Wakker liggen om recht op abortus

Nee, ik heb niets tegen Simon van Teutem. Dit even vooraf want ook in deze prikker staat een artikel van Van Teutem bij De Correspondent centraal. Een artikel waarin Van Teutem onderzoekt of jonge mannen conservatiever worden. In de titel van het artikel geeft hij al meteen het antwoord: Worden jonge mannen echt steeds conservatiever? Niet als je naar de cijfers kijkt. Voor het antwoord hoef je het artikel dus niet meer te lezen. Toch deed ik het en kwam er een rammelend beargumenteerd standpunt tegen. En omdat de Ballonnendoorprikker ‘beoogt kromme redeneringen en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak te stellen’, moest ik daar iets mee.

Van Teutem loopt verschillende onderwerpen na en laat op basis van de World Values Survey en de Europese variant ervan zien dat het met dat conservatisme wel mee valt. Een van die onderwerpen is abortus. “Of neem abortus, altijd een heet hangijzer in de arena van conservatieven versus progressieven. In 1981 vond slechts 36 procent abortus acceptabel. In 2008 was het nog altijd minder dan de helft, maar in 2022 is dat meer dan 71 procent. Een ware aardverschuiving.” Een positief verhaal dat Van Teutems betoog ondersteund. Tot zover niets aan de hand. Dan vervolgt hij met de volgende conclusie op basis van deze cijfers: “We hoeven dus niet wakker te liggen, bang voor Amerikaanse toestanden in Nederland.”

Wat die Amerikaanse toestanden zijn, licht hij niet toe maar het kan niets anders zijn dan het recente besluit van de Amerikaanse Supreme Court om Roe vs Wade terug te draaien en daarmee het recht op abortus. We hoeven, zo betoogt hij, in Nederland niet bang te zijn dat het recht op abortus terug wordt gedraaid omdat 71% van de bevolking het acceptabel vindt. En op die conclusie, op dat standpunt sloeg de Ballonnendoorprikker aan.

Als 70% van de mensen in een democratie iets vindt bijvoorbeeld dat abortus acceptabel is, dan is dat een meerderheid en daarmee is het pleit beslecht en is het recht op abortus niet in gevaar. Dat lijkt een een-tweetje. Maar toch. Als we naar het land van die Amerikaanse toestanden kijken dan vindt ook daar de meerderheid van de mensen dat abortus acceptabel is, zo blijkt uit een poll van Gallup. 52% ziet zich als Pro-Choice en 44% Pro-Life. Toch is het recht op abortus afgeschaft. ‘Maar dat is Amerika, daar hebben ze een heel ander politiek systeem’ kun je tegenwerpen. Dat klopt, daar hebben ze een heel ander politiek systeem.

Dan maar even naar Nederland. Het Wetboek van strafrecht  van 1881 verbood abortus maar maakte abortus op medische gronden mogelijk. Op andere gronden bleef het strafbaar. In de jaren zeventig van de vorige eeuw vonden de Dolle Mina’s dat dit moest veranderen. De vrouw moest ‘Baas in eigen buik’ zijn en dat hield ook abortus in als de vrouw dat wenste. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de Eerste Kamer in 1981 instemde met de Wet afbreking zwangerschap. De Tweede Kamer had een jaar eerder al ingestemd met de kleinst mogelijke meerderheid. Bijzonder hierbij is dat in dat jaar 1981, aldus de cijfers die Van Teutem zelf geeft, slechts 36% abortus acceptabel vond. Een minderheid en toch werd er een wet aangenomen die abortus mogelijk maakte. Als een wet kan worden aangenomen waar een minderheid van de mensen (36%) voor is, dan is het omgekeerde ook mogelijk.

Een meerderheid voor iets  onder de bevolking is in onze democratie geen garantie dat iets wel of niet gebeurt. Wat we willen wordt niet altijd wet en wat we niet willen kan toch gebeuren. Ook in onze Nederlandse democratie. Wakker liggen om ‘Amerikaanse toestanden op dit gebied lijkt mij wat overdreven, waakzaam blijven niet.

Van Teutems misplaatst techo-optimisme  

Na het lezen van een artikel van Simon van Teutem met als titel Degrowth: op papier een oplossing voor bijna alles, in praktijk een dwaalspoor, moest ik denken aan een van de grootste economen uit de geschiedenis, bekend van het meesterwerk The general Theory of Employment, Interest, and Money, John Maynard Keynes. In 1930 schreef Keynes een essay met als titel Economic possibilities for our Grandchildren waarin hij vooruitkeek naar de wereld van zijn kleinkinderen. Ik moest eraan denken omdat zowel van Teutem als Keynes in dezelfde val trappen. Van Teutem bekritiseert de degrowth beweging en pleit voor decoupling, het los koppelen van CO2-uitstoot en economische groei: “méér produceren, maar steeds mínder uitstoten,” als oplossing voor het klimaatprobleem.

Bron: Flickr

Eerst de bijzondere kritiek op degrowth. “Degrowthers zijn ervan overtuigd dat de wereldwijde economische activiteit moet krimpen in plaats van groeien en dat we welzijn boven winst moeten plaatsen. Zodoende gebruiken we minder grondstoffen en energie. De beweging is dan ook pleitbezorger van ‘consuminderen’; het bewust begrenzen van onze consumptie als samenleving.”  Maar, zo betoogt Van Teutem: “wie er langer over nadenkt, ontdekt dat het in praktijk ingewikkelder is dan de beweging het doet lijken. Minder werken en minder kopen betekent immers ook: minder belastinginkomsten voor de overheid.” Dit gat dichten met hogere belastingen zal lastig worden want: “vind dan maar eens steun voor hogere belastingen: als je al minder betaald krijgt, wil je over dat lagere salaris niet ook nog eens meer belasting betalen.” Minder werken mag dan wel betekenen dat: “jij meer tijd hebt voor vrienden en mantelzorg, maar ook dat de overheid minder geld heeft voor verpleeghuizen, leraren, openbaar vervoer, sociale woningbouw, warmtepompen, zonnepanelen, isolatie, en ga zo maar door. Anders gezegd: luxe kost geld, maar een duurzame verzorgingsstaat ook.”  Stoppen met groeien betekent het opblazen van de economie zo betoogt Van Teutem. Logisch toch?

