Verkiezingen: wat inzichten deel 2

‘Zijn ‘asiel en bestaanszekerheid’ twee totaal verschillende onderwerpen of toch niet. Met die vraag begon mijn vorige Prikker. “Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap,” zo stelde ik waarna ik naar beiden keek met ‘vrijheid’ als uitgangspunt. Ik sloot af met de woorden: “Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.” Die volgende keer is nu aangebroken.

Op 4 juli 1776 namen dertien Staten in Amerika een verklaring aan waarmee zij zich onafhankelijk verklaarden van het Britse rijk. “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness,” aldus de tweede alinea van de verklaring. In de eerste alinea verbraken de staten hun banden met het Britse rijk. God heeft alle mensen gelijk geschapen. De eerste keer in de geschiedenis dat alle mensen gelijk worden verklaard. Dertien jaar later, in Frankrijk, zette een tweede land een soortgelijke stap. Op 26 augustus 1789, iets meer dan een maand na de bestorming van de Bastille, nam Franse Assemblée Nationale de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen aan. Het eerste artikel luidde: “Mensen worden geboren en blijven vrij en gelijk in rechten. Sociaal onderscheid kan alleen gebaseerd zijn op het algemeen belang.” In goed Nederlands: ‘De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het algemeen welzijn gebaseerd worden.’ Waaruit die vrijheid bestaat maakt het vierde artikel duidelijk: “Vrijheid bestaat uit de mogelijkheid om alles te doen wat anderen niet schaadt: de uitoefening van de natuurlijke rechten van ieder mens kent dus geen andere grenzen dan die welke het genot van dezelfde rechten door de andere leden van de samenleving garanderen. Deze grenzen kunnen alleen door de wet worden bepaald.” Hier kunnen we het schadebeginsel van Mill herkennen uit de vorige Prikker.

Zo ‘self-evident’ als de opstellers van de Declaration of Independence  vonden, was in die tijd de gelijk(waardig)heid van alle mensen niet. Waarschijnlijk ook niet voor de opstellers. Zij zullen ermee hebben bedoeld dat alle mannen gelijk waren, vrouwen waren immers ondergeschikt aan de man. Zo waren alle ondertekenaars van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring man. Trouwens ook niet alle mannen. Je had natuurlijk ook de zwarte slaven, die waren toch wel iets minder ‘gelijk’. Het grootste deel van Europa leefde nog in feodale tijden. Dit hield in dat een groot deel van de mensen als horige of lijfeigene een stukje gepacht land bewerkte voor het eigen levensonderhoud. Daarnaast verrichten ze de ‘gratis’ herendienst. Dit hield in dat ze gratis en voor niets ook nog het land van de landheer moesten bewerken. Dat stukje gepacht land mochten ze trouwens niet verlaten en voor bijna alles moest toestemming worden gevraagd aan de landheer. Een soort van slavernij. In Frankrijk werd die met  la Déclaration in 1789 afgeschaft, ten minste in theorie. In grote delen van Europa pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ongeveer gelijktijdig met de afschaffing van slavernij.

Met het verklaren en het ‘self-evident’ noemen, is gelijkwaardigheid nog geen feit. In haar recente boek Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon beschrijft Beatrice de Graaf hoe de ‘Powers that Be’, die Napoleon hadden verslagen en daarmee een einde hadden gemaakt aan het revolutionair experiment in Frankrijk, over gelijkheid en gelijkwaardigheid dachten. Die leken alles wat niet in hun straatje paste op één hoop te gooien: “bonapartisten, Jokobijnen en régicides (parlementleden die voor de onthoofding van Lodewijk XVI hadden gestemd) … soms met de gematigde liberalen er nog bij. Het waren, volgens Metternich immers allemaal radicalen – erfgenamen van de Franse revolutie, de aanhangers van de terreur die in de tekst van Thomas Pain, The Rights of man, hun grondwet zagen.[1]” Pain verdedigde in zijn boek de idealen van de Franse revolutie en dus van de Déclaration. De Oostenrijker Metternich stond hierin niet alleen, zijn ‘baas’ keizer Frans I en ook de Russische Tsaar Alexander I, dachten er precies hetzelfde over en drukten ieder streven naar gelijkheid, en in het verlengde ervan democratie, de kop in. 

Als we ons richten op de Nederlandse situatie dan heeft die gelijkwaardigheid nog lang op zich laten wachten. Pas in 1917 mochten voor het eerst alle mannelijke inwoners van 25 jaar en ouder stemmen en twee jaar later mochten ook vrouwen stemmen. Tot 1956 waren vrouwen nog volledig afhankelijk van mannen. Op 14 juni in dat jaar kwam er een einde aan de wet die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Ook was het regel dat je als vrouw werd ontslagen op het moment dat je trouwde. Hiermee kwam nog steeds geen einde aan de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. De strijd om economische gelijkwaardigheid. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in bestuurlijke topfuncties bij overheid en bedrijfsleven duurt nog steeds voort. Het ‘glazenplafond’ haalt nog geregeld de kranten. 

Andere signalen dat volledige gelijkwaardigheid nog niet is bereikt, zijn de aanhoudende discussies over ‘institutionele discriminatie’ en whiteprivilege’. Of er hier werkelijk sprake is van bewuste discriminatie en achterstelling is een vraag die ik hier buiten beschouwing laat. Dat mensen zich achtergesteld voelen is in ieder geval wel een signaal dat niet iedereen zich even gelijkwaardig voelt en gelijke kansen heeft. Op dit punt is er nog een wereld te winnen.

Vrijheid kent een positieve en een negatieve variant. Gelijkwaardigheid kent iets soortgelijks. Tot nu toe heb ik het alleen nog maar gehad over politieke gelijkwaardigheid, laat ik dit negatieve gelijkwaardigheid noemen analoog aan negatieve vrijheid die in mijn vorige prikker een rol speelde. Dan is naast deze negatieve gelijkwaardigheid, het voor de wet gelijk zijn, ook zoiets als positieve gelijkwaardigheid, de economische mogelijkheid om op een redelijk gelijkwaardig niveau te kunnen leven.

In Nederland groeide de aandacht voor ongelijkheid met het boek Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty. In zijn boek beschrijft Piketty een toenemende ongelijkheid in vermogen. Piketty betoogt, en toont dit aan met cijfers, dat vermogens in toenemende mate ongelijk zijn verdeeld. De top 10% bezit een steeds groter aandeel in het totale vermogen en binnen die 10% bezit de bovenste 10% (dus 1% van de totale bevolking) een steeds groter deel van het vermogen. Vermogen groeit, zo betoogt Piketty, sneller dan de economie en het inkomen. Daar waar tot begin twintigste eeuw het totale kapitaal in de grote Europese landen zes tot zeven keer zo groot was als het jaarinkomen van het betreffende land, daalde dat naar twee tot drie keer het nationaal inkomen. Nu komt het weer in de buurt van verhouding van voor de wereldoorlogen. Zie hiervoor de hoofdstukken drie en vier van Capital in the Twenty-First Century.    

De gevolgen hiervan beschrijft de Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz in zijn boek The Price of Inequality. Stiglitz spreekt over de 1% van de Amerikaanse samenleving die in feite bepaalt wat er gebeurt. Die 1% meest vermogenden hebben de mogelijkheid en gebruiken die ook om de zaken in hun voordeel te beïnvloeden. Dit doen zij door invloed te ‘kopen’ bij politici onder andere door hen aanlokkelijke carrièreperspectieven te bieden. Bovendien zijn zij de financiers van de media, de belangrijke universiteiten en denktanks en ook via dit kanaal beïnvloeden zij de beeldvorming en de samenleving in een voor hun belangen gunstige richting. Als laatste kunnen zij met hun kapitaal ook hun ‘recht’ kopen, ook als zij niet in hun recht staan. Met diepe zakken kun je iemand die er niet over beschikt immers ‘failliet’ procederen. Stiglitz spreekt over ‘one dollar, one vote’.

In Nederland ziet het er nog anders uit dan in de door Stiglitz beschreven VS. Dat biedt echter geen garantie dat het zo blijft. Gelukkig kennen wij een sterkere publieke omroep dan in de Verenigde Staten, maar voor die publieke omroep zijn de kijkcijfers steeds belangrijker waardoor programma’s die tot denken aanzetten (anders dan een quiz) steeds meer op een onmogelijk tijdstip worden uitgezonden. Bovendien wordt er steeds luider geageerd tegen het publieke stelsel. Donaties aan partijen zijn gelukkig aan regels gebonden. Maar, via de andere route (die in de verenigde Staten ook bekend is) kopen bedrijven invloed, Dat is de route van het inhuren en indienstneming van oud-politici. Denk hierbij aan de oud-premiers Kok (ING) en Balkenende (partner bij EY), oud-ministers van financiën Zalm (DSB en later ABN-AMRO), Ruding (Citi-group) en De Jager (KPN) en Weijers (Akzo Nobel om maar enkele voorbeelden te noemen. Het niet verwerkelijkte voornemen tot afschaffing van de dividendbelasting is het voorbeeld van de grote invloed van het ‘kopen van invloed’. Gelukkig is het onderwijs nog steeds publiek gefinancierd en nog redelijk toegankelijk voor iedereen. En gelukkig wordt het onderwijs hier nog vooral door de overheid bekostigd. Al wordt het voor studenten zonder ouders die bijbetalen, steeds duurder om te studeren. Studeren kan, maar leidt dan tot een forse studieschuld die hen weer hindert in het vervolg van hun carrière. Ook zijn er signalen die in de richting van ‘elite onderwijs’. Zie de opkomst van University Colleges waarvoor het collegegeld fors hoger is dan voor een reguliere universitaire studie. 

Als, en de signalen wijzen in die richting, ‘one dollar’, werkelijk ‘one vote’ aan het worden is, dan benaderen we het punt dat we de maximale negatieve gelijkwaardigheid hebben bereikt terwijl de positieve gelijkwaardigheid, de mogelijkheid om ook werkelijk een gelijkwaardige invloed op de samenleving te hebben, juist steeds kleiner wordt.

