De ‘Nedermusk’ in Arnout Jaspers

Bij Wynia’s Week speculeert Arnout Jaspers, die zichzelf wetenschapsjournalist noemt, er in een artikel verlekkerd op los wat een Musk-olifant in de Nederlandse overheidsporseleinkast zou kunnen bereiken. “Een Nedermusk zou in een enkele werkweek met een rood potlood door die lijst kunnen gaan en een half miljard bezuinigen,” Concludeert Jaspers. Voor een wetenschapsjournalist zaagt hij planken van dik hout.

Bron: goncalmayossolsona.blogspot.com. Vertaling: In de kantine krijgt het kind dat geen ham heeft een dubbele portie chips krijgt.
OK, maar wat zijn de oplossingen voor de grote onderwijsuitdagingen?
En als er chips overblijft, is het dubbele rantsoen voor iedereen.

Jaspers: “Ambtenaren in een moderne verzorgingsstaat behoren tot de meest geprivilegieerde bevolkingsgroepen ooit. Hun rechtspositie combineert een comfortabele salariëring en zorgvuldig gedoseerde werklast met gewapend betonnen ontslagbescherming en kleinzerigheid als secundaire arbeidsvoorwaarde.”  En iets verderop vervolgt hij: “De VS hoeft zeker niet in alle opzichten een voorbeeld voor Nederland te zijn, maar een scheut Amerikaanse ontslagkracht in onze arbeidsverhoudingen is broodnodig. Zou hij weten dat de rechtspositie van het overgrote deel van de ambtenaren na de in werking treden van de Wet normalisering rechtspositie van ambtenaren  per 2020 in niets verschilt van dat van een werknemer in het bedrijfsleven? Zou hij weten dat de salariëring van ambtenaren zeker niet slechts is maar dat er met een vergelijkbare opleiding en ervaring vooral voor mensen met een HBO of WO werk- en denkniveau, in het bedrijfsleven meer te verdienen is.

Jaspers: “Een leidinggevende die zijn of haar stem verheft schept een ‘onveilige omgeving’ en kan er op rekenen dat, geheel volgens wettelijke procedures, de poten onder diens stoel worden weggezaagd door rancuneuze ondergeschikten. Want ‘zo ga je niet met Ons Soort Mensen om’. Khadija Arib en Dennis Wiersma kunnen er over meepraten.” Zou hij weten dat Arib en Wiersma geen ambtenaren waren, niet tot de ambtelijke organisatie behoren en dus geen leidinggevenden waren? En voor wat betreft de ambtenaren. Bij conflicten is het, net als in het bedrijfsleven, meestal de persoon in de lagere organieke positie die het veld moet ruimen.

Jaspers gaat verder: “Het kwalijkste is de immuniteit van ambtenaren die knoeiwerk afleveren. Nooit wordt er iemand ontslagen, laat staan vervolgd, zelfs niet na de meest vreselijke incompetentie. Nederland was in shock dat een kind tijdenlang mishandeld kon worden door de pleegouders tot het bijna overleed, terwijl heel het jeugdhulpverleningscircus langs elkaar heen werkend wegkeek.” Op dat ‘jeugdhulpverleningscircus ’kom ik dadelijk terug. Kan wetenschapper Jaspers met bewijzen staven dat er ‘nooit iemand wordt ontslagen na knoeiwerk’? Ik ken voldoende voorbeelden aanstellingen die na de proeftijd niet werden verlengd.

Jaspers: ‘Volstrekt voorspelbaar zal dit schandalige falen voor niemand binnen die organisatie persoonlijke consequenties hebben, ‘want zo gaan wij niet met onze mensen om.’ Integendeel, het zal gebruikt worden als argument dat de desbetreffende instanties nog meer geld moeten krijgen, om nog meer ambtenaren aan te stellen, want ze kunnen nu immers hun taak niet aan?” Weer de vraag naar bewijzen. Die levert Jaspers niet. Hij beweert door populistische praat te herhalen.

Dan het ‘jeugdhulpverleningscircus’. Daar geeft Jaspers ‘de Musk in spé’ alvast een tip: “Bij de jeugdzorg gaat de helft van het personeel eruit, te beginnen met de hoogste salarisschalen. Dat zijn namelijk bijna allemaal mensen die alleen maar zitten te vergaderen en anderen van hun werk te houden. ‘Intervisie’ wordt verboden. Niet iedereen zal bekend zijn met dit begrip uit de geestelijke gezondheidszorg: dit houdt in, dat werknemers in die sector structureel met elkaar vergaderen over hoe het de afgelopen tijd ging op hun werk, en hoe ze dat ervaren hebben. Een normaal mens doet dat eventueel thuis, maar in die sector wordt daar een flink deel van de werktijd voor ingeruimd, naast uiteraard alle team-, sector- stuurgroep- en verbeterplan-vergaderingen.”  Zou Jaspers weten dat bijna de volledige jeugdhulpverlening tot de private sector behoort? Zou hij weten dat zijn voorstel ertoe leidt dat er na zijn maatregel niet alleen geen ‘managers meer zitten te vergaderen maar ook geen gedragswetenschappers, behandelcoördinatoren en vertrouwensartsen meer actief zijn. En dat je, om tot de helft te komen, ook een flink deel van de Jeugdzorgwerkers, de dan ‘duurst betaalden’ moet ontslaan? Ik wens de ‘Nedermusk’ veel succes met deze maatregel.

Ja, in de jeugdhulpverlening gaat wel eens wat fout en als je de media volgt dan lijkt het alsof er heel veel fout gaat. Het vele dat er goed gaat haalt de kranten namelijk niet. En je zou maar de afweging moeten maken om een kind uit huis te laten plaatsen. Doe je het niet en gaat het fout, dan had je eerder moeten ingrijpen en niet ‘langs elkaar heen werkend weg moeten kijken’. Doe je het wel dan is er ook geen garantie dat het daarna goed gaat met het kind. Je zou maar moeten kiezen uit mogelijkheden die allemaal goed of fout kunnen gaan want een garantie op ‘goed’ is er niet.

