Van Teutems misplaatst techo-optimisme  

Na het lezen van een artikel van Simon van Teutem met als titel Degrowth: op papier een oplossing voor bijna alles, in praktijk een dwaalspoor, moest ik denken aan een van de grootste economen uit de geschiedenis, bekend van het meesterwerk The general Theory of Employment, Interest, and Money, John Maynard Keynes. In 1930 schreef Keynes een essay met als titel Economic possibilities for our Grandchildren waarin hij vooruitkeek naar de wereld van zijn kleinkinderen. Ik moest eraan denken omdat zowel van Teutem als Keynes in dezelfde val trappen. Van Teutem bekritiseert de degrowth beweging en pleit voor decoupling, het los koppelen van CO2-uitstoot en economische groei: “méér produceren, maar steeds mínder uitstoten,” als oplossing voor het klimaatprobleem.

Bron: Flickr

Eerst de bijzondere kritiek op degrowth. “Degrowthers zijn ervan overtuigd dat de wereldwijde economische activiteit moet krimpen in plaats van groeien en dat we welzijn boven winst moeten plaatsen. Zodoende gebruiken we minder grondstoffen en energie. De beweging is dan ook pleitbezorger van ‘consuminderen’; het bewust begrenzen van onze consumptie als samenleving.”  Maar, zo betoogt Van Teutem: “wie er langer over nadenkt, ontdekt dat het in praktijk ingewikkelder is dan de beweging het doet lijken. Minder werken en minder kopen betekent immers ook: minder belastinginkomsten voor de overheid.” Dit gat dichten met hogere belastingen zal lastig worden want: “vind dan maar eens steun voor hogere belastingen: als je al minder betaald krijgt, wil je over dat lagere salaris niet ook nog eens meer belasting betalen.” Minder werken mag dan wel betekenen dat: “jij meer tijd hebt voor vrienden en mantelzorg, maar ook dat de overheid minder geld heeft voor verpleeghuizen, leraren, openbaar vervoer, sociale woningbouw, warmtepompen, zonnepanelen, isolatie, en ga zo maar door. Anders gezegd: luxe kost geld, maar een duurzame verzorgingsstaat ook.”  Stoppen met groeien betekent het opblazen van de economie zo betoogt Van Teutem. Logisch toch?

Of niet? Want betekent consuminderen automatisch dat het bbp slinkt en er minder belastingen binnenkomen? Een voorbeeld. Iemand koopt per jaar 10 T-shirts van per stuk €5 bij de Primark. T-shirts die na 10 keer dragen van ellende uiteen vallen. Dat draagt dan voor €50 bij aan het bruto binnenlands product (bbp). Die persoon besluit het roer om te gooien en te gaan consuminderen. Hij koopt nu per jaar nog maar 2 T-shirts van goede kwaliteit en eerlijk geproduceerd. T-shirts die pas na 100 keer dragen uiteen vallen. T-shirts die € 25 per stuk kosten. De bijdrage aan het bbp is €50. Twee keer dezelfde bijdrage waarover eenzelfde hoeveelheid btw wordt betaald. Twee keer een gelijke bijdrage aan het bbp. Consuminderen hoeft niet automatisch tot krimp te leiden. Is minder inkomen een probleem als je minder spullen koopt? Als je die tv op je slaapkamer niet koopt? Als je niet iedere drie jaar een nieuw mobieltje koopt maar er tien jaar meedoet? Als je niet meedoet aan de laatste mode, maar kleren draagt totdat ze versleten zijn? Zou het dan niet kunnen dat minder inkomen geen probleem is? Minder geld voor collectieve voorzieningen hoeft niet te leiden tot minder diensten. Een heel simpel voorbeeld. Veel van wat nu betaald wordt en dus meetelt voor het bbp, gebeurde vroeger zonder betaling. Mensen pasten zonder betaling op elkaars kinderen en poetsten het huis van de oude buurman. Dat deden ze gewoon zonder betaling en je zag het niet in het bbp terug. Nu gaan de kinderen naar de kinderopvang en komt de thuiszorg bij de buurman poetsen en telt het wel mee. Als er iets de economie heeft ‘opgeblazen’ maar dan als een ballon, dan is het wel het professionaliseren en reguleren van dit soort zaken. In mijn jeugd kon je met 4 jaar naar de kleuterschool. Voor jongere kinderen was er geen kinderopvang. Er waren procentueel gezien en ook feitelijk, veel meer kinderen dan nu. De bijdrage van wat nu de kinderopvang branche is aan het bbp was €0. In 2014 was dat €3,36 miljard, 0,5% het bbp.