Bij vrijheid is het de kunst, zoals ik in mijn vorige Prikker betoogde, om een evenwicht te vinden tussen de negatieve en positieve variant. Voor gelijkwaardigheid ligt dat anders. De negatieve gelijkwaardigheid moet maximaal zijn. Voor de wet is en moet iedereen immers gelijk zijn. Voor de tweede variant van gelijkwaardigheid, die ik de positieve gelijkwaardigheid noem, ligt dat anders. Ieder mens heeft immers andere capaciteiten en ook een andere motivatie. Die mogen worden beloond en dat zorgt ervoor dat op dit gebied niet iedereen even gelijkwaardig is. Volledige gelijkwaardigheid op dit gebied is een utopie die in het voormalige Oostblok werd nagestreefd. Dat leidt niet tot de meest prettige samenleving en nodigde niet uit om er voor jezelf en de samenleving het beste van te maken. Het andere uiterste, extreme verschillen in positieve gelijkwaardigheid, leidt ook niet tot de meest prettige samenleving. De meest prettige samenleving ligt ergens in het midden.

            Dat ‘bestaanszekerheid’ een verkiezingsthema is, laat zien dat de Nederlandse samenleving niet in dat midden zit maar dat er sprake is van groeiende en te grote positieve ongelijkheid. In zijn boek   Great Leveler. Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-first Century onderzoekt Walter Scheidel ongelijkheid door de eeuwen heen: wat maakt dat ongelijkheid groeit maar ook hoe wordt het weer recht getrokken. Hij laat zien dat ongelijkheid groeit door een samenspel van politieke en economische macht. Een machthebber die zijn vriendjes bedeelt met land en privileges en die vriendjes doen er vervolgens alles aan om dit aan hun kinderen door te geven. Belangrijk privilege was in vroeger tijden het niet hoeven te betalen van belastingen. Een tweede belangrijke privilege was het recht om namens de vorst belasting te heffen bij de mensen die op je land woonden. Een deel ervan ging naar de vorst de rest blijft bij het ‘vriendje’. Scheidel: “Het domesticeren van voedselbronnen domesticeerde ook mensen. De vorming van staten als een zeer competitieve vorm van organisatie vestigde steile hiërarchieën van macht en dwang die de toegang tot inkomen en rijkdom scheef trok. Politieke ongelijkheid versterkte en versterkte economische ongelijkheid. Gedurende het grootste deel van de agrarische periode verrijkte de staat enkelen ten koste van velen: winsten uit lonen en voordelen voor openbare diensten vielen vaak in het niet bij winsten uit corruptie, afpersing en plundering.[2]Een ‘vriendje’ dat er alles aan deed om het deel voor de vorst zo klein mogelijk te laten zijn. Zo werd de macht van de vorst langzaam uitgehold ten faveure van de nazaten van de ‘vriendjes’. Die vroegere 1% in de voormoderne tijd, hadden:  “hun zeer grote fortuinen meestal meer te danken (…) aan politieke macht dan aan economische dapperheid.[3]In de moderne tijd in liberaal democratische samenlevingen lijkt het omgekeerde het geval en wordt economische macht omgezet in politieke macht: de ‘one dollar, one vote’ van Stiglitz. Die politieke macht wordt vervolgens weer gebruikt voor economisch gewin en dat gebeurt, net als vroeger, door belastingvrijstellingen en -ontwijkingen en bijvoorbeeld door hun klanten, de moderne ‘onderdanen’, tot digitale slaven te maken.

Voor wat betreft het ‘rechttrekken’ van die ongelijkheid heeft Scheidel een sombere boodschap. De geschiedenis laat zien dat dit gebeurt door, zoals hij de noemt, de vier ruiters van de Apocalyps: “Vier verschillende soorten gewelddadige breuken hebben ongelijkheid uitgevlakt: massale mobilisatie oorlogen, trans formatieve revoluties, het falen van de staat en dodelijke pandemieën. Ik noem deze de vier ruiters van nivellering.[4]  Soms kwam een ‘ruiter’ alleen, soms werkten ze samen. Het had anders gekund: “In principe zouden instituties de opkomende ongelijkheden hebben kunnen afvlakken door interventies die waren ontworpen om de verdeling van materiële middelen en de vrucht van arbeid weer in evenwicht te brengen, zoals sommige premoderne samenlevingen naar verluidt hadden gedaan. In de praktijk had sociale evolutie echter vaak het tegenovergestelde effect.[5]Om uit de ervaringen uit verleden als ‘rendement voor de toekomst’ te concluderen dat afvlakking via instituties zinloos is, gaat mij veel te ver. Mij lijkt het ‘rendement’ juist gelegen in het gegeven dat die 1% zich realiseert dat afvlakking via institutie kan voorkomen dat ze het slachtoffer worden van Scheidels ruiters.

Nadenken over bestaanszekerheid betekent nadenken over gelijkheid. Het lijkt mij goed om de geschiedenisles van Scheidel in het achterhoofd te houden bij het thema ‘bestaanszekerheid’ en hoe die te realiseren. Trouwens niet alleen met betrekking tot bestaanszekerheid, ook bij het nadenken over asiel en migratie. Het ontbreken van negatieve gelijkwaardigheid in het land waar ze wonen is waarschijnlijk een van de redenen waarom mensen huis en haard verlaten. Ook de zeer scheve verdeling van de positieve gelijkwaardigheid tussen landen is een van de drijfveren achter migratie.


[1] Beatrice de Graaf, Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, pagina 225

[2] Walter Scheidel, The Great Leveler. Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-first Century, pagina 5. Eigen vertaling

[3], Idem pagina 84. Eigen vertaling

[4] Idem, pagina 6. Eigen vertaling

[5] Idem, pagina 5. Eigen vertaling

Verkiezingen: wat inzichten

Op woensdag 22 november 2023 mag Nederland weer naar de stembus. Dit omdat toenmalig VVD-leider en premier Mark Rutte de stekker uit zijn kabinet trok omdat hij geen voor hem bevredigende asieldeal binnen het kabinet kon bereiken. De afgelopen week presenteerden verschillende partijen hun verkiezingsprogramma’s. Anderen zullen snel volgen en dan barst de campagne in volle hevigheid los Rutte’s partij en zijn opvolger Dilan Yeşilgöz-Zegerius hopen dat ‘asiel’ het thema wordt. Weer andere gaan voor ‘bestaanszekerheid’. Twee totaal verschillende onderwerpen. Of toch niet?

Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap. Om Liberté, egalité, fraternité de lijfspreuk van Frankrijk en trouwens ook van Haïti, De spreuk is gemunt tijdens de Franse revolutie. Naar het schijnt was Maximilian Robespierre de eerste die deze woorden uitsprak. Een bijzondere persoon deze Robespierre. “Robespierre is een van de meest bediscussieerde en minst begrepen mannen van de moderne tijd. Mensen die gewend zijn aan stabiele omstandigheden doen hem huiverend af als een bloeddorstige fanaticus, dictator en demagoog. Anderen beschouwen hem als een idealist, een visionair en een vurige patriot wiens doelen en idealen op zijn minst openlijk democratisch waren. Allen zijn het eens over zijn persoonlijke eerlijkheid en integriteit en zijn revolutionaire ijver.[1]” Robespierre was een belangrijke architect achter de periode in de revolutie die de Terreur wordt genoemd. Doel van die Terreur was: “om anarchie, burgertwisten en contrarevolutie in eigen land de kop in te drukken en de oorlog te winnen door een grote nationale mobilisatie van het volk en de middelen van het land.[2] Dit allemaal om het land klaar te maken voor de democratie van het gewone volk.

De terreur bestond eruit om tegenstanders van de revolutie op te sporen en te elimineren. In die periode maakte de guillotine overuren. Een programma waaraan Lenin een voorbeeld nam na de Oktoberrevolutie in Rusland en waarmee hij op zijn manier invulling gaf aan het begrip ‘dictatuur van het proletariaat’ van Marx en Engels maar dat zij niet verder uitwerkten. Stalin deed het daarna nog eens ‘dunnetjes’ over met zijn ‘grote zuiveringen’. Een periode van dictatuur en terreur als tussenstap. Alleen, en dat lijkt eigen aan dergelijke tussenstappen, werd niet duidelijk geformuleerd wanneer die tussenstap succesvol zou zijn en kon worden beëindigd. Dus wanneer het land gereed was voor de democratie van het gewone volk. Een periode van onzekerheid want je kon zomaar worden beschuldigd van het zijn van ‘tegenstander van de revolutie’ en dus in aanmerking komen voor amputatie van je hoofd.  Zo at deze revolutie, net als de Russische, ook haar kinderen op. Robespierre werd uiteindelijk ook opgegeten nadat de periode van de Terreur aan haar einde kwam.

De drie woorden werden pas veel later de Franse lijfspreuk. De gewelddadige oorsprong van de spreuk en de afkeer van alles wat ‘revolutionair’ was na de nederlaag van Napoleon I, zal er zeker aan hebben bijgedragen dat de spreuk meer dan dertig jaar in een verdomhoekje zat. Pas twee revoluties later, tijdens de revolutie van 1848, werd het de Franse nationale spreuk. Het was er de overwinnaars van Napoleon alles aan gelegen om de ruim 25 jaar revolutionair Frankrijk te vergeten en liefst uit de geschiedenis te verwijderen. De revoluties van 1830 en 1848 zijn er een bewijs van dat die poging mislukte.

Tot zover. Nu naar het eerste van de drie begrippen: vrijheid. De filosoof Isaiah Berlin weidde zijn inaugurale rede aan een uiteenzetting van het begrip vrijheid. Hij onderscheidt, om de titel van de rede aan te halen  Twee opvattingen over vrijheid.  Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.[3]  Een ‘negatieve’ en een ‘positieve’ opvatting.