Zou Jaspers weten dat intervisie belangrijk is?  Nee,  dat weet hij niet want het is: “Vergaderen over hoe het de afgelopen tijd ging op hun werk, en hoe ze dat ervaren hebben.” Met intervisie toets je jouw handelen met collega’s die in eenzelfde positie zitten. Dat doe je om van elkaar te leren want wellicht had je anders kunnen handelen en dat kun je dan weer meenemen bij een volgend geval. Maar wellicht ook niet. Het lijkt mij lastig om dit thuis op de bank te doen. Behalve dan als er thuis op de bank iemand naast je zit die hetzelfde werk doet.

Dat er veel beter kan, staat buiten kijf. Dat betere ga je echter niet bereiken op de manier die Jaspers voorstelt. Wellicht is dat wel te bereiken door een grotere overheid. Een rijksoverheid die de markt uit de (jeugd)zorg haalt en de verantwoordelijkheid ervoor naar zich toetrekt.

Jaspers heeft nog meer ‘goede’ ideeën. “Bij het ministerie van Onderwijs kan driekwart van de ambtenaren ontslagen worden. Onderwijs wordt namelijk gegeven op scholen. De bijdrage van het ministerie daaraan is nihil, of negatief door alle voorschriften en administratieve en woke onzin die ze produceren. Die ontslagen ambtenaren kunnen dan les gaan geven en zo het lerarentekort ongedaan maken. Eigenlijk hoeft dat ministerie alleen maar te bestaan uit een Onderwijsinspectie en een financiële afdeling die het geld naar de scholen overmaakt. Of je dat nog een ministerie noemt, is een kwestie van smaak. De Voedsel- en Warenautoriteit is ook geen ministerie.” Ik vraag me af of de leerlingen gebaat zijn bij die voormalige ambtenaren als leraar. Het gros van de mijnwerkers was ook niet geschikt voor een baantje bij het CBS dat als compensatie voor de mijnsluiting naar Limburg kwam. Het lijkt mij sterk dat al die ambtenaren die Jaspers overbodig wil maken, geschikt zijn voor het vak van leerkracht.

Onderwijs wordt inderdaad, zoals Jaspers terecht schrijft, op school gegeven. Maar als er geen ministerie is, waarop controleert de Inspectie dan? De wet is daarvoor veel te grofmazig. Zonder ministerie moet de minister zelf de ministeriele regelingen en wetswijzigingen schrijven en de casus Faber laat zien dat ‘beleid zijn’ niet automatisch tot deugdelijke wetsvoorstellen leidt. Wie handhaaft dan de wet? Nu inspecteert de inspectie en het ministerie bepaalt welke actie daarop wordt ondernomen. De Inspectie is hierbij te vergelijken met de officier van justitie, het ministerie vervult de rol van rechter. Het lijkt me niet aan te bevelen om beide rollen bij dezelfde organisatie onder te brengen. Of moet die minister dat ook doen? Als, zoals de bedoeling is, iedere school minstens één keer per vier jaar moet worden geïnspecteerd, dan zijn dat meer dan 3.000 inspectierapporten en besluiten per jaar. Ik wens de minister veel succes met het lezen en beoordelen van een kleine 60 rapporten per week, of net geen negen per dag (inclusief) weekend.

Het is voor Jaspers voldoende dat het geld naar de scholen wordt overgemaakt. Dat getuigt van veel vertrouwen in de mensheid in het algemeen en schoolbestuurders in het bijzonder. Nu ben ik voor het geven van vertrouwen aan mensen en dus ook aan schoolbesturen. Echter, om te kunnen beoordelen of het geld rechtmatig en doelmatig wordt ingezet, is enige verantwoording nodig. Hoe verhoudt zich dit tot bijvoorbeeld een bijstandsgerechtigde die  moet zich binnenstebuiten keren om zijn net € 16.000 bedragende uitkering te verantwoorden? Als Jaspers dan toch zoveel vertrouwen in de mensheid heeft, dan is er veel meer te verdienen door bijstands- en andere uitkeringsgerechtigden te vertrouwen.

Nog  een ‘goed’ ideeën van Jaspers:  “Alle adviesraden die ‘gevraagd en ongevraagd’ advies leveren aan de regering worden opgeheven. Zoals daar zijn: de Wetenschappelijke Klimaatraad, de Wetenschappelijke Adviesraad, de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie, de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, de Onderwijsraad, de Adviesraad Migratie, de Hoge Raad voor de Adel, en nog tientallen meer. Allemaal hebben die een stuk of tien leden, een secretariaat en een kantoor, en met z’n allen produceren ze een stroom van rapporten en foto-ops voor bewindslieden.” En zo gaat hij verder: “Ik ken geen voorbeeld van een rapport van zo’n Raad dat niet onderin ambtelijke bureaulades verdwenen is. Rapporten die politieke impact hebben zijn altijd afkomstig van ad-hoc commissies, zoals die van de commissie-Remkes over de stikstofellende.” Ook hier maakt Jaspers een populistische karikatuur van de werkelijkheid. Al deze raden produceren rapporten en die rapporten worden door bestuurders, politici en ambtenaren gebruikt om keuzes te maken. Ze hebben politieke impact alleen duurt het vaak lang voordat die impact merkbaar is. Ze vormen vaak de basis onder de argumentatie in een memorie van toelichting bij een wetsvoorstel. En ja, Remkes stikstofrapport had politieke impact. Zoveel impact dat er het rapport van de commissie Remkes uit 2022, een gevolg van de uitspraak in 2019 van de rechter over de programmatische aanpak stikstof (PAS) nog steeds niet tot maatregelen heeft geleid. En als je dat rapport doorleest, en dan vooral de voor wetenschappers en wetenschapsjournalisten interessante voetnoten, dan kom je daar verschillende verwijzingen tegen naar rapporten van een van die door Jaspers zo verfoeide ‘raden’.