Maar gelukkig, en daarmee komen wij bij Van Teutems pleidooi voor ‘ontkoppelen’: “we kunnen al die angstaanjagende crises doorstaan zonder degrowth en consuminderen. Er is een toekomst mogelijk waarin twee miljard mensen van de armoede worden bevrijd, zonder dat de aarde naar de knoppen gaat. En waarin Nederlandse peuters een beter leven hebben dan jij en ik nu – net als kleuters in Burundi,” aldus van Teutem. Die oplossing: “wordt door economen in jargon decoupling genoemd. Economische groei en CO2-uitstoot hoeven niet hand in hand te gaan; er zijn landen die steeds méér produceren, maar steeds mínder uitstoten.” Zonnepanelen, windmolens, waterkracht, Nederland is er al ver mee en: “Nu is het niet het moment om onszelf af te remmen en het draagvlak voor ambitieus klimaatbeleid te slopen, maar om als de wiedeweerga ontwikkelingslanden te helpen om dezelfde transformatie te ondergaan.” Een goed idee om landen met minder middelen te helpen met minder vervuilende manieren van energieopwekking dan het verbranden van kolen, olie en gas. Er is echter één probleem daarover straks meer. Eerst terug naar Keynes en zijn kleinkinderen.

Kleinkinderen die inmiddels waarschijnlijk ook zelf al kleinkinderen hebben. Die kleinkinderen zouden door de voortschrijdende technologische ontwikkelingen nog maar 15 uur hoeven werken voor een vier tot acht keer hoger welvaartsniveau. Volgens Keynes is het: “waar dat de behoeften van mensen onverzadigbaar lijken. Maar ze vallen uiteen in twee klassen — die behoeften die absoluut zijn in de zin dat we ze voelen ongeacht de situatie van onze medemensen, en die welke relatief zijn in de zin dat we ze alleen voelen als hun bevrediging ons verheft boven, ons superieur doet voelen aan, onze medemensen. Behoeften van de tweede klasse, die het verlangen naar superioriteit bevredigen, kunnen inderdaad onverzadigbaar zijn; want hoe hoger het algemene niveau, hoe hoger ze nog zijn.Volgens Keynes kan er: “een punt worden bereikt, misschien wel veel eerder dan we ons allemaal bewust zijn, waarop deze behoeften zijn bevredigd in de zin dat we er de voorkeur aan geven onze verdere energie te besteden aan niet-economische doeleinden.” Keynes baseerde dit op het verleden van de mensheid: “als we, in plaats van in de toekomst te kijken, in het verleden kijken – we ontdekken dat het economische probleem, de strijd om het bestaan, tot nu toe altijd het primaire, meest dringende probleem van het menselijke ras is geweest – niet alleen van het menselijke ras, maar van het hele biologische koninkrijk vanaf het begin van het leven in zijn meest primitieve vormen. [1] En met dat probleem uit de weg, zou de mens wel eens andere keuzes kunnen maken. Dat is niet uitgekomen zoals we kunnen constateren. Wel die toename van het welvaartsniveau, niet die 15 uur.

Waar Keynes zich op verkeek en ook van Teutem zich op verkijkt, daarom moest ik aan Keynes denken, is de aard van de moderne mens. Die moderne mens, die volgens Keynes wel eens andere keuzes zou maken, heeft inderdaad andere keuzes gemaakt dan Keynes hoopte. Bij die keuzes speelt de technologische ontwikkeling een belangrijker rol. De moderne mens koos er namelijk voor om de tijd die vrijkwam door productiestijging als gevolg van technologische ontwikkeling te gebruiken voor meer productie en meer producten. Een weefgetouw dat een trui in de helft van de tijd gereed krijgt, maakt dat er twee keer zoveel truien worden gemaakt en ook gekocht. De benenwagen en het paard werden ingeruild voor een trein, auto en vliegtuig met als gevolg dat we meer en verder reizen dan ooit te voren. Elektrische apparaten worden steeds energiezuiniger toch stijgt het energiegebruik omdat we steeds meer elektrische apparaten gebruiken. Harde schijven worden steeds groter, de programma’s die we erop laten draaien ook. Die moderne mens gaat ver op vakantie en om daar echt vakantie te vieren moeten anderen zorgen voor het natje,  droogje en vermaak. Die moderne mens ging zelfs zover dat het opvoeden van kinderen voor een deel wordt uitbesteed aan  anderen: de kinderopvang. Dat de buurman helpen, werk is geworden.

