Vandaag het vierde deel in de reeks Denken over economie. In het eerste deel stond de klassieke economie met Adam Smith in de hoofdrol centraal. Het tweede deel handelde over de invloed van Karl Marx. In het derde deel stond de opmerkelijke econoom John Maynard Keynes centraal. Daarmee zijn we aangekomen bij het denken over economie dat tegenwoordig dominant is, het neoliberalisme. Maar voordat ik dat ga behandelen, een korte uitweiding over rationalisme en empirisme.

Naar het nu
In de vorige drie delen heb ik aan de hand van vier belangrijke denkers het denken over economie op hoofdlijnen kort besproken. Wat hierbij opvalt is dat er twee uitersten aan denkers over de economie te onderscheiden zijn. Aan de ene kant de wensdenkers, die hebben een visie op de werkelijkheid en proberen de werkelijkheid vervolgens in die visie te passen. Deze manier van denken hindert bij het zoeken naar oplossingsrichtingen voor de problemen. Die manier doet denken aan de manier waarop de Europese landen zich voorbereidden op de Eerste Wereldoorlog. Zo hadden de Duitsers het Schlieffenplan om te voorkomen dat ze op twee fronten moesten vechten. Hierbij zou eerst in een snelle slag Frankrijk verslagen moeten worden om vervolgens de energie op Rusland te richten. Dit in de verwachting dat de Russische mobilisatie zeer traag zou verlopen. Dit plan schreef dag voor dag voor wat er moest gebeuren en waar de legers op het einde van die dag zouden moeten zijn. Ook de andere landen hadden dergelijke plannen. Bij het uitbreken van de oorlog werden die plannen in werking gesteld. De oorlogsleiding was er zo van overtuigd dat de werkelijkheid zich volgens hun plan zou ontwikkelen, dat de werkelijkheid in het plan werd geperst totdat het niet meer kon. Aan de andere kant economen die uitgaan van de werkelijkheid en vervolgens naar oplossingen zoeken. Keynes was een econoom van dit soort. Veel van zijn navolgers vertonen echter hetzelfde gedrag als de ‘oorlogsplanners’ en zien overheidsinvesteringen altijd als dé oplossing voor een crisis. Dit verschil is ingebakken in het denken en de wetenschap. Het is de eeuwenoude strijd tussen rationalisten (hier de wensdenkers) en empiristen. Rationeel staat dus niet tegenover irrationeel. Rationeel heeft hier de betekenis van een theoretisch denkkader dat de werkelijkheid moet benaderen. Dat staat tegenover empirisme, een manier van denken die de waarneming centraal stelt en die probeert te verklaren.
Volgens de Tsjechische econoom Tomáš Sedláček (De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesh tot Wall Street, pagina 206 – 218) is de economische wetenschap in de ban van het rationalisme en heeft de Franse filosoof René Descartes hier een belangrijke rol in gespeeld. Net zoals hij die rol voor alle andere wetenschappen heeft gespeeld. Sedláček geeft de kern van dat denken als volgt weer (pagina 209):”De reductie van de menselijke antropologie gaat hand in hand met de reductie van intellect tot wiskunde. In die wereld is er geen ruimte voor emotie, kans of lege ruimte. Alles grijpt met deterministische gestrengheid en de precisie van een horloge in elkaar.” Het voorbeeld Keynes leert ons dat het anders kan als we tenminste kijken naar wat er werkelijk gebeurt. Dit is de belangrijkste les die we van Keynes kunnen leren. Veel navolgers van Keynes lijken meer op rationalisten die de werkelijkheid door hun ‘Keynesiaanse’ model of systeem willen gieten. Sedláček over dit denken in systemen en ‘wiskundige modellen (pagina 213):”Systemen met interne inconsistenties, die gedeeltelijk in strijd zijn met de werkelijkheid, die vaak zijn gebaseerd op louter en doelbewust onrealistische veronderstellingen, en die in hun uiterste consequentie tot absurde conclusies leiden, worden desondanks met succes toegepast.”