Eén idee dat populist Jaspers een ‘Nedermusk’ aan de handen doet is zou in aangepaste vorm wellicht wel iets kunnen verbeteren: “De publieke omroep, NPO, reduceren we tot 1 tv- en 1 radiozender. Alleen nieuws, actualiteiten en docu’s, en overdag educatieve programma’s. Geen reclame. Al het andere kan door de commerciële zenders gedaan worden. De totaal achterhaalde omroepen worden allemaal opgeheven.” Alleen zal Jaspers vervolgens klagen over juist de docu’s en educatieve programma’s want die zullen al snel ‘te woke’ zijn.

Vijftig tinten grijs

2024 was het warmste jaar op Aarde en in Nederland sinds de mens temperaturen meet. Het was daarmee nog warmer dan in 2023 want dat was tot vorig jaar het warmst gemeten jaar ooit. Dit bericht levert bijzondere, relativerende reacties op. Zo kwam ik op LinkedIn een bijzondere reactie van Bob de Wit tegen die zichzelf omschrijft als: “Inspirational speaker on digital transformation.  En bij Wynia’s week een bijzonder artikel van natuurkundige en wetenschapsjournalist Arnout Jaspers. Beiden hanteren een bijzondere manier van betogen om aan te tonen dat er niets bijzonders aan de hand is.

De Wit: “Het industriële tijdperk heeft gezorgd voor meer steden en grotere steden. En in steden is het warmer dan op het platteland. Veel meetpunten die voorheen op het platteland stonden zijn nu in steden waar het warmer is. Dus ja, de meetpunten meten een hogere temperatuur. Is hierdoor ‘de aarde opgewarmd’? Dat klinkt logisch want in steden is het inderdaad warmer. Als die meetpunten op dezelfde plek zijn blijven staan, dan is het totale oppervlak aan ‘stad’ toegenomen. En als je dan het gemiddelde van alle meetpunten neemt, dan leidt dat tot een hogere gemiddelde temperatuur en is de aarde dus opgewarmd. Het antwoord op die vraag is dus JA.

De Wit gaat verder: “Hangt ervan af. Als we lange tijdreeksen gebruiken is er geen sprake van opwarming. Als er een ‘strategische tijdreeks’ wordt gekozen – dat wil zeggen een moment in het verleden waar de temperatuur tijdelijk lager was – dan kan dit als opwarming worden geframed. Een strategische tijdreeks kiezen is dus manipulatie van de publieke opinie.” Inderdaad was de periode net voor de Industriële revolutie een wat koudere. Wat De Wit lijkt te suggereren is dat de temperatuur nu dus weer naar een normaal, hoger niveau gaat. Inderdaad lag de temperatuur in de periode tussen pakweg 1500 en eind 19e eeuw iets lager dan de eeuwen ervoor. Het was de periode van de Kleine IJstijd. Volgens De Wit is het manipulatief om het einde van de Kleine IJstijd als beginpunt te kiezen. Er wordt een wat koudere periode gekozen en dan is het daarna al snel warmer. Maar welk punt  moeten we dan kiezen? Als we de afgelopen 500.000 jaar nemen, dan is het nu extreem warm. Zo’n 400.000 van die jaren waren wat we nu Glaciaal (ijstijd) noemen. De laatste Glaciaal eindigde zo’n 12.000 jaar geleden. Gaan we wat verder terug in de tijd en nemen we de tijd van de dinosaurussen als beginpunt, dan is het nu aan de koele kant. Gaan we nog wat verder terug en nemen we het Cryogenium (zo’n 700 miljoen jaar geleden) als beginpunt, dan is het nu snikheet. Dit was het tijdperk van de Sneeuwbalaarde, een tijdperk dat de Aarde geheel bevroren was. Welk beginpunt je ook kiest. Feit is dat de gemiddelde temperatuur op aarde sinds het midden van de twintigste eeuw veel hoger is dan de afgelopen 2.000 jaar en aan dat hoger worden lijkt nog geen einde te komen.

De Wit besluit zijn bericht af met: “De atmosfeer bestaat voor 0,04 procent uit CO2, en verreweg het grootste deel wordt niet door mensen bepaald. De agenda achter dit bericht is zo ontzettend doorzichtig, ik vraag me af of er nog mensen zijn die hierin trappen.” Die kleine ijstijd werd veroorzaakt door een plotselinge daling van het kooldioxidegehalte in de atmosfeer. Het hoe en waarom van die daling is nog onderwerp van onderzoek. Een van de onderzoeksrichtingen is dat ook hier de mens aan de basis stond. Recent onderzoek duidt erop dat: “De catastrofale afname van de bevolking van de Amerika’s, die begon met de Europese aanval, in zekere mate kan hebben bijgedragen aan de daling van de wereldgemiddelde temperaturen in de Kleine IJstijd.” Die ontvolking leidde ertoe dat: “grote stukken land, die ooit voor de voedselproductie werden gebruikt, weer bos werden.” En nu is de hypothese: “dat de plotselinge groei van het groen in de twee continenten een omgekeerd broeikaseffect teweegbracht waardoor enorme hoeveelheden kooldioxide werden vastgelegd en aldus werd bijgedragen aan de daling van de gemiddelde temperatuur op aarde.[1] Zelfs als de Wit gelijk heeft dat het grootste deel van de koolstofdioxide niet door de mens wordt bepaald, dan nog zou het deel dat de mens wel bepaald wel een grote invloed kunnen hebben.

