Uitgelicht

Election Files 3: vrijheid

Vrijheid. Een cruciaal woord waarnaar in de komende verkiezingscampagne weer vaak wordt verwezen, in deel drie van de ‘Election Files’ een nadere blik op vrijheid. Vrijheid, een woord dat tegenwoordig te pas en te onpas wordt gebruikt. Zo vonden er in 2021 en 2022 veel demonstraties plaats waarin mensen werd opgeroepen om op te staan en te demonstreren ‘voor de vrijheid’. Bij het voeren van een gesprek over vrijheid is het van belang om duidelijk te maken wat er met het begrip wordt bedoeld. Als er wordt gevraagd of je voor vrijheid bent, zal zo ongeveer iedereen JA zeggen. Als je de vraag toespitst op iets specifieks dan kan dat heel anders liggen. Zo leert de discussie rond het waardig levenseinde of abortus ons dat lang niet iedereen de vrijheid om je eigen einde te kiezen of de vrijheid van een vrouw om te kiezen voor een abortus ondersteunt.

Sinds 1999 wordt de laatste week van het jaar opgeluisterd door de TOP2000. De lijst met 2000 liedjes die door de luisteraars van Radio2 wordt samengesteld. En zoals ieder jaar staat ook Me and Bobby McGee van Janis Joplin in de lijst. Joplin behoort bij de beroemde club van 27, de lijst met popartiesten die niet ouder werden dan 27 jaar. Die lijst bevat naast Joplin illustere namen als Brian Jones de medeoprichter en gitarist van de Rolling Stones, de legendarische gitarist Jimi Hendrix, Doors voorman Jim Morrison, Nirvana voorman Kurt Cobain en Amy Winehouse. Terug naar Me and Bobby McGee en vooral naar het eerste refrein dat begint met de zin: “Freedom’s just another word for nothin’ left to lose. Nothin’, it ain’t nothin’ honey, if it ain’t free.” Je bent vrij als je niets meer te verliezen hebt. Als je niets meer te verliezen hebt, ben je vrij, zingt Joplin. De ‘demonstranten voor de vrijheid’ dachten daar anders over. Zij protesteren omdat ze iets verliezen waardoor hun vrijheid verloren gaat.

Bron: pexels.com/

Vrijheid werd, zo betoogt Annelien de Dijn: “met de democratisering van veel stadstaten rond 500 v.Chr, … een belangrijker ideaal in de Griekse politieke cultuur. In die periode begonnen gewone mannelijke burgers in diverse Griekse steden aanzienlijke macht uit te oefenen. Belangrijke politieke beslissingen werden nu vaak genomen in vergadering waarin alle mannelijke burgers, in principe althans, evenveel te zeggen hadden.” i Op die bestuursvorm, democratie, die toen ontstond, kom ik in een ander hoofdstuk terug want ook daar is veel over te vertellen. Volgens de Grieken was een vrije staat een staat waar mensen hun eigen bestuursvorm bepaalden. Vrijheid betekende meebepalen en meebesturen. Vrijheid bij de oude Grieken was gericht op de groep.

Die gerichtheid op de groep is, zo betoogt De Dijn, een gevolg van de confrontatie tussen de Grieken en de Perzen. In die confrontatie gebeurde min of meer hetzelfde als er in Oekraïne gebeurde. Die oorlog zorgde ervoor dat de Oekraïners zich Oekraïenser gingen voelen dan ze zich ooit hadden gevoeld. In de Griekse stadstaten gebeurde volgens De Dijn, ook zoiets: “De lange, bloederige confrontatie met de Perzen had een enorme impact op de politieke verbeelding van de Grieken. Ze begonnen het Grieks-zijn te beschouwen als een collectieve identiteit, die grotendeels werd bepaald door de dingen die hen onderscheidden van hun buitenlandse aanvallers. En het belangrijkste verschil (althans in de ogen van de Grieken zelf) was hun politieke organisatie. Zoals de Griekse waarnemers keer op keer benadrukten, zaten de Perzen en hun bondgenoten onder de duim bij een machtige autocraat. Maar in Griekenland deden ze dingen anders. Griekse burgers waren vrij omdat ze zichzelf bestuurden.” ii Op het beeld dat de Grieken van zichzelf en van de Perzen hadden, is het nodige aan te merken vandaar ook de toevoeging tussen haakjes van De Dijn. Maar ook daarin verschillen de oude Grieken niet zoveel van de hedendaagse mensen. Omdat Europa en dan vooral het westelijk deel ervan, de Grieken als de bakermat van hun cultuur en samenleving zien, is dat vertekende Griekse beeld in het westerse doorgesijpeld. Doorgesijpeld met enige vervorming. Vervorming omdat de belangrijkste bron betreffende de oorlog tegen de Perzen Herodotus is. De, zoals hij wordt genoemd, vader van de geschiedwetenschap.

