Plagen en de geschiedenis van de mens

Het verhaal van het verleden kan op vele verschillende manieren worden verteld. Boeiend en levendig maar ook saai en feitelijk. Daarmee wil ik niet zeggen dat de boeiende en levendige geschiedenisvertellers een loopje met de feiten nemen. Verre van dat zelf. Ze weten die feiten te omlijsten met een boeiend en levendig verhaal. Nog altijd staan mij twee voorbeelden van deze uitersten voor de geest. Ik moest hieraan denken na het lezen van Een geschiedenis van de wereld in acht plagen  van Jonathan Kennedy.

Van allebei heb ik een voorbeeld uit mijn tijd als student geschiedenis. De docent ene gaf sociaal economische geschiedenis, leerzaam en feitelijk maar oersaai. Daar kwam bij dat zijn verhaal in niets verschilde van het boek (door hem geschreven) dat je erbij moest lezen. De andere docent vertelde op basis van feiten een boeiend en levendig verhaal over Duitsland tussen 1870 en de Tweede Wereldoorlog. Bij het verhaal zat je, bij wijze van spreken, in een Münchener Bierkeller en kon je het bier en de Bratwurst ruiken.

Eigen foto

Want ja, hoe vertel je het verhaal van de geschiedenis? Geef je een feitelijk opsomming van de gebeurtenissen dan krijg je ‘754 Bonifatius bij Dokkum vermoord, 800 Karel de Grote wordt tot keizer van het Heilig Roomse Rijk gekroond. 1600 slag bij Nieuwpoort.’ Klopt allemaal, maar wat weet je anders dan deze feiten over het verleden? Wie was Bonifatius? Wat deed hij in Dokkum? Waarom werd hij vermoord? Wat betekende deze moord? Allemaal interessante vragen waarop je dan geen antwoord krijgt. Dat wordt anders als je de geschiedenis van de achtste eeuw verteld aan de hand van het leven en werk van Bonifatius. Dan begint het verhaal bijna een halve eeuw eerder met de geboorte van Wynfrith ergens tussen 672 en 675. Een goede burgerlijke stand ontbrak in die tijd. Dan begint het verhaal met het overlijden van zijn vader toen hij een jaar of zeven was en het klooster inging. Dit, naar het schijnt, tegen de wil van zijn vader wat hem neerzet als een koppig persoon. Naar het schijnt omdat de informatie hierover alleen van Wynfrith zelf komt en mensen hebben nogal de neiging om zichzelf beter voor te doen. En zo gaat het verhaal verder totdat hij op zeer hoge leeftijd naar Friesland ging om de Friezen dan eindelijk te bekeren. Of, en dat is een andere variant, om toch als martelaar voor het geloof te sterven. Wat zijn doel ook was, het was een win-win voor hem. In beide gevallen zou hij de geschiedenisboeken halen en dus ‘eeuwige roem’.

De laatste manier van het vertellen van het verleden blijft je beter bij. Dat is ook het succes achter de tv-series ´Het Verhaal van Nederland’ en nu ‘Vlaanderen’. De geschiedenis wordt dan het verhaal van grote mannen en vrouwen. Deze manier van vertellen levert boeiende verhalen maar je loopt het risico dat je iets mist. Iets dat kan verklaren waarom deze persoon zo groot is geworden. Neem Alexander de Grote. De grote veroveraar die het machtige Perzische Rijk omverwierp en tot in het huidige India oprukte. Een geschiedenis over zijn leven begint meestal met zijn vader Philippus II koning van Macedonië en diens verovering van het grootste deel van de Helleense wereld. Staten die door een eeuw van onderlinge gevechten verzwakt waren. Een eeuw die begon met de Peloponnesische Oorlogen tussen Sparta en Athene beiden gesteund door bondgenoten. Na de dood van zijn vader begint Alexander aan zijn veroveringstocht die hem dus tot de Indus voert. Wat missen we dan in deze geschiedschrijving?