Dan wetenschapsjournalist Jaspers. De aanleiding voor Jaspers artikel is de ‘streepjescode’ die het KNMI van de temperatuur maakt. In die ‘code’ krijgt ieder jaar een kleur tussen donkerblauw, koud, en donker rood (warm). Die code bevat gegevens vanaf 1901. Hoe dichter bij 1901, hoe meer blauw en geen rood. Hoe dichter bij het heden hoe meer en donkerder rood en hoe minder en lichter blauw. Hieronder de ‘streepjescode’. Jaspers: “Het lijkt aan de rechterkant van de streepjescode, in het hier en nu dus, helemaal mis te gaan: we raken zo te zien verzeild in een bloedhete rode gevarenzone van opwarming. Het KNMI zegt op de website nergens expliciet dat die rode kleur ‘gevaar’ betekent, maar dat is de default connotatie van mensen met zo’n kleur: bloedheet, bloedlink.” Volgens Jaspers is dat onzin en is er in Nederland niet zoveel bijzonders aan de hand.

Bron: KNMI

Om dit aan te tonen maakt hij een eigen streepjescode. Om de kleur van een jaar te bepalen pakt hij twee extreme steden. Aan de ene, koude kant Fairbanks in Alaska met een gemiddelde temperatuur van 0 graden Celsius en aan de andere, warme, kant Bangkok in Thailand met een gemiddelde temperatuur van 30 graden Celsius. Met deze uitersten als maat voor de kleurenschaal, is, zoals Jaspers schrijft: “Het alarmerende rood (…)uiteraard geheel verdwenen, want dat zit niet eens in ons deel van de realistische kleurbalk, en we zien dat Nederland in 120 jaar van, mondiaal gezien, behoorlijk koud naar iets milder is opgewarmd.” Niets aan het handje dus, zo en: “Klimaatalarmisten die dit gaan wegzetten als ‘klimaatontkenning’ en ‘bagatelliseren’, kunnen of willen niet begrijpen dat deze keuze voor de visualisering van de data minstens zo valide is als wat het KNMI jaarlijks produceert. De wetenschappers bij het KNMI die zulke plaatjes maken weten dat best; het is institutioneel boerenbedrog om dat zo te doen zonder adequate uitleg.” Niets aan de hand dus: “behoorlijk koud naar iets milder,” dat overleven we wel.

Bron: Wynia’s Week, artikel Jaspers

Er is echter wel iets aan de hand. Als het vorig jaar alleen in Nederland het warmste jaar sinds het begin van de meting was, dan was dat niet zo bijzonder. Het was echter het warmste jaar sinds het begin van de meting voor de hele aarde. De gemiddelde temperatuur stijgt niet alleen in Nederland, maar op de hele aarde. Honderd jaar geleden lag de gemiddelde temperatuur in Fairbanks een graad of drie lager dan nu en ook in Bangkok lag het gemiddelde lager dan de huidige 30 graden Celsius. De grafiek van het KNMI is niet bedoeld om de temperatuur in Nederland af te zetten tegen de temperatuur elders in de wereld, maar om de ontwikkeling van de temperatuur op één plek door de jaren heen te laten zien. Door dat voor iedere plek op deze manier te doen, kun je die grafieken met elkaar vergelijken en zien dat de afgelopen dertig jaar steeds meer jaren rood en steeds donkerder rood kleuren. Met de ‘methode Jaspers’ wordt dat doel niet bereikt. Zijn variant ‘streepjescode voor Nederland is nu ‘vijftig tinten heel lichtblauw’, voor Fairbanks zou die ‘vijftig tinten donkerblauw zijn en voor Bankgkok, vijftig tinten donkerrood.

Jaspers sluit af met: “Er was een tijd dat wetenschappers zulke data verwerkten in zwart-witplaatjes met ingetekende hoogtelijnen (waarbij ‘hoogte’ ook kon staan voor temperatuur of iets anders). De mogelijkheden om met kleur te werken in illustraties waren toen namelijk zeer beperkt. De wetenschap zelf was toen aanmerkelijk minder zwart-wit.”  Als wetenschapsjournalist moet Jaspers weten dat je een juist middel moet kiezen om je boodschap te brengen. Het KNMI doet dit. Als hij dat weet dan kan ik niet anders dan concluderen dat ‘klimaatalarmisten die dit gaan wegzetten als ‘klimaatontkenning’ en ‘bagatelliseren’ voor wat dat bagatelliseren betreft een punt hebben. Jaspers lijkt de toch forse stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde te willen ‘begraven’ in vijftig tinten grijs.


[1] Amitav Gosh, De vloek van de nootmuskaat,  pagina 66

Oorzaak en gevolg

Vooruit dan maar. Nog een derde prikker over cijfers, feiten en wetenschap. Bij Wynia’s Week adviseert wetenschapsjournalist Arnout Jaspers om: “onder strikte voorwaarden, ook (te) selecteren op uiterlijk bij zulke controles.”  Zulke controles zijn politiecontroles. Wat die strikte voorwaarden zijn, maakt hij niet duidelijk. Een bijzonder betoog waarbij de vraag is wat de oorzaak en wat het gevolg is.

bron: Wikipedia

In het artikel een grafiek van het CBS waaruit blijkt dat, zelfs gecorrigeerd voor allerlei zaken die Japsers dubieus vindt, zoals sociaaleconomische, woonomgeving factoren, twee keer zoveel jongeren van Marokkaanse afkomst minimaal één veroordeling hebben. Die hogere cijfers zijn pijnlijk, zo betoogt hij, maar dan vooral voor: “criminologen en opiniemakers die deze oververtegenwoordiging zonder onderbouwing van data weg willen schrijven op racisme, dat wil zeggen discriminatie, stigmatisering en etnisch profileren door de rechterlijke macht.” Maar zo vervolgt hij: “Maar waarom zouden politie en rechters specifiek racistisch zijn tegen Marokkanen, en niet tegen Turken of Antillianen?” En nogwat verder schrijft hij: ‘Maar waarom zou ‘armoede’ hier de verklarende factor zijn, en niet etniciteit?” Rijen cijfers en daar verbanden tussen zien, causaliteit. Dat is geen wetenschap zoals ik in  Dweilen met de kraan open al betoogde. Wetenschap vraagt om een verklarende theorie: wat is er dan dat zou maken dat Marokkanen crimineler zijn?