Negatieve vrijheid wordt door Berlin omschreven als: “Gewoonlijk wordt gezegd dat ik vrij ben in die mate waarin geen mens of instantie van mensen zich met mijn handelen bemoeit,[4]” de afwezigheid van dwang. Positieve vrijheid, die: “spruit voort uit de wens van het individu om meester over zichzelf te zijn,[5] een welbewust besluit tot handelen.

Wie een samenleving wil die is gebaseerd op volledige negatieve vrijheid, moet zich realiseren dat die negatieve vrijheid dan ook voor anderen geldt. Die genieten dan dezelfde vrijheid om te kunnen doen wat ze willen en daar kun jij wel eens last van hebben. Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking: “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.[6] ‘Jurisdictie van de maatschappij’ is een mooie manier om te zeggen dat een overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens naar wat voorbeelden kijken.  Roken in de publieke ruimte. Behoort dit tot het domein waarbinnen iedereen zijn gang kan gaan? Dat je mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt zouden mogen worden. Zo’n keuze is een voorbeeld van positieve vrijheid. Betekent dit dan automatisch dat je overal mag roken? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen en dus de negatieve vrijheid van de roker beperken. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen.

Een tweede voorbeeld: maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Het beperken van de ‘negatieve vrijheid’ om op dit gebied te doen en laten wat iemand wil, kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de schade van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Zelfs de meest vergaande beperking van de negatieve vrijheid om op dit gebied te doen en laten  wat je wilt, het verbieden van alle behalve de natuurlijke uitstoot, behoort tot de mogelijkheden. Het verbieden van natuurlijke uitstoot kan niet omdat hiermee alle dierlijk leven en dus ook dat van ons mensen, onmogelijk wordt.

Nu kun je denken, wat een theoretisch geneuzel op de vierkante centimeter. Dat geneuzel ligt in de Verenigde Staten ten grondslag aan alle discussies over een verplichte ziektekostenverzekering in het algemeen en Obamacare in het bijzonder. Amerika kent een grote groep mensen die niets van de overheid moeten hebben. Mensen die liefst geen overheid en dus maximale negatieve vrijheid zouden hebben. Deze mensen zijn niet tegen een ziektekostenverzekering, maar wel tegen het verplichtende karakter ervan. Dat is voor hen een te grote aanslag op hun vrijheid. Zij willen zelf bepalen of en zo ja welke ziektekostenverzekering zij nemen. Nu kennen de VS ook een grote groep mensen die zich graag willen verzekeren tegen ziekte maar die de premie niet kan betalen of die iets markeert waardoor geen verzekeraar ze als klant wil. Die groep zou zijn geholpen met een betaalbare verplichte ziektekostenverzekering. Die zou hun positieve vrijheid vergroten. Negatieve of positieve vrijheid, beiden kunnen grote invloed hebben op ons leven. Zo zijn veel overheidsmaatregelen die de negatieve vrijheid verkleinen gericht op het vergroten van de positieve vrijheid. Neem de AOW en de andere sociale wetgeving die bestaanszekerheid bieden. Die beperken de negatieve vrijheid omdat ze beslag leggen op een deel van iemands inkomen. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen.

Bijzonder zijn maatregelen zoals het bij de PVV en de Fvd populaire boerkaverbod. Een boerka beperkt de drager in haar mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Dus dat het haar positieve vrijheid op werk vergroot. Een vrijwillig boerkadraagster zal daar met recht en reden tegenin kunnen brengen dat haar positieve vrijheid, haar wens om ‘meester over zichzelf te zijn’wordt beperkt.  Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Dan is een verbod toch een oplossing? Als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Bijzonder hierbij is dat vooral partijen die voor een zo groot mogelijke, vooral negatieve vrijheid zijn, de PVV en de FvD, voor een boerkaverbod zijn.

Ook bij het asielvraagstuk staat vrijheid centraal. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude Sovjetregime met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid, maar ook een land met geen of minimale negatieve vrijheid is geen pretje. Maar tussen geen en maximale positieve en of negatieve vrijheid zitten hele werelden.  De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen binnen en tussen de twee vormen van vrijheid. Ontbreekt dat evenwicht dan kan dat een reden zijn om elders je geluk te beproeven. Daarmee zijn we bij migratie en asielvraagstuk. Geen asielzoekers opvangen betekent dat we mensen in negatieve onvrijheid vastzetten. Economische migratie moeilijker maken betekent dat we mensen de kans ontzeggen om  te ‘worden wat ze willen’.

Via die economische migratie komen we weer bij bestaanszekerheid. Dat ‘willen worden’ van deze migranten kan wel een belemmering zijn om ‘te worden wat je wilt’ voor de Nederlander. Dus de bestaanszekerheid beperken. Een strijd tussen ‘hun’ en ‘onze’ bestaanszekerheid? Dat is een manier om ernaar te kijken. In plaats van dit als een strijd te zien, kun je ook de nadruk leggen op waar beide zijden zich zorgen om maken: de bestaanszekerheid. Via eerlijke handel en dus eerlijke prijzen waar ‘hen’ in hun eigen land een redelijk zeker bestaan geeft, kunnen we ervoor zorgen dat het ‘hier’ geen strijd wordt. Daarmee zijn we bij economische beleid aanbeland en de keuzes die we daar kunnen en moeten maken.

Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.


[1] Palmer en Colton, A History of the Modern World zesde editie, pagina 375-376, eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 376, eigen vertaling 

[3] Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, kaft van de uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken

[4] Idem, pagina 12

[5] Idem, pagina 25

[6] John Stuart Mill, Over vrijheid, pagina127

IJzer smeden

In mijn vorige prikker behandelde ik de ideeën van  NSC-leider Pieter Omtzigt voor een districtenstelsel. Dit in het kader van de roep om bestuurlijke vernieuwing. Nu is Omtzigt niet de enige die een en ander wil veranderen. Volgens Vinzenz Ziesemer is, zo blijkt uit een artikel bij De Correspondent, het ijzer nu heet zodat er met smeden kan worden begonnen. Dit omdat: “een groot deel van de Kamer vertrekt.” Een uitgelezen kans omdat: “vertrekkende Kamerleden stemmen niet meer over zichzelf, maar over hun opvolgers. Dat neemt de schijn van zelfzuchtigheid al wat weg.”  Is het tijd om te smeden?

Bron: Flickr

Laten we de ideeën van Ziesemer eens nader bekijken. Als eerste: “De simpelste weg is: geef Kamerleden meer medewerkers, dan kunnen ze meer dossiers tegelijk behandelen.” Nadeel hiervan, dat geld: “kan worden ingezet om meer communicatiemedewerkers in dienst te nemen.” Dat kan worden voorkomen door het extra geld toe te wijzen aan het: “Bureau Wetgeving en de Dienst Analyse en Onderzoek, die Kamerleden inhoudelijk kunnen bijstaan.” Meer geld hiervoor op de begroting kan. Dan moet de huidige Kamer de begroting van de Staten Generaal, waartoe ook de Tweede Kamer behoort, wel voor de verkiezingen vaststellen. Dus dit kan. Dit ijzer kan worden gesmeed maar of het vervolgens ook zo wordt uitgevoerd dat is aan de Kamer die we in november kiezen.

Dan een tweede plan:“meer dan 40.000 mensen tekenden bijvoorbeeld een petitie om de kiesdrempel te verhogen,  zodat de Kamerfracties groter worden – als ze met meer mensen zijn, dan kunnen ze het werk beter verdelen.” Een kiesdrempel vergt een wijziging van de Kieswet. Dat lukt niet meer voor de komende verkiezingen want ook daarvoor zal een voorstel tot wijziging van die wet geschreven moeten worden. Zelfs als een meerderheid van de huidige Kamer het eens is dat er een drempel komt en hoe hoog die drempel moet zijn, dan nog is het onhaalbaar om de Kamer daar voor de verkiezingen over te laten stemmen. Zo’n voorstel moet eerst nog in de consultatieronde en daarna nog naar de Raad van State. Eensgezindheid voor een verhoging van de kiesdrempel is er niet. Want zoals Ziesemer schrijft kan dit idee: “niet iedereen bekoren, want zo’n kiesdrempel maakt onze democratie minder representatief.” En dan gaat het nog niet eens over de hoogte van die drempel. Ik vrees dat dit ijzer niet gesmeed kan worden door de huidige Tweede Kamer.

Deze week pleitten Volt-leider Laurens Dassen en ChristenUnie-leider Mirjam Bikker voor uitbreiding van de Tweede Kamer naar 250 leden. Een idee dat ook aan bod komt in Ziesemers artikel. Dat idee vergt een wijziging van de Grondwet. Daarvoor moet een voorstel worden opgesteld en dat moet dan door de Tweede en Eerste Kamer worden vastgesteld en dan na de verkiezingen nogmaals met twee derde meerderheid in beide Kamers worden aangenomen. Het lukt nooit een voorstel dat nog niet is opgesteld voor de verkiezingen door beide Kamers te loodsen. Ja, we moeten ons democratisch systeem evalueren en wellicht aanpassen. Dat nu ‘even in twee maanden’ doen, is geen goed idee zelfs al zou het kunnen.

Nu kan het ijzer alleen heet genoeg gemaakt worden voor dat extra geld. Kan omdat dit van de wil van de huidige Kamer afhangt. Alle andere veranderingen vragen meer tijd. Andere meer ingrijpende verandering vragen niet alleen qua procedure meer tijd. Want vragen dergelijke aanpassingen niet om een  maatschappelijk gesprek. Een gesprek over ons politiek bestuurlijk systeem. Samen nadenken maar niet binnen het huidige systeem, zoals we nu doen door het over te laten aan de koehandel van politieke partijen bij de formatie. Partijen en hun vertegenwoordigers die belangen hebben bij het huidige systeem. Nee, nadenken en werken buiten die kaders door bijvoorbeeld een grondwetgevende vergadering bijeen te roepen. Een vergadering die de opdracht krijgt om met ons allemaal in gesprek te gaan. Een ‘burgerberaad’ met 13.000.000 kiesgerechtigde burgers van dit land. “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[1] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Nee dit lukt niet in twee maanden. En nee, ook dit ijzer kan nu niet meteen worden gesmeed. Ook dat vraagt een wettelijk kader dat door een nieuwe Kamer moet worden opgesteld. Wat nu wel kan, is zo’n gesprek agenderen door de partijen die deelnemen aan de verkiezingen te vragen of zij kunnen instemmen met zo’n gesprek. Dan kan de nieuwe Kamer bij een positief antwoord hier meteen mee aan de slag.