Of niet? Want betekent consuminderen automatisch dat het bbp slinkt en er minder belastingen binnenkomen? Een voorbeeld. Iemand koopt per jaar 10 T-shirts van per stuk €5 bij de Primark. T-shirts die na 10 keer dragen van ellende uiteen vallen. Dat draagt dan voor €50 bij aan het bruto binnenlands product (bbp). Die persoon besluit het roer om te gooien en te gaan consuminderen. Hij koopt nu per jaar nog maar 2 T-shirts van goede kwaliteit en eerlijk geproduceerd. T-shirts die pas na 100 keer dragen uiteen vallen. T-shirts die € 25 per stuk kosten. De bijdrage aan het bbp is €50. Twee keer dezelfde bijdrage waarover eenzelfde hoeveelheid btw wordt betaald. Twee keer een gelijke bijdrage aan het bbp. Consuminderen hoeft niet automatisch tot krimp te leiden. Is minder inkomen een probleem als je minder spullen koopt? Als je die tv op je slaapkamer niet koopt? Als je niet iedere drie jaar een nieuw mobieltje koopt maar er tien jaar meedoet? Als je niet meedoet aan de laatste mode, maar kleren draagt totdat ze versleten zijn? Zou het dan niet kunnen dat minder inkomen geen probleem is? Minder geld voor collectieve voorzieningen hoeft niet te leiden tot minder diensten. Een heel simpel voorbeeld. Veel van wat nu betaald wordt en dus meetelt voor het bbp, gebeurde vroeger zonder betaling. Mensen pasten zonder betaling op elkaars kinderen en poetsten het huis van de oude buurman. Dat deden ze gewoon zonder betaling en je zag het niet in het bbp terug. Nu gaan de kinderen naar de kinderopvang en komt de thuiszorg bij de buurman poetsen en telt het wel mee. Als er iets de economie heeft ‘opgeblazen’ maar dan als een ballon, dan is het wel het professionaliseren en reguleren van dit soort zaken. In mijn jeugd kon je met 4 jaar naar de kleuterschool. Voor jongere kinderen was er geen kinderopvang. Er waren procentueel gezien en ook feitelijk, veel meer kinderen dan nu. De bijdrage van wat nu de kinderopvang branche is aan het bbp was €0. In 2014 was dat €3,36 miljard, 0,5% het bbp.

Maar gelukkig, en daarmee komen wij bij Van Teutems pleidooi voor ‘ontkoppelen’: “we kunnen al die angstaanjagende crises doorstaan zonder degrowth en consuminderen. Er is een toekomst mogelijk waarin twee miljard mensen van de armoede worden bevrijd, zonder dat de aarde naar de knoppen gaat. En waarin Nederlandse peuters een beter leven hebben dan jij en ik nu – net als kleuters in Burundi,” aldus van Teutem. Die oplossing: “wordt door economen in jargon decoupling genoemd. Economische groei en CO2-uitstoot hoeven niet hand in hand te gaan; er zijn landen die steeds méér produceren, maar steeds mínder uitstoten.” Zonnepanelen, windmolens, waterkracht, Nederland is er al ver mee en: “Nu is het niet het moment om onszelf af te remmen en het draagvlak voor ambitieus klimaatbeleid te slopen, maar om als de wiedeweerga ontwikkelingslanden te helpen om dezelfde transformatie te ondergaan.” Een goed idee om landen met minder middelen te helpen met minder vervuilende manieren van energieopwekking dan het verbranden van kolen, olie en gas. Er is echter één probleem daarover straks meer. Eerst terug naar Keynes en zijn kleinkinderen.

Kleinkinderen die inmiddels waarschijnlijk ook zelf al kleinkinderen hebben. Die kleinkinderen zouden door de voortschrijdende technologische ontwikkelingen nog maar 15 uur hoeven werken voor een vier tot acht keer hoger welvaartsniveau. Volgens Keynes is het: “waar dat de behoeften van mensen onverzadigbaar lijken. Maar ze vallen uiteen in twee klassen — die behoeften die absoluut zijn in de zin dat we ze voelen ongeacht de situatie van onze medemensen, en die welke relatief zijn in de zin dat we ze alleen voelen als hun bevrediging ons verheft boven, ons superieur doet voelen aan, onze medemensen. Behoeften van de tweede klasse, die het verlangen naar superioriteit bevredigen, kunnen inderdaad onverzadigbaar zijn; want hoe hoger het algemene niveau, hoe hoger ze nog zijn.Volgens Keynes kan er: “een punt worden bereikt, misschien wel veel eerder dan we ons allemaal bewust zijn, waarop deze behoeften zijn bevredigd in de zin dat we er de voorkeur aan geven onze verdere energie te besteden aan niet-economische doeleinden.” Keynes baseerde dit op het verleden van de mensheid: “als we, in plaats van in de toekomst te kijken, in het verleden kijken – we ontdekken dat het economische probleem, de strijd om het bestaan, tot nu toe altijd het primaire, meest dringende probleem van het menselijke ras is geweest – niet alleen van het menselijke ras, maar van het hele biologische koninkrijk vanaf het begin van het leven in zijn meest primitieve vormen. [1] En met dat probleem uit de weg, zou de mens wel eens andere keuzes kunnen maken. Dat is niet uitgekomen zoals we kunnen constateren. Wel die toename van het welvaartsniveau, niet die 15 uur.

