De kip met de gouden, rotte eieren

“Wilders moet van de PVV nu een volwaardige politieke partij maken met een eigen verhaal.” De titel van een artikel van Bart Jan Spruyt bij Wynia’s Week. Een partij met een consistente visie, een organisatie met leden en vergaderingen en een wetenschappelijk instituut. Een bijzonder betoog.

Wilders zou dit, volgens Spruyt, om twee redenen moeten doen: “In de eerste plaats omdat, als het goed is, de partij er niet voor hem is maar hij voor de partij. Wilders is inmiddels een zestiger en kan dus nog één of twee rondes mee. Dat vraagt van hem om niet alleen zijn opvolging te regelen maar ook een stabiele partij na te laten die na zijn vertrek verder kan.” En als tweede; “omdat iedere politieke partij weliswaar populistisch begint maar daarna iets van een ideologische bedding moet vinden. Iedere nieuwe partij moet een kloof blootleggen, aantonen waarom een bepaald deel van de bevolking niet in het parlement wordt gerepresenteerd en daarmee uitleggen waarom zij als nieuwe partij nodig is.” De PVV is een eenmanspartij en dat heeft één duidelijke reden. Wilders is er niet voor die partij maar die partij is er voor Wilders.

Het vehikel PVV is er voor Wilders en voor Wilders alleen. Een partij met leden en vergaderingen daar gaat Wilders nooit aan beginnen. Dat laat Tom-Jan Meeus duidelijk zien in Duidelijkheid. Wilders: “vreest zijn eigen wantrouwen” aldus Meeus naar aanleiding van een mogelijke opstand tegen hem in 2013 waarover de NRC berichtte. Meeus citeert vervolgens uit Wilders’ correspondentie: “De inhoud van het artikel overleven we wel hoor. Het ergste is dat die journalist niet alles verzonnen heeft en met mensen heeft gesproken. Dat vind ik het ergste althans. Niet weten wie je wel en niet kan vertrouwen. Ik haat mensen die paranoïde zijn -zoals veel Arabieren die het combineren met conspiracy theorieën- en wil het zelf niet worden.[1]

Ideologische inbedding komt er ook niet. Dat betekent dat je visie en ideeën moet hebben en die moet vertalen in ambitieuze maar wel haalbare voorstellen voor beleid. Ideologische inbedding betekent dat er een einde komt aan het succesmodel van Wilders. Dat model is op basis van opiniepeilingen feitenvrij iets roepen wat stemmen oplevert. Ideologische inbedding betekent dat je de democratie omarmt. En de democratie omarmen is, zo laat Tim Fransen goed zien in zijn boek In onze tijd. Leven in het calamiteitperk¸ veelmeer dan verkiezingen. Een democratie: “vraagt om inspanningen van haar burgers. Dat is haar zwakke plek,” zo betoogt Fransen terecht en vervolgt: “Slechts wanneer die inspanning aanwezig is , wordt democratie een kracht. Ons netjes aan de wet houden is niet genoeg. Een samenleving die voornamelijk bestaat uit burgers die zich bekommeren om hun, cryptowallet, nooit een krant open slaan, genoegen nemen met desinformatie die de sociale media voorschotelt, en die zich meer betrokken voelen bij de series die ze kijken dan bij de maatschappij waarin ze leven, is weinig weerbaar.[2]Hieraan werken betekent het einde van het Wilders’ verdien model.

Hieraan werken betekent dat Wilders tegen zijn kiezers moet zeggen dat ze zelf deel van het probleem en de oplossing zijn. Want “In een gezonde democratie zou de burgersamenleving- de civil society – het hart moeten zijn. Het publieke domein is dat wat ons als privé persoon verbindt aan het politieke… . De burgersamenleving is met andere woorden nodig om te voorkomen dat ‘de politiek’ verwordt tot een vreemde macht die tegenover ons komt te staan,[3] aldus Franssen.  Dat: “Als we het over politiek hebben,” er meer bedoeld wordt dan: “‘de overheid’ of ‘de politici in Den Haag’[4]Dat als we het overpolitiek hebben: “we accepteren dat we met z’n allen eindverantwoordelijk zijn -hét cruciale uitgangspunt van democratisch zelfbestuur.[5] In zo’n samenleving heeft men geen behoefte aan een Wilders. Aan een ‘sterke leider’ die ‘zegt wat hij doet en doet wat hij zegt’ om een voorloper van Wilders aan te halen.