[1] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

Nieuwe bestuurscultuur

Sinds deze week is Nederland weer een politieke partij rijker: Nieuw Sociaal Contract. De partij is opgericht door Pieter Omtzigt. Omtzigt zit al sinds 2003 in de Tweede Kamer. De laatste twee jaar op eigen titel daarvoor namens het CDA. Bij de presentatie van de partij gaf leider Omtzigt aan dat de partij zich gaat focussen op goed bestuur en bestaanszekerheid. Bij dat goed bestuur hoort ook zijn ideeën om de binding tussen kiezer en gekozene te versterken. Hij denkt aan een soort districtenstelsel. Want, zo lees ik: “als er in je kiesdistrict iets gebeurt dat kiezers in hun wezen raakt, dan maakt het niet uit of je in de oppositie of coalitie zit. Dan sta je op en zeg je: ‘Dit gaat zo niet langer’.” Een goed idee? Daar hoeven we niet over te hypothetiseren. Daarvoor kunnen we ‘over de grens’ kijken.  

Neem het Verenigd Koninkrijk. Dat kent al eeuwen een districtenstelsel. De kandidaat met de meeste stemmen in zo’n district, krijgt een plek in het Britse Lagerhuis. Als er maar twee partijen of beter nog twee kandidaten zijn, is dat altijd een kandidaat die meer dan 50% van de stemmen krijgt. Er zijn echter zelden slechts twee partijen. Doen er drie partijen mee dan is het niet zeker dat het gekozen Lagerhuislid ook de stem van een meerderheid van de kiesgerechtigden in zijn district krijgt. Met drie kandidaten voor een plek is in het meest extreme geval, een derde plus één stem voldoende om te worden verkozen. Aan de laatste verkiezingen namen naast de Tory’s en Labour ook liberaal democraten, de Brexit Party, de Groenen en in Schotland de SNP en in Wales Plaid Cymru en in Noord-Ierland deden de DUP en Sinn Féin mee. Die laatste wint zetels maar gaat niet naar het parlement. Het kan in een districtenstelsel dus gebeuren dat de meerderheid van de stemgerechtigde niet op het verkozen Lagerhuislid heeft gestemd.

Daar is wat aan te doen. Daarvoor moeten we naar Frankrijk. Ook daar kent men een districtenstelsel. Om daar te worden gekozen moet een meerderheid van de kiesgerechtigden in je kiesdistrict op jou als kandidaat hebben gestemd. Is er niemand die de meerderheid behaalt, dan nemen de twee kandidaten met de meeste stemmen het in een tweede ronde tegen elkaar op. Tenminste, als 25% van de stemgerechtigden heeft gestemd. Dit betekent dat iemand met 12,5% plus één van het aantal kiesgerechtigden in zijn district in de Franse Assemblée nationale kan komen.

Tot zover één kandidaat in één district. Nu naar het hele land. Ervaringen uit bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk leren dat je in het Lagerhuis een ruime meerderheid van de zetels kunt behalen terwijl maar een minderheid van de kiesgerechtigden op je partij heeft gestemd. Zo behaalden de Tory’s (de Conservatieve Partij) bij de laatste verkiezingen in 2019 een meerderheid van 80 zetels terwijl maar 43,6% van de Britten op de partij stemden. Als we de Britse verkiezingsuitslagen bekijken, dan zien we dat de laatste regering die op een meerderheid van de stemmers kon bogen, de regering Cameron-Clegg was, een coalitieregering van de Conservatieve partij en de Liberaal Democratische Party. Dat was dan tevens de enige naoorlogse Britse regering gesteund door een meerderheid van de Britse kiezer.

Om uit te leggen hoe dit kan een fictief rekenvoorbeeld. Een land met 100 districten met ieder 100.000 kiezers. Je partij wint in 51 ervan met 1 stem meer dan de helft. Dat zijn dan 2.550.051 (50.001 x 51) stemmen. In de andere 49 verliest je partij grof en haal je bijvoorbeeld maar 20 procent van de stemmen. Dat zijn er 980.000 (20.000 x 49). In totaal heb je dan 3.530.051 stemmen, net iets meer dan 35%. Als we met deze kennis eens kijken naar de laatste Provinciale Statenverkiezingen in Nederland, wat zou dat dan betekenen als dit landelijke verkiezingen waren? Dat zou betekenen dat de Boer Burger Beweging een absolute meerderheid zou hebben behaald. De partij behaalde bijna overal de meeste stemmen. Maar van alle kiesgerechtigden bracht net geen 23% de stem uit op deze partij. Ik weet niet of dit de kant is die we op moeten. Of eigenlijk weet ik het wel: die kant moeten we niet op.

“Als er in je kiesdistrict iets gebeurt dat kiezers in hun wezen raakt, dan maakt het niet uit of je in de oppositie of coalitie zit. Dan sta je op en zeg je: ‘Dit gaat zo niet langer’,” aldus Omtzigt. Op de vraag wat de twee belangrijkste speerpunten van zijn partij zijn, antwoordt Omtzigt: “De bestuurscultuur, waar ik al zolang op hamer. De noodzaak om een goed bestuur terug te brengen in Nederland.” Daarmee kom ik bij het belangrijkste. Goed bestuur zit niet in structuren en zeker niet in de manier waarop we onze volksvertegenwoordigers kiezen. Goed bestuur is een kwestie van cultuur. Cultuur zit in de mensen die zich kandidaat stellen en die worden gekozen. Als je alleen opkomt ‘voor iets dat mensen in hun wezen raakt’ als het je buren zijn, laat je dan niet zien dat je uit het verkeerde hout bent gesneden? Dat je cultureel gemankeerd bent?

Een democratische structuur, of die haar vertegenwoordigers nu zoals wij nu doen via evenredige vertegenwoordiging kiest of via een districtenstelsel zoals Omtzigt lijkt te willen, staat of valt bij de mensen die de functie volksvertegenwoordiger vervullen. De laatste twintig jaar piept en kraakt ons democratische systeem in haar voegen terwijl de huidige structuur een jaar of tachtig goed heeft gefunctioneerd. Het begon echter al eerder fout te gaan en dat lag en ligt niet aan ons democratische bestel, maar aan het wereldbeeld dat de laatste veertig jaar dominant is: “Het verlies aan autonomie in combinatie met een kafkaiaanse regelgeving is geen toeval, maar een structureel gevolg van het neoliberale mensbeeld, dat uitgaat van het idee dat iedereen uit is op eigen voordeel en niemand echt te vertrouwen valt[1],” met deze woorden beschrijft Paul Verhaeghe dit wereldbeeld in zijn boek Onbehagen. Dat mensbeeld kantelen, daar wat aan doen, dat gaat de bestuurscultuur veranderen. Daarvoor is een districtenstelsel niet nodig. Sterker nog, het is verspilde moeite want in landen met een districtenstelsel zoals de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ervaren de burgers hetzelfde ‘verlies aan autonomie in combinatie met kafkaiaanse regelgeving.


[1] Paul Verhaeghe, Onbehagen, pagina 153

Sorry, …?

‘Zo komen we nooit verder.’ Dat dacht ik na het lezen van een interview met psychiater Glen Helberg in Trouw. “Met die excuses erkent Nederland het leed. Maar ik heb nog niet gehoord dat de excuses aangenomen zijn. Daar zijn we nog niet aan toe. Ik zeker niet.” Zo beantwoordt Helberg de vraag of na de excuses van de koning voor het slavernijverleden de heling is begonnen.

 Ja, wie moet die excuses ‘aannemen’? En wanneer kan die heling dan beginnen? Kan dat pas als de laatste betrokken persoon ze heeft aangenomen of kan er ook al eerder mee worden begonnen? Als we moeten wachten op de laatste betrokken persoon moeten wachten, dan komt er nooit een einde aan. Iedere dag worden er immers nieuwe ‘laatst betrokkenen’ geboren. Op deze manier wordt het een ‘neverending story’ of om er een andere metafoor tegenaan te gooien, een perpetuum mobile. Op deze manier blijven we in het verleden steken. Blijven we steken in een omgekeerd soort Stockholmsyndroom, het psychologisch verschijnsel dat soms optreedt tijdens een gijzeling. waarbij de gegijzelde, de machteloze sympathie voor de gijzelnemer, de machthebber. Omgekeerd omdat in de machthebber er nu alles aan lijkt te doen om de sympathie en goedkeuring van de machteloze te krijgen. Op die manier komen we nooit  toe aan het vervolg van de zin achter die spreekwoordelijke komma van premier Rutte.

Mochten we dan uiteindelijk uit die klem komen dan is er weer een ander iets uit het verleden dat vraagt om eerst bezinning, dan erkenning, dan excuses en als die er zijn dan moet die historische schade worden vergoed. Want volgens Helberg zijn: “excuses van de regering een wassen neus. “In de VN heeft de Derde Wereld gevraagd de schade die het Westen heeft aangericht, te vergoeden. Dat gaat om tientallen miljarden. De westerse landen, ook Nederland, hebben die resolutie verworpen, twee maanden voor de excuses werden uitgesproken. Nederland had hier een gidsland kunnen zijn, maar Rutte zegt: hier heb je 200 miljoen, doe het daar maar mee. Hij heeft een gebrek aan moreel besef.”

