierin niet alleen, zijn ‘baas’ keizer Frans I en ook de Russische Tsaar Alexander I, dachten er precies hetzelfde over en drukten ieder streven naar gelijkheid, en in het verlengde ervan democratie, de kop in. 

Als we ons richten op de Nederlandse situatie dan heeft die gelijkwaardigheid nog lang op zich laten wachten. Pas in 1917 mochten voor het eerst alle mannelijke inwoners van 25 jaar en ouder stemmen en twee jaar later mochten ook vrouwen stemmen. Tot 1956 waren vrouwen nog volledig afhankelijk van mannen. Op 14 juni in dat jaar kwam er een einde aan de wet die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Ook was het regel dat je als vrouw werd ontslagen op het moment dat je trouwde. Hiermee kwam nog steeds geen einde aan de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. De strijd om economische gelijkwaardigheid. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in bestuurlijke topfuncties bij overheid en bedrijfsleven duurt nog steeds voort. Het ‘glazenplafond’ haalt nog geregeld de kranten. 

Andere signalen dat volledige gelijkwaardigheid nog niet is bereikt, zijn de aanhoudende discussies over ‘institutionele discriminatie’ en whiteprivilege’. Of er hier werkelijk sprake is van bewuste discriminatie en achterstelling is een vraag die ik hier buiten beschouwing laat. Dat mensen zich achtergesteld voelen is in ieder geval wel een signaal dat niet iedereen zich even gelijkwaardig voelt en gelijke kansen heeft. Op dit punt is er nog een wereld te winnen.

Vrijheid kent een positieve en een negatieve variant. Gelijkwaardigheid kent iets soortgelijks. Tot nu toe heb ik het alleen nog maar gehad over politieke gelijkwaardigheid, laat ik dit negatieve gelijkwaardigheid noemen analoog aan negatieve vrijheid die in mijn vorige prikker een rol speelde. Dan is naast deze negatieve gelijkwaardigheid, het voor de wet gelijk zijn, ook zoiets als positieve gelijkwaardigheid, de economische mogelijkheid om op een redelijk gelijkwaardig niveau te kunnen leven.

In Nederland groeide de aandacht voor ongelijkheid met het boek Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty. In zijn boek beschrijft Piketty een toenemende ongelijkheid in vermogen. Piketty betoogt, en toont dit aan met cijfers, dat vermogens in toenemende mate ongelijk zijn verdeeld. De top 10% bezit een steeds groter aandeel in het totale vermogen en binnen die 10% bezit de bovenste 10% (dus 1% van de totale bevolking) een steeds groter deel van het vermogen. Vermogen groeit, zo betoogt Piketty, sneller dan de economie en het inkomen. Daar waar tot begin twintigste eeuw het totale kapitaal in de grote Europese landen zes tot zeven keer zo groot was als het jaarinkomen van het betreffende land, daalde dat naar twee tot drie keer het nationaal inkomen. Nu komt het weer in de buurt van verhouding van voor de wereldoorlogen. Zie hiervoor de hoofdstukken drie en vier van Capital in the Twenty-First Century.    

De gevolgen hiervan beschrijft de Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz in zijn boek The Price of Inequality. Stiglitz spreekt over de 1% van de Amerikaanse samenleving die in feite bepaalt wat er gebeurt. Die 1% meest vermogenden hebben de mogelijkheid en gebruiken die ook om de zaken in hun voordeel te beïnvloeden. Dit doen zij door invloed te ‘kopen’ bij politici onder andere door hen aanlokkelijke carrièreperspectieven te bieden. Bovendien zijn zij de financiers van de media, de belangrijke universiteiten en denktanks en ook via dit kanaal beïnvloeden zij de beeldvorming en de samenleving in een voor hun belangen gunstige richting. Als laatste kunnen zij met hun kapitaal ook hun ‘recht’ kopen, ook als zij niet in hun recht staan. Met diepe zakken kun je iemand die er niet over beschikt immers ‘failliet’ procederen. Stiglitz spreekt over ‘one dollar, one vote’.

In Nederland ziet het er nog anders uit dan in de door Stiglitz beschreven VS. Dat biedt echter geen garantie dat het zo blijft. Gelukkig kennen wij een sterkere publieke omroep dan in de Verenigde Staten, maar voor die publieke omroep zijn de kijkcijfers steeds belangrijker waardoor programma’s die tot denken aanzetten (anders dan een quiz) steeds meer op een onmogelijk tijdstip worden uitgezonden. Bovendien wordt er steeds luider geageerd tegen het publieke stelsel. Donaties aan partijen zijn gelukkig aan regels gebonden. Maar, via de andere route (die in de verenigde Staten ook bekend is) kopen bedrijven invloed, Dat is de route van het inhuren en indienstneming van oud-politici. Denk hierbij aan de oud-premiers Kok (ING) en Balkenende (partner bij EY), oud-ministers van financiën Zalm (DSB en later ABN-AMRO), Ruding (Citi-group) en De Jager (KPN) en Weijers (Akzo Nobel om maar enkele voorbeelden te noemen. Het niet verwerkelijkte voornemen tot afschaffing van de dividendbelasting is het voorbeeld van de grote invloed van het ‘kopen van invloed’. Gelukkig is het onderwijs nog steeds publiek gefinancierd en nog redelijk toegankelijk voor iedereen. En gelukkig wordt het onderwijs hier nog vooral door de overheid bekostigd. Al wordt het voor studenten zonder ouders die bijbetalen, steeds duurder om te studeren. Studeren kan, maar leidt dan tot een forse studieschuld die hen weer hindert in het vervolg van hun carrière. Ook zijn er signalen die in de richting van ‘elite onderwijs’. Zie de opkomst van University Colleges waarvoor het collegegeld fors hoger is dan voor een reguliere universitaire studie. 

Als, en de signalen wijzen in die richting, ‘one dollar’, werkelijk ‘one vote’ aan het worden is, dan benaderen we het punt dat we de maximale negatieve gelijkwaardigheid hebben bereikt terwijl de positieve gelijkwaardigheid, de mogelijkheid om ook werkelijk een gelijkwaardige invloed op de samenleving te hebben, juist steeds kleiner wordt.

Bij vrijheid is het de kunst, zoals ik in mijn vorige Prikker betoogde, om een evenwicht te vinden tussen de negatieve en positieve variant. Voor gelijkwaardigheid ligt dat anders. De negatieve gelijkwaardigheid moet maximaal zijn. Voor de wet is en moet iedereen immers gelijk zijn. Voor de tweede variant van gelijkwaardigheid, die ik de positieve gelijkwaardigheid noem, ligt dat anders. Ieder mens heeft immers andere capaciteiten en ook een andere motivatie. Die mogen worden beloond en dat zorgt ervoor dat op dit gebied niet iedereen even gelijkwaardig is. Volledige gelijkwaardigheid op dit gebied is een utopie die in het voormalige Oostblok werd nagestreefd. Dat leidt niet tot de meest prettige samenleving en nodigde niet uit om er voor jezelf en de samenleving het beste van te maken. Het andere uiterste, extreme verschillen in positieve gelijkwaardigheid, leidt ook niet tot de meest prettige samenleving. De meest prettige samenleving ligt ergens in het midden.

            Dat ‘bestaanszekerheid’ een verkiezingsthema is, laat zien dat de Nederlandse samenleving niet in dat midden zit maar dat er sprake is van groeiende en te grote positieve ongelijkheid. In zijn boek   Great Leveler. Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-first Century onderzoekt Walter Scheidel ongelijkheid door de eeuwen heen: wat maakt dat ongelijkheid groeit maar ook hoe wordt het weer recht getrokken. Hij laat zien dat ongelijkheid groeit door een samenspel van politieke en economische macht. Een machthebber die zijn vriendjes bedeelt met land en privileges en die vriendjes doen er vervolgens alles aan om dit aan hun kinderen door te geven. Belangrijk privilege was in vroeger tijden het niet hoeven te betalen van belastingen. Een tweede belangrijke privilege was het recht om namens de vorst belasting te heffen bij de mensen die op je land woonden. Een deel ervan ging naar de vorst de rest blijft bij het ‘vriendje’. Scheidel: “Het domesticeren van voedselbronnen domesticeerde ook mensen. De vorming van staten als een zeer competitieve vorm van organisatie vestigde steile hiërarchieën van macht en dwang die de toegang tot inkomen en rijkdom scheef trok. Politieke ongelijkheid versterkte en versterkte economische ongelijkheid. Gedurende het grootste deel van de agrarische periode verrijkte de staat enkelen ten koste van velen: winsten uit lonen en voordelen voor openbare diensten vielen vaak in het niet bij winsten uit corruptie, afpersing en plundering.[2]Een ‘vriendje’ dat er alles aan deed om het deel voor de vorst zo klein mogelijk te laten zijn. Zo werd de macht van de vorst langzaam uitgehold ten faveure van de nazaten van de ‘vriendjes’. Die vroegere 1% in de voormoderne tijd, hadden:  “hun zeer grote fortuinen meestal meer te danken (…) aan politieke macht dan aan economische dapperheid.[3]In de moderne tijd in liberaal democratische samenlevingen lijkt het omgekeerde het geval en wordt economische macht omgezet in politieke macht: de ‘one dollar, one vote’ van Stiglitz. Die politieke macht wordt vervolgens weer gebruikt voor economisch gewin en dat gebeurt, net als vroeger, door belastingvrijstellingen en -ontwijkingen en bijvoorbeeld door hun klanten, de moderne ‘onderdanen’, tot digitale slaven te maken.