Jaspers adviseert om op basis van de cijferreeksen selectief te controleren. Een eufemisme voor etnisch profileren. Jaspers: “Stel, uit onderzoek is gebleken dat een kwart van de drugsrunners in een BMW rijdt, en veel minder vaak in andere automerken. Mag de politie dan bij een grote verkeerscontrole selectief BMW’s naar de fuik dirigeren, ondanks dat verreweg de meeste BMW-rijders geen drugsrunner zijn? Uiteraard mag dat, want het maakt de controles effectiever.” Dat lijkt logisch. Als je de BMW’s controleert is de kans groter dat je een drugsrunner pakt. Omdat een auto, geen persoonskenmerk is, is hier niet zoveel op tegen. Je discrimineert maar je doet dit niet op basis van persoonskenmerken.

Hij gaat nog verder en komt dan met het advies waarmee deze prikker begon. ‘Controleren op uiterlijk’ betekent dat je je op een bepaalde groep richt. Gevolg hiervan is je ook meer mensen uit die groep gaat vinden die iets verkeerds hebben gedaan. Ook al is het een verkeersovertreding. Want dat is waar de meeste 18-25 jarigen van worden verdacht. Dat en vernieling en het verstoren van de openbare orde. Je richt je op die groep en gaat ook zoeken waar die groep zich ophoudt. Maar … . Omdat de “politie altijd moet woekeren met tijd en middelen,” zoals Jaspers terecht zegt, betekent dit automatisch dat je niet zoekt onder andere groepen. Omdat je je richt op het pleintje in de sterk verstedelijkte wijk met veel sociale huurwoningen waar de hangjongeren van Marokkaanse afkomst rondhangen en niet op het veldje aan de rand van een dorp waar jeugdigen van Nederlandse afkomst hun kattenkwaad uithalen, komt die laatste groep weg met zaken waar de eerste voor wordt gestraft.

Dat ‘woekeren met tijd en middelen’ betekent ook dat de politieagenten daar worden ingezet waar meer ellende wordt verwacht en dat is vooral sterk verstedelijkt gebied. En laat “Jongvolwassenen met een tweede generatie Surinaamse of Marokkaanse migratieachtergrond (….) relatief het vaakst op(groeien) in zeer sterk stedelijk gebied (bijna 60 procent). Van de tweede generatie Turken is dit bijna de helft,” aldus het CBS-rapport waar ook Jaspers zich op beroept. Precies die gebieden waar de kans om een politieagent tegen het lijf te lopen, het grootst is.

Of dat de belangrijkste reden is, weet ik niet. Maar als je kijkt naar de verdeling  van de menskracht en middelen op basis van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie dan heb je in het werkgebied van het korps Amsterdam het dubbel aantal agenten per inwoner dan in het werkgebied van het korps Limburg. Het korps Amsterdam krijgt 11,6% van de middelen en menskracht en bedient zo’n 1.16 miljoen Nederlanders. Het korps Limburg, dat net iets minder, namelijk 1.13 miljoen mensen bedient, krijgt 6.11% van de middelen en menskracht toebedeeld. Het korps Limburg moet met die minder middelen wel een veel groter gebied bedienen. Dus de kans om een agent tegen het lijf te lopen is een heel stuk kleiner dan in de politieregio Amsterdam.

Het lijkt er daarmee op dat wat Jaspers suggereert al praktijk is. Zou die praktijk niet een belangrijke verklaring zijn voor de gevonden criminaliteitscijfers en de verschillen ertussen? Zou de reden dat ‘Marokkanen vaker een misdrijf hebben gepleegd, het gevolg, niet worden veroorzaakt juist door de ‘selectieve controle’ die Jaspers bepleit?

Erfelijk vluchtelingschap

“Historici zeggen graag dat wie zijn geschiedenis niet kent, gedoemd is deze te herhalen. In het Midden-Oosten is het eerder omgekeerd: daar zouden alle partijen gebaat zijn bij totaal historisch geheugenverlies.” Met die woorden eindigt een artikel van Arnout Jaspers bij Wynia’s Week. Jaspers windt zich erover op dat er grote woorden worden gebruikt zoals ‘genocide op de Palestijnen’ terwijl de Palestijnse bevolking tijdens al die conflicten alleen maar is gegroeid. Hij verbaast zich vooral over  het ‘erfelijk vluchtelingschap’ want dat  suggereert het recht op terugkeer en dat is: “na al die jaren (…) een dolzinnige eis, louter bedoeld om elke geweldloze oplossing onmogelijk te maken.” Dat ‘erfelijk vluchtelingschap’ is echter niet zo vreemd als Jaspers het doet voorkomen.

Eerst even Jaspers betoog. Palestijnen hebben “een in de wereld uniek privilege (…): erfelijk vluchtelingschap. Alle nakomelingen van degenen die in 1948 gevlucht zijn (de zogeheten Nakba), kunnen zich ook laten registreren als vluchteling. Je kunt zelfs door adoptie vluchteling worden. Dat erfelijk vluchtelingschap houdt nooit op: het zet zich van kinderen op kleinkinderen op achterkleinkinderen voort.”  Dat ‘erfelijk vluchtelingschap: “heeft een uiterst kwalijke consequentie: het pseudo-legitimeert ‘het recht op terugkeer’. Palestijnse jongeren van zestien, zeventien jaar eisen, desnoods met geweld, het land op waarvan hun grootouders of overgrootouders vijfenzeventig jaar geleden gevlucht zijn.”  Inderdaad hebben de Palestijnse vluchtelingen een unieke status gebaseerd op VN resolutie 302 van december 1949. Andere vluchtelingen, zoals de recente Oekraïense kunnen zich niet beroepen op zo’n unieke status. Van waar die ongelijkheid?