Met het behandelen van deze denkrichtingen hebben we alle ingrediënten die nodig zijn om, zoals Keynes ons leert, de huidige situatie te bestuderen. De klassieke economen introduceerden het eerste ingrediënt, de belangrijke rol van de markt in de economie en de samenleving. Een markt die in hun ogen vrij moet zijn, dus zonder door de overheid opgeworpen belemmeringen. Vrij maar niet ten koste van alles zoals we bij Mill zien. Marx wees erop dat geld meer was dan alleen een ruilmiddel en dat het een eigenstandige macht heeft als vermogen of kapitaal, het tweede ingrediënt. Daarnaast introduceerde Marx het doelgericht denken, de teleologie. Volgens Marx is de ontwikkeling die de mens doormaakt gericht op een doel of eindstadium. Voor Marx was dat de socialistische samenleving. Keynes wees op de belangrijke rol die de overheid in de economie kan en moet spelen, het derde ingrediënt. Keynes benadrukte ook het psychologische van de economie, het vierde en laatste belangrijke ingrediënt. Keynes onderkende dat het handelen van mensen wellicht wel rationeel is maar dat die rationaliteit niet altijd tot de beste resultaten leidt.
Hayek: de wieg van het neoliberalisme
In de jaren zeventig kreeg een nieuwe stroming meer en meer aanhang onder economen en politici, het neoliberalisme. Een stroming die, als we het heel kort willen beschrijven, teruggrijpt op het werk van de klassieke economen maar dan in de overdrive. De uitgangspunten van de klassiek economen zijn dogma’s voor de neoliberalen. In de roman Het Gelijk van Heisenberg vat de Venlose auteur Frans Pollux het neoliberale denken kort en krachtig samen (pagina 15-16):“Als het al bestaat kan geluk alleen maar gevonden worden in die prachtige natuurlijke balans tussen vraag en aanbod. Ik heb iets wat jij wilt + jij hebt iets wat ik wil = geluk. Hoe vrijer de markt, hoe meer ik wil; hoe meer ik wil, hoe meer ik heb; hoe meer ik heb, hoe groter mijn geluk.” Dit in een roman die door Hans Achterhuis als volgt wordt beschreven: ”Geleidelijk ontdekt de lezer … dat dit utopisch principe tot de ondergang van een groot deel van de wereld leidt.” Dit utopisch principe is het neoliberale geloof in de absoluut vrije markt.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw verdween het gedachtengoed van de klassiek economen geleidelijk naar de achtergrond. Een proces dat werd versneld door de Eerste Wereldoorlog en de Grote Depressie van de jaren dertig van de twintigste eeuw. Een van de belangrijkste denkers en economen die de klassieke economie trouw bleef en die aan de wieg staat van het neoliberalisme was Friedrich A. von Hayek. Hayek was een tijdgenoot van Keynes en geloofde in de onfeilbaarheid van de vrije markt. Hij bleef zich verzetten tegen overheidsingrijpen in het algemeen en staatsplanning van de economie in het bijzonder. Volgens Hayek bevatte de markt en de partijen die erop actief zijn, alle kennis die nodig is om altijd tot de juiste beslissing te komen. Hij beschreef het zelf als volgt (geciteerd bij John Cassidy, Wat als de markt faalt pagina 52): ”Als we de ware functie van het prijsmechanisme willen begrijpen, moeten we dit zien als een (…) mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. … Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maandenlang onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.” Deze manier om de markt te beschrijven noemt Cassidy ‘het telecommunicatiesysteem van Hayek’ en dit systeem is voor de neoliberalen de samenleving. In dit mechanisme is geen plek voor goed of kwaad dus voor moraal. Het neoliberalisme doet geen morele uitspraken en staat op dit punt ver van de klassieke economen af. De klassieke economen hadden wel oog voor morele aspecten en zagen economie als een onderdeel van de samenleving. De belangrijke klassieke economen, Smith, Mill en Bentham, waren moraalfilosofen. Voor de neoliberalen is de economie de samenleving.