Voor wat betreft het ‘rechttrekken’ van die ongelijkheid heeft Scheidel een sombere boodschap. De geschiedenis laat zien dat dit gebeurt door, zoals hij de noemt, de vier ruiters van de Apocalyps: “Vier verschillende soorten gewelddadige breuken hebben ongelijkheid uitgevlakt: massale mobilisatie oorlogen, trans formatieve revoluties, het falen van de staat en dodelijke pandemieën. Ik noem deze de vier ruiters van nivellering.[4]  Soms kwam een ‘ruiter’ alleen, soms werkten ze samen. Het had anders gekund: “In principe zouden instituties de opkomende ongelijkheden hebben kunnen afvlakken door interventies die waren ontworpen om de verdeling van materiële middelen en de vrucht van arbeid weer in evenwicht te brengen, zoals sommige premoderne samenlevingen naar verluidt hadden gedaan. In de praktijk had sociale evolutie echter vaak het tegenovergestelde effect.[5]Om uit de ervaringen uit verleden als ‘rendement voor de toekomst’ te concluderen dat afvlakking via instituties zinloos is, gaat mij veel te ver. Mij lijkt het ‘rendement’ juist gelegen in het gegeven dat die 1% zich realiseert dat afvlakking via institutie kan voorkomen dat ze het slachtoffer worden van Scheidels ruiters.

Nadenken over bestaanszekerheid betekent nadenken over gelijkheid. Het lijkt mij goed om de geschiedenisles van Scheidel in het achterhoofd te houden bij het thema ‘bestaanszekerheid’ en hoe die te realiseren. Trouwens niet alleen met betrekking tot bestaanszekerheid, ook bij het nadenken over asiel en migratie. Het ontbreken van negatieve gelijkwaardigheid in het land waar ze wonen is waarschijnlijk een van de redenen waarom mensen huis en haard verlaten. Ook de zeer scheve verdeling van de positieve gelijkwaardigheid tussen landen is een van de drijfveren achter migratie.


[1] Beatrice de Graaf, Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, pagina 225

[2] Walter Scheidel, The Great Leveler. Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-first Century, pagina 5. Eigen vertaling

[3], Idem pagina 84. Eigen vertaling

[4] Idem, pagina 6. Eigen vertaling

[5] Idem, pagina 5. Eigen vertaling

Verkiezingen: wat inzichten

Op woensdag 22 november 2023 mag Nederland weer naar de stembus. Dit omdat toenmalig VVD-leider en premier Mark Rutte de stekker uit zijn kabinet trok omdat hij geen voor hem bevredigende asieldeal binnen het kabinet kon bereiken. De afgelopen week presenteerden verschillende partijen hun verkiezingsprogramma’s. Anderen zullen snel volgen en dan barst de campagne in volle hevigheid los Rutte’s partij en zijn opvolger Dilan Yeşilgöz-Zegerius hopen dat ‘asiel’ het thema wordt. Weer andere gaan voor ‘bestaanszekerheid’. Twee totaal verschillende onderwerpen. Of toch niet?

Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap. Om Liberté, egalité, fraternité de lijfspreuk van Frankrijk en trouwens ook van Haïti, De spreuk is gemunt tijdens de Franse revolutie. Naar het schijnt was Maximilian Robespierre de eerste die deze woorden uitsprak. Een bijzondere persoon deze Robespierre. “Robespierre is een van de meest bediscussieerde en minst begrepen mannen van de moderne tijd. Mensen die gewend zijn aan stabiele omstandigheden doen hem huiverend af als een bloeddorstige fanaticus, dictator en demagoog. Anderen beschouwen hem als een idealist, een visionair en een vurige patriot wiens doelen en idealen op zijn minst openlijk democratisch waren. Allen zijn het eens over zijn persoonlijke eerlijkheid en integriteit en zijn revolutionaire ijver.[1]” Robespierre was een belangrijke architect achter de periode in de revolutie die de Terreur wordt genoemd. Doel van die Terreur was: “om anarchie, burgertwisten en contrarevolutie in eigen land de kop in te drukken en de oorlog te winnen door een grote nationale mobilisatie van het volk en de middelen van het land.[2] Dit allemaal om het land klaar te maken voor de democratie van het gewone volk.

De terreur bestond eruit om tegenstanders van de revolutie op te sporen en te elimineren. In die periode maakte de guillotine overuren. Een programma waaraan Lenin een voorbeeld nam na de Oktoberrevolutie in Rusland en waarmee hij op zijn manier invulling gaf aan het begrip ‘dictatuur van het proletariaat’ van Marx en Engels maar dat zij niet verder uitwerkten. Stalin deed het daarna nog eens ‘dunnetjes’ over met zijn ‘grote zuiveringen’. Een periode van dictatuur en terreur als tussenstap. Alleen, en dat lijkt eigen aan dergelijke tussenstappen, werd niet duidelijk geformuleerd wanneer die tussenstap succesvol zou zijn en kon worden beëindigd. Dus wanneer het land gereed was voor de democratie van het gewone volk. Een periode van onzekerheid want je kon zomaar worden beschuldigd van het zijn van ‘tegenstander van de revolutie’ en dus in aanmerking komen voor amputatie van je hoofd.  Zo at deze revolutie, net als de Russische, ook haar kinderen op. Robespierre werd uiteindelijk ook opgegeten nadat de periode van de Terreur aan haar einde kwam.

De drie woorden werden pas veel later de Franse lijfspreuk. De gewelddadige oorsprong van de spreuk en de afkeer van alles wat ‘revolutionair’ was na de nederlaag van Napoleon I, zal er zeker aan hebben bijgedragen dat de spreuk meer dan dertig jaar in een verdomhoekje zat. Pas twee revoluties later, tijdens de revolutie van 1848, werd het de Franse nationale spreuk. Het was er de overwinnaars van Napoleon alles aan gelegen om de ruim 25 jaar revolutionair Frankrijk te vergeten en liefst uit de geschiedenis te verwijderen. De revoluties van 1830 en 1848 zijn er een bewijs van dat die poging mislukte.

Tot zover. Nu naar het eerste van de drie begrippen: vrijheid. De filosoof Isaiah Berlin weidde zijn inaugurale rede aan een uiteenzetting van het begrip vrijheid. Hij onderscheidt, om de titel van de rede aan te halen  Twee opvattingen over vrijheid.  Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.[3]  Een ‘negatieve’ en een ‘positieve’ opvatting.

Negatieve vrijheid wordt door Berlin omschreven als: “Gewoonlijk wordt gezegd dat ik vrij ben in die mate waarin geen mens of instantie van mensen zich met mijn handelen bemoeit,[4]” de afwezigheid van dwang. Positieve vrijheid, die: “spruit voort uit de wens van het individu om meester over zichzelf te zijn,[5] een welbewust besluit tot handelen.

Wie een samenleving wil die is gebaseerd op volledige negatieve vrijheid, moet zich realiseren dat die negatieve vrijheid dan ook voor anderen geldt. Die genieten dan dezelfde vrijheid om te kunnen doen wat ze willen en daar kun jij wel eens last van hebben. Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking: “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.[6] ‘Jurisdictie van de maatschappij’ is een mooie manier om te zeggen dat een overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens naar wat voorbeelden kijken.  Roken in de publieke ruimte. Behoort dit tot het domein waarbinnen iedereen zijn gang kan gaan? Dat je mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt zouden mogen worden. Zo’n keuze is een voorbeeld van positieve vrijheid. Betekent dit dan automatisch dat je overal mag roken? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen en dus de negatieve vrijheid van de roker beperken. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen.

Een tweede voorbeeld: maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Het beperken van de ‘negatieve vrijheid’ om op dit gebied te doen en laten wat iemand wil, kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de schade van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Zelfs de meest vergaande beperking van de negatieve vrijheid om op dit gebied te doen en laten  wat je wilt, het verbieden van alle behalve de natuurlijke uitstoot, behoort tot de mogelijkheden. Het verbieden van natuurlijke uitstoot kan niet omdat hiermee alle dierlijk leven en dus ook dat van ons mensen, onmogelijk wordt.