Dan moet Wilders gaan uitleggen dat vrijheid iets anders is dan ‘op vakantie naar waar je wil’, kiezen en zestig uit soorten boter. Iets anders dan doen wat je wilt. Dan moet hij uitleggen dat vrijheid verantwoordelijkheid betekent. Verantwoordelijkheid voor jezelf maar vooral ook voor anderen op deze wereld. Dat we samen verantwoordelijk zijn vooronze samenleving. Dat we, zoals Franssen schrijft, ons moeten: “realiseren dat we in hetzelfde schuitje zitten. (Of voor wie meer pessimistisch is aangelegd: hetzelfde zinkende schip.)” en niet, omdat: “In onze samenleving (…) de nadruk op individuele vrijheid goeddeels te (lijkt) zijn omgeslagen in maatschappelijke onverschilligheid. … in ons eigen bootje.[6] Dan zou Wilders de kip die zijn gouden, en voor de samenleving als geheel rotte eieren legt, slachten.


[1] Tom-Jan-Meeus, Duidelijkheid, pagina 12

[2] Tim Fransen, In onze tijd. Leven in het calamiteitperk, pagina187

[3] Idem pagina 222

[4] Idem, pagina 220

[5] Idem, pagina 225

[6] Idem, pagina 185

Markt, overheid en/of samenleving deel II

‘’Markt’ en ‘overheid’ vormen geen driehoek met of staan niet tegenover ‘samenleving’, het zijn instrumenten die wij, de samenleving, kunnen gebruiken om verdelingsvragen te beantwoorden.” Met die zin eindigde mijn vorige Prikker. In deze Prikker ga ik wat dieper in op manieren om te verdelen. Of als je het van de andere kant bekijkt, manieren om dat te verwerven wat je nodig hebt om te kunnen leven.

Eigen foto

Alles wat een mens nodig heeft om te kunnen (over)leven, moet hij op een of andere manier verwerven. In hun boek De kunst van het vreedzaam vechten onderscheiden Hans Achterhuis en Nico de Koning zes verschillende vormen van verwerving. Als eerste dat wat een mens zelf produceert, de zaken die iemand maakt, verzamelt of bij elkaar jaagt. Daarover kan die persoon vrijelijk beschikken. Deze vorm is tegenwoordig een zeldzaamheid.

Een tweede vorm van verwerving is de huishouding. De gemeenschappelijke huishouding is gedurende eeuwen de meest belangrijke vorm van samenleven en dus verwerven geweest. Alles wat het huishouden produceerde, verzamelde of bij elkaar joeg, konden de leden ervan gebruiken. Hierin staat de groep centraal, niet het individu. Verlangens waren daarmee bijna altijd verlangens van het huishouden.

Toedeling is de derde vorm van verwerving die de beide auteurs onderscheiden. Het groter worden van de sociale verbanden, een bundeling van stammen of huishoudens, maakten aanvullende manier van verwerven nodig. Een manier passend bij de hiërarchische samenlevingsvorm. De hoogst geplaatste deelt toe aan de lager geplaatsten. Tussen hoogste en laagste kunnen meerdere niveaus zitten waarbij het hogere niveau steeds toedeelt aan het lagere. De tegenprestatie bij toedeling bestaat uit onderwerping.

Met het nog groter worden van hun wereld kwamen deze sociale verbanden in aanraking met aangrenzende sociale verbanden. Dit kon leiden tot geweld en oorlog. De vierde manier van verwerving is een vreedzame manier om een relatie met andere sociale verbanden aan te gaan en dat is de schenking of gift. Een gift is nooit vrijblijvend. Met een schenking ontstaat een blijvende relatie, een verplichting, tussen de twee partijen, de relatie wordt verzwaard zonder dat de een zich aan de ander onderwerpt. Het huwelijk was in vroeger tijden een bijzondere vorm van ‘schenken’.