Zoals hierboven beschreven verdween het gedachtengoed van de klassiek economen vanaf het begin van de twintigste eeuw geleidelijk naar de achtergrond. Een proces dat werd versneld door de Eerste Wereldoorlog en de Grote Depressie van de jaren dertig van de twintigste eeuw. Niet omdat het geen aanhangers meer had maar omdat het aan invloed verloor. Een van de belangrijkste denkers en economen die de klassieke economie trouw bleef en die aan de wieg staat van het neoliberalisme was Friedrich A. Hayek. Hayek was een tijdgenoot van Keynes en geloofde in de onfeilbaarheid van de vrije markt en bleef zich verzetten tegen overheidsingrijpen in het algemeen en staatsplanning van de economie in het bijzonder. Volgens Hayek bevatte de markt en de partijen die erop actief zijn, alle kennis die nodig is om altijd tot de juiste beslissing te komen. hij beschreef het zelf als volgt (geciteerd bij John Cassidy, Wat als de markt faalt pagina 52):”Als we de ware functie van het prijsmechanisme willen begrijpen, moeten we dit zien als een (…) mechanisme waarmee informatie wordt gecommuniceerd. … Het wonder bestaat erin dat in het geval van schaarste van een bepaalde grondstof, zonder dat er een bevel wordt gegeven, zonder dat meer dan misschien een handvol mensen de oorzaak weet, tienduizenden mensen wier identiteit ook door maandenlang onderzoek niet achterhaald kan worden, ertoe worden aangezet deze grondstof of de hieruit vervaardigde producten spaarzamer te gaan gebruiken; dat wil zeggen dat ze zich in de goede richting bewegen.” Deze manier om de markt te beschrijven noemt Cassidy ‘het telecommunicatiesysteem van Hayek’ en dit systeem is voor de neoliberalen de samenleving. In dit mechanisme is geen plek voor goed of kwaad dus voor moraal. Het neoliberalisme doet geen morele uitspraken en staat op dit punt ver van de klassieke economen af. De klassieke economen hadden wel oog voor morele aspecten en zagen economie als een onderdeel van de samenleving. De belangrijke klassieke economen, Smith, Mill en Bentham, waren zoals we hebben gezien moraalfilosofen. Voor de neoliberalen ís de economie de samenleving.
Hayek zet dit ‘telecommunicatiesysteem’ af tegen de planeconomie van collectivisten. Planeconomie die succesvol leek en daardoor ook in westerse landen aanhangers had. In zijn boek Road to Serfdom gaat hij uitgebreid in op de mankementen van een centraal geleide planeconomie en dan met name voor wat betreft de gevolgen voor de samenleving. Hij schreef dit boek tijdens de Tweede Wereldoorlog en gebruikt Nazi-Duitsland als voorbeeld. Daarbij moet worden aangetekend dat hij socialisme, communisme, nationaal-socialisme en facisme allemaal ziet als leden van dezelfde familie van collectivisten. Volgens Hayek is het streven naar democratische vormen van collectivisme en dus ook socialisme niet mogelijk is (Hayek, Road to Serfdom. Text en Documents. The definitive Edition): “That democratic socialism, the utopia of the last few generations is, is not only unachievable , but that to strive for it produces something utterly different that few of those who now wish it would be prepared to accept the consequences, many will not beliefe it units the connection has been laid bare in all its aspects.” En die gevolgen zijn volgens Hayek een totalitaire regeringsvorm waar de vrijheid van mensen het kind van de rekening is, zoals Duitsland onder Hitler en de Sovjet Unie.
De collectivisten doen dit onder de vlag van de vrijheid, maar dit is volgens Hayek een ander vlag dan de liberale vrijheidsvlag. Die liberale vlag zet zich in voor politieke vrijheid (Hayek: “… freedom from coercion, freedom from arbitrary power of other men, release from the ties which left the individual no choice but obedience to the orders of a superior to whom he is attached.” Dit sluit aan bij wat de filosoof Isaiah Berlin in zijn boek Twee opvattingen over vrijheid negatieve vrijheid noemt. Berlin onderscheidt daarnaast positieve vrijheid. Hayek noemt dit socialisme en omschrijft het als volgt (pagina 77):“… freedom from necessity, release from the compulsion of the circumstances… .” Volgens Berlin gaat het hierbij niet om twee verschillende interpretaties van vrijheid maar om (Berlin pagina 75):“… twee sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.” En: “beide houdingen maken absolute aanspraken en het is niet mogelijk ze allebei volledig te bevredigen.”