Nu kun je denken, wat een theoretisch geneuzel op de vierkante centimeter. Dat geneuzel ligt in de Verenigde Staten ten grondslag aan alle discussies over een verplichte ziektekostenverzekering in het algemeen en Obamacare in het bijzonder. Amerika kent een grote groep mensen die niets van de overheid moeten hebben. Mensen die liefst geen overheid en dus maximale negatieve vrijheid zouden hebben. Deze mensen zijn niet tegen een ziektekostenverzekering, maar wel tegen het verplichtende karakter ervan. Dat is voor hen een te grote aanslag op hun vrijheid. Zij willen zelf bepalen of en zo ja welke ziektekostenverzekering zij nemen. Nu kennen de VS ook een grote groep mensen die zich graag willen verzekeren tegen ziekte maar die de premie niet kan betalen of die iets markeert waardoor geen verzekeraar ze als klant wil. Die groep zou zijn geholpen met een betaalbare verplichte ziektekostenverzekering. Die zou hun positieve vrijheid vergroten. Negatieve of positieve vrijheid, beiden kunnen grote invloed hebben op ons leven. Zo zijn veel overheidsmaatregelen die de negatieve vrijheid verkleinen gericht op het vergroten van de positieve vrijheid. Neem de AOW en de andere sociale wetgeving die bestaanszekerheid bieden. Die beperken de negatieve vrijheid omdat ze beslag leggen op een deel van iemands inkomen. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen.

Bijzonder zijn maatregelen zoals het bij de PVV en de Fvd populaire boerkaverbod. Een boerka beperkt de drager in haar mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Dus dat het haar positieve vrijheid op werk vergroot. Een vrijwillig boerkadraagster zal daar met recht en reden tegenin kunnen brengen dat haar positieve vrijheid, haar wens om ‘meester over zichzelf te zijn’wordt beperkt.  Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Dan is een verbod toch een oplossing? Als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Bijzonder hierbij is dat vooral partijen die voor een zo groot mogelijke, vooral negatieve vrijheid zijn, de PVV en de FvD, voor een boerkaverbod zijn.

Ook bij het asielvraagstuk staat vrijheid centraal. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude Sovjetregime met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid, maar ook een land met geen of minimale negatieve vrijheid is geen pretje. Maar tussen geen en maximale positieve en of negatieve vrijheid zitten hele werelden.  De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen binnen en tussen de twee vormen van vrijheid. Ontbreekt dat evenwicht dan kan dat een reden zijn om elders je geluk te beproeven. Daarmee zijn we bij migratie en asielvraagstuk. Geen asielzoekers opvangen betekent dat we mensen in negatieve onvrijheid vastzetten. Economische migratie moeilijker maken betekent dat we mensen de kans ontzeggen om  te ‘worden wat ze willen’.

Via die economische migratie komen we weer bij bestaanszekerheid. Dat ‘willen worden’ van deze migranten kan wel een belemmering zijn om ‘te worden wat je wilt’ voor de Nederlander. Dus de bestaanszekerheid beperken. Een strijd tussen ‘hun’ en ‘onze’ bestaanszekerheid? Dat is een manier om ernaar te kijken. In plaats van dit als een strijd te zien, kun je ook de nadruk leggen op waar beide zijden zich zorgen om maken: de bestaanszekerheid. Via eerlijke handel en dus eerlijke prijzen waar ‘hen’ in hun eigen land een redelijk zeker bestaan geeft, kunnen we ervoor zorgen dat het ‘hier’ geen strijd wordt. Daarmee zijn we bij economische beleid aanbeland en de keuzes die we daar kunnen en moeten maken.

Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.


[1] Palmer en Colton, A History of the Modern World zesde editie, pagina 375-376, eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 376, eigen vertaling 

[3] Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, kaft van de uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken

[4] Idem, pagina 12

[5] Idem, pagina 25

[6] John Stuart Mill, Over vrijheid, pagina127

Onder de knie krijgen

Bij De Kanttekening las ik een wel heel bijzondere column van hoogleraar radicaliseringsstudies in Leiden Tahir Abbas. Volgens Abbas brengt: “Het verbranden van een koran (…) niet alleen tekortkomingen in het Zweedse rechtssysteem aan het licht, maar laat ook de uitdagingen zien waarvoor de Zweedse overheid staat in een steeds diverser wordende samenleving.” Het land: “dat voorheen bekend stond om zijn diplomatieke en pragmatische aanpak, worstelt met zijn identiteit.” Ik verslikte me pardoes in mijn kopje thee toen ik dit las.

Abbas: “De koranverbrandingen brengen het ontbreken van een duidelijke visie op de multiculturele samenleving aan het licht, de veranderende demografie en integratieproblemen waarmee West-Europese landen worden geconfronteerd.” De schuld van het ontbreken van zo’n visie: “kun je toeschrijven aan de bredere tekortkomingen van de neoliberale economie, die in haar streven om globalisering te bevorderen onbedoeld sociaaleconomische ongelijkheden heeft aangemoedigd, de effectiviteit van regeringen heeft ondermijnd en het geloof in de ongereguleerde markten heeft bestendigd.” Ja, de: “vrijheid van meningsuiting is absoluut noodzakelijk; maar je mag de vrijheid van meningsuiting niet misbruiken om te beledigen of om haat te zaaien. De vrijheid van meningsuiting mag alleen bestaan in combinatie met inspanningen om empathie, begrip en de bloei van diversiteit te bevorderen.” 

Identiteit doet er hier niet toe. Wat er toe doet is dat Zweden, net als Nederland trouwens, een democratische rechtstaat is. Een staat met een grondwet die ons rechten geeft en wetgeving die aangeeft waar die rechten worden begrensd. Een van de belangrijkste van die rechten is het recht van vrije meningsuiting, artikel 7 van onze Grondwet. Dat recht wordt hier in Nederland wettelijk begrensd via artikel 137d dat het Wetboek van strafrecht stelt dat: “het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft.” Ook de artikelen 131 en 132 die het tot oproepen tot geweld verbieden.

Volgens Abbas onderstrepen: “De koranverbrandingen en de verontwaardiging hierover, in Zweden en wereldwijd, (…) dat je rekening moet houden met culturele en religieuze gevoeligheden en de fijne kneepjes hiervan onder de knie moet krijgen. Tevens weerspiegelt de situatie in het land de moeilijkheid waarmee veel landen momenteel worden geconfronteerd bij hun pogingen om binnen de complexiteit van diversiteit, integratie en identiteit te navigeren.”  Het verbranden of verscheuren van een heilig boek als een manier om je mening te uiten, is geen aanzetten tot discriminatie of haat.

Er is in deze geen sprake van: ‘rekening houden met culturele en religieuze gevoeligheden en de fijne kneepjes hiervan onder de knie krijgen.’ Daarvoor pleiten richting overheid, is pleiten voor speciale behandeling van specifieke groepen. Wat er ‘onder de knie gekregen’ moet worden, is dat onze mores zijn dat je iedere godsdienst naar keuze mag aanhangen, artikel 6 van onze Grondwet. Dat recht geldt voor iedereen en dat betekent dat je buurman een heel andere godsdienst mag aanhangen. Dat allemaal binnen de grenzen van de wet. Je mag een godsdienst aanhangen, je hoeft het niet dus. Jij mag openbaar verkondigen dat jouw god de enige is en dat de rest een stelletje ongelovigen zijn. Je buurman met die andere godsdienst mag dat ook en die ongelovige mag tegen jullie allebei zeggen dat jullie, om het in goed Venloos te zeggen ‘en pan aaf hebbe’. Voor degenen die het Venloos niet machtig zijn, dat jullie niet goed bij jullie hoofd zijn. Dat mag allemaal. Of het slim is om elkaar zo te bejegen, is een tweede.

Er hoeft niet ‘genavigeerd te worden binnen de complexiteit van diversiteit, integratie en identiteit.’ Er moet genavigeerd worden binnen de wettelijke grenzen van ons bestel en binnen de grenzen van het fatsoen. Dat er mensen onder ons zijn, zoals Pegida voorman Edwin Wagensveld, die voor wat dit betreft geen grenzen van fatsoen hebben, maakt nog niet dat de ‘overheid’ iets moet. Die moet pas iets als de wet wordt overtreden en als iemand denkt dat dit gebeurt dan moet die persoon aangifte doen. Die grenzen van fatsoen en wellicht ook nog enkele wettelijke grenzen, worden ook overschreden als anderen iemand bekogelen met stenen uit protest tegen het verscheuren van een heiligboek.

Even een tip voor Abbas en anderen, vooral mensen die werkzaam zijn bij de media. De beste manier om met acties als die van Wagensveld om te gaan, is er geen aandacht aan te besteden. Media hebben niet de plicht om van iedere oprisping van elke idioot verslag te doen. Ik ben geen kenner van heilige boeken maar ik denk dat ze allemaal wel een of andere passage bevatten waarin staat dat het goed is om iemand die je iets aandoet of kwetst te vergeven en/of iets zoals ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’.