Nu is niet te achterhalen of Herodotus (die leefde tussen 485 en 425) werkelijk de eerste geschiedschrijver was. Wat we zeker weten is dat hij de geschiedschrijver is van het oudst bewaarde ‘geschiedenisboek’, zijn Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht. Het is daarmee een van de belangrijkste bronnen die ons inzicht geven in het denken in het oude Griekenland. In zijn Historiën beschrijft hij de oorlog tussen de Grieken en de Perzen en de lange aanloop ernaartoe, een periode van circa 560 tot 479 BCEiii. Aangezien Herodotus waarschijnlijk in 484 is geboren, schrijft hij vooral over zaken die hij niet zelf heeft meegemaakt en die hij ‘van horen zeggen’ heeft. Of zoals hij zelf in de ondertitel schrijft: ‘’ Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht.” iv Zijn Historiën is een echt geschiedenisboek, omdat hij schreef over een gebeurtenis of beter een reeks gebeurtenissen die zich deels voor zijn geboorte en deels in zijn heel vroege jeugd afspeelden, de Perzische oorlogen aan het begin van de vijfde eeuw voor onze jaartelling en de aanloop ernaar. Oorlogen met drie bekende slagen. Iedereen die nu de marathon loopt, treedt in de voetsporen van Pheidippides. Volgens de bekende legende rende Pheidippides van Marathon naar Athene, sprak daar de woorden ‘gegroet, we hebben gewonnen’ en viel dood neer. Hiermee deed hij verslag van de slag bij Marathon in 490 alwaar de Grieken de Perzen in de eerste Perzische oorlog versloegen. Deze versie hebben we te danken aan Pioutarchos die deze bijna zes eeuwen nadien optekende. De tweede bekende slag is die bij Thermopylae in 480 alwaar een van de koningen van Sparta, Leonidas, met een kleine strijdmacht trachtte het ver in het overtal zijnde Perzische leger tegen te houden. De Perzen wonnen die slag maar leden er zeer grote verliezen. De film 300. Rise of an Empire verhaalt over deze slag. Als laatste de slag op zee bij Salamis vlak na die bij Thermopylae ook in 480 die de Perzen verloren en die koning Xerxes deed besluiten zijn poging om de Griekse gebieden te onderwerpen te staken.

Vrijheid was voor de oude Grieken dus meebesturen en: “Dit onderscheidde hen van de Perzen, die niet alleen onderworpen waren aan absolute heersers als Xerxes, maar hun onderwerping ook onbewogen leken te aanvaarden.” De Perzen werden in de ogen van de Grieken: “overheerst en geknecht” v en waren daarom ‘slaaf’. Vrijheid geplaatst tegenover slavernij is van nog veel vroeger datum: “dit onderscheid was bekend bij alle samenlevingen in het Nabije Oosten. Mesopotamische talen als het Akkadisch en Soemerisch hadden woorden voor ‘vrijheid’(respectievelijk andoeraroem en amargi), die net als het Oudgrieks het tegenovergestelde van persoonlijke onderworpenheid aanduidden. We vinden al verwijzingen naar ‘vrijheid’ tegenover juridische slavernij in Mesopotamische documenten uit het derde millennium v.Chr,” vi aldus De Dijn. Het onderscheid tussen vrijheid en slavernij speelt in zeer veel culturen een rol.

De oude Grieken voegde aan dat oude begrip vrijheid een nieuwe dimensie toe. Daar waar vrijheid en slavernij in alle andere culturen betrekking had op het individu, verbreedden de oude Grieken de begrippen naar het politieke niveau van een samenleving. De Grieken waren vrij omdat ze zichzelf bestuurden, de Perzen waren, hoe rijk en machtig ze ook waren, slaven van hun Grote Koning. Herodotus verhaalt van een tocht die Sperthias en Boulis maakten naar het hof van de Perzische Grote Koning. Een tocht om een boete te betalen voor de dood van een door de Perzische Grote Koning Darius gezonden afgezant. De Spartanen hadden deze afgezant in een put gegooid: “met de aanbeveling daaruit aarde en water mee te nemen.” vii Op weg naar het Perzische hof kwamen ze langs bij: “Hydarnes, een Pers, militair bevelhebber over de kuststeden van Azië. Deze man onthaalde de Spartanen gastvrij en stelde hun tijdens de ontvangst de vraag: ‘Spartanen, waarom bent u zo afkerig van vriendschap met de koning? U ziet toch dat de koning de kunst verstaat verdienstelijke mannen eer te bewijzen, wanneer u naar mij en naar mijn positie kijkt. Zo kan het ook u vergaan: als u zichzelf aan hem overgeeft, kan ieder van u (want u hebt zich bij hem de naam van verdienstelijke mannen verworven) over een deel van Griekenland gaan heersen, als een voorrecht dat de koning u schenkt.’” Spartanen zagen het echter anders: “Hydarnes, de raad die u ons geeft berust maar op één kant van de zaak! U geeft die raad op grond van uw ervaring met het ene, maar het andere hebt u niet ervaren. Wat slaaf zijn betekent, weet u, maar leven in vrijheid hebt u nooit meegemaakt en u weet niet of vrijheid zoet is of niet. Als u met vrijheid kennis zou maken, zou u ons aanraden haar niet alleen met speren, maar ook met bijlen te verdedigen.” viii

Daarmee hebben we drie betekenissen van vrijheid. Als eerste Joplin’s ‘nothing left to loose’. Als tweede de individueel vrijheid die staat tegenover slavernij. En als derde de politieke door vrijheid te verbinden aan het besturen van een politieke eenheid, vrijheid is zelf deel hebben aan het bestuur van je stad of land.

In het redactioneel Commentaar van een van de eerste edities van De Andere Krant wordt een uitspraak van Spinoza aangehaald in relatie tot vrijheid. Die: “al in 1673 stelde dat het doel van de staat vrijheid is. De staat moet er alles aan doen om iedereen een zo vrij mogelijk leven te laten leiden.” Volgens de auteur van het Commentaar, Sander Compagner, gaat het daar mis want: “Bij iedere crisis is de reactie van de verschillende overheden om hun controle op de samenleving te vergroten. Dit gaat ten koste van onze vrijheid.” ix De staat die vrijheden inperkt in plaats van iedereen een zo vrij mogelijk leven te laten leiden. Precies dat wat er, zo betoogt de auteur, bij de aanpak van de coronacrisis gebeurt. Met de definitie van Joplin zou je dat anders kunnen beoordelen: de controle van de staat zorgt ervoor dat je weer minder te verliezen hebt en je dus vrijer wordt. Als we Joplin even vergeten en kijken naar Spinoza. Compagner ziet een overheid die de burger wil controleren. Hij zoekt daarbij steun bij de genoemde zeventiende-eeuwse filosoof die immers verkondigde dat het doel van de staat vrijheid is’. Dat Spinoza dat verkondigde is niet te ontkennen, maar wat bedoelde hij daarmee? Bedoelde hij daarmee dat de overheid ons allen niet mag beperken en ons vrij moest laten om onze hartstochten na te jagen? Met andere woorden wat verstaat Spinoza onder vrijheid?