Als historicus juich ik aandacht voor het verleden toe. Historici die op basis van nieuwe bronnen een ander perspectief openen op het verleden, ik verwelkom ze met open armen en kritische blik. Ik vraag me af of de manier waarop er nu met slavernij en kolonialisme uit het verleden wordt omgegaan, constructief is? Of die manier ons verder helpt? Wat er ook aan ‘herstel’ wordt gedaan, het verleden verandert er niet door. De verre voorouder die als slaaf werkte op een plantage, verkrijgt er niet ineens de vrijheid door en de kapitein van een achttiende-eeuws slavenschip ziet er niet ineens het licht door. Wat ‘we’ nu ook doen, onze (verre) voorouders hebben er niets aan: ‘What’s done is done.’

Wie wel ‘iets’ met onze acties moeten, zijn onze kinderen en kleinkinderen. Zij moeten leven met de gevolgen van keuzes die wij nu maken. Net zoals wij moeten leven met de keuzes die onze voorouders hebben gemaakt. Zij zullen onze keuzes bestuderen en wegen. Sommige zullen zij als ‘verwerpelijk’ bestempelen en anderen toejuichen. Zij zullen ons beoordelen op ons handelen en de motivering ervan. Zij zullen kijken naar onze omgang met vluchtelingen, hoe we om zijn gegaan met de klimaatverandering en wellicht met zaken waarvan wij nu niet weten dat zij die dan belangrijk vinden. Hoe ze over ons zullen denken weten we nu niet. Ook niet hoe ze over ons zullen oordelen.

Ik hoop dat ze ons niet beoordelen door ons langs de maatstaven van ‘hun gelijk’ te leggen en zich klem zetten in zo’n ‘omgekeerd Stockholmsyndroom’ zoals nu rond slavernij gebeurt. Ik hoop dat ze zien dat wij worstelen met onderwerpen als migratie, klimaat maar ook nog steeds met arbeid. Ik hoop dat ze een productievere manier van omgang met het verleden zoeken dan pogingen om het verleden in het heden recht te zetten. Ik hoop dat ze op de lijn van Nelson Mandela zitten in zijn toespraak ter gelegenheid van de viering van 10 jaar democratie in Zuid-Afrika in 2004:  “Let us never be unmindful of the terrible past from which we come – using that memory not as a means to keep us shackled to the past in a negative manner, but rather as a joyous reminder of how far we have come and how much we have achieved.”

 Want ja, we kunnen schande spreken over het slavernijverleden van de wereld. We kunnen ons echter ook realiseren dat onze voorouders het besluit hebben genomen om slavernij af te schaffen. En ja, dat had veel eerder kunnen gebeuren. Daarbij is het goed om je te realiseren dat het ook niet had kunnen gebeuren.  Dan kan de VN wel vragen aan het westen om de schade die het heeft aangericht te vergoeden. Het was wel juist het westen dat het voortouw nam in de afschaffing van de slavernij. Het was niet in het Afrikaanse Ashanti rijk, het Chinese keizerrijk of het Arabische sultanaat Oman dat de barbaarsheid van het instituut slavernij ter discussie werd gesteld.

Wakanda

Bij De Kanttekening las ik een interview met Ritania Wirht. In het interview vertelt ze over haar leven in Nederland en Suriname en dat ze zich al op jonge leeftijd bewust was van racisme. “‘Vóór de slavenhandel was Afrika een ontwikkeld continent. De Egyptische piramiden zijn gebouwd door gekleurde mensen met kennis van wiskunde. De gaper bij de drogist is een Moor: zwarten legden de basis voor de geneeskunde. Maar dat weet bijna niemand!”  Aldus Wirht. Een bijzondere uitspraak om meerdere redenen.

Welke huidskleur de bouwers van de piramiden hadden, weet ik niet, ik was er niet bij en Wirht ook niet, maar bij het lezen ervan moest ik denken aan het boek The Lies that Bind. Rethinking Identity van Kwame Anthony Appiah. Appiah behandelt vijf thema’s die in het identiteitsdebat centraal staan: religie, land, huidskleur, klasse en cultuur. En om het kort samen te vatten, de tekst op de kaft: “Appiah laat zien hoe collectieve identiteiten die onze wereld vormgeven doorspekt zijn met tegenstrijdigheden.” Appiah betoogt dat identiteiten van welke soort dan ook, zich, altijd in een tweestrijd ontwikkelen en ik denk dat hij daarin gelijk heeft. Ik moest aan het laatste thema denken: cultuur.

Appiah behandelt cultuur in het zesde hoofdstuk en gaat opzoek naar de oorsprong van wat nu ‘het westen’ en de ‘westerse cultuur’ wordt genoemd. Volgens Appiah is dat iets van zeer recente datum: “Als de notie van het christendom een artefact was van een lange reeks militaire gevechten tegen de moslimmacht, dan kreeg ons moderne concept van de westerse cultuur zijn huidige vorm grotendeels aan het eind van de jaren veertig en vijftig, tijdens de Koude Oorlog. In het heetst van de strijd smeedden we een groots Plato-to-NATO-verhaal over de Atheense democratie, de Magna Carta, de Copernicaanse Revolutie enzovoort. De westerse cultuur was in de kern individualistisch, democratisch, vrijheidslievend, tolerant, progressief, rationeel en wetenschappelijk.[1]Dat verhaal van het westen ontstond in een tweestrijd met de Sovjet Unie. Die werd, beginnend met de val van de Berlijnse muur en eindigend met de implosie van de Sovjet Unie in 1992 beëindigd.

Dat artefact, die notie van het christendom, waar Appiah over schrijft duidt op een eerdere ‘identitaire tweestrijd’. In de periode na de opkomst van de islam stond de scheidslijn tussen de islam en het christendom centraal. Of zoals de islamieten het noemen, de Daral-Islam, het huis van de islam en de Dar al-Kufr, het huis van de ongelovigen. Aan het einde van de achttiende eeuw veranderde hier iets in. Wat er veranderde was dat het Ottomaanse rijk, de mogendheid die christenen als het gezicht van de islam zagen, begon af te brokkelen. Met dat afbrokkelen verdween ook die tweestrijd. Van iets zoals ‘het Westen’ was toen nog zeker geen sprake. Belangrijke landen die nu tot ‘het Westen’ worden gerekend, ontwikkelden in de negentiende eeuw juist hun eigen nationale identiteit in zo’n ‘identitaire competitie’ met elkaar. Een competitie die leidde tot de Napoleontische oorlogen, de Frans-Duitse oorlog en uiteindelijk tot de twee die we nu wereldoorlogen noemen.

Met de implosie van de Sovjet Unie verdween dus het contrapunt van de ‘westerse cultuur’.  Wat niet verdween was de ‘westerse cultuur’ als contrapunt van mogelijke andere groepen die hun eigen identiteit wilden ‘afbakenen’. Groepen zoals moslimextremisten maar ook ‘afrocentristen’. En die heb je in grofweg twee soorten. Aan de ene kant afrocentristen die claimen zat ‘de ‘Grieks-Romeinse cultuur’, waarop de ‘westerse cultuur’ zich beroept Afrikaanse wortels heeft. Appiah haalt Cheik Anta Diop aan als een van de vaders van dat denken, die: “hield vol dat de verworvenheden voortkwamen uit een meer geavanceerde Egyptische beschaving en dat de oude Egyptenaren zwart waren.” Een theorie met: “ bepaalde onhandige implicaties.” Immers: “Als het Westen is voortgekomen uit Griekenland, dat is voortgekomen uit Egypte, erven zwarte mensen dan niet de meer morele aansprakelijkheid van de erfenis van etnocentrisme?” Aan de andere kantafrocentristen die blij zijn om: “Griekenland te veroordelen, terwijl ze de beschavingsprestaties die typisch Afrikaans waren, ophemelden.[2] 

Je kunt de twee kanten natuurlijk ook combineren en dat is wat Wirht doet. Ze claimt de geneeskunde en bouwkunst voor een oude ontwikkelde zwarte Afrikaanse beschaving die de piramides bouwde en aan de wieg stond van de geneeskunde. Een soort antiek ‘Wakanda’ uit de Marvelfilm Black Panther. Slavernij daarentegen, hoorde daar niet bij want dat ‘ontwikkelde continent’, die ‘ontwikkelde beschaving’ was van voor de slavenhandel. Als Wirht met slavenhandel de Trans-Atlantische slavenhandel tussen pak weg 1500 en midden van de negentiende eeuw bedoelt, dan was die beschaving van voor die ‘slavenhandel’. Als ze bedoelt voordat er in slaven werd gehandeld, dan slaat ze de plank behoorlijk mis. Zo was er de Arabisch-Afrikaanse slavenhandel die begint in de negende eeuw en eindigde, met de kolonisatie van Afrika door Europese landen aan het einde van de negentiende eeuw. Vanaf de 17e eeuw was het eiland Zanzibar, dat viel onder het sultanaat Oman, hierin de belangrijkste schakel.  Ja, niet alleen Europeanen handelden in die tijd slaven en deden aan kolonies in die tijd.

Nu zijn de piramides ook van voor die tijd. De oudste piramides stammen uit de tijd van de eerste dynastie (3150 – 2639 BCE). In tegenstelling wat lange tijd werd gedacht, werden ze niet door slaven gebouwd. Dat betekent echter niet het oude Egypte geen slavernij kende. Die kenden ze zeker: “In het oude Egypte kwamen verschillende vormen van dwangarbeid voor. Egyptische dwangarbeiders werden met minimale middelen in hun levensonderhoud voorzien. Krijgsgevangenen van buiten Egypte werden ook aan gedwongen arbeid onderworpen. Daarnaast bestond er slavernij in het oude Egypte: mensen werden als het bezit van andere mensen verhuurd en verkocht.[3] Dus ook in de tijd dat de mensen die piramides bouwden leefden ook mensen in slavernij en konden slaven worden gekocht en verkocht en kon er dus in slaven worden gehandeld.