Hulde aan Redouan El Yaakoubi

Groepsdruk: “sociale dwang binnen een groep waardoor iemand tot bepaald gedrag kan vervallen.” We hebben er allemaal wel eens mee te maken. We geven er vast ook allemaal wel eens aan toe. Soms met tegenzin andere keren omdat het onderwerp de ellende van het niet toegeven niet waard is. Soms geven we er niet aan toe en verzetten we ons. De voetballer Redouan El Yaakoubi, tot voorkort aanvoerder van eredivisieclub Excelsior gaf recentelijk een mooi voorbeeld hiervan.

De Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) voert sinds enkele jaren onder de vlag van OneLove een: “campagne van het voetbal vóór verbinding en (dus) tegen elke vorm van discriminatie.” Onderdeel van die campagne is een actie waarbij in een bepaalde speelronde de spelers van beide teams voor de start van de wedstrijd achter een spandoek gaan staan en alle aanvoerders wordt gevraagd om met een ‘Onlove-aanvoerdersband’ te spelen. En in het weekend van 18 en 19 maart was het weer zover. In stadion De Koel zag ik er 19 maart alle spelers en ook de eerste tot en met vierde man plaatsnemen achter zo’n spandoek. Een dag eerder, op een ander veld, gebeurde iets bijzonders. Bij de wedstrijd van Excelsior tegen Cambuur weigerden twee spelers achter het dok plaats te nemen. Een ervan was aanvoerder Redouan El Yaakoubi. En niet alleen ging hij niet achter het doek staan, hij speelde ook niet met de speciale OneLove-aanvoerdersband maar met een band met het woord respect op. Dit alles was voor zijn club Excelsior aanleiding om met hem in gesprek te gaan en resultaat van dat gesprek is dat hij niet langer aanvoerder is.

Met een eerste, vluchtige blik denk je: wie is er nu tegen verbinding en discriminatie? Dus waarom doe je niet mee aan die actie? Ja, waarom niet? Hoe goed een actie ook is, het is aan ieder persoon zelf om af te wegen eraan deel te nemen. Bijzonder aan deze actie is dat degenen die de actie bedenken en die vinden dat ze gevoerd moet worden, de actie niet voeren. Het zijn niet de bestuurders van de KNVB die de actie moeten dragen. Nee, zij besteden de ‘hete kolen’ uit aan anderen. Ze besteden het via de clubs, uit aan voetballers van de clubs en de aanvoerders in het bijzonder. De bond zegt daarmee: ‘wij willen via jullie goede sier maken’. Of zoals El Yaakoubi het in een interview zegt: “Nu lijkt het voor mij meer op een marketing stunt.”

Bij dat uitbesteden komt groepsdruk om de hoek. Want hoe vrij ben je als speler in het algemeen en als aanvoerder in het bijzonder om te kiezen of je al of niet deelneemt? Je werkgever, want dat is een club, wil dat jij als werknemer actie gaat voeren voor iets. Hoe vrij is je keuze als degene die je salaris betaalt je ‘vraagt’ om actie te vooern? Maar dat is nog niet alles. Als speler van een profclub sta je voor tv camera’s. Hoe vrij voel jij je als speler om nee te zeggen en niet achter zo’n doek te gaan staan als het gevolg daarvan is dat jij moet uitleggen waarom je niet deelneemt? Bij normale acties zijn het de actievoerders die moeten uitleggen waarom ze actievoeren. Dat is hier niet het geval. Een dergelijke manier van actievoeren legt, in mijn ogen, ontoelaatbare druk op iemand. Dit is niet de manier om actie te voeren hoe goed je doel ook is.

Gelukkig is er dan iemand als Redouan El Yaakoubi die in het al aangehaalde interview helder uitlegt waar de schoen wringt. Hulde.

Onvergelijkbaar onvergelijkbaar

In zijn column in de Volkskrant schrijft Ari Elshout over de strijd tussen universalisten en multiculturalisten in Europa. Volgens Elshout vinden universalisten dat rechten, plichten en wetten voor iedereen gelden. De multiculturalisten vinden dat er: “rekening (moet worden) gehouden met andere culturen, ook al accepteren die het gelijkheidsbeginsel voor vrouwen en homo’s niet. Hameren op de universele rechten leidt tot uitsluiting van bevolkingsgroepen met andere waarden, is het argument.” Hij ziet dat vooral ‘links’ het hier lastig mee heeft: “zo streng als links is voor een steenrijk emiraat ver weg, zo voorzichtig opereert het doorgaans in de omgang met minderheden thuis die vanuit hun geloof niet veel anders denken over vrouwen en lhbti-plus dan de Qatarezen.” Een bijzonder betoog.

Bijzonder omdat ‘minderheden thuis’ van een hele andere orde zijn dan ‘de Qatarezen’. De ‘minderheden’ thuis die ‘anders denken’ hebben in Nederland de vrijheid om te mogen denken wat ze willen. Er is geen wet in Nederland die zegt ‘gij moet zus en zo denken over vrouwen of lhbti+’. Gelukkig is die er niet. In Nederland hebben we de vrijheid om ergens anders over te denken dan alle anderen. Het staat al die anderen ook vrij om jouw manier van denken verwerpelijk te vinden. De ‘strengheid’ naar de Qatarezen is gericht tegen de Qatarese overheid en haar wetgeving. Niet tegen wat de inwoners van Qatar vinden. De Qatarese overheid en wetgeving probeert mensen juist wel op te dringen wat ze moeten denken en vinden. De Qatarese wetgeving beperkt de vrijheid van haar inwoners.

Bijna aan het einde van zijn column geeft hij een advies aan links: “Ik zou zeggen: wees consequent, veroordeel achterstelling van bepaalde groepen niet alleen daar maar ook hier. Protesteren tegen de hoofddoekplicht in Iran gaat moeilijk samen met het verdedigen van de hoofddoek hier.” Het probleem in Iran is niet dat vrouwen hoofddoeken dragen. Het probleem is dat de overheid hen dwingt tot iets. De Iraanse overheid decreteert: ‘gij zult een hoofddoek dragen.’ Het probleem met Nederlandse partijen die de hoofddoek willen verbieden, is dat ze willen dat de Nederlandse overheid hetzelfde doet als de Iraanse, namelijk mensen dwingen tot iets: ‘gij zult geen hoofddoek dragen’. Het recht van de Iraanse vrouw om geen hoofddoek te dragen en het recht van de Nederlandse vrouw om er wel een te dragen, baseren zich op dezelfde vrijheid, namelijk de vrijheid van het individu om zonder dwang van wie dan ook en zeker zonder overheidsdwang, te bepalen welke kleren de persoon draagt. Het probleem van ‘links’ is dat het meegaat in een discussie over onvergelijkbare onvergelijkbaarheden. Hameren op universele rechten laat zich prima combineren met andere waarden. Problemen ontstaan pas als ‘waarden’ worden opgedrongen via wettelijke ge- en verboden. Als de vrijheid van het individu wordt aangetast om bepaalde normen op te dringen.

‘K.. op Dirk’

“Nu kan het zijn dat jij een van de mensen bent die geloven dat het breken van de wet altijd fout is. Bedenk dan óók: de democratie kan het zodanig bij het verkeerde eind hebben dat geweldloos verzet niet alleen geoorloofd, maar zelfs onmisbaar wordt.” Dit schrijft Simon van Teutem in een artikel bij De Correspondent. In dat artikel bespreekt hij het recente fenomeen van zich aan schilderijen vastlijmende en met soep of puree bekogelende activisten die aandacht vragen voor de ernstige toestand waarin het klimaat zich bevindt en de rol die de mens hierin speelt. In zijn betoog vergelijkt Van Teutem deze acties met historische voorbeelden van geweldloos verzet en dat leidt tot een bijzondere vergelijking. Even voorop stellen. Wat ik hier schrijf en dat ik het schrijf wil niet zeggen dat ik de urgentie die de ‘plaktivisten’ drijft niet begrijp.

Bron: wikipedia

Terug naar Van Teutem. “De Amerikaanse essayist Henry David Thoreau, uitvinder van het begrip ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’, vertikte het om bij te dragen aan slavernij en weigerde daarom vanaf 1840 nog belasting te betalen. Zes jaar later sloeg de lokale sheriff hem in de boeien. Dat incident schrok hem niet af, maar zette hem aan tot het schrijven van zijn befaamde essay ‘On the Duty of Civil Disobedience’.” Hij vervolgt met: “68 jaar later werd precies die tekst gelezen in de gevangenis, door de Indiase vrijheidsstrijder Mahatma Gandhi. De burgerlijke ongehoorzaamheid van Gandhi – die mensen opriep te staken en mee te doen aan geweldloze marsen – bezielde weer een jonge Amerikaanse dominee. ‘We who engage in nonviolent direct action are not the creators of tension’, schreef Dr. Martin Luther King in zijn Letter from a Birmingham Jail. ‘We merely bring to the surface the hidden tension that is already alive.’” Daarmee plaatst hij de ‘plaktivisten’ in een rijtje met groten.