Spinoza deed deze uitspraak in 1670 in een van zijn belangrijke werken het Tractatus theologico-politicus. Het werd anoniem gepubliceerd en dat wat niet voor niets omdat hij pleitte voor volledige vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid. Zaken die in de zeventiende eeuw nog lang geen gemeengoed waren. Hij sprak vooral over burgerlijke en politieke vrijheid. Over de manier waarop een staat bestuurd zou moeten worden en beschreef democratie als: “het meest natuurlijke staatsbestel, dat het dichtst in de buurt komt van die vrijheid die de natuur ieder mens schenkt. Want in een democratische staat draagt niemand zijn natuurlijk recht volledig aan een ander over zodat hij daarna niet meer hoeft te worden geraadpleegd; hij draagt het over aan de meerderheid van de volledige gemeenschap waar hij deel van uitmaakt. Op die manier blijven alle mensen gelijk, zoals ze waren in hun natuurlijke staat.” x

Hij schreef niet over het ‘recht op de kroeg’ of de vrijheid een festival te bezoeken of op vakantie te gaan. Daar handelde zijn hoofdwerk Ethica dat na zijn dood verscheen over. Daarin zet hij vrijheid tegenover slavernij. En nee, niet slavernij in de zin van het bezitten van andere mensen, dat trouwens ook een manier is om vrijheid te beschrijven. Spinoza’s slaaf zit in ons allen. “Het menselijk onvermogen om de gevoelens te matigen en in te tomen noem ik slavernij.” En vervolgt met: “Een mens die aan zijn gevoelens onderworpen is, is immers niet onafhankelijk, maar afhankelijk van het lot; en hij is dusdanig in de macht van dat lot dat hij vaak gedwongen is het slechte te volgen, hoewel hij iets ziet wat beter voor hem is.” xi Voor Spinoza was en is een vrij mens een mens die volgens de rede leeft en niet volgens zijn hartstochten: “De mens die door de rede wordt geleid, is vrijer in de staat – waar hij volgens het gemeenschappelijk besluit leeft – dan in eenzaamheid, waar hij alleen zichzelf gehoorzaamt.” xii Vrijheid is leven volgens de rede en niet de hartstochten. Nu moeten we Spinoza in zijn tijd zien en die tijd was de zeventiende eeuw de eeuw van de ontluikende Verlichting een stroming waarvan René Descartes, de basis legde met de woorden cogito ergo sum: ‘ik denk, dus ik ben’. Descartes wilde alles kunnen beredeneren en twijfelde aan alles. Met deze woorden creëerde hij een eerste zekerheid. Dat is de achtergrond van Spinoza’s definitie van vrijheid: leven volgens de rede en niet de hartstocht. Meer dan 300 jaar nadenken en redeneren hebben ons geleerd dat onze rede ook bijzonder goed is om hartstochten als rede te verkopen en omgekeerd ook om rede tot hartstocht te verklaren. De rede kent veel dwalingen. Wie kent er nog de frenologie. De leer dat het karakter uit de vorm van de schedel afgeleid kan worden, die bepaalde knobbels zou vertonen. De leer waaraan we de begrippen ‘wiskunde’ en talenknobbel’ te danken hebben. En de ervan afgeleide studie naar de vorm en afmeting van de schedel, de craniometrie, de studie van de vorm, afmetingen en onderlinge verhoudingen van de botten van de menselijke schedel. Dit met als veronderstelling dat hoe groter de schedel was, hoe intelligenter de mens was. Als dat werkelijk zo zou zijn, dan zouden niet wij, de Homo sapiens, hebben overleefd, maar de Neanderthaler. Hun schedel en herseninhoud was groter dan die van de mens. De beoefenaren van deze wetenschap konden, geleid door de rede, uitstekend beredeneren waar er toch echt sprake was van wetenschap. Galileo Galilei is een voorbeeld van het omgekeerde wetenschap tot ‘hartstocht’ maken. Hij toonde aan dat het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus meer was dan een wiskundig model. Iets wat niet in het kerkelijke wereldbeeld paste.

Spinoza pleitte voor vrijheid op de oud- Griekse manier, het recht om jezelf mee te besturen. Hij koppelde dat aan democratie. Nu leven we in een democratie, we besturen ons dus zelf. Compagner betoogt nu dat het handelen van die die overheid, wij zelf dus, onze vrijheid beperkt. De overheid die zich onze vrijheid toe-eigend. Dat is tegen het zere been van Compagner. Hij hanteert een andere definitie van vrijheid. Voor Compagner lijkt vrijheid te betekenen: ‘doen wat je wilt’.

