In ‘Lijdende’ cultuur’ schreef ik over het CDA-Kamerlid Pieter Heerma. Heerma wil de leidende cultuur en dat is er bij hem een die gebaseerd is op de joods-christelijke traditie, actief uitdragen. Anders mislukt volgens hem de integratie. In het artikel van Heerma vallen nog twee zinnen op: “Om aan alle individuele behoeften te voldoen is een grote, onpersoonlijke en bureaucratische overheid gebouwd. In plaats van die grote overheid moet weer een sterke samenleving ontstaan.” Twee zinnen waaraan toch wel wat knelt.
Illustratie: www.baudville-bnb.com
De overheid is, volgens Heerma, ‘groot, onpersoonlijk en bureaucratisch’ gebouwd om aan individuele behoeften te voldoen. De overheid was er toch voor maatschappelijke behoeften en de markt voor individuele? En een van die maatschappelijke behoeften is toch dat we een fatsoenlijke en rechtvaardige samenleving willen zijn? Een samenleving die ervoor zorgt dat niemand hoeft te creperen. Wordt dat niet ingevuld door een basisvoorzieningenniveau te garanderen? Ja, deze basisvoorzieningen worden aan individuen verstrekt. Maar wordt via het voorzien in de individuele behoeften niet een maatschappelijk doel nagestreefd?
En inderdaad is het gebouwde apparaat bureaucratisch, groot en onpersoonlijk. Maar, is dat niet een keuze? Een keuze waarbij we uitgaan van wantrouwen in mensen? En zou een keuze die uitgaat van vertrouwen, bijvoorbeeld een basisinkomen, niet tot een veel persoonlijkere, kleinere en minder bureaucratische overheid leiden?
In de tweede zin suggereert Heerma dat een grote overheid tot een zwakke samenleving leidt en hij suggereert dat een kleine daarmee tot een sterke samenleving leidt. Waarop baseert hij deze uitspraak? Is dit wel de juiste vergelijking? Vergelijkt hij geen appels met peren? Zou het niet kunnen zijn dat er om een sterke samenleving te kunnen zijn, een samenleving met een sterke vrije markt er juist ook een sterke overheid nodig nodig is? Sterk om als markt- en samenlevingsmeester’ op te treden? Sterk om daar op te treden waar de sterken de belangen van de zwakkeren met voeten treden? En dat groot of klein niets zegt over de sterkte van een overheid? Zouden we niet moeten streven naar een sterke overheid waar de ‘best en brightest’ werken?