Waar Keynes zich op verkeek en ook van Teutem zich op verkijkt, daarom moest ik aan Keynes denken, is de aard van de moderne mens. Die moderne mens, die volgens Keynes wel eens andere keuzes zou maken, heeft inderdaad andere keuzes gemaakt dan Keynes hoopte. Bij die keuzes speelt de technologische ontwikkeling een belangrijker rol. De moderne mens koos er namelijk voor om de tijd die vrijkwam door productiestijging als gevolg van technologische ontwikkeling te gebruiken voor meer productie en meer producten. Een weefgetouw dat een trui in de helft van de tijd gereed krijgt, maakt dat er twee keer zoveel truien worden gemaakt en ook gekocht. De benenwagen en het paard werden ingeruild voor een trein, auto en vliegtuig met als gevolg dat we meer en verder reizen dan ooit te voren. Elektrische apparaten worden steeds energiezuiniger toch stijgt het energiegebruik omdat we steeds meer elektrische apparaten gebruiken. Harde schijven worden steeds groter, de programma’s die we erop laten draaien ook. Die moderne mens gaat ver op vakantie en om daar echt vakantie te vieren moeten anderen zorgen voor het natje,  droogje en vermaak. Die moderne mens ging zelfs zover dat het opvoeden van kinderen voor een deel wordt uitbesteed aan  anderen: de kinderopvang. Dat de buurman helpen, werk is geworden.

Daarmee kom ik bij het ‘ontkoppelingsprobleem’ van Van Teutem. Zijn er genoeg grondstoffen om wereldwijd mensen een auto, laat staan elektrisch, te laten rijden, en een dito fiets, step enzovoorts? Met bijna 18 miljoen Nederlanders, hebben we iets meer dan 9 miljoen auto’s, dat is per twee inwoners één auto. In de VS hebben ze nog meer auto per persoon. De wereld kent nu 8,1 miljard inwoners (tenminste op het moment dat ik dit schreef en de link opnam). Per twee personen één auto betekent ruim 4 miljard auto’s. Volgens TopGear reden er in 2020 1,4 miljard auto’s op onze planeet. We zijn inmiddels vier jaar verder en laat het er nu 1,5 miljard zijn. Dat is één auto op 5,5 mens. Of er voldoende grondstoffen zijn om de wereld naar de Nederlandse verhouding, laat staan die in de Verenigde Staten, te laten groeien, waag ik zeer te betwijfelen. En met die auto alleen ben je er niet. Meer auto’s betekent ook meer asfalt. En dan hebben we het alleen nog maar over auto’s en niet over kleren, elektronica en al die andere spullen en al helemaal niet over de nieuwe ‘gadgets’ die nu nog niet uitgevonden zijn maar die straks weer iedereen moet hebben. Want dat gaat gebeuren als de moderne mens zijn gedrag niet verandert.

De mens was niet altijd modern en gericht op bezit en meer, meer, meer. Sterker nog. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis was bezit vooral ballast voor de Homo Sapiens. Voor een  nomadische jager-verzamelaar en zo hebben onze voorouders zeer lang geleefd, was bezit hinderlijk. Bezit moest worden meegesleept van de ene naar de andere plek. Als je moet ‘slepen’, dan ‘sleep je alleen dat mee, wat je echt nodig hebt. Een kast met schoenen voor alle gelegenheden, sterker nog, meer schoeisel dan hetgeen je aan je voet draagt, heb je dan niet nodig. Zeker niet als de materialen om nieuwe te maken als de oude versleten zijn, op iedere plek voorhanden zijn. Pas toen de mens een sedentair werd, ging hij meer spullen verzamelen. En voor spullen geldt hoe meer ruimte hoe meer spullen, weet iedereen die een kelder of zolder heeft want daar verzamelen zich de zaken die niet echt nodig zijn. Of beter, die echt niet nodig zijn. Zaken die niet echt nodig zijn liggen met hun broertjes of zusjes in een kast, de ‘keukenlijken’. En echt spullen verzamelen en de ‘inloopkast’ vullen, ging de mens pas doen toen de behoefte van de eerste klasse, zoals Keynes ze noemde, gegarandeerd waren. De ene mens, die van adel en later de gegoede burgerij begon daar al vroeg mee en zette de trend. Voor anderen, zoals het gros van onze Nederlandse grootouders, brak dat moment in de loop van de vorige eeuw aan en voor een flink deel van de mensheid moet dat moment nog aanbreken. Ik schrijf hier bewust ’zette de trend’ want mensen spiegelen zich aan elkaar en dan vooral aan degenen die boven hen lijken te staan.

Technologie mag dan wellicht op termijn de CO2 uitstoot tot een minimum beperken maar daarmee is het probleem van een ‘te grote voetstap’ niet opgelost. Daarvoor is meer nodig dan technologie. Daarvoor is toch echt een gedragsverandering nodig. “Uiteindelijk gaat het niet om intenties, maar om politiek: mensen stemmen niet massaal voor het collectief en tegen hun persoonlijke belang. En zelfs als ze dat zouden doen, verzwakken we met een kleinere economie juist het instituut dat we zo hard nodig hebben om problemen het hoofd te bieden: de overheid. En houden we arme landen arm,” zo schrijft Van Teutem. Dat mensen niet massaal tegen hun eigenbelang stemmen, vraag ik me af. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het eigen belang van het gros van de mensen die op de PVV hebben gestemd anders is dan ‘uit de EU’. Ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat het eigen belang van het gros van de mensen die op BBB stemden anders is dan, om het cru te formuleren, meer ‘stront op het land’. Degrowth hoeft niet te leiden tot een zwakkere overheid. Zonder gedragsverandering gaat technologie ons niet redden. Van Teutems techno-optimisme is misplaatst.