‘Doen wat je wilt’ klinkt mooi en leuk. Maar met ‘ doen wat je wilt’ is conflict niet ver weg. Wat ik wil en dus doe, zou jou wel eens flink kunnen hinderen. Als ik met 160 kilometer per uur over de linker weghelft wil racen en dat doe, en jij komt me tegemoet, dan ben je niet blij met mij. ‘Doen wat je wilt’ wordt ook wel negatieve vrijheid genoemd. Het begrip negatieve vrijheid komt, net als trouwens positieve vrijheid, uit de koker van de filosoof Isaiah Berlin. Die sprak erover in zijn inaugurale rede op 30 oktober 1958. Die rede is uitgegeven in een klein boekje met als titel Twee opvattingen over vrijheid. Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.”xiii Berlin omschrijft negatieve vrijheid als volgt: “ “het domein waarbinnen het aan het subject – een persoon of groep personen- wordt overgelaten of zou moeten worden overgelaten, om te doen of te zijn wat in zijn vermogen ligt, zonder tussenkomst van andere personen.”xiv Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Verkeersregels zijn toch nodig. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking : “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.” xv Jurisdictie van de maatschappij is een mooie manier om te zeggen dat de overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens kijken naar voorbeelden. Als eerste roken. Dat iedereen mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt mogen worden. Ben je als aanhanger van negatieve vrijheid dan ook meteen voor roken in publieke ruimten? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen. Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid kan daarmee toch een rookverbod in publieke ruimtes worden onderbouwd. Een tweede voorbeeld: de maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Zelfs een aanhanger van negatieve vrijheid kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de nadeligheid voor de belangen van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Een laatste voorbeeld: het dragen van een boerka. Wie wordt in zijn belangen geschaad door de geringe kansen op de arbeidsmarkt van de boerkadrager? Of dat die persoon zich uitsluit van een groot deel van het maatschappelijk verkeer? Niemand, alleen de drager van de boerka. Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Wordt die druk weggenomen door een verbod? Ook als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid is een boerkaverbod niet te onderbouwen.

Zoals gezegd zag Berlin twee opvattingen van vrijheid. Naast negatieve vrijheid schetste hij positieve vrijheid. Daar waar negatieve vrijheid kort geformuleerd neerkomt op vrij zijn van een verbiedende overheid, gaat positieve vrijheid over de mogelijkheden van iemand om iets te doen. Op zijn mogelijkheden om gebruik te maken van die negatieve vrijheid. Zo heeft iedereen de vrijheid om zijn mening op papier te zetten. Die vrijheid is bijna onbeperkt en dat zal een aanhanger van negatieve vrijheid deugd doen. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid zal deze vrijheid ook worden toegejuicht, maar is de vrijheid van, niet voldoende. Om je mening op papier te verwoorden, moet je kunnen lezen en schrijven. Dus de mogelijkheid hebben om van een vrijheid gebruik te maken. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid verwacht men daarom dat de overheid mensen onderricht en ze leert lezen en schrijven. Immers pas dan kunnen ze gebruikmaken van dit recht. De boerka weer als voorbeeld. Een boerka beperkt de drager in zijn mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt om zijn mening op papier te zetten. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Probleem is alleen dat de voormalige drager van de boerka dan wel de straat op moet. Als het gevolg van een verbod is dat die persoon zich in huis opsluit, dan verkleint het verbod de deelname.

Zo kent veel overheidsingrijpen een rechtvaardiging vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid. Het onderwijs heb ik al genoemd en wat te denken van alle preventieve activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg? Alle campagnes tegen roken, alcoholgebruik, suiker en campagnes voor bewegen en de schijf van vijf en haar opvolgers. Allemaal bedoeld om het gedrag van mensen in een bepaalde richting te beïnvloeden. Een richting waarvan de samenleving als geheel vindt dat het de goede richting is. Of denk aan veiligheidsgordels of een helm op de brommer. Maar ook de AOW en de andere sociale wetgeving. Die zijn allemaal gebaseerd op het positief vrijheidsbegrip. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude regime in de Sovjet Unie met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid. Positieve en negatieve vrijheid zijn, zoals Berlin opmerkt, twee totaal verschillende houdingen ten opzichte van het doel van het leven. Tussen volledige negatieve vrijheid en het voormalige Sovjetregime zit een hele wereld aan mogelijkheden. De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen de twee vormen van vrijheid.

De meest bijzondere manier om vrijheid te definiëren stipte ik in mijn recente prikker Brood en Spelen aan. Die ligt in het verlengde van ‘doen wat ik wil’ van Compagner maar dan nog extremer. Haar vertegenwoordigers zien vrijheid in termen van de markt: vrijheid is consumptie. In zijn Techno optimstisch handvest betoogt Marc Andreessen dat technologie: “Bevrijdend (is) voor de menselijke ziel, de menselijke geest,” en een: “Uitbreiding van wat het kan betekenen om vrij te zijn, om vervuld te zijn, om te leven.” Artificiele intelligentie zou ertoe kunnen leiden dat: “ machines beslissingen voor ons nemen.” Als dat gebeurt, en dat zal, zo betoogt Andreessen gebeuren, dan: “wordt ruimschoots gecompenseerd door de vrijheid om ons leven in te richten die voortvloeit uit de materiële overvloed die wordt gecreëerd door ons gebruik van machines.”xvi Vrijheid is daarmee verworden tot materialisme. Iets wat Spinoza als slavernij zou betitelen.

Zo zie je maar weer dat de ene vrijheid de andere niet is. Wat de ene vrijheid noemt, is voor de ander een vorm van slavernij.

i Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 29-30

ii Idem, pagina 35

iii BCE = Before Common Era en betekent voor de gangbare jaartelling die begint met de veronderstelde geboortedatum van christus

iv De inleiding door de vertalers Michel Buijs en Wolther Kassies bij Herodotus, Historie. Alles wat ik zag hoorde en onderzocht, pagina 35

v Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 25

vi Idem, pagina 25-26

vii Herodotus, Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht, boek 7 133 (editie 2019 pagina 633)

viii Idem, boek 7 13 (editie 2019 pagina 633-634)

ix https://deanderekrant.nl/edities/6

x Geciteerd bij Annelien de Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis, pagina 205

xi Benedictus de Spinoza (vertaling Corinna Vermeulen), Ethica, pagina 179 (deel IV De slavernij van de mens of de kracht van de gevoelens)

xii Idem, pagina 237

xiii Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken tekst op de kaft

xiv Idem, pagina 11

xv John Stuart Mill, Over Vrijheid, pagina 127

xvi The Techno-Optimist Manifesto

Liberté

Liberté, egalité, fraternité. Vrijheid, gelijkheid broederschap, de lijfspreuk van Frankrijk en trouwens ook van Haïti. Ik moest aan deze drie woorden denken bij het lezen van een artikel van Thomas de Jonge bij De Dagelijkse Standaard. Volgens De Jonge is het Forum voor Democratie de enige partij die nog staat voor de traditionele negatieve vrijheden. De vrijheid om te doen wat je wilt. Hier kom ik straks op terug. Eerst de geschiedenis van de drie woorden, de spreuk.

