Een politicus moet vrij zijn en vrij betekent: “niet gedwongen kunnen worden om te doen wat hij anders nooit gedaan zou hebben,” zoals Nassim Nicholas Taleb het omschrijf in zijn boek Antifragiel. Daar moest ik aan denken toen het VVD-Kamerlid Bart de Liefde bekend maakte het Kamerlidmaatschap in te ruilen voor een bestaan als lobbyist bij Uber. De Liefde is de laatste maar zeker niet de eerste en enige politicus die de Kamer verlaat voor een lobby en/of bestuursfunctie. Kamerleden weten hoe de politieke en ambtelijke hazen lopen, hebben de juiste connecties en dat maakt hen gewild voor deze functies. Zijn bestuurders niet ook lobbyisten? Dat even terzijde.

Illustratie: verraes.net
In de Binnenhofse kringen wordt met onbegrip gereageerd op de overstap van De Liefde. Maar is jobhoppen tegenwoordig niet de norm? En wordt het Kamerlidmaatschap niet gezien als werk, als een baan? Is het dan niet logisch dat een Kamerlid hiervan gebruik maakt? Juist om de overeenkomst met andere banen te benadrukken is de wachtgeldregeling aangepast en meer in lijn gebracht met de reguliere ww. Moeten we dan niet blij zijn dat De Liefde nu overstapt omdat het zo wachtgeld bespaart?
Het kamerlidmaatschap of een ministerschap, is niet altijd een baan of werk geweest. Bij de oude Atheners was politiek iets voor vrije mensen. Want alleen een vrij man kon zijn eigen standpunten bepalen en was van niemand afhankelijk voor zijn levensonderhoud. Een afgeleide hiervan was het kiesrecht op basis van de hoogte van het inkomen, zoals het tot het einde van de negentiende eeuw dominant was. Politiek was iets voor de rijken en de armen moesten maar afwachten
De twintigste eeuw kende de politicus met een ‘roeping’. Na een korte carrière in het bedrijfsleven of de (semi)overheid, het bestuur in en nooit meer onder ‘de stolp’ uit. En nu kennen we de politiek als carrièrestap. Met als nadeel dat niet bekend is hoe ‘vrij’ de politicus is. Want wat is zijn vorige of volgende job en hoe beïnvloedt dit zijn handelen? Past hij, om Taleb te parafraseren ‘zijn overtuigingen aan zijn daden aan, in plaats van zijn daden aan zijn overtuigingen’?
Maar ja, hoe voorkom je dat het Kamerlidmaatschap als opstapje wordt gebruikt en de overtuigingen worden aangepast? Taleb doet de volgende suggestie: “Iedereen die een openbaar ambt bekleedt, zou verboden moeten worden daarna in een commerciële functie meer te verdienen dan de meestverdienende ambtenaar.”
Zou dit helpen en moeten we een ‘Taleb-wet’ invoeren?