[1] John Maynard Keynes, Economic possibilities for our Grandchildren, pagina 4

Stemmen met zestien

In een artikel bij De Correspondent pleit Simon van Teutem ervoor om de leeftijd waarop je voor het eerst je stem mag uitbrengen, te verlagen naar zestien jaar. “Op 16-jarige leeftijd mag je fulltime werken, een tractor besturen, je eigen kind opvoeden en je verkiesbaar stellen voor de gemeenteraad. Waarom mag je dan niet stemmen? Tijd om dat – eindelijk – te veranderen,” aldus de opening boven het artikel. “Er is écht geen reden om het bij 18 te houden”, aldus een tussenkop in het artikel. Dat kan zo zijn. Het artikel bevat echter weinig steekhoudends om voor een andere leeftijd te kiezen.

Van Teutem: “Veel 18-minners dragen al bij aan de staatskas. De arbeidsmarkt heeft horecapersoneel, krantenbezorgers en kassamedewerkers nodig, en veel tieners nemen die taken op zich tegen een hongerloontje.  De helft van de middelbare scholieren boven de 15 jaar heeft een bijbaan, en er zijn duizenden 16- en 17-jarigen die al fulltime werken. Zij betalen niet alleen loonheffing, maar ook belasting over consumptie via btw. Vervolgens hebben ze dus geen inspraak over wat er met dat geld gebeurt. No taxation without representation”  Op die Engelse uitdrukking kom ik straks terug. Eerst dat bijdragen via loonheffing en het betalen van BTW.

Voor wat betreft de BTW kunnen we kort zijn. Als het betalen van BTW een reden is om mensen stemrecht te geven, dan zijn er nog veel meer groepen die het stemrecht zouden moeten krijgen. Statushouders, expats, arbeidsmigranten maar ook toeristen betalen over bijna al hun aankopen BTW dus die zouden dan ook stemrecht moeten krijgen. Als grensbewoner en regelmatige consument aan de andere kant van de grens, zou mij dan ook het kiesrecht daar toevallen. Dan het betalen van loonheffing. Het overgrote deel van de scholieren met een (bij)baantje draagt geen loonheffing bij. Pas vanaf ongeveer € 900 per maand ga je loonheffing betalen. Het lijkt mij dat er niet veel scholieren zijn die dit per maand verdienen met vakkenvullen of pizza’s bezorgen. Als je vervolgens in ogenschouw neemt dat het minimum jeugdloon voor een zeventienjarige € 764,10 per maand is en voor een zestienjarige een kleine € 100 lager, dan is de kans dat ze loonheffing betalen nihil.

Dan ‘no taxation without representation’. Die spreuk waarmee de dertien Noord-Amerikaanse koloniën zich verzetten tegen de inning van belastingen door de Engelsen. Die inwoners van die koloniën waren niet vertegenwoordigd in het Engelse parlement en daarom had het, zo betoogden de kolonisten, geen recht om hen te belasten. Daarbij vergaten ze dat ze niet zoveel anders werden behandeld dan de gemiddelde Engelsman. Die werd ook niet vertegenwoordigd in het parlement en moest ook gewoon belasting betalen. De Tea Party in de VS dankt haar naam nog aan reactie op een van die belastingen, namelijk de belasting op thee. Met deze Tea Act wilden de Engelsen de smokkel van thee tegengaan en tegelijkertijd een monopolie op de theehandel vestigen voor de Engelse East India Company. De kolonisten waren dol op thee. De wet leidde tot een reactie vanuit een deel van de kolonisten die zich de Sons of Liberty noemden. Op 16 december 1772 gingen zij aan boord van de eerste schepen met thee die aangemeerd lagen in de haven van Boston. De actie kreeg daarom de naam The Boston Tea Party. Maar ik dwaal af al is het verspreiden van een beetje kennis van het verleden niet echt afdwalen. Terug naar de leus. Kiesrecht verbinden aan belastingen kan leiden tot ‘geen representatie zonder belastingen’. Dit is namelijk zo’n 100 jaar de staande praktijk geweest. Daaraan kwam pas in 1917 een einde met de invoering van het algemeen kiesrecht. En bij die praktijk zal een groot deel niet mogen stemmen want een grote groep betaalt minder belastingen dan dat ze in uitkeringen en toelagen ontvangen. Stemmen aan belastingen verbinden kan uiteindelijk leiden tot, om een andere uit Amerika afkomstige uitdrukking te gebruiken, One dollar, one vote.