George Cruickshank, The Radical’s Arms. Vindplaats: Wikipedia

De spreuk is gemunt tijdens de Franse revolutie. Naar het schijnt was Maximilian Robespierre de eerste die deze woorden uitsprak. Een bijzondere persoon deze Robespierre. In de zesde editie van A History of the Modern World van Palmer en Colton wordt hij als volgt omschreven (pagina 375-376): “Robbespierre is one of the most argued about and least understood men of modern times. Persons accustomed to stable conditions dismiss him with a shudder as a bloodthirsty fanatic, dictator, and demagogue. Others have considered him an idealist, a visionary, and an ardent patriot whose goals and ideals were at least avowedly democratic. All agree on his personal honesty and integrity and his revolutionary zeal.” Robespierre was een belangrijke architect achter de periode in de revolutie die de Terreur wordt genoemd. Doel van die Terreur was (pagina 376): “to repress anarchy, civil strife, and counterrevolution at home and to win the war by a great national mobilization of the country’s people and resources.” Dit allemaal om het land klaar te maken voor de democratie van het gewone volk. De terreur bestond eruit om tegenstanders van de revolutie op te sporen en te elimineren. In die periode maakte de guillotine overuren. Een programma waaraan Lenin een voorbeeld nam na de oktoberrevolutie in Rusland en waarmee hij op zijn manier invulling gaf aan het begrip ‘dictatuur van het proletariaat’ dat Marx en Engels werd gemunt maar dat zij niet verder uitwerkten. Stalin deed het daarna nog eens ‘dunnetjes’ over met zijn ‘grote zuiveringen’. Een periode van dictatuur en terreur als tussenstap. Alleen, en dat lijkt eigen aan dergelijke tussenstappen, werd niet duidelijk geformuleerd wanneer die tussenstap succesvol zou zijn en kon worden beëindigd. Dus wanneer het land gereed was voor de democratie van het gewone volk. Een periode van onzekerheid want je kon zomaar worden beschuldigd van het zijn van ‘tegenstander van de revolutie’ en dus in aanmerking komen voor amputatie van je hoofd.  Zo at deze revolutie, net als de Russische, ook haar kinderen op. Robespierre werd uiteindelijk ook opgegeten nadat de periode van de Terreur aan haar einde kwam.

De drie woorden werden pas veel later de Franse lijfspreuk. De gewelddadige oorsprong van de spreuk en de afkeer van alles wat ‘revolutionair’ was na de nederlaag van Napoleon I, zal er zeker aan hebben bijgedragen dat de spreuk meer dan dertig jaar in een verdomhoekje zat. Pas twee revoluties later, tijdens de revolutie van 1848, werd het de Franse nationale spreuk. Zoals ik in mijn vorige Prikker schreef, was er de ‘Powers that Be’ na de nederlaag van Napoleon alles aan gelegen om de ruim 25 jaar revolutionair Frankrijk te vergeten en liefst uit de geschiedenis te verwijderen. De revoluties van 1830 en 1848 zijn er een bewijs van dat die poging mislukte.

Eugène de La Croix, La Liberté guidant le peuple. Vindplaats: Wikipedia

Terug naar het artikel van De Jonge en de negatieve vrijheid. Het begrip negatieve vrijheid komt, net als trouwens positieve vrijheid, uit de koker van de filosoof Isaiah Berlin. Die sprak erover in zijn inaugurale rede op 30 oktober 1958. Die rede is uitgegeven in een klein boekje met als titel Twee opvattingen over vrijheid. Twee betekenissen van vrijheid waarbij het, om de kaft van de uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken aan te halen: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.” Die negatieve vrijheid, waar het Forum voor Democratie (FvD) nog als enige voorstaat, tenminste volgens De Jonge, wordt door Berlin omschreven als (pagina 11): “het domein waarbinnen het aan het subject – een persoon of groep personen- wordt overgelaten of zou moeten worden overgelaten, om te doen of te zijn wat in zijn vermogen ligt, zonder tussenkomst van andere personen.Dat het FvD de enige partij is die hiervoor staat blijkt, volgens De Jonge eruit dat de partij zich verzet tegen een verbod op het roken in publieke ruimtes en plannen om de klimaatverandering tegen te gaan.

Negatieve vrijheid is de vrijheid om dat te kunnen doen wat je zelf wilt. Wie een samenleving wil die is gebaseerd op volledige negatieve vrijheid, moet zich realiseren dat die negatieve vrijheid dan ook voor anderen geldt. Die genieten dan dezelfde vrijheid om te kunnen doen wat ze willen en daar kun jij wel eens last van hebben. Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking (pagina 127): “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.” 