Gaat die vergelijking van de ‘plaktivisten’ met Thoreau, Gandhi en King niet heel erg ver en betreft het appels met peren vergelijken of het verkopen van knollen voor citroenen? Thoreau, Gandhi en King kwamen op voor mensen die werden onderdrukt en geen burgerlijke of politieke rechten hadden of waarvan die rechten flink werden beperkt. Die hun stem in de figuurlijke zin niet konden laten horen en waarvan de letterlijke stem vaak het zwijgen werd opgelegd. Die als ze toch hun stem lieten horen of zich verzetten in het gevang belandden of erger.

‘Maar deze activisten komen op voor toekomstige generaties die nog geen stem hebben’, kun je dan tegenwerpen. Maar werp ik dan tegen: ‘Iemand die het anders ziet kan met evenveel recht en rede beweren op te komen voor toekomstige generaties die hun stem nog niet kunnen laten horen. Daar hebben deze actievoerders niet het alleenrecht op.’

‘Maar ze doen het voor nobel doel en voor ons allemaal’, kun je dan weer tegenwerpen. Waarop ik weer tegenwerp: ‘De nobelheid van een doel is arbitrair. Het ene (schilderij plakken voor een beter milieu) en het andere (blokkeren van wegen, gier op straat laten lopen) zijn acties die je alleen maar ‘nobel’ vindt als het doel je nader aan het hart gaat. Acties voor een doel waar je sympathie voor hebt kunnen op meer sympathie rekenen dan soortgelijke acties voor een doel waar je geen sympathie voor hebt.’

Maar belangrijker. Thoreau, Gandhi en King verzetten zich tegen onrechtvaardige wetten. Rosa Parks ging in de bus op een plek zitten waar ze met haar huidskleur niet mocht zitten om zich tegen de regelgeving die dit onderscheid legitimeerde te verzetten. Gandhi spinde het garen voor zijn eigen kleren en riep iedereen op dit te doen om de Britse import van textiel en zo dus de beurs van de Britten te raken. Hij liep in 24 dagen vierhonderd kilometer om zout uit zee te winnen om het Britse zoutmonopolie aan de kaak te stellen. Thoreau betaalde geen belasting omdat een overheid die een deel van haar burgers rechteloos laat, geen overheid is. Nu was voor Thoreau, zoals voor bijna iedere Amerikaan: “That government is best which governs least;” and I should like to see it acted up to more rapidly and systematically. Carried out, it finally amounts to this, which also I believe—“That government is best which governs not at all,” zoals hij het in zijn On the Duty of Civil Disobedience verwoordde. En dat is precies wat overheden bij het bestrijden van de klimaatcrisis doen.

“I submit that an individual who breaks a law that conscience tells him is unjust, and who willingly accepts the penalty of imprisonment in order to arouse the conscience of the community over its injustice, is in reality expressing the highest respect for law.” Aldus Martin Luther King in zijn Letter from a Birmingham jail. Gandhi, King en Thoreau voerden actie om onrechtvaardige wetten en onrechtvaardig beleid aan de kaak te stellen en richtten hun acties op die wet of dat beleid. Welke onrechtvaardige wet of beleid, om King aan te halen, stel je aan de kaak door je aan een schilderij te plakken en/of er soep over te gooien? De enige wet die je overtreedt is de wet die het vernielen of beschadigen van eigendom van anderen verbiedt. Het lijkt mij niet dat de activisten de wet die het vernielen of beschadigen van andermans eigendom verbiedt, onrechtvaardig vinden. De ‘plaktivisten’ op deze manier naast Thoreau, Gandhi en King plaatsen slaat, om het cru uit te drukken, als ‘k.. op Dirk’.

Europese vrijheden en waarden

De Oekraïners vechten voor onze vrijheid, voor de Europese waarden. Menig Europees en ook Nederlands politicus sprak die of soortgelijke woorden uit sinds de Russische inval in dat land. Dergelijke woorden gevolgd door iets als ‘want Poetin stopt niet bij Oekraïne’. Vormt Rusland werkelijk een bedreiging voor onze vrijheden en Europese waarden of zijn er andere, grotere bedreigingen voor die waarden?

Chileense vluchtelingen komen aan in Nederland in 1973. Bron: WikimediaCommons

Ik denk niet dat de Oekraïners voor onze vrijheid vechten. Ze vechten voor hun eigen vrijheid, dat is hun goed recht. Ook denk ik dat de Russische militaire dreiging schromelijk wordt overdreven. En nee, die gedachte is niet iets van de laatste weken waarin het Oekraïense leger successen boekt. Nee enkele dagen voor de Russische inval sprak ik al mijn twijfels uit over de Russische kansen Oekraïne te veroveren en vervolgens te bezetten. Twijfels gebaseerd op het aantal soldaten aan beide zijden. Nu zegt het aantal beschikbare troepen niet alles. Zo lukte het de troepen van de Korintische Bond onder leiding van Alexander de Grote om het Perzische leger onder leiding van Darius III te verslaan terwijl ze flink in de minderheid waren.

Sinds Poetin de mobilisatie heeft afgekondigd, vluchten Russen die het risico lopen opgeroepen te worden het land uit. Hierbij moeten we aantekenen dat het vooral de beter gesitueerden zijn die vluchten. Zij hebben middelen om een vlucht mogelijk te maken die het gros van de Russen niet heeft. Die vluchtende Russen vluchten ergens naar toe en dat leidt tot de vraag of we deze vluchtelingen op moeten vangen en asiel moeten verlenen. De regeringen van enkele lidstaten (Polen en de Baltische staten) van de Europese Unie geven NEE als antwoord. De Litouwse minister van buitenlandse zaken Gabrielius Landsbergis formuleerde het als volgt: “Russen moeten blijven en vechten tegen Poetin.”  Zijn Letse collega Rinkevics voegde eraan toe: “Er zijn genoeg landen buiten de EU om naar toe te gaan. Veel van de Russen die Rusland nu ontvluchten vanwege de mobilisatie, vonden het prima om Oekraïners te doden, ze protesteerden toen niet. Het is niet juist om ze te beschouwen als gewetensbezwaarde.”

Nu weet ik niet of veel Russen het prima vonden Oekraïners te doden. Hiervoor ontbreken betrouwbare opiniepeilingen. Zelfs als die er wel zijn, kun je je afvragen of ze betrouwbaar zijn in een land waar propaganda en indoctrinatie hoogtij vieren. Dit even terzijde.

Als Russen in Rusland moeten blijven om tegen Poetin te vechten en ze daarom niet als vluchteling mogen worden toegelaten, gaat dat dan niet ook op voor Oekraïners? Zouden die dan niet ook in Oekraïne moeten blijven om voor de vrijheid van hun land te vechten? Sterker nog, met dit argument hoeft er niemand als vluchteling te worden toegelaten. De politieke vluchteling uit Noord-Korea moet dan in Pyongyang blijven om te strijden tegen Kim Jong Un. De homo uit Iran moet daar blijven om te strijden tegen de ayatollahs en voor zijn recht om zichzelf te zijn.

Maar belangrijker, de andere kant, de vrijheden en waarden waar die leiders zich met woorden zo druk om maken. Wat zijn die waard als ze selectief worden toegepast? Als we ze gebruiken om anderen, zoals Rusland, China, Noord-Korea, mee om de oren te slaan maar ze, als puntje bij paaltje komt en we ernaar moeten handelen, negeren? Dat: “Er (..) aanzienlijke veiligheidsrisico’s als ze worden toegelaten,” zijn, zoals Rinkevics vreest, doet daar niets aan af. Vormt die selectieve toepassing niet een veel grotere bedreiging voor onze waarden en vrijheden?

De benauwde blik van Blommestijn

Zo nu en dan, en tegenwoordig steeds vaker, roept er weer iemand dat Nederland ook uit de Europese Unie kan stappen. Deze keer is het Raisa Blommestijn, zo lees ik bij De Dagelijkse Standaard. Blommestijn in een tweet: “Laffe Rutte wil het migratieprobleem niet aanpakken en verschuilt zich achter de EU en internationale verdragen… Newsflash, je kunt uit de EU en je kunt die verdragen opzeggen – en tot die tijd je rug recht houden voor globalistische intimidatie, zoals Hongarije al jaren doet.”