Want ja, de Peloponnesische Oorlogen hadden de Griekse staten verzwakt. In de Tweede Peloponnesische Oorlog (431-404 voor onze jaartelling) versloeg Sparta Athene uiteindelijk. Kennedy: “De plattelandsbevolking van Attica ontvluchtte haar woningen en trok zich terug achter de stadswallen van Athene. Vanuit militair oogpunt was dat slim: de Spartanen beschikten over een machtig leger, zodat de Atheners hen liever niet op het slagveld tegemoet traden, Ze wachtten liever tot de vijand zijn geduld zou verliezen en naar huis zou keren, waarna ze hun sterke marine wilden gebruiken om de oorlog te winnen.”  Helaas had die keuze een negatief bijeffect waar de Atheners niet op hadden en ook niet op konden hebben gerekend: “De stad raakte overvol en de hygiënische omstandigheden verslechterden. Het duurde niet lang of er brak een verwoestende infectieziekte uit, die tussen de jaren 430 en 426 v.Chr. meermaals oplaaide.[1] Welke infectieziekte precies is niet meer te achterhalen maar op basis van de beschreven symptomen tyfus en pokken. Gevolg van deze verwoestende epidemieën was dat in die periode: “ongeveer een kwart tot een derde van alle manschappen om het leven (kwam), maar de pest beperkte de militaire kracht van Athene nog decennialang doordat er minder jongens overbleven om als volwassen soldaat te dienen, evenals minder vrouwen die zulke jongens konden baren.[2]  Maar nog belangrijker hun leider Perikles stierf aan de plaag en na zijn dood kozen de Atheners voor een offensieve strategie die hen uiteindelijk fataal werd.

In Kennedys boek spelen ziekten en plagen en hun verwekkers de hoofdrol. Hij beschrijft er acht die het lot van de mensheid mee hebben bepaald. Als eerste de Paleolitische plagen zoals Kennedy ze noemt. De eerste daarvan leverde de Homo sapiens op als enige mensensoort. Dit terwijl er in de eerste 250.000 jaar van het bestaan van onze soort nog verschillende andere mensensoorten naast ons bestonden. Soorten zoals de kleine Flores mens, de Denisova mens en de meeste bekende, de neanderthaler mens die allemaal zijn verdwenen. Behalve als de roman Ze zijn er nog van Venlose schrijver Fons Wijers op waarheid berust en er ergens in de Karpaten en wellicht ook elders nog een groep neaderthalers leeft die zich hebben aangepast om niet op te vallen. Nu zijn ‘ze’ er nog maar dan op een andere manier. In ons DNA zijn nog sporen te vinden van die andere mensensoorten die samen met ons op deze aardkloot rondliepen. Terug naar Kennedy.

De meest gangbare verklaring voor ons overleven is de verklaring dat we intelligenter waren, daarom noemen we onze soort ook de ‘denkende’ of ‘slimme’ mens. We zouden in tegenstelling tot die andere mensensoorten, beschikken over: “het unieke vermogen om taal en kunst te gebruiken om er ideeën mee uit te drukken en uit te wisselen. Doordat we beter samenwerken en  effectiever handelen dan de grotere, sterkere neanderthalers en andere mensensoorten die niet over deze vaardigheden beschikten.[3] Je kunt hierin het betoog van Yuval Noah Harari in zijn  boek Sapiens in herkennen. ‘Ook gij Ballonnendoorprikker’, kunnen jullie nu Julius Caesar parafraserend, zeggen. En inderdaad heb ook ik dit verhaal verkondigd, verwijzend naar Harari. Nu zou dat met die kunst wel eens anders kunnen liggen net zoals met dat verschil in ‘slimheid’. Daar komen de ziekten en plagen om de hoek kijken de manier waarop de verschillende mensensoorten zich erop aanpasten.

Het zal alle nationalisten teleurstellen, we komen allemaal ‘out of Africa’. Alleen lukte het onze soort die eerste kwartmiljoen jaar niet om, afgezien van een tijdelijke klein uitstapje, werkelijk verder te komen dan Afrika. Dit terwijl de neanderthaler vooral in Europa rondhing en de Denisova mens de Aziatische hoogvlaktes bevolkte. Dat ‘wij’ maar ook ‘zij’ niet verder kwamen was, zo betoogt Kennedy, het gevolg ziekten en plagen: ”Ziekteverwekkers die bij de Homo sapiens relatief onschuldige symptomen opriepen konden de neaderthalers fataal worden, en omgekeerd. Hierdoor trokken ziekteverwekkers een ‘onzichtbaare grens: het was voor Homo sapiens onmogelijk uit Afrika te migreren, omdat ze dan vroeg of laat op neaderthalers met hun infectieziekten zouden stuiten, en hetzelfde gold voor de neanderthalers wanneer zij naar het zuiden trokken.[4] Hoe hebben onze voorouders dan toch Afrika kunnen verlaten?