‘Jurisdictie van de maatschappij’ is een mooie manier om te zeggen dat de overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens kijken naar de voorbeelden die De Jonge noemt, als eerste roken in de publieke ruimte. Volgens De Jonge behoort dit tot het domein waarbinnen iedereen zijn gang kan gaan. Dat iedereen mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt mogen worden. Het FdV lijkt dat ook zo te zien omdat ze softdrugs en op termijn zelfs harddrugs willen legaliseren. Daaruit vloeit echter nog niet automatisch voort dat je overal mag roken. Ben je als aanhanger van negatieve vrijheid dan ook meteen voor roken in publieke ruimten?

Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen. Vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid kan daarmee toch een rookverbod in publieke ruimtes worden onderbouwd.

Dan het tweede punt, de maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Zelfs een aanhanger van negatieve vrijheid kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de nadeligheid voor de belangen van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. 

De Jonge lijkt negatieve vrijheid dus te zien als zo min mogelijk beperkingen opleggen aan mensen en misschien zelfs wel helemaal geen. Hij moet zich daarbij realiseren dat het anderen dan ook vrijstaat om zijn belangen te schaden, zoals als ik hierboven al schreef. Ook op zijn verdediging van het FvD als enige ‘strijder’ voor negatieve vrijheid, valt wat aan te merken. Die strijd is wat selectief. De partij is immers een fervente voorstander van het boerkaverbod. Laten we Mills schadebeginsel er weer eens bij pakken. Dan is de vraag wiens belangen worden geschaad door iemand die een boerka draagt? Wie wordt in zijn belangen geschaad door de geringe kansen op de arbeidsmarkt van de boerkadrager? Of dat die persoon zich uitsluit van een groot deel van het maatschappelijk verkeer? Niemand, alleen de drager van de boerka. Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Wordt die druk weggenomen door een verbod? Ook als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Zou je vanuit het gezichtspunt van de negatieve vrijheid niet juist tegen een boerkaverbod moeten zijn? Ertegen omdat mensen die er uit vrije keuze, al dan niet ingegeven door religieuze motieven, een willen dragen erdoor worden belemmerd in hun vrijheid terwijl het dragen ervan niemand in zijn belangen schaadt?

Vanuit de invalshoek van de positieve vrijheid kan, dat hoeft niet, je onderbouwen waarom een boerkaverbod leidt tot meer vrijheid. Aanhangers van positieve vrijheid bezien vrijheid vanuit een heel andere hoek. Daar waar negatieve vrijheid kort geformuleerd neerkomt op vrij zijn van een verbiedende overheid, concentreren aanhangers van positieve vrijheid zich op de mogelijkheden van iemand om iets te doen. Op zijn mogelijkheden om gebruik te maken van die negatieve vrijheid. Zo heeft iedereen de vrijheid om zijn mening op papier te zetten. Die vrijheid is bijna onbeperkt en dat zal een aanhanger van negatieve vrijheid deugd doen. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid zal deze vrijheid ook worden toegejuicht, maar is de vrijheid van, niet voldoende. Om je mening op papier te verwoorden, moet je kunnen lezen en schrijven. Dus de mogelijkheid hebben om van een vrijheid gebruik te maken. Vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid verwacht men daarom dat de overheid mensen onderricht en ze leert lezen en schrijven. Immers pas dan kunnen ze gebruikmaken van dit recht. 

Foto: Flickr

Terug naar het boerkaverbod.  Zoals gezegd kan je vanuit het gezichtspunt van positieve vrijheid, een boerkaverbod verdedigen. Een boerka beperkt de drager immers in zijn mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt om zijn mening op papier te zetten. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Probleem is alleen dat de voormalige drager van de boerka dan wel de straat op moet. Als het gevolg van een verbod is dat die persoon zich in huis opsluit, dan verkleint het verbod de deelname.

Nu kun je denken, wat een theoretisch geneuzel op de vierkante centimeter. Dat geneuzel ligt in de Verenigde Staten ten grondslag aan alle discussies over een verplichte ziektekostenverzekering in het algemeen en Obamacare in het bijzonder. Amerika kent een grote groep mensen die niets van de overheid moeten hebben. Mensen die liefst geen overheid en dus maximale negatieve vrijheid zouden hebben. Deze mensen zijn niet tegen een ziektekostenverzekering, maar wel tegen het verplichtende karakter ervan. Dat is voor hen een te grote aanslag op hun vrijheid. Zij willen zelf bepalen of en zo ja welke ziektekostenverzekering zij nemen. Nu kennen de VS ook een grote groep mensen die zich graag zouden verzekeren tegen ziekte maar die de premie niet kunnen betalen of die iets markeert waardoor geen verzekeraar ze als klant wil. Die groep zou zijn geholpen met een betaalbare verplichte ziektekostenverzekering. Negatieve of positieve vrijheid, beiden kunnen grote invloed hebben op ons leven.

Zo kent veel overheidsingrijpen een rechtvaardiging vanuit het gezichtspunt van de positieve vrijheid. Het onderwijs heb ik al genoemd en wat te denken van alle preventieve activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg? Alle campagnes tegen roken, alcoholgebruik, suiker en campagnes voor bewegen en de schijf van vijf en haar opvolgers. Allemaal bedoeld om het gedrag van mensen in een bepaalde richting te beïnvloeden. Een richting waarvan de samenleving als geheel vindt dat het de goede richting is. Of denk aan veiligheidsgordels of een helm op de brommer. Maar ook de AOW en de andere sociale wetgeving. Die zijn allemaal gebaseerd op het positief vrijheidsbegrip. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen.

In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude regime in de Sovjet Unie met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid. Positieve en negatieve vrijheid zijn, zoals Berlin opmerkt, twee totaal verschillende houdingen ten opzichte van het doel van het leven. Tussen volledige negatieve vrijheid en het voormalige Sovjetregime zit een hele wereld aan mogelijkheden. De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen de twee vormen van vrijheid. 