Een volgende argument van Van Teutem: “Want zelfs als de kiesleeftijd 16 is, hebben de tientallen (honderden?) miljoenen Nederlanders die nog geboren moeten worden geen stem in het debat of de verkiezingen. Wat wij nu beslissen raakt hen ook.” Inderdaad hebben al die toekomstige borelingen geen stem. Niet in het debat en ook niet tijdens verkiezingen. Maar is dat een reden om de ‘stemleeftijd’ te verlagen naar zestien jaar? Dan nog heeft die groep geen stemrecht en wordt ze niet vertegenwoordigd Tenzij iemand kan aantonen dat huidige zestienjarigen precies weten wat borelingen in bijvoorbeeld 2053 of 2368 willen en wat ze zouden stemmen, of in ieder geval veel beter dan een huidige 25 of 70 jarige, is dat geen reden de stemgerechtigde leeftijd te verlagen. Dat wil niet zeggen dat we met die belangen van de boreling in 2053 of 2368 geen rekening kunnen houden. Daarvoor biedt de ‘sluier van onwetendheid’ van John Rawls handvatten. Rawls denken is gebaseerd op de theorie van het sociale contract, de afspraken tussen de mensen van een samenleving over hoe met elkaar om te gaan en hoe de samenleving te besturen. Centraal in dit denken staat de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandeling, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls het noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[1] Door je bij het nemen van een maatregel in het heden te verschuilen achter die sluier en rekening te houden met de twee uitgangspunten, kom je een heel eind. Enig probleem is dat zaken vaak net iets anders uitpakken dan we met de kennis van het nu weten.

“Er zijn ongetwijfeld mensen die vandaag nog steeds vinden dat 16- en 17-jarigen te weinig weten over migratiebeleid, belastinghervormingen of de oorlog in Oekraïne om volksvertegenwoordigers te kiezen. Maar het bewijs is beperkt: niet alleen zijn de verschillen in politieke volwassenheid tussen 16- en 18-jarigen klein, maar ze kunnen ook verdwijnen door… het verlagen van de kiesleeftijd,” aldus Van Teutem. En daarmee kom ik bij een volgend punt. Inderdaad zijn er zestienjarige die inzake belangrijke onderwerpen beter onderbouwd en beargumenteerd hun standpunt kunnen geven en die: “goed complexe afwegingen kunnen maken tussen voor- en nadelen in situaties die geen acuut beroep doen op de controle van impulsiviteit,” dan een achttienjarige of zelfs dan een zestigjarige. Als ‘veel weten’ een reden is voor stemrecht, wat is dan veel? Of beter wat is dan ‘genoeg’ voor stemrecht? Als ‘complexe afwegingen kunnen maken’ een vereiste is voor stemrecht, wat is dan complex en wanneer is de afweging complex genoeg?

Als laatste: “Ook kan stemmen als tiener de kans vergroten dat die tieners later in hun leven naar de stembus gaan.” Dat kan, maar dat is een aanname. De opkomst bij Tweede Kamerverkiezingen schommelt sinds het begin van de jaren zeventig zo rond de 80%. In de jaren ervoor gold de opkomstplicht en lag de opkomst hoger. Dat betekent dat op termijn acht op de tien mensen naar de stembus gaan. Zou verlaging naar zestien jaar ervoor zorgen dat dit over vijftig jaar negen op de tien is? Als iemand dat overtuigend kan aan tonen, dan ben ik onmiddellijk voor.


[1] John Rawls, Een Theorie van Rechtvaardigheid, pagina 231

There are allways alternatives

No-nonsese politici zijn nodig om de stikstofcrisis aan te pakken, zo betoogt Simon van Teutem bij De Correspondent. Van Teutem: “De realiteit vereist no-nonsense politici die hun aandacht richten op de werkelijke mogelijkheden, niet om hofnarren die Europese samenwerking behandelen als een lopend buffet waar je enkel opschept wat je goed uitkomt.” Als iemand roept om ‘no-nonsense politiek’ dan gaan bij mij de alarmbellen rinkelen.

Het eerste kabinet Lubbers op het bordes op 4 november 1982. Bron: WikimediaCommons

Van Teutem vergelijkt in zijn artikel de Brexit met de stikstofcrisis en constateert dat beiden het gevolg zijn van wensdenken en loze beloftes: “De Brexit en de falende stikstofaanpak zijn beide mogelijk gemaakt door politici die populaire leugens verkochten om ongemakkelijke waarheden te omzeilen. Beide projecten beloofden een toekomst vol voorspoed, waarbij iedereen kon krijgen wat hij wilde – of kon blijven doen wat hij altijd deed – en niemand concessies hoefde te doen. Maar beide projecten worden nu ingehaald door de werkelijkheid, en normale mensen gaan daar de lasten van dragen.”  Daar kon jij wel eens een punt hebben. En daarom pleit hij voor no-nonsense politici want: “Het gaat hier niet om politieke keuzes, maar om een rechterlijk bevel.” Daarom de roep om ‘no-nonsense politici’.

De eerste keer dat ik kennismaakte met no-nonsese in combinatie met politiek, was in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Na de verkiezingen van 1982 formeerden het CDA en de VVD, ja toen kon het nog met twee partijen, een kabinet onder leiding van Ruud Lubbers. Dat kabinet presenteerde zich als ‘no-nonsense kabinet’ en betitelde de voorafgaande kabinetten daarmee als nonsens kabinetten. Bijzonder omdat beide partijen in de periode ervoor deel uitmaakten van de regering. Het CDA gaf via Van Agt leiding aan twee kabinetten waarvan het eerste samen met de VVD zat van december 1977 tot en met september 1981, het tweede met de PvdA en D’66 zat er maar een half jaar, van december 1981 tot eind mei 1982. De benaming ‘no-nonsense’ was echter meer gericht tegen de grootste oppositiepartij, de PvdA onder leiding van Joop den Uyl. ‘No-nonsense’ hield in dat de economie en alles wat die zou laten groeien, centraal kwam te staan. Het kabinet haakte hiermee aan bij de neoliberale wind die gedurende de jaren zeventig aan kracht had gewonnen en met de verkiezing van Thatcher in het Verenigd Koninkrijk en Reagan in de Verenigde Staten was uitgegroeid tot een storm. Beleid dat het beste is samen te vatten in twee uitspraken van Thatcher:  ‘who is society? There is no such thing’ en ‘there is no alternative.’