Daarmee kom ik bij het ‘ontkoppelingsprobleem’ van Van Teutem. Zijn er genoeg grondstoffen om wereldwijd mensen een auto, laat staan elektrisch, te laten rijden, en een dito fiets, step enzovoorts? Met bijna 18 miljoen Nederlanders, hebben we iets meer dan 9 miljoen auto’s, dat is per twee inwoners één auto. In de VS hebben ze nog meer auto per persoon. De wereld kent nu 8,1 miljard inwoners (tenminste op het moment dat ik dit schreef en de link opnam). Per twee personen één auto betekent ruim 4 miljard auto’s. Volgens TopGear reden er in 2020 1,4 miljard auto’s op onze planeet. We zijn inmiddels vier jaar verder en laat het er nu 1,5 miljard zijn. Dat is één auto op 5,5 mens. Of er voldoende grondstoffen zijn om de wereld naar de Nederlandse verhouding, laat staan die in de Verenigde Staten, te laten groeien, waag ik zeer te betwijfelen. En met die auto alleen ben je er niet. Meer auto’s betekent ook meer asfalt. En dan hebben we het alleen nog maar over auto’s en niet over kleren, elektronica en al die andere spullen en al helemaal niet over de nieuwe ‘gadgets’ die nu nog niet uitgevonden zijn maar die straks weer iedereen moet hebben. Want dat gaat gebeuren als de moderne mens zijn gedrag niet verandert.

De mens was niet altijd modern en gericht op bezit en meer, meer, meer. Sterker nog. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis was bezit vooral ballast voor de Homo Sapiens. Voor een  nomadische jager-verzamelaar en zo hebben onze voorouders zeer lang geleefd, was bezit hinderlijk. Bezit moest worden meegesleept van de ene naar de andere plek. Als je moet ‘slepen’, dan ‘sleep je alleen dat mee, wat je echt nodig hebt. Een kast met schoenen voor alle gelegenheden, sterker nog, meer schoeisel dan hetgeen je aan je voet draagt, heb je dan niet nodig. Zeker niet als de materialen om nieuwe te maken als de oude versleten zijn, op iedere plek voorhanden zijn. Pas toen de mens een sedentair werd, ging hij meer spullen verzamelen. En voor spullen geldt hoe meer ruimte hoe meer spullen, weet iedereen die een kelder of zolder heeft want daar verzamelen zich de zaken die niet echt nodig zijn. Of beter, die echt niet nodig zijn. Zaken die niet echt nodig zijn liggen met hun broertjes of zusjes in een kast, de ‘keukenlijken’. En echt spullen verzamelen en de ‘inloopkast’ vullen, ging de mens pas doen toen de behoefte van de eerste klasse, zoals Keynes ze noemde, gegarandeerd waren. De ene mens, die van adel en later de gegoede burgerij begon daar al vroeg mee en zette de trend. Voor anderen, zoals het gros van onze Nederlandse grootouders, brak dat moment in de loop van de vorige eeuw aan en voor een flink deel van de mensheid moet dat moment nog aanbreken. Ik schrijf hier bewust ’zette de trend’ want mensen spiegelen zich aan elkaar en dan vooral aan degenen die boven hen lijken te staan.

Technologie mag dan wellicht op termijn de CO2 uitstoot tot een minimum beperken maar daarmee is het probleem van een ‘te grote voetstap’ niet opgelost. Daarvoor is meer nodig dan technologie. Daarvoor is toch echt een gedragsverandering nodig. “Uiteindelijk gaat het niet om intenties, maar om politiek: mensen stemmen niet massaal voor het collectief en tegen hun persoonlijke belang. En zelfs als ze dat zouden doen, verzwakken we met een kleinere economie juist het instituut dat we zo hard nodig hebben om problemen het hoofd te bieden: de overheid. En houden we arme landen arm,” zo schrijft Van Teutem. Dat mensen niet massaal tegen hun eigenbelang stemmen, vraag ik me af. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het eigen belang van het gros van de mensen die op de PVV hebben gestemd anders is dan ‘uit de EU’. Ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat het eigen belang van het gros van de mensen die op BBB stemden anders is dan, om het cru te formuleren, meer ‘stront op het land’. Degrowth hoeft niet te leiden tot een zwakkere overheid. Zonder gedragsverandering gaat technologie ons niet redden. Van Teutems techno-optimisme is misplaatst.