Die unieke status is een gevolg van de bijzondere verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties voor die Palestijnse vluchtelingen. Voor die verantwoordelijkheid moeten we terug naar het einde van de negentiende eeuw. ‘Maar toen bestond de VN toch nog niet?’  Inderdaad die bestond toen nog niet en zelfs haar voorloper de Volkerenbond liet nog een decennium of drie op zich wachten. Toch moeten we, om die bijzondere situatie goed te begrijpen, terug naar het einde van de negentiende eeuw. Naar het boek Der Judenstaat van Theodor Herzl dat in 1896 wordt gepubliceerd en de zionistische beweging die hij vervolgens opricht. Herzl zag ‘een eigen staat’ als enige oplossing voor de eind negentiende eeuw weer oplaaiende haat tegen joden. En waar moest die staat komen? Herzl noemde er twee: Argentinië en Palestina. Zijn betoog vond bij menig prominent Europese politicus een luisterend en gewillig oor. Een ‘oor’ dat enkele andere mogelijke locaties voor die Joodse staat voorstelden zoals Suriname. De voorkeur van het Zionistische Congres ging om religieuze redenen, uiteindelijk uit naar Palestina. Dit op aandringen van Oost- Europese joden die in die tijd het meeste te lijden hadden onder jodenhaat.

Nu maakte Palestina al sinds het sultanaat van Selim I in het begin van de zestiende eeuw deel uit van het Ottomaanse Rijk. Een groot rijk waarin vele volkeren woonden dat op godsdienstig gebied redelijk tolerant was maar waar de islam de dominante godsdienst was. De sultan was naast sultan ook kalief, de leider van de islam. Die tolerantie blijkt uit het feit dat onderdrukte joden uit verschillende delen van Europa een veilig toevluchtsoord in het rijk vonden. Voor wie meer wil weten over het Ottomaanse Rijk kan ik het boek De Ottomanen. Khans, Keizers en Kaliefen van Marc David Baer aanbevelen. Er werd dus gesproken over een gebied waarover men niets te zeggen had en aan de inwoners waarvan men niets had gevraagd. Die inwoners waren overwegend islamiet met minderheden van verschillend christelijk pluimage en joden. Groepen die al eeuwen redelijk vreedzaam met elkaar samenleefden. Dat wil niet zeggen dat er niet af en toe conflicten waren en er bloed vloeide. Conflicten waarvan ook de joodse minderheid slachtoffer was.

Dit eens machtige rijk was, eind negentiende eeuw echter al zo’n 150 jaar in verval. De Ottomanen kozen in de Eerste Wereldoorlog de kant van de As-mogendheden (Duitsland, het Oostenrijks Hongaarse Rijk en hun bondgenoten. Frankrijk, Engeland en Rusland, de drie geallieerde mogendheden, waren al veel langer om verschillende redenen geïnteresseerd in stukken van het Ottomaanse Rijk. Redenen die met elkaar botsten maar die in deze oorlog even samenkwamen onder de vlag van ‘de vijand van mijn vijand’. Een vlag die gedurende de geschiedenis voor veel ellende heeft gezorgd. De drie mogendheden brachten de oorlog met meer en minder succes naar het Ottomaanse grondgebied. De door The Pogues in hun lied And the Band played  Waltzing Mathilda bezongen slag bij Gallipoli was die minder succesvolle. Een slag waar de latere Turkse leider Mustafa Kemal aan Ottomaanse kant een belangrijke heldenrol vervulde. Een van de manieren om de oorlog in hun voordeel te beslissen, was het beloven van zaken aan groepen. Zo boden de Britten de Arabieren zelfbeschikking als ze in opstand kwamen tegen de Ottomanen. Om zich te verzekeren van de steun van de joden, schreef minister  Arthur Balfour op 2 november 1917 een brief: “ Zijne Majesteits Regering staat positief tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, en zal zich tot het uiterste inspannen om de verwezenlijking van dit doel te vergemakkelijken, met dien verstande dat niets zal worden gedaan dat afbreuk kan doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande niet-joodse gemeenschappen in Palestina, of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten. De brief was gericht aan een van de zionistische leiders Walter Rottschild. Op het moment van schrijven was Palestina nog steeds Ottomaans.