Dat antieke ‘Wakanda’ moet dan van voor die tijd zijn geweest. Helaas ontbreekt daarvoor elke vorm van bewijs. Nu is het ontbreken van bewijs, geen bewijs van het ontbreken van zo’n antieke ‘Wakanda’. Totdat er bewijs is dat de antiek versie heeft bestaan, is het net zo’n fantasie als de Marvelvariant. Of zou Wirht met die beschaving onze verre voorouder Homo sapiens bedoelen die zo’n 70.000 jaar geleden begon en die er uiteindelijk voor zorgde dat ‘ons soort mensen’ de hele planeet koloniseerde.


[1] Kwame Anthony Appiah, The Lies that Bind. Rethinking Identity, pagina 201. Eigen vertaling

[2] Idem , pagina 203

[3] https://www.rmo.nl/tentoonstellingen/web-exposities/werk-in-het-oude-egypte/

Wat als … ?

Wat als ik een andere studie had gekozen? Wat als ik … ? Iedereen zal zich wel eens zo’n vraag stellen en zich dan een beeld proberen te vormen van hoe het leven er dan uit zou hebben gezien. Vaak stel je je die vragen als er iets tegenzit. Dan had je wellicht iets anders gedaan waar je wel blij mee zou zijn. Wat je er dan vaak bij ‘vergeet’ te bedenken, is dat alles waar je wel tevreden over bent er wellicht ook niet was geweest. Dan had je die prachtige baan, maar wellicht al twee scheidingen achter de rug en hikte je tegen een derde aan. Wat als … ? Ik moest eraan denken bij het lezen van een  ingezonden brief van Bart Immerzeel in de Volkskrant waarin hij pleit voor een kernwapenvrije wereld.

De bom op Hiroshima: Bron: WikimediaCommons

Immerzool reageerde op een ingezonden brief van Chris Holman die stelde dat: “Als dit land (Oekraïne) zijn kernwapens in 1994 niet had teruggegeven aan Rusland, onder druk van Amerikaanse ‘veiligheidsgaranties’, zou deze verschrikkelijke oorlog waarschijnlijk niet hebben plaatsgevonden.” Immerzool reageerde hier op met: “Ongetwijfeld waar, maar als Rusland geen kernwapens had gehad, zou het net zo goed nooit hebben durven invallen. Met conventionele wapens alleen maakt Rusland geen schijn van kans tegen het Westen (waar Oekraïne zich in toenemende mate toe rekent). Dus van een wereldoorlog zoals in de jaren veertig zou geen sprake zijn. Waarschijnlijker is dat de VS Poetin al jaren daarvoor met een gewelddadige coup gewipt zouden hebben om een VS-­vriendelijke regering te installeren.” Wat als kernwapens niet waren uitgevonden?

Wat beiden hierbij doen, is uitgaan van de huidige omstandigheden. Om je een wereld zonder kernwapens voor te stellen, moet je echter terug naar het moment dat deze wapens op het toneel verschenen. We moeten dan terug naar de wereld van vóór 6 augustus 1945. Want op die dag werd voor het eerst een kernwapen ingezet. En beter nog, naar de wereld van vóór 19 juli 1945 want op die dag werd de eerste kernbom in de woestijn van Nevada tot ontploffing gebracht.

Laten we eens kijken hoe de wereld er toen bij lag. Europa lag grotendeels in puin na vijf jaar verwoestende oorlog. Nazi- Duitsland was verslagen nadat het Sovjet leger na een verwoestende en veel levens kostende slag de Duitse hoofdstad Berlijn hadden ingenomen. Nu het Duitse gevaar was geweken, richtte de aandacht van de Sovjets zich op Japan. De Sovjets waren begonnen met de verplaatsing van anderhalf miljoen soldaten naar het oosten. Hiermee kwamen de Sovjets de in november 1943 in Teheran gemaakte afspraak na dat ze de wapens tegen Japan op zouden pakken binnen drie maanden nadat Duitsland zou zijn verslagen. De plannen voorzagen erin dat de Sovjets de Japanners uit Mantsjoerije en het Koreaanse schiereiland zouden verdrijven en vervolgens de oorlog naar Japans grondgebied zouden verplaatsten: eerst de Koerilen en daarna Hokkaido, het in grootte tweede eiland van Japan.

De Amerikanen hadden net de slag om Okinawa achter de rug (1 april – 22 juni 1945). Een slag waarmee ze voet zetten op Japanse bodem en het eiland veroverden. Dat ging niet vanzelf. Aan geallieerde kant sneuvelden zo’n 12.500 soldaten, raakten er meer dan 36.000 gewond en verloor men veel materiaal. Aan Japanse kant waren de verliezen nog veel groter. Er sneuvelden zo’n 110.000 soldaten en dat waren er ongeveer evenveel als waarmee ze de slag begonnen. Daarnaast vielen er zeer veel burgerslachtoffers, afhankelijk van de bron tussen de 40.000 en 150.000. De Japanners vochten zich werkelijk dood en dan was Okinawa nog maar een klein eilandje. Hoe zou dat gaan als de oorlog de grote Japanse eilanden zou bereiken?

Dat is de wereld waarnaar we terug moeten gaan voor het speculeren over de vraag wat als er geen kernbommen waren uitgevonden? Ze ‘de wereld uit doen’ zoals Wil Verheggen in een artikel in dezelfde krant doet dat de aanleiding was voor Holmans brief, gaat niet. Met het vernietigen van alle huidige kernwapens, blijft de kennis om ze te maken er en dus de dreiging dat ze in ‘geval van nood’ gemaakt worden er. Die kennis ‘ont-uitvinden’ gaat niet.

Als we naar dat moment teruggaan, dan is het meest waarschijnlijke scenario dat de Sovjets Japan vanuit het noorden zouden innemen. Dat is waar ze op 9 augustus 1945 aan begonnen en die opmars werd beëindigd na de capitulatie van Japan. De Sovjets waren inmiddels de toen Japanse Koerilen-eilanden binnengevallen. De Amerikanen en hun westerse bondgenoten zouden hun allang ingezette aanval vanuit het zuiden voortzetten. Uiteindelijk zou Japan worden verslagen. Maar hoelang ‘uiteindelijk’ zou duren? Geen  idee.

Voor wat er daarna met Japan zou zijn gebeurd, hoef je geen helderziende te zijn. Het zou in bezettingszones worden verdeeld onder de geallieerden. De Russen in het noorden, de Amerikanen en westerse geallieerden in het zuiden en Tokyo, net als Berlijn en Wenen, in vier stukken. Dit is het makkelijkste deel van de ‘wat-als-voorspelling’ op andere punten ligt het veel moeilijker. Neem Nederlands Indië. Daar stond na de capitulatie van Japan nog geen geallieerde soldaat op welk eiland dan ook. Het lag niet op de geallieerde opmarsroute. Zonder atoombom zouden Hatta en Soekarno op 17 augustus geen Indonesische Republiek hebben uitgeroepen. Hoe het wel zou zijn gegaan?

Wellicht was Vladimir Poetin dan als kanonnenvoer gesneuveld in ‘een wereldoorlog zoals in de jaren veertig’ die dan in 1975 zou zijn uitgebroken. Dit nadat hij in de slag om New York in gevecht raakte met het peloton van luitenant Donald J. Trump. Die laatste sneuvelde nadat hij als lafaard, wegrennend van het gevecht, door zijn onder geschikte, sergeant Bruce Springsteen, werd neer geschoten. Een wereldoorlog die in 1984 eindigde door tussenkomst van de opkomende wereldmacht Brazilië als leider van de LAVO, de Latijns Amerikaanse Verdrags-Organisatie. Een organisatie bestaande uit alle Latijns-Amerikaanse landen met Brazilië als drijvende kracht.

Jeuk

Hoe zal ik deze prikker eens aanvliegen? Een goede vraag. Je wil iets duiden maar je weet niet precies hoe. De berichten over het komen en gaan en het nog niet weten of ze gaan of blijven en als het blijven is in welke hoedanigheid van politici. Van Rutte en Kaag weten we dat ze gaan. Henk Krol, de Heintje Davids van de politiek, wil terugkomen. Niet meer als vertegenwoordiger van de ouderen en ook niet voor de Partij voor de Toekomst waarvoor hij een in het recente verleden korte tijd actief was waarna hij het als een soort ‘Pim Fortuyn’ zonder succes met zijn eigen lijst probeerde. Nee dit keer heeft hij zich aangesloten bij (BVNL) Belang van Nederland van Van Haga, een van de afscheidingen van het FvD van Baudet.

Bron: Flickr

Als politicus moet je agile zijn. Het lijkt tegenwoordig meer om het pluche te gaan dan om de denkbeelden. Neem Dilan Yesilgöz, na actief te zijn geweest voor de SP, GroenLinks en de PvdA  wil ze nu de lijst van de VVD gaan trekken. Voor de aanhangers van de VVD is het te hopen dat ze aan de voorkant  alles goed hebben afgehecht. Voor je het weet springt ze, eenmaal gekozen als premier, over naar de Partij voor de Dieren en staat ze aan de lat voor het opdoeken van de intensieve veehouderij. Dat zou een bijzonder doorontwikkeling van haar politieke carrière zijn. Dat opdoeken is een stip aan de horizon waar een VVD-stemmende agrariër niet op zit te wachten. Zijn die er trouwens nog? VVD stemmende agrariërs? Of zijn die overgestapt naar de BBB? De grote uitvraag van 22 november aanstaande zal dat uitwijzen.