De neoliberale religie van de vrije markt maakt hierbij de radicale keuze voor maximale politieke en economische vrijheid voor het individu. De vrijheid van het een individu botst echter altijd op de vrijheid van het andere individu. Die botsing vindt, volgens de neoliberalen, plaats op de markt. Daar wordt de prijs van een product of dienst bepaald en daar wordt dus bepaald hoeveel vrijheid kost. “It (de liberale overtuiging,) is based on the conviction that where effectieve competition can be created , it is a better way of guiding individual effect than any other,” aldus Hayek. Op de markt ontmoeten de individuen elkaar die ieder hun eigen belang najagen en zo doende wordt ook het algemeen belang gediend. Hayek had een groot, maar geen onbeperkt, vertrouwen in de markt, alleen als “… it is impossible to create the conditions necessary to make competition effective, we must resort to other methode of guiding economic activity.” En dan moeten we denken aan: “… the provison of the signposts on the roads nor, in most circumstances, that of the roads themselves can be paid for by every individual user. Nor can certain harmful effects of deforestation, of some methode of farming, or the smoke and noise of factories be confined to the owner of the property in question or to those who are willing to submit to the damage for an agreed compensation.” In deze gevallen kan de overheid een rol krijgen en die rol zit volgens Hayek vooral in wet- en regelgeving want: “An effective competitie system needs an intelligently designed and continuously adjusted legal framework as much as any other.” De citaten zijn te vinden bij Hayek pagina 85-88.

Hayek beschreef wat de gebreken waren van een collectivistische planeconomie en betoogt krachtig dat die ertoe leidt dat de vrijheid van ieder individu in het gedrang komt. Hij was echter blind voor de gebreken van de vrije markt en ziet die als een perfect mechanisme. Een mechanisme waar de overheid niet moet ingrijpen want dat verergert de zaken alleen maar. Hayek vertrouwde erop dat de markt alles goed regelt. Het algemeen belang was immers niets meer dan een optellingen van de individuele belangen en als iedereen op de markt zijn eigen belang najaagde, dan komt het vanzelf goed met de samenleving. Hier zat Hayek er echter naast. De filosoof John Gray verwoordt de misser van Hayek in zijn boek Zwarte mis. Apocaliptische religie en de moderne utopieën op pagina 131 als volgt:” Er is niets aan marktprocessen dat ervoor zorgt dat ze zich automatisch stabiliseren op het gewenste niveau. Hayek verdienste is erin gelegen dat hij aantoonde dat een succesvolle planeconomie een utopie is. Hij zag echter over het hoofd dat dat ook geldt voor de zelfregulerende markt.” Die blindheid voor de gebreken van de vrije markt, hebben zijn navolgers overgenomen.
In een volgende deel pakken we de draad weer op bij Nobelprijswinnaar Milton Friedman, de belangrijkste leerling van Hayek.
Het denken over de economie gebeurt te vaak vanuit het standpunt van de economie van het verleden en te weinig of zo goed als niet vanuit het standpunt van de economie van de toekomst. Dat is spijtig want in de toekomst, zeker in de verre, zal al het werk gedaan worden door robots en machines zodat niemand nog hoeft te werken zodat de regeringen wel genoodzaakt zijn om geld te drukken vanuit het niets om aan elke burger te geven en dan zal men inzien dat regeringen al veel eerder geld hadden kunnen drukken voor de nuttige en noodzakelijke dingen in hun begrotingen en dat ze op die manier alle belastingen hadden kunnen afschaffen.
Dit en nog meer staat op de volgende petitie: https://petities.nl/petitions/schaf-alle-belastingen-af-dankzij-geldcreatie?locale=nl
LikeLike
Dag David,
bedankt voor uw reactie.
De economie van de toekomst is al verschillende keren uitgeroepen. Neem de dotcom economie van eind jaren negentig. Trots werd er verklaard dat het perpetuum mobile van eeuwige economische groei was bereikt. Een paar jaar later en een crisis rijker lag het op de vuilnishopen van de geschiedenis. Zo zijn er meer voorbeelden.
Economie is menselijk gedrag, dat was het, dat is het en dat zal het blijven ondanks robots en machines die al het werk doen.
Trouwens, geld uit het niets drukken is al standaard praktijk en het zijn niet alleen overheden die het doen.
LikeLike