Het antwoord op die vraag is eenvoudiger maar ook lastiger dan gedacht: “door met de neanderthalers nageslacht te gaan produceren. Voortplanting met een andere nauw verwante soort vormt een onbedoelde vorm van biohacking: het levert onmiddellijk een soort genetische varianten op die al aan de nieuwe omgeving zijn aangepast.[5] En nu het lastige deel: dat zou dan toch ook voor de neanderthalers gelden, waarom zijn die dan uitgestorven en niet Afrika ingetrokken? Dat komt door het klimaat. “de laatste ijstijd , … maakte het voor de neanderthalers moeilijk om te overleven.” Dit maakte dat er maar weinig van waren “Schattingen van de omvang van hun populatie lopen uiteen van tussen de vijf- en zevenduizend zielen- alles behalve omvangrijk als je bedenkt dat ze waren verspreid over een leefgebied dat zich uitstrekte van de Atlantische Oceaan tot in Siberië.” Dit had tot gevolg dat hun genoom beperkt was: ‘Uit analyse van het DNA van een vrouwelijke neanderthaler die vijftigduizend jaar geleden leefde in het Altajgebergte, blijkt dat haar ouders elkaars halfbroer en halfzus waren  en dat parende nauwe verwanten eerder regel dan uitzondering vormden..” In Afrika, waar de Homo sapiens leefden, was het klimaat veel vriendelijker, was er meer eten en dat zorgde voor een veel grotere populatie van tussen de 120.00 en 325.000 individuen. Maar belangrijker: “hun genoom vertoonde viermaal zoveel diversiteit. Hierdoor zullen ze veel weerbaarder zijn geweest tegen infectieziekten die de neanderthalers bij zich droegen.[6]

Van daaruit trekt Kennedy door de geschiedenis van de mensheid en maakt aannemelijk dat ‘plagen’ en dus bacteriën en virussen wel eens een belangrijkere rol kunnen hebben gespeeld dan sterke mannen. Zo roeide Euraziatische infectieziekten de inheemse Amerikaanse bevolking nagenoeg uit. Dat maakte het koloniseren ervan een stuk makkelijker. Daar waar plagen de Europeanen in de Nieuwe wereld hielpen, belemmerden ze hen gedurende heel lange tijd om vaste grond onder de voeten te krijgen in tropisch Afrika. De gele koorts en vooral malaria bleken lange tijd een onneembare horde, ‘onzihtbare grens’ voor de Europeaan. Die twee plagen speelden, zo laat Kennedy zien, ook een belangrijke rol in het ontstaan van de Trans-Atlantische slavenhandel.

Met Een geschiedenis van de wereld in zeven plagen is Kennedy erin geslaagd om ook zonder ‘grote mannen of vrouwen’ als hoofdrolspelers een boeiende en levendige geschiedenis te schrijven. Een geschiedenis die eindigt met de recente Covid 19 pandemie. Een geschiedenis met die groten als figuranten.


[1] Jonathan Kennedy, Een geschiedenis van de wereld in acht plagen, pagina 82

[2] Idem pagina 86-87

[3] Idem, pagina 33

[4] Idem, pagina 46

[5] Idem, pagina 47

[6] Idem, pagina 49-50

De oorsprong van onze politiek: tribalisme

Mijn kinderen en vrouw worden er gek van. Waarvan? Van het antwoord op de vraag: ‘waarmee kunnen we je blij maken voor je verjaardag of met sinterklaas.’ Het is altijd hetzelfde antwoord: ‘een boek’. Nu houden ze zich er niet aan want ik krijg ook ander zaken. Dus toen de vraag weer kwam voor de afgelopen sinterklaas, had ik een lijstje met boeken klaar. Op die lijst De oorsprong van onze politiek deel 1 en 2 van Francis Fukuyama.

Eigen foto

De afgelopen tijd heb ik me gegooid op de twee delen. Dat is een hele kluif want bij elkaar zijn het zo’n 1.100 bladzijden. Fukuyama neemt je mee door de geschiedenis en over de wereld en beschrijft de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende bestuursvormen en politieke instellingen en probeert die te verklaren. En alhoewel hij een voorkeur heeft voor de liberale democratie, bevat het boek geen ‘routekaart’ ernaar toe. In de komende Prikkers neem ik jullie mee in Fukuyama’s denken en hoe het kan helpen om zaken in het heden te verklaren. Vandaag behandel ik het tribalisme. ‘Tribalisme’ is een manier om grotere groepen mensen te binden.