Voor Blommestijn en voor veel voorstanders van zo’n Nexit zoals de FvD van Baudet, is Nederland het verhaal van Coen, de VOC en die sterke handelsnatie. Voor de toenmalige inwoners van bijvoorbeeld de huidige gemeente Venlo zag dat verhaal er heel anders uit. De Oost en zelfs Amsterdam en de VOC waren ver weg. Sterker nog, voor een groot deel van het grondgebied van de huidige gemeente Venlo gold dat het tot een heel ander land, of eigenlijk landen, behoorde. Zo hoorde Tegelen en Steyl bij het Graafschap Gulick en sloten zij pas in 1817 aan bij het koninkrijk der Nederlanden. Juist ja, toen de “Powers that Be’ daartoe besloten. Een van die ‘Powers’, de Pruisen, moest daar een veer laten want ook zij wilden de plaats erbij hebben. Dit gebeurde met het Traktaat van Aken. Hierin werd de grens tussen het koninkrijk en Pruisen bepaald door een kanonschot vanaf de oever van de Maas. Nederland zou dus een stuk groter zijn geweest als de kanonnen in die tijd wat verder hadden geschoten dan ongeveer 5 kilometer. Voor Arcen, Lomm en Velden ligt dat weer anders. Die behoorde eerst bij Spaans Gelre, na de Spaanse successieoorlog vielen ze toe aan Pruisen en sinds dat beruchte ‘kanonschot’ tot het koninkrijk der Nederlanden. 

Bron: WikimediaCommons

Wat voor alle dorpen gold, was dat er geregeld legers voorbij trokken. Legers op weg naar de ‘hoofdprijs’ de stad Venlo. Die stad wisselde gedurende de Tachtigjarige Oorlog geregeld van eigenaar. Dan weer  was het Spaans, dan weer Republikeins. Aan de Spanjaarden heeft de stad de restanten van het Spaanse fort Sint Michiel ten westen van de Maas te danken. Dat fort moest de stad beschermen tegen aanvallen vanaf de overkant (de westelijke kant) van de Maas. Met de Vrede van Utrecht in 1713 werd Venlo aan de Republiek toebedeeld, werd het een onderdeel van de Generaliteitslanden en zo min of meer een kolonie van de Republiek. Een kolonie omdat die Generaliteitslanden werden bestuurd door de Raad van State, een raad waarin ze zelf geen zeggenschap hadden. De Spaanse invloed tref je, zo betoogde de ‘Venloloog’ Sef Derks in een column op de site van Omroep Venlo, aan het Venlose dialect. Het Venlose woord voor hoofd: “kieëbus heeft een verrassende oorsprong. Het is afgeleid van het Spaanse cabeza.”

Sinds 1817 hoort het volledige grondgebied van de gemeente Venlo dus bij het Koninkrijk der Nederlanden en ging het op in de provincie Limburg. Of toch niet? Nee, inderdaad toch niet. In 1830 stonden de Zuidelijke Nederlanden op tegen het Koninkrijk en scheidden zich af. Limburg, exclusief de stad Maastricht, sloot zich aan bij de opstandelingen. Een afscheiding die pas in 1839 formeel werd maar dan zonder het huidige Nederlands-Limburg. Dat werd afgesplitst en viel toe aan het huidige Nederland. Viel toe want het werd niet veroverd of terugveroverd op de Belgen. Nee, ook hier beslisten weer de ‘Powers that Be’. De Fransen, die toen weer bij die ‘Powers’ hoorden, trokken hun steun aan de Belgen in en daarop werd Limburg gesplitst. De inwoners werd niets gevraagd. Als die zouden mogen stemmen, dan zou Venlo, nu waarschijnlijk Belgisch zijn. Limburg was dan wel, een provincie, voor de Hollandse koning, bleef het, net als de overige Zuidelijke Nederlanden, toch een soort Generaliteitsland, een soort kolonie.  

Nu was die grens in de beginjaren van dat Koninkrijk niet hard en hinderlijk. Als je van Venlo naar Straelen wilde, dan liep je er gewoon naartoe. Een paspoort was in theorie nodig, de praktijk was anders. Die praktijk veranderde tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen werden de grenzen gesloten. Je kon alleen de grens over als je in bezit was van een paspoort. Aan de grens stond de douane die je papieren controleerde. Aan de ene kant de Nederlandse die het verkeer vanuit Duitsland controleerden en aan de andere kant de Duitse die het verkeer dat vanuit Nederland het land inkwam, controleerden. Dat leidde toen al geregeld tot flink oponthoud aan de grenzen.  Nou ja, al het verkeer. Als opgroeiende puber ging ik, net als veel van mijn leeftijdsgenoten, in de zomer graag zwemen in Walbeck net over de grens met Duitsland. Zo’n mooi en groot zwembad met een zo’n lage entreeprijs lag er in Nederland in de wijde omgeving niet. Voor vijftien Duitse Marken, in Nederlandse guldens zo’n fl. 16,50, kocht je een tienrittenkaart. Maar om daar te komen moest je de grens over en dus je paspoort meenemen en soms lang wachten. En dat wachten daar hadden we het geduld niet voor. Dus zochten we onze weg via bospaadjes en gingen we illegaal de grens over. Een beetje zoals veel vluchtelingen nu. Maar ook die werden soms gecontroleerd en dat maakte het tot een spannende fietstocht. Diezelfde en andere paadjes, werden in de jaren vijftig en zestig gebruikt om spullen, zoals boter, de grens over te smokkelen. En dat bleef zo tot het Verdrag van Schengen hieraan een einde maakte.

Ieder jaar wordt de Atlas der Gemeenten uitgebracht. De lijst met meest aantrekkelijke Nederlandse steden. Al jaren staat Amsterdam bovenaan en al jaren bungelt Venlo, net als andere Limburgse steden, onderaan de lijst. Om die ranglijst te bepalen wordt er naar veel zaken gekeken zoals de beschikbaarheid van werk, de prijs van huizen, de aanwezige natuur, de nabijheid van zee en nog wat andere zaken. Venlo scoort slecht omdat het aan de grens ligt en alles wat over die grens ligt, daar wordt niet naar gekeken. Zo is de hoeveelheid natuur in de omgeving beperkt. Klopt, tussen de Maas en de grens is immers maar een kilometer of vijf plek en daar past niet veel op. Als je echter van de Groote Hei de grens over fietst of wandelt, dan loop je zo het bos in en niet veel verder kom je bij de prachtige Krickenbecker Seen. Voor degenen die geen Duits spreken, in Duitsland is een meer een ‘See’ en de zee een ‘Meer’. Op het grootste deel van zowel de Groote Hei als het Duitse natuurschoon, was in de Tweede Wereldoorlog trouwens het grootste Duitse militaire vliegveld van West Europa gevestigd: Fliegerhorst Venlo. De restanten ervan zie je nog links en rechts tussen het natuurschoon.

Nu wil het geval dat de onderzoekers achter de lijst ook eens hun ‘grenzen hebben verlegd’. En wat blijkt, dan stijgen de Limburgse steden ineens naar topposities in de lijst. Maastricht en Heerlen in de top tien en Venlo naar plek elf. Als ‘Venlonaer’ verbaast mij die hoge klassering niet. Het verbaast mij wel dat Heerlen en Maastricht hoger staan maar dat kan aan mij liggen. Het verbaast mij niet omdat er aan de andere kant van de grens een veel grotere wereld ligt dan aan deze kant. Als ik driekwartier autorijd vanuit Venlo dan ben ik aan de Nederlandse kant in Eindhoven, Nijmegen en nog niet eens in Maastricht. Ga ik de grens over dan ben ik in Duisburg, een stad met bijna een 500.000 inwoners en de grootste binnenhaven van Europa. Op weg daarnaartoe passeer ik Krefeld met 225.000 inwoners, net zo groot als Eindhoven en groter dan Maastricht en Nijmegen. Ook ben ik in Düsseldorf de hoofdstad van deelstaat Nordhein-Westfalen met ruim 600.000 inwoners. Daarbij passeer ik Mönchengladbach met bijna 260.000 inwoners. Maak ik er een uur en een kwartier van, dan ben ik aan de Nederlandse kant in Tilburg en Arnhem. Aan de Duitse kant in miljoenenstad Keulen, in Dortmund met meer dan 580.000 inwoners. Een gebied met veel inwoners waar, naast dat er op hoog niveau wordt gevoetbald (vijf clubs in de Bundesliga), vele musea te bezoeken zijn. Waar je naar pop- en andere concerten kunt. Waar je tegen een goede prijs, goed kunt eten. Een gebied waar je, als je de taal spreekt, goede kansen op een baan hebt en waar het prettig en goedkoper wonen is dan aan deze kant van de grens. Een Nexit zou daaraan abrupt een einde maken. Dan ligt Venlo weer ingesloten tussen de Maas en een ‘grenshek’. Dan worden de mogelijkheden van de Venlonaar ineens weer flink begrensd. Dan ligt het zwembad in Walbeck, het bestaat nog steeds, ineens weer veel verder weg en staat er een hek over het oude Fliegerhorst Venlo en kan ik niet meer naar de Krickenbecker Seen wandelen. Ook moet ik dan afscheid nemen van mijn softbal-teamgenoten van ‘euver de päöl’. 