Over BBB gesproken. De leider van die club, Caroline van der Plas schijnt geen premier te willen worden. Wie het dan wel wordt als haar partij die functionaris mag leveren, is nog niet bekend. Ze is wel met mensen in gesprek. Voor haar volgers is het te hopen dat ze in dat bilaatje dan wel het goede gesprek voeren. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Ja, bij de onboarding van mensen bij je partij kan het gigantisch fout gaan. De recente geschiedenis laat twee voorbeelden zien waar dat gigantisch fout ging. Als eerste de LPF. Na de moord op haar leider, restte een schip met mensen die allemaal dachten dat ze kapitein waren. Bij het tweede voorbeeld, het al genoemde FvD hadden de scheepslui helemaal gemist dat kapitein Baudet al ruim voor de verkiezingen behoorlijk was ontspoort. Die ontsporing culmineerde in houtkoolschets  waarin de uil van Minerva een hoofdrol speelde maar waar verder geen touw aan vast te knopen was.

Anderen, zoals Pieter Omtzigt weten nog niet wat ze gaan doen. In ieder geval niet terug naar het CDA en ook niet naar het CDA 2.0, de BBB van Caroline. In z’n eentje wordt het niets want in je uppie 47 zetels bemensen wordt lastig. Ja, velen zien hem als een heilige die de zo ongeveer de hele wereld, maar dan toch zeker de governance van Nederland gaat veranderen. Dan ligt de lat zo hoog dat organisch veranderen veel te traag gaat. Als heilige van vandaag ben je dan al snel de schlemiel van morgen. Een waarheid als een koe die ik er wel even inschiet. Om dat te voorspellen hoef je geen glazen bol te hebben. Zo’n verandering is, om een rugbyterm te gebruiken, een scrum. Niet iedereen zal aan jouw kant staan te duwen. Daarbij kan consultatie  helpen. Maar dan moet je wel duidelijk aangeven wat je doet met wat je ophaalt. Dus op welke trede van de participatieladder je staat. Dat kan je verder brengen maar dat veder kan ook  verder van huis zijn.

En dan is er nog BIJ1. Simons nam afscheid. Er was iets met een toxische sfeer in de partij en aantijgingen waar ze zich wel kan maar niet steeds tegen wil verdedigen. Wie haar opvolger wordt is nog niet bekend. Wie wil er voor die partij aan de lat staan? Een goede vraag. Een integrale blik is voor deze partij pas integraal als die ook intersectioneel is. Dan kom je er niet met wat flankerend beleid. Dan moet je permanent aan staan. Dan kun je nog zo goed je best doen en alles willen verbinden maar voor je het weet meldt zich iemand die nog meer kruispunten van achterstelling aantikt en dan sta je in je hemd of zelfs in je blootje. Al probeer je nog zo goed om maatwerk te leveren.

Daarmee kom ik aan het einde van deze prikker. Ik ben ‘geland’ en het is mij gelukt. Het is gelukt om vierentwintig van de vijfentwintig ambtelijk jargonjeukwoorden op te nemen in een prikker. Alleen met het meest jeukende lukte het niet. Een prikker schrijven rond vijfentwintig voorgeselecteerde woorden is dan ook geen dagdagelijkse activiteit. Oh, het is toch gelukt dat meest jeukende woord ook nog te gebruiken.   

Zorg door de staat

Het voordeel van het verleden is dat het er niet meer is en hoe verder het weg is, hoe minder mensen er, om premier Rutte aan te halen, er nog ‘actieve’ herinneringen aan hebben en ook geen ‘passieve’ herinneringen meer. En hoe langer het geleden is, hoe minder bronnen er zijn om je een beeld te vormen van het leven. Zo moeten we het voor wat betreft het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid en zelfs de geschiedenis van ‘ons soort mensen’ de Homo sapiens, doen met wat botresten, geconserveerde gereedschappen en af en toe een rotsschildering. Met dit als basis proberen archeologen en historici een beeld te schetsen van het toenmalige leven. Ik moest hieraan denken bij het lezen van het artikel Verbeter de wereld, verander hoe je woont, zorgt en liefhebt (dit boek leert je hoe dat kan) van Lynn Berger bij De Correspondent.

Begijnen. Foto: Wikipedia

Het ontbreken van herinneringen, actief en passief, weinig of geen geschreven bronnen en een danig gebrek aan kennis van het verleden bij het grote publiek, maken het mogelijk om met veel aplomb zaken over het verleden te beweren en ermee weg te komen. Nou, dat laatste in het geval van Berger niet helemaal, of helemaal niet.

Berger schrijft haar artikel als een combinatie van een betoog en een boekbespreking. Een boekbespreking van het boek Alledaags UtopiaWat tweeduizend jaar experimenteren ons kan leren over het goede leven van Kristen R. Ghodsee. Het boek staat, zo schrijft Berger: “vol met mensen die ergens in de afgelopen 2.500 jaar hebben nagedacht over samenlevingen waarin gelijkheid, samenwerking, collectief bezit en een gedeelde verantwoordelijkheid voor de volgende generatie centraal stonden. Om vervolgens hun eigen levens en die van anderen in te richten volgens die ideeën.” Mensen die: “het besef dat de inrichting van ons alledaagse leven innig is verbonden met de inrichting van de maatschappij – en dus met grote maatschappelijke problemen als klimaatverandering en ongelijkheid,” met elkaar gemeen hebben.

Dan maakt het betoog de stap van boekbespreking naar pleidooi: “Ga maar na: doordat in onze samenleving het kerngezin geldt als dé plek waar kinderen worden grootgebracht, ervaren ouders een enorme druk, verwachten partners veel te veel van elkaar, en zijn veel vrouwen niet financieel zelfstandig. Binnen het kerngezin zijn kinderen bovendien overgeleverd aan de grillen van ouders die ze niet hebben uitgekozen. En omdat de kinderen van rijke ouders veel meer kansen krijgen dan die van minderbedeelde ouders, neemt de sociale ongelijkheid eerder toe dan af.”  Daarom: “Wil je de wereld veranderen, dan zul je ook het instituut aan de basis van die wereld moeten veranderen. Namelijk: het kerngezin. Dat kan, want hoewel de manier waarop we nu samenleven, zorgen, wonen en met onze spullen omgaan vanzelfsprekend en onveranderlijk lijkt, is ze dat niet.”

Dus afschaffen dat kerngezin? Nee, dat niet: “Als praktisch utopist wil Ghodsee haar lezers meekrijgen, en dus kiest zij voor een andere term: ‘verruiming’. Ze wil het begrip ‘gezin’ oprekken en uitbreiden, zodat mensen zelf kunnen kiezen hoe en met wie ze kinderen willen grootbrengen, zodat zorgtaken beter worden verdeeld en zodat mensen vrijer, gelijker en gelukkiger kunnen zijn dan ze nu zijn.”  De tip van Berger: “Zit je in een monogame relatie? Zorg dan dat je tijd doorbrengt met je vrienden en dat je partner dat ook doet. Ga niet mee in het evangelie van privébezit maar deel je grasmaaier en je auto met je buren. Laat je kinderen tijd doorbrengen met grootouders, ooms, tantes en vrienden. Breng tijd door met de kinderen van anderen. Zo klein kan het beginnen.” Nu is er niets mis met het delen van grasmaaiers en auto’s. Al is dat voor wat betreft die laatste vaak lastig omdat we die vaak allemaal zo ongeveer op hetzelfde moment nodig hebben.

Er is ook niets mis met historische voorbeelden als perspectief bij hedendaagse keuzes. Zo droomde Plato inderdaad: “ hardop over een republiek waarin kinderen niet in gezinnen werden grootgebracht maar in groepsverband, door speciaal opgeleide verpleegsters.” Als je de huidige praktijk met en de roep om uitbreiding en het ‘gratis maken’ van de kinderopvang kijkt, dan is dat een aardige stap in de richting. Bij het gebruiken van dit voorbeeld is het dan ook weer goed om te vermelden dat in Plato’s ideale republiek de zaken nog een paar stappen verder gaan. In die republiek was voortplanting aan verantwoordelijkheid van de staat. Die moest hiertoe een soort ‘fokprogramma’ opzetten van wie het met wie moest doen. Geen enkel kind zou zijn of haar biologische ouders mogen kennen en omgekeerd.  Dat gaat een stap verder dan het  “groeiend aantal samengestelde gezinnen en queer-gezinnen (dat intussen)(…) vrolijk (laat) zien dat een zorgrelatie prima kan worden ‘ontkoppeld’ van een bloedband.” Het wedervaren van de geadopteerde kinderen uit Sri Lanka laat zien dat een gebrek aan kennis van die bloedband tot problemen kan leiden.

En inderdaad leefden Middeleeuwse begijnen: “niet in gezinnen of kloosters, maar betrokken gezamenlijk begijnhoven in de stad.” En maakte: “Kerk noch echtgenoot (…) de dienst uit, en (…) genoten deze alleenstaande vrouwen (daardoor) relatief veel vrijheid en autonomie.  Nageslacht leverde dit echter niet op. Een samenleving met alleen maar begijnen zal snel uitsterven.

“Pas met de opkomst van het kapitalisme werd het kerngezin de norm: wanneer de staat niet hoeft te betalen voor de zorg voor kinderen (en zieken en ouderen), kunnen de belastingen laag blijven.” En die norm, dat kerngezin, zorgt, zo betoogt Berger, voor problemen: “Ga maar na: doordat in onze samenleving het kerngezin geldt als dé plek waar kinderen worden grootgebracht, ervaren ouders een enorme druk, verwachten partners veel te veel van elkaar, en zijn veel vrouwen niet financieel zelfstandig.” Na dit te hebben gelezen moest ik even slikken en verslikte me bijna.

Slikken omdat overheidszorg voor kinderen en ouderen iets van zeer recente datum is. Die begon in 1873 met Van Houtens Kinderwetje. De ouderen moesten nog tot na WO II op Drees’ Noodwet wachten op ‘staatszorg’ in de vorm van inkomen. Op een door de overheid betaalde poetshulp, zoals nu onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, moesten de ouderen nog veel langer wachten. Staatsondersteuning bij zorg en opvoeding is pas van zeer recente datum en niet iedere staat nam die verantwoordelijkheid en nam die op eenzelfde manier. Daarvoor berustte die ‘zorg’ bij de familie en de gemeenschap waarin men leefde. De Romeinen kenden geen ouderenzorg en in de Republiek noch in het absolute Franse koninkrijk noch in het Chinese keizerrijk bemoeide de staat zich met de zorg voor kinderen. Een heel bijzondere redenering van Berger. 