Dat evenwicht zoekt ook De Jongs FvD. De Jongs bewering dat het FvD de laatste partij is die staat voor negatieve vrijheid is bezijden de waarheid. Het boerkaverbod liet al zien dat de partij ‘zondigt’ tegen de negatieve vrijheid. Bestudering van het programma van de partij leert dat de partij diverse maatregelen voorstelt die hun oorsprong vinden in de denkwereld van de positieve vrijheid. Neem bijvoorbeeld de sociale paragraaf van de partij. “Het is goed dat in Nederland geprobeerd wordt om voor iedereen te zorgen en niemand buiten de boot te laten vallen. Die sociale kant van onze samenleving wil Forum voor Democratie behouden en waar nodig versterken,” schrijft de partij op haar site. De Amerikaanse aanhangers van de negatieve vrijheid zouden dergelijke overheidsbemoeienis vervloeken. De partij wijkt niet af van alle andere partijen. Ze zijn allemaal op zoek naar een evenwicht tussen positieve en negatieve vrijheid. 

Tot zover liberté uit de Franse lijfspreuk. In een volgende Prikker ga ik in op egalité, het tweede woord uit de spreuk waaraan ik moest denken.


Betuttelende overheid

“De staat mag mij niet voor mijn bestwil beschermen.’  De kop boven een interview met Christopher Snowden in Trouw. De overheid moet zich niet bemoeien met de eet-, rook- en andere gewoonten van mensen. Snowden hangt het schadebeginsel aan van John Stuart Mill en dat luidt: persoonlijke vrijheid mag slechts worden beperkt om te verhinderen dat anderen worden geschaad. We moeten ons niet bemoeien met de alcoholist, het is immers zijn vrije keuze om teveel te drinken. In de filosofie wordt dit negatieve vrijheid genoemd, vrijheid van belemmeringen. Daar tegenover staat een stroming die vindt dat er pas sprake is van vrijheid als iemand ook de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van die vrijheid. Deze stroming wordt positieve vrijheid genoemd. Zij vinden dat de samenleving zich wel moet bemoeien met de alcoholist omdat die door zijn verslaving niet vrij is. Hoe vrij is ons handelen?

kinderarbeidFoto: www.politiebond.nl

Hoe bepaal je of iets alleen jezelf schade toebrengt? Als ik naar de fles grijp, dan beïnvloedt dat het leven van mijn kinderen, mijn vrouw, mijn familie en vrienden. Emotionele schade, geen schade in de vorm van blauwe plekken of kneuzingen. Wat als mijn zoon later ook naar de fles grijpt? Is dat dan zijn vrije keus of komt dat door het voorbeeld dat hij heeft gezien?

Handelen leidt tot gevolgen. Sommige gevolgen zijn bedoeld, andere onbedoeld. Niet iedereen kan even goed inschatten wat de gevolgen van een bepaalde handeling zijn. Neem een naïef wat minder begaafd meisjes dat verliefd wordt op een foute jongen, een loverboy. Zij doet alles voor hem, maar schaad zichzelf daarbij zonder dat zij dit als schade ziet. Zij kiest zelf. Hoe vrij is haar keus?

Iets van heel andere orde. Hoe zou de wereld eruit hebben gezien als overheden daadwerkelijk alleen maar de orde zouden hebben gehandhaafd? Zouden er dan wegen zijn aangelegd? Of rioleringen, spoorwegen en vliegvelden? Zou dan de slavernij zijn afgeschaft? Of de kinderarbeid? Want waarom zou een kind van tien niet mogen werken? Zouden kinderen dan naar school gaan?

ThePostOnline oprichter Bert Brussen mag dan wel vinden dat Snowden: “Een heerlijk verhaal, bomvol waarheden,” verkondigt, die waarheden hebben een keerzijde.

Twee plus drie is zeven

‘Twee plus drie is zeven!’ Fout zullen jullie mij inpeperen. Het juiste antwoord is vijf. ‘Nee, naar mijn mening is het antwoord zeven en we hebben vrijheid van meningsuiting en ik mag die mening hebben en dus ook uiten.’  Jullie zullen mij meewarig aankijken en me wellicht hoofdschuddend voor gek verklaren. Maar zullen jullie dat ook doen als ik leerkracht ben op de basisschool en dit jullie kinderen leer? Dan zullen jullie naar de directeur lopen en aandringen op mijn ontslag. Dat zou ik ook doen in jullie geval. De directeur valt mij bij en onderstreept mijn recht op vrije meningsuiting. Ook de rechter die jullie inschakelen geeft mij en de directeur gelijk. Jullie zouden je kinderen naar een ander school brengen. En daar zou hetzelfde kunnen gebeuren.

Gescinska

Een voorbeeld om te laten zien tot welke absurde situaties de absolute en onbegrensde vrijheid van meningsuiting leidt. Of zoals de Belgisch-Poolse filosofe Alicja Gescinska schrijft: “De context van het klaslokaal toont ook mooi aan dat onzin verkopen en beledigen niet zomaar overal ongestraft kan. Niet wanneer die onzin en beledigingen grote groepen treft, niet wanneer die gericht is tot een enkel individu. Een leraar mag ook niet zomaar het kleinste meisje van de klas voor stomme lilliputter uitschelden en de jongen met ietwat grote oren voor lompe olifant houden.” Natuurlijk mag een leraar kinderen niet uitschelden voor stomme lilliputter of lompe olifant, als dat gebeurt dan zal iedereen er schande van spreken en de leraar zal waarschijnlijk zijn baan verliezen. Toch vliegen in het publieke debat ons soortgelijke verwensingen om de oren. Personen en groepen die worden uitgescholden voor geitenneuker wat weer wordt beantwoord met andere verwensingen.