[1] John Maynard Keynes, Economic possibilities for our Grandchildren, pagina 4

Boerenkunst of de kunst van het boeren?

Volgens Tom Saat, biologisch dynamische boer te Almere en een maand lang gastcolumnist in de Volkskrant, is landbouw: “een oeruiting van de mens. Dat is de les die de geschiedenis van de landbouw ons leert. Dat is ook hetgeen wat nu nog steeds tot uiting komt in de diepgewortelde sympathie voor de boer.” Zo is te lezen in zijn column. Want: “Dat wat onze verre voorouders met dier en plant deden was niets meer of minder dan de zelfverwerkelijking van de mens. In hedendaagse termen kan je het kunst noemen.” De boer als kunstenaar en: “als we iets daarvan moeten leren voor de toekomst, is het wel dat in die culturele dimensie de sleutel ligt voor de broodnodige transitie.” Een bijzondere redenering, ik zie even af van de suggestie van een diepgewortelde sympathie voor de boeren, waarbij de nodige kanttekeningen te plaatsen zijn. Want is het sympathie voor de boeren of antipathie tegen de huidige regering?

Restanten van het tempelcomplex Göbekli Tepe. Bron: WikimediaCommons

Saat gebruikt Sapiens van Yuval Noah Harari als contrapunt in zijn betoog. Harari versimpelt, zo betoogt Saat: “de geschiedenis van de landbouw tot een geschiedenis van technologie. Het lichaam vraagt om voedsel en om het wat makkelijker te maken in plaats van eindeloos te moeten jagen en eetbare planten zoeken, vindt de mens de landbouw uit.” Dit is: “Feitelijk helemaal juist, maar het zegt niets over wat mensen daarbij bewoog.” Want: “De mens van zeven millennia geleden keek niet met een technologische blik naar de natuur.” Saat lijkt wel te weten hoe de mens zeven millennia geleden naar de natuur keek, namelijk door: “de godenwereld als het natuurlijke, direct beleefbare verlengstuk van menselijk ‘denken’ en handelen (te zien), en de planten- en dierenwereld die net zo goed bij de lichamelijkheid van de mens hoorden als het eigen lichaam.”

Harari beweert nergens dat onze voorouders met een technologische blik naar de wereld keken. Net als Saat stelt ook Harari de godenwereld centraal in het handelen van onze verre voorouders. Volgens Harari zou die ‘godenwereld’ wel eens de aanzet zijn geweest tot de agrarische revolutie. Hij suggereert dit naar aanleiding van de vondst van Göbekli Tepe, een groot bouwwerk van versierde stenen zuilen dat zo’n 11.500 jaar geleden is gebouwd in het huidige Turkije in een streek waar een van de eerste gedomesticeerde soorten van tarwe (eenkoren) is ontstaan. Harari: “Dat kan bijna geen toeval zijn. … Er waren uitzonderlijk grote hoeveelheden voedsel nodig om de mensen te voeden die de monumenten bouwden en gebruikten,” aldus Harari, en hij vervolgt: “Het zou heel goed kunnen dat verzamelaars overstapten van het verzamelen van wilde tarwe op de intensieve tarweteelt, niet om hun normale voedselvoorraad te vergroten, maar om de bouw van een tempel en het runnen daarvan mogelijk te maken.[1]  Of Harari gelijk heeft? Dat weten we niet want we waren er niet bij. Wat we wel weten is dat de agrarische revolutie niet zozeer een revolutie was maar eerder een evolutie van eeuwen en wellicht wel millennia. We weten ook dat het geen rechte lijn was maar eerder een soort Echternach processie waarbij er, zoals David Graeber en David Wengrow in het boek het begin van Alles, schrijven, ook wel eens op schreden werd teruggekeerd en de landbouw weer vaarwel werd gezegd.