Er is meer. Sinds mijn jeugd is het wagenpark in Nederland meer dan verdubbeld. Tussen mijn jeugd en 2007 nam het wagenpark met 70% toe en sinds 2007 is het wagenpark met weer zo’n 16% gegroeid. Dat zal voor onze buurlanden niet zoveel anders zijn. Als het toen al geregeld ‘stroopte’ aan de grens, hoe zal het dan zijn als er nu weer gecontroleerd gaat worden aan de grens? Voor de grote grensovergang op de A67 bij mijn woonplaats Venlo zou, gezien het aantal vrachtwagens dat er per dag over deze weg rijdt, een file kunnen ontstaan tot aan de Belgische grens. Een file die zich aan de Belgische kant zou voortzetten omdat ook daar gecontroleerd moet worden. Op Schiphol zullen lange rijen ontstaan voor de paspoortcontroles. Wat zal dit betekenen voor bijvoorbeeld de haven van Rotterdam? Een container voor Duitsland kan dan beter in Hamburg worden gelost, dat scheelt een grensovergang en dus veel tijd en controle. Wat betekent dit voor de nummer één logistieke hotspot Venlo? Als die container niet meer in Rotterdam komt, komt hij ook niet meer naar Venlo. Is er dan nog winst te behalen met het centraliseren van logistiek voor verschillende landen op één plek? Komen al die grote logistieke ‘dozen’ dan leeg te staan? Wat betekent dit voor de toenemende groep van grenswerkers?

“De waarheid is dat Rutte gewoon méér migratie wil. Hij wil méér globalisme. Hij wil minder nationale identiteit en minder democratie. Maar in plaats van dat gewoon toe te geven, “verschuilt” hij zich achter verdragen en de EU. Laf.” Voor wat betreft de lafheid van het huidige kabinet in de omgang met het onderwerp migratie, ben ik het met Blommestijn eens. Hierbij de oplossing zoeken in een sentimenteel beeld van het verleden van Nederland en de ‘identiteit’ van ‘de Nederlander’, lijkt mij geen goed idee. Naast douanier is smokkelaar dan de enige beroepsgroep, als je smokkelaar een beroep mag noemen, die er wel bij vaart. Trouwens, met uit de EU stappen verdwijnen migranten en vluchtelingen niet zoals de Britten nog steeds ervaren.

De drogreden van Angela Davies

Een drogreden: “een bedrieglijke redenering” aldus de Van Dale, “een reden of redenering die niet correct is, maar wel aannemelijk lijkt,” aldus Wikipedia. Dat dacht ik bij het lezen van een gesprek met Angela Davies op de Belgische site De Wereld van morgen. Een gesprek in een serie van gesprekken met Angela Davies. Het eerste gesprek belicht een tegenwoordig populair onderwerp: institutioneel racisme.

De site omschrijft Davies als, “het boegbeeld van de burgerrechtenbeweging.” Davies heeft, zo lees ik op Wikipedia: “een groot gedeelte van haar werk gewijd aan het onderzoeken naar en het schrijven over vrouwen en feminisme, en dan vooral over de onderdrukking van zwarte vrouwen. Ze zag in dat de zwarte bevrijdingsbeweging niet voor de rechten van de zwarte vrouw opkwam, maar ook dat de feministische beweging zich niet voor de zwarte vrouw inzette.” Aan die strijd en haar inzet wil ik niets af doen. Wel op enkele opmerkelijke observaties en redenaties van haar.

Davies: Door het feit dat je in de VS, Europa en Zuid-Amerika in de gevangenis een onevenredig groot aantal zwarte mensen ziet, kan je een verband leggen tussen slavernij en het gevangenisinstituut. Dit heeft weer te maken met het feit dat dit instituut grotendeels was opgericht om het falen in het creëren van een rechtvaardige maatschappij, in de nasleep van de slavernij, aan te pakken. Want je kan niet gewoon zeggen dat het instituut van slavernij is afgeschaft, en ervan uitgaan dat het probleem dan is opgelost.” Nu heb ik menig  Middeleeuws kasteel bezocht en die hadden allemaal een ‘kerker’ alwaar misdadigers en iedereen die daarvoor werd aangezien in werden opgesloten. Een kerker was niets meer en niets minder dan het cachot, de gevangenis. Ons mooie Venlose stadhuis had ook een ‘gevangenis’ gesitueerd onder in de rechter ‘toren’ als je ervoor staat met je gezicht ernaartoe.                

De gevangenis was vooral een ruimte waar je zat te wachten tot het vonnis werd uitgevoerd. Dat vonnis bestond uit een lijfstraf, verbanning of de dood. Dat laatste eventueel voorafgegaan en soms zelfs nog gevolgd door het eerste. Voor wie daar een beeld bij wil krijgen, lees de opening van het eerste hoofdstuk van Foucaults Discipline, Toezicht en Straf. De geboorte van de gevangenis over de straf en de oplegging ervan die vadermoordenaar Damiens op twee maart 1757 ten deel viel[1]. Pas in de loop van de zestiende eeuw ontstonden de voorlopers van de huidige gevangenissen. Die waren in eerste instantie gericht op het opsluiten van bedelaars en landlopers. Die kregen er verplicht onderdak en eten. Iets wat werd gezien als een vorm van liefdadigheid. Aan het einde van de zestiende eeuw werd in Amsterdam vrijheidsberoving voor het eerst als straf opgelegd. Mannen gingen naar het rasphuis alwaar ze hout moesten raspen en vrouwen naar het spinhuis alwaar ze wol moesten spinnen. Vanuit Amsterdam verspreidde deze vorm van straf zich over Europa. Uiteindelijk heeft de gevangenisstraf de lijf- en doodstraf vervangen. Ten minste in de meeste landen van de wereld. Het gevangenissysteem is daarmee ouder dan de nasleep van de slavernij en die slavernij speelde hoegenaamd geen rol in het ontstaan van het Europese gevangeniswezen.  

Davies: “De gehele notie van veiligheid is volgens mij diep gelinkt aan racisme. Want wat voor instellingen zijn er opgericht om ‘veiligheid’ te garanderen in onze samenleving? De politie, die geweld gebruikt, dat zijn bewapende mensen. Wel, als je een samenleving veilig wil maken door meer geweld toe te voegen aan de samenleving, dat is voor mij een contradictio in terminis.” Twee bijzondere uitspraken. Als eerste ‘Veiligheid is diep gelinkt aan racisme’ en als tweede ‘de politie voegt geweld toe aan de samenleving’.

Eerst ‘veiligheid is diep gelinkt aan racisme’. Racisme zorgt inderdaad voor onveiligheid. Als ik weet dat iemand mij eigenlijk geen plek gunt om wie ik ben dan voel ik mij niet veilig. Dus ja, er is een link tussen racisme en veiligheid. Maar hoe ‘diep’ is die link? In de meest uiterste variant is die link één op één en dan komt alle gevoel van onveiligheid door racisme. In dat geval zou een einde aan racisme een einde aan onveiligheid betekenen. De werkelijkheid is echter anders. Het gros van het geweld en onveiligheid heeft geen verband met racisme. Dat zwarte mensen oververtegenwoordigd zijn in gevangenissen, waar Davies naar verwijst, heeft in onze contreien veeleer andere, sociaal economische oorzaken dan racisme. De moord van Damiens, waar het hierboven aangehaalde boek van Foucaults mee begint, had geen link met racisme. Net zoals de overgrote meerderheid van de geweldsdaden tot die tijd en ook in de periode erna, geen link had met racisme. De link tussen veiligheid en racisme speelde in de Middeleeuwen en eigenlijk tot het oplaaien van de huidige racismediscussie maar een zeer beperkte rol in het garanderen van onze veiligheid.   

Dan ‘de politie voegt geweld toe’. Om de veiligheid te bevorderen, en het geweld te beteugelen, richtten de inwoners van steden de schutterijen op die zich met de handhaving van de openbare orde en veiligheid bezighielden. Vaak onder toezicht van een schout of baljuw die weer belast was met de rechtspraak. Die schutterijen kun je in de termen van tegenwoordig, de vrijwillige politie noemen. Aan Napoleon hebben we de opkomst van de landelijke politie te danken en die nam ‘Willem I’ netjes over. Naast die landelijke politie bleven lokale ordehandhavers als de schout en de veldwachter actief.  Ja, deze waren bewapend en hadden het geweldsmonopolie. Een monopolie niet bedoeld om geweld toe te voegen maar om gewelddadige conflicten tussen burgers te voorkomen en te beëindigen.