Dat veranderde in 1918 toen de Egyptische expeditie macht van het Britse Rijk samen met Arabische opstandelingen de Ottomanen verdreven. De Arabieren die de beloofde zelfbeschikking verwachtten, kwamen in Palestina bedrogen uit. Die zelfbeschikking zou er wellicht in de toekomst komen maar vooraleerst maakten de Britten er de dienst uit. Die ‘dienst’ werd in 1922 geformaliseerd met het verdrag van Sèvres, het vredesverdrag tussen het Ottomaanse Rijk en de geallieerden. Met dat verdrag tekenden de Ottomanen uiteindelijk hun doodvonnis en ontstond Turkije onder leiding van Mustafa Kemal. Het verdrag verdeelde het Arabische deel van het Ottomaanse Rijk onder tussen de Britten en de Fransen. Dit zoals beide mogendheden met het Sykes-Picot verdrag overeen waren gekomen. De laatsten kregen de gebieden die we nu Libanon en Syrië noemen in Mandaat. De eersten Palestina en Irak. Het gebied Palestina werd hierbij gesplitst in Palestina (het, huidige Israël inclusief de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever) en Trans-Jordanië (grofweg het huidige Jordanië). De Volkerenbond bekrachtigde dit met mandaatverdragen. Het Britse mandaatverdrag voor Palestina bevatte in de preambule de volgende passage: “Overwegende dat de belangrijkste geallieerde mogendheden eveneens zijn overeengekomen dat het Mandaat verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de verklaring die oorspronkelijk op 2 november 1917 door de regering van Zijne Britse Majesteit is afgelegd en door voornoemde mogendheden is aangenomen ten gunste van de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, met dien verstande dat niets mag worden ondernomen dat afbreuk zou kunnen doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van bestaande niet-joodse  gemeenschappen in Palestina of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten.”  Die opdracht werd vastgelegd in het tweede artikel dat de Britten de opdracht gaf om: “het land onder zodanige politieke, bestuurlijke en economische omstandigheden te brengen dat de vestiging van het joodse nationale tehuis, zoals vastgelegd in de preambule, en de ontwikkeling van zelfbesturende instellingen verzekerd zijn, en tevens de burgerlijke en religieuze rechten van alle inwoners van Palestina, ongeacht ras of godsdienst, te waarborgen.[1]

In het mandaatgebied Palestina vestigden zicht na de Eerste Wereldoorlog steeds meer joden. Dit aangemoedigd door de tekst in het mandaatverdrag. Die kwamen daarna in steeds grotere getalen en dat leidde tot steeds meer frictie met de er wonende bevolking. Niet vreemd want die frictie zien we ook in Europa met de komst van migranten. Zeker als die migranten jouw land zien als het hunne en dus jou als een lastige bijkomstigheid. En dat was de manier waarop de nieuwkomers, zionisten, naar de wereld keken. Dit leidde al snel, in 1920, tot  botsingen en de eerste doden en gewonden. Die botsingen leidden tot de oprichting van zionistische paramilitaire organisaties zoals de Hagana en Arabische protest- en verzetsbewegingen. De Hagana werd in eerste instantie opgericht om de joden te beschermen tegen Arabisch geweld want daarvan was sprake. De Hagana werd na 1948 de ruggengraat van het Israëlische leger. De frustratie en druk over de steeds toenemende migratie van joden naar Palestina en de gevoelde voorkeurshandeling van joden door het Britse bestuur, leidde tot steeds meer frustratie bij de Palestijnen.

Enige voorkeur voor de joodse zaak was de Britten niet vreemd. De eerste handeling van de eerste civiele bestuurder van Palestina was het wijzigen van het landeigendomsrecht. Dat was traditioneel in handen van het collectief, de uitgebreide familie, de clan of het dorp en werd omgezet naar privé eigendom. Dit maakte het voor de joodse migranten makkelijker om grond te verwerven. makkelijker om grond in eigendom te verkrijgen. De wet maakte het mogelijk om onbebouwd (woning en landbouw) land in bezit te krijgen door er te gaan wonen en er iets te gaan verbouwen. Het ging verder. De Britten stelden een Wetgevende Raad in die hen moest adviseren. De leden van die raad werden via verkiezingen benoemd. De raad zou worden bezet door acht Arabische moslims, twee christelijke Arabieren, twee joden en tien door de Hoge Commissaris, het Britse bestuur, benoemde leden. De Arabieren boycotte deze verkiezingen omdat zij, slechts 45% van de zetels kregen terwijl ze 88% van de bevolking uitmaakten. De voorkeur bleek ook uit het gegeven dat Britten de Hagana ging trainen. Zij leerden de Hagana moderne gevechtstechnieken en effectieve strafmaatregelen tegen mensen die zich verzetten.

Daarmee komen we in het jaar 1936. In dat jaar organiseerde een Arabische groep een algemene staking in Jaffa en Nabloes. Een staking met drie eisen: stopzetting van de joodse migratie, een verbod op de verkoop van gronden aan joden en de instelling van een representatieve regering. Die staking liep uit in gewelddadigheden en een opstand  toen de Britse politie het vuur opende op de protesterende Arabieren.  In de drie jaar durende opstand maakten de Britten gebruik van het door hen getrainde Hagana bij het neerslaan van de opstand. Uiteindelijk stuurden de Britten 20.000 soldaten om een einde te maken aan de opstand. De manier waarop Israël nu in Gaza en eigenlijk al jaren tegen de Palestijnen optreedt, is een voorzetting van de manier waarop de Britten met verzet en dan vooral van Arabische kant, in Palestina omgingen, namelijk het collectief straffen. Collectief straffen door het opleggen van boetes, het in bezit nemen van vee, het vernielen van huizen en soms hele dorpen en het detineren van groepen in concentratiekampen, die vervolgens de kans liepen om gemarteld en gedood te worden. Zo werden na de Arabische opstand onder andere 5.000 huizen vernietigend, 150 Arabische leiders ter dood veroordeeld en andere leiders verbannen. Resultaat van de opstand was dat de Arabieren zonder leiders zaten en door de Britten werden ontwapend. Dit terwijl de Britten  veiligheidsafspraken maakten met het joodse leiderschap, dit van wapens voorzag en een deel van de kosten ervan voor haar rekening nam. En net zoals  nu was een veelvoud van de doden en gewonden Arabier. Nog geen 1.000 doden aan Britse en joodse kant tegen ongeveer 5.000 aan Arabische kant.

Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. Voor de zionisten was het duidelijk welke kant er gekozen moest worden: de geallieerden. De al bestaande samenwerking tussen de Britten en de joodse paramilitaire organisaties werden verstevigd en joodse strijdgroepen werden verder getraind en bewapend en vochten aan diverse fronten mee. Dit betrof zo’n 30.000 soldaten. Daarnaast vochten joden mee in de reguliere geallieerde troepen. In totaal ongeveer anderhalf miljoen. Voor de Arabieren lag dat anders. Zij herinnerden zich de beloften van een oorlog eerder en zagen hun werkelijkheid. Die twee verschilden behoorlijk van elkaar. Die waren verdeeld. Een deel had al tijdens de Arabische Opstand contact gezocht met nazi-Duitsland en zetten dat contact heimelijk voort. Een deel koos voor de geallieerde kant en vocht net als, en soms zelfs zij aan zij met, de joodse strijders tegen de Duitsers en Italianen. De rest hield zich stil en koos geen kant.

Na de overwinning op nazi-Duitsland zochten veel Europese joden een veilig heenkomen. Een grote groep wilde naar de Verenigde Staten maar ook een flink deel naar die ‘eigen staat’ in Palestina. Alleen ging dat nog niet zo makkelijk want de Britten hadden na de Arabische Opstand besloten om de joodse migratie naar Palestina te beperken tot 25.000 eenmalig, 10.000 in de eerste vijf jaar na 1939 en in de vijf jaar daarna zou migratie afhankelijk worden gemaakt van toestemming van de Arabische gemeenschap. Dit zeer tegen het zere been van het joods leiderschap in Palestina. Daarom legde de diverse joodse strijdgroepen zich toe op het naar Palestina smokkelen van zoveel mogelijk joodse vluchtelingen. Een van die ‘smokkelacties’ heeft Leon Uris geromantiseerd in het boek Exodus. Dit boek is later verfilmd. Dit boek en de film hebben het beeld van Israël en ook van de Arabieren lang bepaald. De eerste ten positieve en de tweede ten negatieve. Die verboden migratie en het Britse optreden hiertegen maakte dat de zionisten zich nu ook tegen de Britten keerden: de Joodse Opstand van 1944-1947. Vooral Irgun, een van de joodse strijdgroepen onderscheidde zich met terreurdaden. Daar waar die voor de Tweede Wereldoorlog vooral gericht waren op Arabische doelen en dan vooral Arabieren in het algemeen, waren vanaf medio 1944 ook de Britten het slachtoffer en niet alleen in Palestina. De meest bloedige was gericht tegen het dorp Deir Yassin op 8 en 9 april 1948. Een actie die vergelijkbaar is met de recente Hamasaanval. Die actie vond plaats vlak voor de vijftiende mei, de dag dat de Britten zich terugtrokken.

In 1947, het jaar vóór die terugtrekking, nam de opvolger van de Volkenbond en dus de mandaatgever, de Verenigde Naties, resolutie 181 aan. Een resolutie met een twee statenoplossing, een Joodse en aan Arabische,  die samen een economische unie zouden vormen. Jerusalem en omgeving zou door de VN worden bestuurd. De Arabische zijde zag niets in dit plan, zij wilden wat zij met goede argumenten als hun land zagen, niet verdelen en zeker geen genoegen nemen met 43% van het land terwijl ze twee derde van de bevolking besloegen. De andere zijde, het Joods Agentschap onder leiding van David Ben Goerion zag dit ook niet zitten en riep op 14 mei vlak voordat de Britten hun mandaat zouden beëindigen de onafhankelijke staat Israël uit en gaf de opdracht aan haar troepen om belangrijke gebieden te bezetten en indien nodig te vernietigen. Dit conform het hiervoor door de Hagana opgestelde plan Dalet. Het voormalige dorp Al-Tantoera is daarvan een schrijnend voorbeeld. Hiermee werd invulling gegeven aan het derde doel dat de Israëliërs zich hadden gesteld: zo min mogelijk Arabieren binnen de grenzen. De andere twee waren de oorlog overleven en als dat lukte zo ruim mogelijke veilige grenzen. De Arabieren in Palestina waren zonder leiderschap en bijna volledig ontwapend door de Britten, geen partij voor de Israëlische strijdkracht. Hulp moest van buiten komen.

Behalve de Arabische buren, erkende bijna alle landen Israël als onafhankelijke staat. Dit paste immers in het afgesproken verdelingsplan. Dat die staat in de erop volgende oorlog datzelfde verdelingsplan schond door zich een groter gebied toe te eigenen dan waarvan in het plan sprake was, leidde afgezien van de Arabische wereld, tot weinig protest. Voor de Arabische buurlanden Jordanië, Egypte, Syrië en Irak was die uitroeping van de staat Israël aanleiding om in te grijpen. Zij stuurden hun legers maar dat werd geen succes omdat de invallende troepen niet samenwerkten en niet hetzelfde nastreefden. Zo wilde Jordanië de Westelijke Jordaanoever die het dan ook veroverde en een jaar later annexeerde. Egypte bezette het zuidelijke deel van Palestina maar werd uiteindelijk overal, behalve uit de Gazastrook verdreven. De goed getrainde en door oorlog en strijd geharde en door de Britten en bewapende Israëlische troepen pakte vervolgens met geweld bijna de hele koek.

Zo’n 700.000 Arabieren wachtten niet af en ontvluchtten de nieuwe staat Israël. Een andere ongeveer even grote groep maakte de omgekeerde tocht. Die verlieten Arabische landen omdat ze vreesden voor hun veiligheid maar ook omdat ze het beter hoopten te krijgen in de nieuwe staat Israël. De Palestijnse vluchtelingen hadden geen staat waar ze naartoe konden vluchten. Die Palestijnen en hun nakomelingen waren inwoners van het VN mandaatgebied Palestina en dat verklaart de bijzondere door de VN gegarandeerde status van deze vluchtelingen. Zij zijn een verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties. Het zijn inwoners van de staat Palestina die er tot op heden nog niet is: ze zijn stateloos.  Ze zijn stateloos door niet of halfslachtig optreden van de Verenigde Naties.


[1] https://web.archive.org/web/20060518044016/http://www.mtholyoke.edu/acad/intrel/britman.htm