De landbouw als kunst’ van de mens van 7 millennia geleden: “Dat wordt je duidelijk wanneer je de kunstwerken van die tijd op je in laat werken. Dat waren geen kunstwerken die in steen, hout of verf werden gemaakt (die kwamen pas enkele millennia later), maar dat waren wat wij nu onze (landbouw)huisdieren en cultuurplanten noemen.”  Zo betoogt Saat. Wat we wel weten en dat laat Göbekli Tepe zien, is dat de mens al vele millennia voor die: “zeven millennia geleden,” met kunstwerken en cultuur bezig was. De oudste rotstekening, een tekening van een wrattenzwijn in een grot op het Indonesische eiland Sulawesi, is zo’n 45.000 jaar oud. In een grot in Nerja in Spanje zijn schilderingen van 42.000 jaar geleden te vinden. De schilderingen in de grotten van Lascaux zijn tussen de 10 en 15 duizend jaar oud. In tegenstelling tot hetgeen Saat beweert is de eerste menselijke kunst daarmee ouder dan de (landbouw)huisdieren en cultuurplanten.

Landbouw als kunst en zelfverwerkelijking van de mens, zoals Saat beweert of als voorwaarde om ‘kunst’ te kunnen bedrijven zoals Harari beweert. Tarwe als ‘kunst’ of als voedsel? Hoe zou het werkelijk gegaan zijn? Helaas weet niemand dat want het gebeurde ver voor onze tijd. Mij lijkt de redenering van Harari een stuk plausibeler dan Saats redenering. Niet de ‘boerenkunst’ maar de kunst van het boeren werd ontwikkeld.

Echter, als het sprookje van “die culturele dimensie,” van Saat nodig is als sleutel om de deur van de boeren tot de “broodnodige transitie” mee te openen, dan mag deze prikker best als ‘ketters’ en haar schrijver als ketter worden afgedaan. Een benaming die ik dan met trots zal dragen.


[1] Yuval Noah Harari, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, pagina 104

Watson for president?

In zijn dagelijkse Voetnoot in de Volkskant schreef Arnon Grunberg over Ross. Ross is een robot die bij een Amerikaans advocatenkantoor werkt en steeds beter wordt, hij leert en geeft precieze antwoorden. Watson is een campagne begonnen om gekozen te kunnen worden tot president van de Verenigde Staten (zie watson2016.com). “Dat lijkt afschrikwekkend, maar gezien de huidige kandidaten zou ik Watson een welkom alternatief vinden,” aldus Grunberg. Een ‘kunstmatige’ president?

x menIllustratie: wall.alphacoders.com

Toen ik dit las moest ik denken aan het boek Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo Sapiens 3.0, dat Jos de Mul schreef voor de week van de filosofie 2014. In een soepele schrijfstijl en met leuke en aansprekende voorbeelden, neemt De Mul de lezer mee in het denken over en de ontwikkeling van de mens. In het laatste deel van het boek kijkt hij vooruit en schetst drie scenario’s die ons kunnen leiden van het nu, Homo Sapiens 2.0, naar de Homo Sapiens 3.0, de toekomstige mens. Niet op basis van zijn fantasie, maar op basis van drie technologieën die momenteel te onderkennen zijn.

Het eerste scenario sluit aan bij het verder versmelten van mens en machine. De mens die steeds meer uitbesteedt aan machines. Eerst het geheugen via het schrift aan papier en boeken, nu naast het geheugen ook al, zijn sociale leven en het denken aan computers (denk aan de algoritmes van Facebook en Google). Computers die op basis van de grote hoeveelheid gegevens en informatie, tot een keuze komen die voor de mens niet meer is te beredeneren. Velen laten zich bij hun keuzes al leiden door die voor hen voorgesorteerde informatie. De mens die zo steeds meer versmelt met de machine, de computer en het internet. De Mul noemt dit het zwermgeest-scenario. Voor Trekkies, de Borg zouden daarvan het eindstadium kunnen zijn.

Het tweede scenario sluit aan bij de koppeling tussen biologie en informatica, de bio-informatica. De kennis van het menselijke gnoom en de mogelijkheden om hierin te sturen, te knutselen en er iets aan toe te voegen en zo de mens te verbeteren. Dit noemt De Mul het Alien-scenario. Knutselen kan goed gaan, maar ook fout. De fans van de X-men films kunnen zich hier wel een voorstelling bij maken.

In het laatste, het Zombie-scenario, staat de robottechniek centraal. Robots die steeds meer werk en taken overnemen en waarmee mensen zelfs een relatie kunnen aangaan. Die zelf kunnen leren en steeds beter worden, net zoals Watson waarover Grunberg schrijft. Maar een wezen zonder gevoel, een Data uit Star Trek the Next Generation. Of, in negatieve vorm een Terminator.

Ieder scenario kent positieve en negatieve kanten. De filmwereld brengt vooral de negatieve kanten in beeld. Toch bezinnen voor we aan president Watson beginnen?