In haar boek De verovering van de vrijheid. Van luie mensen, de dingen die voorbijgaan behandelt Gescinska de vrijheid en haar grenzen en daarbij komt in het laatste hoofdstuk ook de nu veel aangehaalde vrijheid van meningsuiting aan bod. Het filosofisch debat over vrijheid kent twee richtingen, de negatieve en de positieve. Om dit verschil duidelijk te maken, gebruikt zij een ervaring uit haar jeugd. Dat doet zij trouwens het hele boek door. Voorbeelden die een relatie leggen tussen de filosofische discussie en de wereldse werkelijkheid. Voorbeelden die het filosofische betoog een leesbare lichtheid geven.

Als klein meisje vluchtten haar ouders, net voor de val van de muur, vanuit het communistische Polen naar België. In Polen had zij verhalen gehoord van het prachtige speelgoed, de overvloed  en de vrijheid in het westen. Haar eerste kennismaking met die overvloed en vrijheid viel haar flink tegen. Met haar ouders en oudere zusje, bezocht zij een speelgoedwinkel. Inderdaad lag daar het mooiste speelgoed, waren er poppen in overvloed en konden die in alle vrijheid worden gekocht. Alleen het geld ontbrak om ook maar het kleinste popje te kopen. Zo is het ook met vrijheden. Je kunt er heel veel hebben, maar wat heb je eraan als je er geen gebruik van kan maken. Aanhangers van negatieve vrijheid, willen de best gevulde speelgoedwinkel. Aanhangers van positieve vrijheid willen werken aan de mogelijkheid van het kind om er iets te kopen.

Aanhangers van negatieve vrijheid pleiten voor een maximale individuele vrijheid. Voor vrije markten waarop vrije individuen dat doen waarvan zij denken dat het hen het meeste geluk brengt. Waarbij zij dat mogen doen zolang zij anderen geen schade berokkenen. De alcoholist mag niet worden belemmerd in zijn zucht naar drank, dat is zijn vrije keus. Een pleidooi voor absolute vrijheid van meningsuiting past hierbij. Zij pleiten voor een kleine, terughoudende overheid die alleen optreedt als schade wordt berokkend aan iemand anders.

Gescinska denkt daar anders over: “Keuzevrijheid impliceert niet automatisch een keuzevermogen, laat staan keuzeblijheid.” Iemand die niet kan lopen heeft natuurlijk de vrijheid om te gaan en staan waar hij of zij wil, de persoon mist alleen het vermogen om dit te doen. Voor een aanhanger van negatieve vrijheid is het hebben van die vrijheid voldoende. Gescinska vindt dit een wel erg beperkte opvatting van vrijheid en noemt dit moreel onverschillig. Je hebt alleen wat aan vrijheid, als je er gebruik van kan maken en daarbij kunnen mensen wel wat hulp gebruiken, bijvoorbeeld een rolstoel. Zij pleit voor een positieve invulling van vrijheid en in het verlengde daarvan een samenleving en overheid die zich wel met het individu bemoeit. Die mensen een duwtje in de rug geeft, een duwtje om zichzelf te ontdekken. Een duwtje uit belangeloze betrokkenheid. Een duwtje om aan je vrijheid te werken, want vrij zijn betekent werken en kost inspanning. Vrijheid komt niet vanzelf.

Aanhangers van negatieve vrijheid zullen tegenwerpen dat dit leidt tot ‘wij bepalen wel wat goed voor jou is’ en de deur open zet voor totalitarisme. Een staat die bepaalt wat geluk is, hoe dit te bereiken en wie daarvoor wat moet doen. Gescinska werpt tegen dat dit een karikatuur is van positieve vrijheid en onderbouwt dit met twee argumenten. Als eerste kun je je kunt afvragen hoe vrij de alcoholist, net zoals de drugsverslaafde en de luilak, is. “Zijn zij niet allen de slaven van hun onvermogen om te weerstaan aan het object van hun destructieve verlangen, en is verslaving niet sowieso het tegendeel van individuele vrijheid?” vraagt zij zich af. Als tweede betekent absolute vrijheid dat iedereen voor zichzelf bepaalt wat goed is en welke regels voor hem gelden: Niemand bepaalt zichzelf volledig, zoals niemand ook zijn eigen wetten uitvaardigt.” Absolute negatieve vrijheid leidt niet tot vrijheid en autonomie, maar tot chaos en het recht van de sterkste, ze keert zich tegen de mensen. Volgens Gescinska is autonomie juist een fundamentele pijler van de positieve vrijheid, die draait in essentie: “om zelfrealisatie en het goede leven. Maar zelfrealisatie en het goede leven zijn niet mogelijk als ze afgedwongen worden.”

Er zal niemand zijn die stelt dat iedereen de vrijheid heeft om welke daad dan ook te verrichten. Zelfs de pleitbezorgers van negatieve vrijheid vinden dat er een grens is en die is dat je de ander niet mag schaden. “Maar waarom zouden we dan wel de vrijheid moeten hebben om eender welk woord te spreken?” Vraag Gescinska zich af, want: “soms kunnen woorden even hard en pijnlijk zijn als een messteek in de rug of een slag in het gelaat.”

Gescinska houdt een boeiend pleidooi voor de positieve invulling van vrijheid, voor betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Ik zou bijna zeggen verplichte kost voor iedereen en zeker voor politici, journalisten, columnisten en satirici. Verplicht omdat het de voetangels en klemmen, de valkuilen en het mijnenveld toont van een gesprek over vrijheid. Lezen voordat je begint met schelden en beledigen! Alleen klinkt verplicht zo onvrij. Dus anders geformuleerd: politici, journalisten, columnisten en satirici, mag ik jullie een advies geven, lees De verovering van de vrijheid van Alicja Gescinska. Zo’n ‘duwtje in de rug’ past in een pleidooi voor positieve vrijheid.