Gevolg van die ‘no-nonsense’ van Lubbers was dat alles werd versmald tot economie in het algemeen en economische groei in het bijzonder. De vrije markt moest voor die groei zorgen en de overheid was daarbij een hinderende factor. Of om de inaugurale rede van Reagan uit 1981 te citeren: “government is not the solution to our problem; government is the problem.” En eigenlijk is er sindsdien niets veranderd. Politiek in het algemeen en regeren in het bijzonder is nog steeds ‘economische groei’ en een terugtrekkende ‘kleine overheid’. En wat ‘economisch’ nodig is, dat bepalen economen. Maar dan wel economen die op de juiste manier denken.

Nu roept Van Teutum om ‘no-nonsense politici’ die aan de slag moeten met de stikstofcrisis. Die gewoon moeten doen wat nodig is want de rechter heeft een ‘bevel’ gegeven. Politieke keuzes zijn er niet. Van Teutem lijkt alles te versmallen tot klimaatcrisis in het algemeen en ‘stikstofdepositiecijfer’ in het bijzonder. Politici hoeven slecht uit te voeren wat wetenschappers aanbevelen. Maar dan wel wetenschappers die op de juiste manier naar de zaak kijken.

Nu behoor ik niet tot het slag mensen dat ontkent dat het klimaat verandert en dat wij als mens daar een hand in hebben. Ook zul je mij niet horen ontkennen dat veel stikstof tot andere natuur leidt. Planten en bijbehorende dieren die het goed deden op de schrale zandgronden krijgen het er moeilijk en worden verdrongen door soorten die het goed doen op rijkere grond. Als je de oude schrale natuur wilt behouden dan moet je iets doen aan de stikstofneerslag.

“Het onderscheid tussen het politieke beleid (la politique) en de ideologische legitimering ervan ((le politique) is … onophefbaar,  schrijft Donald Loose in zijn boek Democratie op wankele bodem. En verderop vervolgt hij met: “De pogingen om de democratische maatschappij in haar geheel te herleiden tot één allesbepalend beginsel (economie, taal, ethos of religie) lokt daarom het permanente weerwoord van alternatieve principes uit. [1]Van Teutem stelt, net als toen Lubbers, zijn politieke beleid (la politique) voor als neutraal, als realistisch, als ‘zinnig’. Hij ontkent of wil niet zien dat er meer ideologische motiveringen (le politique) zijn en dat die ideologische motiveringen tot ander politiek beleid kunnen leiden. Die zijn immers ‘onzinnig’ en niet ‘realistisch’. Bij beiden vallen le en la politique samen en zijn ‘no-nonsense politici gevraagd want nadenken is niet nodig.

Het is niet aan de rechter om de politiek te ‘bevelen’. De rechter is er om de wet te handhaven door recht te spreken. Dat heeft de rechter gedaan door de Programmatische Aanpak Stikstof te verbieden. Die was in strijd met de wet. De rechter heeft geen bevel gegeven wat te doen maar aangegeven wat niet mag. “Wil je niet voldoen aan Europese wetgeving? Vertel in dat geval het hele verhaal – dan kun je, net als Groot-Brittannië, beter vertrekken,” schrijft Van Teutem en ook dat is een politieke keuze. Niet willen voldoen aan Europese wetgeving kan echter ook nog tot andere politieke keuzes leiden naast uit de Europese Unie stappen. Je kunt alternatieven zoeken die wel binnen het kader van de wet passen. Daartoe heeft het kabinet een voorstel uitgewerkt maar er zijn vast nog andere voorstellen te bedenken binnen de grenzen van de wet en het is vervolgens aan de politiek om een keuze te maken uit die alternatieven of om een andere afweging te maken.  Een andere afweging zoals bijvoorbeeld een traject starten om de Europese wetgeving te herzien of te veranderen. Alternatieven zoals deels accepteren dat natuurgebieden van karakter veranderen. Je kunt ook de straf die wordt opgelegd accepteren en meenemen in je afweging van de voor- en nadelen. Een afweging die iedere inbreker maakt. Voor een overheid is dit een niet zo fraaie methode. Dat zijn allemaal politieke keuzes. Om die en eventueel andere mogelijkheden te zien is het wel nodig om je eigen ideologische opvatting te zien als wat ze zijn: ideologische opvattingen. There are allways alternatives


[1] Donald Loose, Democratie op wankele bodem. Over de politiek en het politieke, pagina 44

Directe democratie

“Welke maatregel zou jij nemen om de Tweede Kamer beter in staat te stellen om zijn werk goed uit te voeren?” Die vraag stelt Simon van Teutem onder een artikel bij De Correspondent waarin hij concludeert dat de Kamer geen tanden heeft. Zelf stelt hij het volgende voor: “ Verdubbel daarom het aantal leden en vervijfvoudig stapsgewijs de ondersteuning. Ook zouden we serieus moeten nadenken over een kiesdrempel, om de wildgroei aan minifracties tegen te gaan. Bovendien hebben partijen zelf een verantwoordelijkheid – zij zouden meer moeten doen om hun meest ervaren volksvertegenwoordigers in de Kamer te houden.” Een goed idee?