Twee opmerkelijke observaties van Davies. Opmerkelijk aan deze opmerkelijke observaties is dat het lijkt alsof Davies een stukje specifieke geschiedenis uit de Verenigde Staten in het algemeen en de zuidelijke staten van dat land in het bijzonder, overplant naar in de basis de hele wereld maar Europa in het bijzonder. De Amerikaanse geschiedenis van de ‘nieuwe slavernij’ zoals Nijman het in haar boek Wat we van de Duitsers kunnen leren in navolging van de journalist Douglas Blackmore noemt: een systeem van gevangenissen met verplichte tewerkstelling: “In het nieuwe systeem waren de veroordeelden geen eigendom meer maar werden ze enkel door staatgevangenissen verhuurd aan private ondernemingen in de mijnbouw, de staalindustrie of de baksteenproductie.” Nog lucratiever dan slavernij omdat: “Onder het oude systeem (…) een slaaf ook werkelijk het eigendom (was) van zijn meester. Nadat hij een aanzienlijke investering had gedaan in een zwarte mens, had de slavenhouder er economisch belang bij om die investering niet verloren te laten gaan en toch in elk geval te voorzien in een minimum aan voedsel en gezondheidszorg.[2]Dat hoefde onder de ‘nieuwe slavernij’ niet meer en dat was daarom zo mogelijk nog wreder dan de oorspronkelijke slavernij, aldus Nijman. Een soort moderne versie van de spin- en rasphuizen die vanaf de zestiende eeuw ontstonden. Die ‘gratis gevangenen’ zorgden er vervolgens voor dat de lonen voor de zwarte arbeiders laag bleven, als ze al werk konden vinden. Een systeem dat mede mogelijk werd gemaakt door de politie in de Zuidelijke staten die hierbij samenwerkten met de eigenaren van de bedrijven.

Als laatste combineert Davies de twee voorgaande uitspraken: “… neem dus het feit dat wereldwijd een onevenredig aantal zwarte, bruine en inheemse mensen in de gevangenis zit en gevangenissen juist instituties zijn, ontworpen om ‘veiligheid’ te verzekeren. Dit weergeeft ook weer het rechtstreekse verband tussen veiligheid en racisme.”  Daarom  pleit Davies voor het opheffen van de politie en het gevangenissysteem. Haar redenering lijkt aannemelijk maar bij nadere beschouwing klopt ze wellicht voor het Zuiden van de Verenigde Staten. In de Europese situatie in het algemeen en de Nederlandse in het bijzonder, raakt ze kant nog wal. Een drogreden.


[1] Michel Foucault, Discipline, Toezicht en Straf. De geboorte van de gevangenis, zesde druk 2010, pagina 20 en verder.

[2] Susan Nijman, Wat we van de Duitsers kunnen leren, pagina 495.

Vrijheid en een persoonlijk CO2 budget

Rabobankeconoom Barbara Baarsma schijnt zich de woede van half (of misschien wel meer) Nederland op de hals te hebben gehaald. In de strijd tegen de CO2 uitstoot kwam Baarsma met het idee om de maximale uitstoot van Nederland eerlijk te verdelen over alle Nederlanders. Kom je niet uit met het je toebedeelde deel, dan koop je bij van iemand die ‘over’ heeft. “Zo’n voorstel gaat natuurlijk lijnrecht in tegen zo’n beetje iedere gangbare opvatting over vrijheid en gelijkwaardigheid,” oordeelt Wout Willemsen bij De Dagelijkse Standaard. “ontzettend guitig klassenmaatschappij-ideetje hoor, maar je CO2-paspoort kan de tering krijgen zolang de Shells, BP’s en Tata Steels gestut door elke overheid van deze wereld doen wat ze doen,” aldus Tim Hofman die wordt geciteerd in een artikel bij Metronieuws. Is het wel zo’n slecht idee? Worden vrijheid en gelijkwaardigheid hierdoor aangetast?

Eerst even rekenen. Nederland stootte in 1990 163 miljard kilogram CO2 equivalent uit. Volgens de Parijse afspraken moet dit in 2030 49% minder zijn. Dan resteren een kleine 84 miljard kilogram. Delen we dat door 17,6 miljoen (het aantal Nederlanders) dan mag iedere Nederlander iets meer dan 47.700 kilogram uitstoten. De gemiddelde Nederlander stoot ruim 9.000 kilogram uit met zijn gedrag. Dat is dubbel zoveel als de gemiddelde aardbewoner. Bij een eerlijke verdeling van de hoeveelheid voor 2030 houdt de gemiddelde Nederland 38.000 kilogram over die verkocht kunnen worden. Als die gemiddelde Nederlander in 2030 ook 49% bespaart, dan kunnen nog 4.500 kilogram meer worden verkocht. Aangezien Shell geen persoon is krijgt het bedrijf geen budget, geen enkel bedrijf trouwens. Daarom zullen bedrijven in de rij staan om een deel van je budget te kopen. Immers zonder budget, geen uitstoot. Dat kan een aardige cent opleveren.

Shell en al die andere bedrijven zullen die aardige cent aan kosten voor CO2 inkoop verrekenen in hun productprijzen. De prijs van een liter benzine zal erdoor stijgen net als de prijs van een vliegticket, een auto, en eigenlijk de prijs van alles. Alles waar CO2 uitstoot voor nodig is, wordt duurder. Je kunt vervolgens kiezen hoe je dat geld besteedt. Voordeel van deze manier van werken is dat de kosten van de CO2 vervuiling in de prijs van producten wordt meegenomen. Dit maakt voor de koper duidelijk wat die vervuiling kost. Wil je vliegen, dan betaal je een flinke prijs voor de CO2 uitstoot. Zo koop je dan een deel van je verkochte CO2 weer terug. Als je dan als ‘privéjet bezitter’ een retourtje naar Ibiza wilt maken dan weet je wat je aan extra kosten voor je CO2 uitstoot moet betalen, het gemiddelde jaarlijks gebruik van een Europeaan. Je kunt dat geld natuurlijk ook steken in het isoleren van je huis en in zonnepanelen waardoor je nog minder CO2 voor jezelf nodig hebt. Het geeft de bedrijven de prikkel om te zoeken naar productiewijzen die de CO2 uitstoot verminderen. Dat maakt hun producten immers goedkoper. De ‘Shells en Tata Steels’ worden zo niet gestut, maar uitgedaagd. Vanuit dit oogpunt bekeken is het verdelen van de ‘uitstootruimte’ over de inwoners geen verkeerd idee.

Dan het ‘klassenmaatschappij’ en het ‘ingaan tegen opvattingen over vrijheid en gelijkwaardigheid’. Willemsen: “Het wordt leuk verpakt maar de gemiddelde Nederlander zou dan dus gewoon regelrecht worden beteugeld in zijn doen en laten, omdat D66’ers als Baarsma zo graag extra willen vliegen.” Bijzonder aan Willemsens betoog is dat het zichzelf in de staart bijt. Om dat uit te leggen neem ik de inaugurale rede van Isaiah Berlin erbij. Een rede met als titel Twee opvattingen over vrijheid.  Berlin ziet twee concepten van vrijheid. De ene noemt hij negatieve vrijheid, de vrijheid van dwang en inmenging door anderen en die anderen kan ook een overheid zijn. De tweede noemt hij positieve vrijheid en dat is de vrijheid om te doen wat de persoon wil. Die twee opvattingen zijn, zo betoogt Berlin, onverenigbaar.

Willemsen lijkt vrijheid te zien als ‘kunnen doen en laten wat je wilt’, positieve vrijheid en ziet Baarsma’s voorstel als een beperking hiervan. Met zijn betoog tegen deze inbreuk op de negatieve vrijheid, bereikt hij precies dat wat hij niet wil en dat is, om het in zijn woorden te zeggen dat: “Het (…) leuk (wordt) verpakt maar de gemiddelde Nederlander (wordt) regelrecht (…) beteugeld in zijn doen en laten, omdat D66’ers als Baarsma zo graag extra willen vliegen.” De ‘gemiddelde Nederlander’ wordt ook nu al ‘beteugeld in zijn doen en laten’ en dus in zijn positieve vrijheid. Zo kan de gemiddelde Nederlander ook nu al niet met een privéjet naar Ibiza vliegen. Daarvoor ontbreekt het geld. Het CO2 budget vergroot de financiële mogelijkheden van die gemiddelde Nederlander juist en dus zijn positieve vrijheid om te doen wat hij wil door het extra geld wat ter beschikking komt door de verkoop van het overschot van het CO2 budget. De mogelijkheden van die ‘D66ers die extra willen vliegen’ worden erdoor beperkt. Zij moeten extra CO2 budget kopen wat hun mogelijkheden beperkt.

Alleen door de negatieve vrijheid te beteugelen, wordt de positieve vrijheid voor iedereen vergroot. Vergroten van de negatieve vrijheid voor iedereen betekent het beperken van de positieve vrijheid voor velen. Het vergroten van de positieve vrijheid door het verbod op moord op te heffen, verkleint de positieve vrijheid van iedereen. Het verbod om slaven te houden verkleinde de negatieve vrijheid van slavenhouders maar vergrote de positieve vrijheid van iedereen omdat niemand meer in slavernij kon vervallen.