Dan de vijfde manier van verwerven: de handel of met een ander woord, de markt. Of het nu de ouderwetse ruilhandel betreft of het tegenwoordige kopen van een pak koffie bij de Appie, beiden leiden niet tot een verplichting of een verzwaring van de relatie. Als koper hoef je je niet te onderwerpen aan de verkoper, omgekeerd trouwens ook niet en de koop van dat ene pak verplicht jou niet om ook die bloemkool bij de Appie te kopen.

De laatste vorm van verwerving die de beide auteurs geven is roof. Daar waar er bij de eerste vijf vormen van verwerven voordeel is voor alle betrokken partijen, is dat bij roof niet het geval. Roof is het verwerven ten kosten van anderen. Tot deze vorm van verwerving horen ook slavenhandel, dwangarbeid en kolonisatie. En als we een parallel naar het heden trekken, dan behoort bijvoorbeeld ook het verkopen van risicovolle financiële producten zoals woekerhypotheken aan mensen die deze niet begrijpen, tot roof.

Zes vormen van verwerving waarbij, vanuit een individu geredeneerd, de afstand tot de ander groter wordt. Bij de eerste, de individuele productie is er geen andere en bij het andere uiterste, de roof, doet de ander er niet toe. De markt is tegenwoordig de dominantste vorm van verwerving en dit heeft volgens de beide auteurs ook gevolgen voor de andere vormen van verwerving: “De motivatie van de marktsfeer ten opzichte van de andere praktijken van behoeftevoorziening heeft ook een zekere vermenging teweeg gebracht van de mechanismen die in elke kring heersen.” Een huishouden waarbij de leden naast een gezamenlijke ook een eigen bankrekening hebben, is hier een voorbeeld van.

En dat verandert ook de markt: “Markten hebben namelijk een aantal van de cruciale kenmerken van de verdrongen ordeningskringen in zich opgenomen.”  Zo is de individuele productie die vroeger was gericht op de eigen behoeften nu bijna volledig gericht op behoeften van anderen in ruil voor geld waarvoor de arbeider dan in zijn eigen behoeften kan voorzien. Daar komt bij dat arbeid steeds meer een intrinsieke waarde heeft voor de arbeider: arbeid moet voldoening schenken en bijdragen aan de ontplooiing van het individu. Bedrijven zijn tegenwoordig meer dan plaatsen waar wordt geproduceerd. Onderlinge relaties, gezelligheid en de bedrijfscultuur zijn belangrijk geworden, dit waren de kenmerken van het huishouden. Ook zien Achterhuis en Koning de grens tussen economische en sociale belangen vager worden. Het wordt van bedrijven niet meer geaccepteerd dat alles om winstmaximalisatie draait. Ook zien zij dat er op de markt meer wordt geschonken dan we denken. Zij zien dat de markt toch elementen van verplichting en verzwaring krijgt.

Waar is dan die ‘overheid’, dat tweede instrument om verdelingsvraagstukken te beantwoorden? Of beter gezegd, waar zou die overheid zich dan mee bezig moeten houden? Volgens de auteurs is handel en dus de markt tegenwoordig dominant. In onze verbonden globale wereld is dat een logische keuze. Logisch omdat de markt volgens de auteurs: “… de laatste dam tegen roof (is), het is de maximaal haalbare vorm van exterioriteit zonder dat men ten prooi valt aan vormen van geweld,” vormt. Zo’n schaal van samenwerking vormgeven met alleen giften of toedeling, is lastig omdat de afstand tot elkaar zo groot is. Probleem is dat handel en dus de markt, op roof na, de verwervingsvorm is die het minste sociale (ver)banden tussen mensen creëert. En laat die sociale (ver)banden nu cruciaal zijn voor een samenleving. In zijn boek The Great Transformation. The Political and Economic Origins of Our Time beschrijft Karl Polanyi het belang van sociale (ver)banden in een samenleving. Volgens Polanyi is het onderhouden van sociale banden cruciaal voor een samenleving: “First, because by disregarding the accepted code of honor, or generosity, the indiviual cuts himself off from the community and becomes an outcast; second, because in the long run, all social obligations are reciprocal, and their fulfillment serves also the individual’s give-and-take interest best.”  Met alleen de markt wordt het ‘samen’ in samenleving minder en zonder ‘samen’ is een samenleving los zand omdat het ontbreekt aan ‘wederkerige sociale verplichtingen’. En daar komt de overheid op twee manieren om de hoek kijken.