Pericles in gesprek met de Atheners. Bron: Flickr

Om te beoordelen of het een goed idee is, moeten we eerst een beeld van het probleem hebben waarvoor het een oplossing moet zijn. “De Tweede Kamer moet het beleid van de regering controleren en wetten maken,” zoals Van Teutem terecht schrijft. “Een Kamerlid heeft gemiddeld twee medewerkers,” aldus Van Teutem terwijl de regering wordt gesteund door zo’n 124.000 fte aan ambtenaren. Dat is, zo schrijft Van Teutem:“ Alsof je het leger van Luxemburg vraagt om de grens van Oekraïne te bewaken tegen een aanval van de Russen.” Wat daarbij niet helpt is dat het aantal fracties steeds talrijker en kleiner wordt: “Door de wildgroei aan kleine partijen is het gemiddelde zetelaantal per fractie de afgelopen twintig jaar gehalveerd.” De steeds grotere rol van sociale media maakt het er niet makkelijker op. Die zorgen ervoor dat een Kamerlid meer bezig is met beeldvorming: “Steeds meer tijd besteedt de moderne politicus aan het markeren en uitstallen van ideeën, steeds minder aan het opbouwen van dossierkennis.” Dat gebeurt vooral door het stellen van vragen en indienen van kansloze moties: “Ooit waren moties bedoeld om inhoudelijk beleid te beïnvloeden, maar nu worden ze gretig gebruikt om de eigen standpunten te etaleren. Slaagt de motie, dan is dat mooi meegenomen. Wordt de motie geblokkeerd, dan kan de initiatiefnemer de concurrent publiekelijk aanvallen op haar stemgedrag. Een screenshot van de uitslag en 280 tekens aan geveinsde verontwaardiging zijn voldoende.” Ook neemt de tijd dat een Kamerlid in functie is af: “Het ambt verandert langzaam in een springplank voor andere beroepen. Bijna de helft (!) van de voormalig Tweede Kamerleden gaat aan de slag als belangenbehartiger of lobbyist.” Concluderend sluit hij af met: “Het speelveld van de machtscontrole staat op dit moment niet scheef, maar verticaal. Dat verander je niet met gerommel in de marge.” Zouden de oplossingen die Van Teutem voorstelt de verticale machtscontrole weer horizontaal kunnen krijgen?

Daarom even terug in de tijd. In 1814 werden de Staten Generaal de volksvertegenwoordiging in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden en vanaf 1815 bestond die volksvertegenwoordiging uit twee kamers. Nu moeten we het begrip ‘volk’ niet al te breed zien. Tot 1848 werden de leden van de Eerste Kamer door de koning benoemd en de leden van de Tweede Kamer gekozen door de Provinciale Staten waarvan de leden weer uit de ‘edelen en notabelen’ bestonden. In het geheel niet ‘volks’ dus. Vanaf 1848 worden de leden van de Eerste Kamer door Provinciale Staten gekozen en de leden van de Tweede Kamer rechtstreeks door het volk. Nou ja het volk, alleen als je voldoende belasting betaalde, behoorde je tot het volk en mocht je stemmen. Pas sinds 1917 kennen we algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 25 jaar en vanaf 1919 ook voor vrouwen. In deze strijd voor meer democratie wijkt Nederland niet zo veel af van andere Europese landen. De eerste keer dat het gehele volk mocht stemmen was in 1923.

De volksvertegenwoordiging is een oplossing voor een probleem uit de negentiende eeuw. Maar wat was dat probleem? Of beter wat waren die problemen? Het eerste probleem was dat het lastig was om het gehele kiesgerechtigde volk met elkaar in gesprek te laten gaan en vervolgens een besluit te laten nemen, ondanks dat het in eerste instantie slechts een beperkte groep was. Lastig omdat je met een diligence er al gauw een dag over deed om van Maastricht in Den Haag te komen. Dat maakte het kiezen van vertegenwoordigers een goede optie. Zeker als de belangen van kiezer en gekozene redelijk één op één lopen.

Uit de manier waarop het volk dat mocht kiezen is gegroeid, kun je opmaken dat het belangrijkste probleem eruit bestond dat de machtigen hun macht wilden behouden. Het volk dat waren de gegoede burgers en niet het gepeupel en de keuterboeren. Dus werd het kiesrecht beperkt. Door druk vanuit vooral de emancipatiebewegingen van arbeiders en vrouwen in de negentiende eeuw, werd het recht om te mogen stemmen steeds verder uitgebreid totdat in 1923 voor het eerst iedereen mocht stemmen. Met het groter worden van de groep kiezers moesten de rijken en machtigen op zoek naar een andere manier om hun rijkdom en macht te beschermen. Dat werd, wat we nu de verzuilde samenleving noemen. Via de pastoor en de dominee werden de machtelozen opgeroepen om op geloofsgenoten te stemmen en niet op die goddeloze socialisten. In de top van die zuilen zaten de ‘edelen en notabelen’ die ervoor zorgden dat hun belangen goed werden beschermd. Daar waar ze hun ‘kiesvolk’ zoveel mogelijk probeerden te behoeden voor contacten met de andere ‘geloven’, gold dat niet voor henzelf. Zo konden de ‘edelen en notabelen’ hun belangen goed borgen en de macht behouden en bleven de machtelozen wat ze waren machteloos. Na de Tweede Wereldoorlog en zeker vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw werd dat ‘bekonkelen’ steeds lastiger. De kerken liepen leeg, de ‘kiezer’ werd steeds mobieler en daarmee werden de partijen van de notabelen steeds kleiner en de mogelijkheid  om hun belangen via de democratie te beschermen steeds geringer. De huidige vrijhandelsverdragen en het vrij laten bewegen van kapitaal over de wereld kun je zien als een manier van de huidige ‘edelen en notabelen’ om hun belangen veilig te stellen. Die verdragen en de bijbehorende organisaties vallen onder geen enkele vorm van democratische controle. Hierop kom ik binnenkort een keer terug want dat gaat voor waar ik het nu over wil hebben te ver. Voor nu is het genoeg dat we ons realiseren dat de volksvertegenwoordiging zoals die in de negentiende eeuw in het leven is geroepen vooral een construct was om het volk machteloos te houden. Dus om de democratie zoveel mogelijk te beperken.