Zoals ik al eerder schreef, zijn wij, de homo sapiens, het meest succesvolle dier geworden door onze taal. Die zorgde ervoor dat we in grotere groepen konden leven: “Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in de biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie heel snel.[1] De ‘gift van de taal’ ontstond zo’n 70.000 jaar geleden en maakte het mogelijk dat onze voorouders zich over de hele wereld konden verspreiden. Volgens Yuval Noah Harari bestond de meeste informatie die werd overgedragen echter uit ‘roddel’: “Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet , wie eerlijk is en wie juist niet. De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen.[2] Door de ‘roddel’ kon de groep echter veel groter worden tot wel 150 individuen. Niet meer dan een klein dorp, maar toch. Een groep die veelal bestond uit familie en door taal kon die familie nu wat groter worden. Dat wij nog steeds een heel sterke neiging hebben om op te komen voor en terug te vallen op familie is niet vreemd. Dat is de manier waarop we zo’n 200.000 jaar hebben geleefd en overleefd. Als alle andere vormen van gezag en verbinding wegvallen, dan is dit waarop de mens terugvalt.

Een volgende stap die de mens zette was die van groep of familie naar stam: de tribale samenleving. Hierin ‘verenigen’ zich de groepen en families door te verwijzen naar een gezamenlijke voorvader en iemand uit de hele groep te ‘benoemen’ tot opvolger van die voorvader. Tribale samenlevingen kwamen overal in de wereld op. Dat duidt erop dat het stamverband flinke voordelen bood boven  het groepsverband alleen. Fukuyama over dat voordeel: “Tribale samenlevingen hebben een veel grotere militaire macht dan samenlevingen op groepsniveau omdat ze op stel en sprong honderden of duizenden verwanten kunnen mobiliseren.[3]  De ‘uitvinder’ van het tribalisme had een ‘concurrentievoordeel’ op de groepssamenlevingen. Een voordeel dat goed van pas komt in een tijd dat je rijkdom alleen maar kon groeien ten kosten van anderen. Vanwege dat succes gingen andere groepen dit kopiëren en zo ontstonden overal, met uitzondering  van de meest afgelegen gebieden, tribale samenlevingen. De nadruk werd daarmee gelegd op ‘verwantschap’. Die gezamenlijke voorvader hoefde niet werkelijk te hebben bestaan. Dat de groepen tot ‘dezelfde stam’ behoorden, betekent niet dat ze niet onderling ruzie konden hebben. Het betekent wel dat ze elkaar steunen als de stam wordt bedreigd door buitenstaanders. In ons deel van de wereld leidde dit uiteindelijk tot het feodalisme en het uiteindelijke erfelijk worden van het leiderschap, in andere delen van de wereld niet.

Het feodalisme is gelukkig geschiedenis, het tribalisme echter nog niet. In verschillende gebieden op de wereld is tribalisme nog steeds dominant ondanks dat wij in het westen denken in staten en de wereld ook uit staten bestaat. Staten die lid zijn van de Verenigde Naties. Veel landen, zoals Afghanistan, maar ook verschillende Afrikaanse landen, zijn echter geen natie, het zijn stammen die binnen een tijdens de koloniale periode getrokken grens wonen. En als je vanuit die stammen kijkt, kan het zomaar gebeuren dat de stam in verschillende ‘naties’ woont. Trouwens ook in verschillende ‘moderne democratieën’ zie je nog steeds tribalisme in de vorm van cliëntelisme: het bevoordelen van je eigen groep. Maar daar kom ik in een later deel in deze reeks op terug.


[1] Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier, Hoe we mensen werden, Pagina 214

[2] Yuval Noah Harar, Spaiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid pagina 32

[3] Francis Fukuyama,De oorsprong van onze politiek Deel 1: van de prehistorie tot de verlichting, pagina 81

Fictionele feitelijkheid

“Via het proces van uitstoting lukt het vooral onze soort zich te verspreiden over grote delen van de aarde, slimmer als homo sapiens werd.” Zo schrijft Mechtild Rietveld in een column met als titel Discriminatie op de site Binnenlandsbestuur. Dit: “proces van uitstoting,” is eigen aan primaten, en de homo sapiens is een primaat, zo zegt zij primatoloog Marc van Roosmalen na. Discriminerend gedrag dat soortgenoten uitstoot: “vanwege een iets afwijkend uiterlijk.” Die uitgestotenen beginnen vervolgens een eigen groep op een andere plek. Resultaat van dit gedrag: “Wij zijn zo een plaag voor de aarde aan het worden, of we nu zwart, bruin, geel of wit zijn. Steeds meer komen we elkaar in de weg te zitten. Moord en doodslag! Tot op de dag van vandaag slaan wij elkaar groepsgewijs nog steeds de koppen in.” Zou het werkelijk?