De eerste manier raakt aan de traditionele rol van de overheid als beschermer van de openbare orde en veiligheid. Zoals Achterhuis en De Koning betogen rest na de markt alleen nog roof als manier van verwerving. De overheid heeft een rol om te voorkomen dat de vrije markt uitdraait op roof. De overheid reguleert de markt. Maar dan kunnen we toch niet meer spreken van een vrije markt? Nee, niet als je de vrije markt ziet als een plek waar eenieder absoluut vrij is om naar goeddunken te handelen. Maar om de Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang uit zijn boek 23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme te citeren: “De vrije markt bestaat niet. Elke markt kent wel regels en grenzen die de keuzevrijheid beperken. Een markt lijkt alleen maar vrij doordat we de beperkingen die eraan ten grondslag liggen zo onvoorwaardelijk accepteren dat we ze niet meer zien.” Zo zijn kinderarbeid en slavernij voor ons zo wezensvreemd dat we het als normaal beschouwen dat het er niet meer is. Eeuwen lang was het echter zeer normaal dat het er wel was. Maar ook op het gebied van arbeidstijden en -omstandigheden, het milieu en productveiligheid beperkt de overheid de vrijheid op de markt. Dat doet zij om te voorkomen dat er via de markt ‘geroofd’ wordt.

De tweede manier betreft het organiseren en legitimeren van ‘wederkerige sociale verplichtingen’ die het ‘samen’ in de samenleving versterken. Verplichtingen zoals het betalen van belastingen. Dat maakt belasting ontwijking en -ontduiking zo schadelijk. Het ondergraaft het ‘samen’. Dat maakt de uitspraak”: “I don’t wanna pay taxes. Before I came here I was a private developer, I was a business people. Like every private person unless they are stupid , they go through the law and that’s what it is,” van president Trump in het eerste presidentiële debat zo schadelijk. Het is precies die houding, dat gedrag dat het ‘samen’ ondermijnt. Maar ook sociale verplichtingen zoals uitkeringen die voorkomen dat mensen van de honger omkomen. Uitkeringen die hen beschermen als ze meer of minder tijdelijk niet in het eigen onderhoud kunnen voorzien. Voorzieningen zoals een basisverzekering die de ziektekosten vergoeden.

Op welke manier de overheid dat doet, maakt nogal wat uit voor het ‘samen’, voor die sociale (ver)banden. Als je die inricht op basis van een soort ‘handelstransactie’ hoeft het niet te verbazen dat die sociale (ver)banden zwak zijn. Dan hoeven redeneringen als die van Trump niet te verbazen en dan hoeft gedrag zoals vertoond door Booking.com waarover ik aan het begin van de coronacrisis schreef, niet te verbazen. Dan krijg je precies de verbazing van de boekhouder waar Tim Fransen in een artikel in de Volkskrant over spreekt. Fransens boekhouder gaf hem te kennen dat hij in aanmerking kwam voor vierduizend euro ondersteuning als tegemoetkoming in de schade door corona. Fransen gaf aan dat hij daar geen gebruik van wilde maken omdat hij voldoende reserves had en schrijft vervolgens: “‘Maar’, stamelde mijn boekhouder, ‘je hebt er toch recht op…?’” Fransens gedrag wijst op een sterke sociale binding: hij wil alleen een beroep doen op het ‘samen’ als de nood er is. Hij ziet de tijdelijke ondersteuning niet als een recht, maar als een laatste resort als hij het zelf niet meer kan trekken. Het maakt uit of je een bijstandsuitkering ziet als een ‘toedeling’ zoals nu het geval is, of als een ‘gift’. Beide vormen verzwaren de relatie. Bij een toedeling plaatst degene die toedeelt zich echter boven de ontvanger, hij brengt hiërarchie aan. Bij een gift wordt de relatie verzwaard zonder dat er sprake is van hiërarchie. Hiërarchie past slecht bij onze huidige liberale samenleving omdat het mensen verdeeld. Dit lag in vroeger eeuwen anders. Een overheid die nu het ‘samen’ wil vormgeven, moet dat in het achterhoofd houden bij alles wat zij doet.