Onze voorouders in de negentiende eeuw hebben een parlementaire democratie gevormd waarin: “de regering verantwoording verschuldigd is aan een parlement van door het volk gekozen vertegenwoordigers,”  zoals de Van Dale het omschrijft. Ze hebben niet gekozen voor een directe democratie. Een getrapte democratie vanwege de voor die tijd grote afstand tussen Groningen en Den Haag. Maar vooral omdat de ‘edelen en notabelen’ hun macht wilden behouden. Dat is makkelijker als je gelijken tot de volksvertegenwoordigers behoren. Het afstandscriterium is inmiddels achterhaald. In drie uur ben je van Groningen in Den Haag en via de digitale snelweg is het slecht één muisklik. Dus dat staat een directe democratie niet meer in de weg.

‘Maar je kunt toch niet met 13 miljoen[1] mensen tegelijk in debat over een onderwerp? Als je al een zaal kunt vinden waar zoveel mensen in kunnen.’ Zo’n grote zaal vinden is lastig en als je al zo’n zaal vindt dan zal het nagenoeg onmogelijk zijn om in die zaal een fatsoenlijk gesprek te voeren. Laat staan een gesprek dat moet leiden tot een besluit. De moderne informatie en communicatietechnologie maakt het echter in toenemende mate overbodig om allemaal op een zelfde plek te zijn om een gesprek te voeren. Die techniek maakt het ook in toenemende mate mogelijk om met veel mensen in gesprek te gaan.

Begin dit jaar schreef ik een Prikker met als titel In defence of democracy. Aanleiding voor die Prikker was de vraag (h)oe bescherm je de democratische rechtsstaat tegen hen die haar af willen schaffen?” Die vraag stelde GroenLinks leider Jesse Klaver zich op de website van zijn partij. Klaver pleitte onder meer voor een zo groot mogelijk democratisch ‘WIJ’. Iets waar ik me in kan vinden maar dan wel aangevuld met het versterken van dat WIJ door ons onderwijs te richten op het versterken van democratische vaardigheden. Toen ik die Prikker schreef, wist ik niet dat de Canadees Ierse Roslyn Fuller een boek had geschreven met dezelfde titel. Een boek waarin ze een vlammend betoog houdt voor directe democratie en waarin ze de bezwaren hiertegen fileert.

Directe democratie lost het probleem dat Van Teutem signaleert ook op. Directe democratie lost trouwens verschillende problemen van onze vertegenwoordigende democratie op. Politici willen worden herkozen en hebben daarom een fixatie op de korte termijn. Directe democratie lost dit probleem op, zo betoogt Fuller terecht omdat: “it does not have electoral cycles and therefore no arbitrary deadlines by when a policy needs to be a proven succes.[2] Directe democratie maakt de echte verhoudingen met betrekking tot een onderwerp duidelijk. Nu stemmen we op een partij maar niemand is het eens met alles wat die partij verkondigd. Zelfs de meest verstokte leden van een partij denken op punten anders. Dit zorgt ervoor dat er zaken gebeuren waarvoor in de samenleving geen meerderheid is en dat andere zaken niet gebeuren terwijl er wel een meerderheid voor is. In een directe democratie gebeurt dat niet: “voters don’t need the approval of others in order to cast their own votes, nor are they obliged to agree with others on a long list of issues in order to have an impact. If you want to be tough on crime but don’t include drug possession in that, that’s up to you.[3]Ook voorkomt het abrupte wijzigingen van beleid na verkiezingen.

Ook het probleem dat Van Teutem signaleert, is in één klap opgelost. Opgelost omdat het niet meer bestaat. Opgelost omdat de macht dan bij het volk ligt en het volk de regering controleert. Van Teutem wil het aantal Kamerleden verdubbelen en hun ondersteuning vervijfvoudigen. Dat betekent van 150 naar 300 Kamerleden en van 300 naar 1.500 ondersteuners. Een verviervoudiging van de ‘regeringscontrole. Vier keer zoveel is flink. Ik denk dat iedereen blij zou zijn met een verviervoudiging van zijn salaris. Een directe democratie betekent een toename van de ‘regeringscontrole’ van 450 naar 13.000.000, dat is bijna 28.900 keer zo veel. Ik denk dat de toeslagenaffaire dan veel eerder aan de orde zou zijn gesteld. Sterker nog, het zou zomaar kunnen dat die niet eens had plaatsgevonden.

Wordt het niet eens tijd dat we de slag naar directe democratie gaan maken? Daarbij meteen aangetekend dat we dit niet van de ene op de andere dag moeten doen. In haar boek beschrijft Fuller verschillende interessante technische hulpmiddelen die directe democratie kunnen ondersteunen. Hiermee moeten we experimenteren zodat we die technieken kunnen verbeteren. Zou het klimaatbeleid niet een interessant onderwerp zijn om hiervoor als pilot te dienen? Dus geen burgerberaad met 1.000 via het lot geselecteerde burgers, maar een beraad met 13.000.000 burgers van dit land? “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[4] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Via de directe democratie geven we daar op de meest uitgebreide manier handen en voeten aan. Op die manier vergroten we het WIJ maximaal en versterken we ook onze democratie maximaal. De moeite van het proberen waard!


[1] Nederland kent ruim 13 miljoen kiesgerechtigde inwoners. Bron:  https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/09/kiesgerechtigden-2021

[2] Roslyn Fuller, In defence of democracy, pagina 211

[3] Idem

[4] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76