Verslikken omdat Berger betoogt dat het kerngezin voor die enorme druk zorgt die ouders ervaren, dat ze veel van elkaar verwachten en voor druk om financieel zelfstandig te zijn. Dat kerngezin is al veel ouder dan het streven naar ieders ‘financiële onafhankelijkheid’. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de ‘enorme druk’ van recente datum is en juist wordt veroorzaakt door dat streven naar ‘financiële zelfstandigheid’ en de manier waarop die wordt nagestreefd, allebei een full time baan met twee kinderen die het aan niets mag ontbreken. Door dat streven ontbreekt de tijd om: “je kinderen tijd (te laten) doorbrengen met grootouders, ooms, tantes en vrienden,” omdat die geen tijd ervoor hebben omdat ze moeten werken en ontbreekt het jou om dezelfde reden aan : “tijd door (te brengen) met de kinderen van anderen.” 

Niet-links links

In mijn vorige prikker besteedde ik al aandacht aan het boek Left Is Not Woke van de filosoof Susan Neiman. Ik moest aan haar boek denken bij het lezen van een artikel van Chris Keulemans bij OneWorld. Ik moest eraan denken bij het lezen van de volgende passage: “Een heel onschuldig voorbeeld: betreedt een witte cis hetero een zaaltje vol mensen van kleur die klaar zitten voor een discussie, dan vraagt de nieuwe code dat hij een plek achterin kiest, niet direct zijn hand opsteekt als het tijd is voor vragen uit het publiek en komt hij toch aan het woord, dat hij dan geen als vraag vermomde oratie houdt.”

“Ik heb in mijn leven veel witte gezichtsbepalers in de wereld van kunst en media leren kennen, van wie ik velen min of meer als gelijkgezinden beschouwde. Maar ik zie er steeds meer de rechterkant op glibberen.” Zo begint Keulemans zijn betoog. Hij licht die ‘ruk naar rechts’ toe aan de hand van enkele voorbeelden: “De wethouder had er opnieuw op gehamerd dat de culturele sector een betere afspiegeling van de stad moest worden, in programma, publiek en organisatie. De respons: sikkeneurig. Al dat gehamer. Bij voorbaat vermoeid over hoe ze deze politieke agenda nu weer in hun subsidieaanvragen moeten verwerken.” Verzuchtend vraagt hij zich af: “Was het dan al die tijd zo’n dun laagje, hun linksheid, meer gewoonte dan overtuiging? Links is altijd, in welke vorm dan ook, gebaseerd op solidariteit.”

‘Woke’: “Wakker blijven van onrecht, op je hoede zijn voor tekenen van discriminatie – wat kan daar mis mee zijn?[1] vraagt Neiman zich af. Niets, zo is ook haar antwoord. De bedoeling is goed. Maar zoals het spreekwoord zegt is de weg naar de hel geplaveid met goede bedoelingen. Keulemans’ artikel laat precies zien hoe die goede bedoelingen plaveisel voor de weg naar de hel worden.

Volgens Neiman, en daarin kan ik haar goed volgen, is dit een gevolg van het intersectionele denken. Neiman: “Het idee van intersectionaliteit zou de manier waarop we allemaal meer dan één identiteit hebben, kunnen hebben versterkt. In plaats daarvan concentreert het zich op die delen van de identiteit die het meest gemarginaliseerd zijn, en vermenigvuldigt ze in een woud van trauma’s.”  Dit leidt ertoe dat: “Het de nadruk legt op de manieren waarop bepaalde groepen gerechtvaardigd zijn en probeert de schade te herstellen. Met de focus op ongelijkheden van macht wordt het begrip rechtvaardigheid vaak buiten beschouwing gelaten.[2]Een goed voorbeeld hiervan geeft de Amsterdamse fractie van de partij BIJ1. Een partij die helemaal is gebaseerd op het intersectionele denken. De raadsleden zijn uit de partij gestapt want de partij is: “een “toxische, structureel onveilige omgeving” (…), vol wantrouwen, machtsmisbruik en “gebrek aan transparantie en interne democratie,” aldus de opstappende raadsleden. Niet vreemd voor een partij die een ideologie van macht, want dat is het intersectionele denken, als basis heeft en dan vooral de macht van de meest achtergestelde wil verbeteren. Dan ontstaat er een strijd om de hoogste treden van, zoals ik het in een eerdere prikker heb genoemd, de ellende-ladder. Iedereen wil de meest ellendige zijn omdat die de macht krijgt.

Keulemans is een perfect voorbeeld van iemand die ‘links’ verwart met wat Neiman ‘woke’ noemt. Neiman: “Wat mij hier het meest bezighoudt, zijn de manieren waarop hedendaagse stemmen die als links worden beschouwd, de filosofische ideeën hebben verlaten die centraal staan in elk links standpunt: een toewijding aan universalisme boven tribalisme, een stevige scheiding tussen rechtvaardigheid en macht en een geloof in de mogelijkheid van vooruitgang.[3] Links ónderscheid zich met het idee van universalisme, internationale solidariteit: “Dit was precies wat het onderscheidde van rechts, dat geen diepe connecties en weinig  echte verplichtingen toekende aan iedereen buiten zijn eigen kring.[4]” Keulemans lijkt zich het universalisme van links nog wel te herinneren: “Links is altijd, in welke vorm dan ook, gebaseerd op solidariteit. Daar heb je massa voor nodig. En die ontstaat alleen maar als er onder die solidariteit genoeg eigenbelang zit – een zichtbaar en makkelijk uit te leggen voordeel voor iedereen die zich solidair verklaart.”  Alleen vult hij het op een zeer bijzondere manier in.

En daarmee kom ik bij de ‘witte cis hetero’. Een intersectionele beoordeling van iemand op basis van twee dimensies. Neiman: “Het tegenovergestelde van universalisme wordt vaak ‘identitarisme’ genoemd, maar het woord is misleidend, want het is zo dat onze identiteit hooguit tot twee dimensies kan worden gereduceerd. In feite hebben we er allemaal velen, waarvan het belang gedurende hun hele leven in ruimte en tijd zal variëren.[5]”  Waarom mag een ‘witte cis hetero’ niet vooraan in de zaal zitten of op welke plaatst die er nog vrij is waar de persoon maar wil? Waarom mag deze persoon niet meteen zijn hand opsteken en het verhaal in een monoloog verpakken? Waarom mag deze persoon dat niet en mogen de ‘mensen van kleur’ dat wel? Hoe verhoudt zich dit tot het universalisme dat zo eigen is aan links? Dit is tribalisme dat Neiman omschrijft als: “een beschrijving van afbraak van een samenleving die optreedt wanneer mensen, van de welke aard dan ook, het fundamentele menselijke verschil zien als dat tussen onze soort en alle anderen.[6] Keulemans kiest het tribale boven het universele.

Neiman herleidt het intersectionele machtsdenken naar twee twintigste-eeuwse ‘machtsdenkers’.  Op het denken van de Franse filosoof Michel Foucault. Bij Foucault draait alles om macht zelfs rechtvaardigheid. Of zoals hij het zelf zei: “Als rechtvaardigheid in een strijd op het spel staat, dan is het een machtsinstrument. Het is niet in de hoop dat mensen op een dag, in deze of een andere samenleving, beloond zullen worden op basis van hun verdiensten, of gestraft zullen worden op basis van hun fouten.[7] Foucault zag rechtvaardigheid daarmee als een middel terwijl ‘links’ het als een doel ziet. Links koestert juist wel de hoop dat die samenleving er op een dag ergens is. Links gelooft in vooruitgang waarin Foucault niet gelooft. En geloof in vooruitgang betekent niet dat die er vanzelf komt. Nee daarvoor moet hard worden gewerkt en daarvoor is waakzaamheid nodig. Waakzaamheid omdat rendementen van vroeger die we vandaag koesteren als we niet waakzaam zijn, morgen verloren kunnen zijn. De tweede machtsdenker waarop het intersectionele denken teruggrijpt is de Duitse politiek filosoof en rechtsgeleerde Carl Schmidt. Het ‘vriend versus vijand’ schema staat centraal in het denken van Schmitt: “ Oorlog en politiek zijn een kwestie van de meest extreme en intense tegenstellingen… De begrippen vriend, vijand en strijd krijgen hun werkelijke betekenis voor zover ze betrekking hebben op en de reële mogelijkheid van politieke vernietiging in stand houden.[8] En de ‘vriendenkant’ van Schmitt was Nazi-Duitsland. Wat beide denkers interessant en aantrekkelijk maat: “voor progressieve denkers van vandaag is hun gedeelde vijandigheid tegenover het liberalisme en hun inzet om liberale hypocrisie te ontmaskeren.” En ‘liberale hypocrisie’is er voldoende te vinden.

Keulemans lardeert zijn artikel met voorbeelden van mensen die: “een stompzinnig grapje (…) maken (‘Ze heeft zo’n ingewikkelde Turkse naam, dus ik noem haar gewoon Turkie’).” Zaken die niet goed te praten zijn. Dat laat onverlet dat er inderdaad wordt weg geglibberd. De mensen met die grapjes glibberen weg van fatsoen. Keulemans glibbert samen met ‘woke’weg van links naar … naar ‘niet-links links’.


[1] Susan Neiman, Left Is Not Woke, pagina 4. Eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 5. Eigen vertaling

[3] Idem, pagina 2. Eigen vertaling

[4] Idem, pagina 11. Eigen vertaling

[5] Idem, pagina 12. Eigen vertaling

[6] Idem, pagina 20. Eigen vertaling

[7] Geciteerd bij Susan Neiman, Left Is Not Woke, pagina 65. Eigen vertaling.

[8] Idem, pagina 73