Gratis Afbeeldingen : wildlife, dierentuin, zoogdier, dichtbij ...
Bron: Pixhere

Ik ken het boek van Van Roosmalen niet en het proces van uitstoting dat Rietveld van hem heeft overgenomen, kan en wil ik niet ter discussie stellen. Kan ik niet omdat ik geen primatoloog ben en wil ik niet omdat het mij daar niet om gaat. Waar het mij om gaat is dat Rietveld beweert dat dit ‘proces van uitstoting’ ervoor heeft gezorgd dat de homo sapiens zich over de wereld hebben verspreid en nu een plaag voor de aarde vormen. De homo sapiens waren niet de enige ‘mensensoort’ die zich over de aarde verspreidde. Onze soort loopt al zo’n 300.000 jaar op deze aardbol rond en heeft de aarde zo’n 275.000 jaar gedeeld met verschillende andere mensensoorten. Sterker nog, een van die soorten, de neanderthaler, belemmerde onze voorvaderen zo’n 100.000 jaar gelden de doortocht vanuit Afrika, via wat wij nu het Midden-Oosten noemen, naar de rest van de wereld.

Niet de enige mensensoort en zeker ook niet de enige ‘primatensoort’? Nu niet en vroeger ook niet. Als dat ‘proces van uitstoting’ werkelijk de oorzaak is van de ‘mensenplaag’ op deze aarde, waarom leven er dan geen gorilla’s in Zuid-Amerika of in Noord-Europa? Daar moet nog een andere verklaring voor zijn dan het ‘proces van uitstoting’. 

In hun boek Hoe we mensen werden komen de Duitsers Madelaine Böhme, Rüdiger Braun en Florian Breier met een andere verklaring. Een verklaring: “Omdat we dankzij ons verstand in staat zijn ons fictieve situaties in te beelden; in onze geest werelden, plaatsen en situaties te scheppen en daar emotionele en spirituele energie aan te verbinden. De voorstelling van wat aan gene zijde ligt, is misschien wel de voornaamste cognitieve motor van onze evolutie.” Dus niet ‘verstoting’ maar ‘aantrekking’ als drijfveer om iets te ondernemen. Om een van hun voorbeelden te parafraseren: ‘waarom willen we naar Mars?’ Niet omdat er hier een groep is die wordt ‘uitgestoten’, maar omdat we ons er een voorstelling van kunnen maken. En zoals Einstein zei: “Logic will get you from A to B. Imagination will take you everywhere.”

Nu is ‘aantrekking’ of anders geformuleerd ‘verbeelding’ alleen niet voldoende. Want met alleen verbeelding was het onze voorvaderen zo’n 70.000 jaar geleden niet gelukt om wel voorbij de neanderthalers in het Midden-Oosten te komen. Daarvoor was meer nodig. Als eerste groepsgrootte. Ik weet niet veel van primaten, maar wat ik wel weet is dat ze in groepen leven. Groepen die, zoals Yuval Noah Harari in zijn boek Sapiens schrijft: “Onder natuurlijke omstandigheden bestaat een typische troep chimpansees uit zo’n twintig tot vijftig individuen.” Bij hoge uitzondering is een groep wel eens groter. Grotere groepen raken uit balans. De homo sapiens is de enige soort die in veel grotere groepen kan opereren. De andere mensensoorten konden dat niet en wij, de sapiens, konden dat eerst ook niet. Dat kan verklaren waarom onze eerste ‘ontsnapping’ uit Afrika mislukte. In een directe confrontatie, maar ook in de jacht op wild, legt een sapiens het af tegen de fysiek veel sterkere neanderthaler.

Ergens tussen die eerste mislukte poging en de tweede geslaagde poging 70.000 jaar gelden, moet er wat zijn veranderd. En omdat het niet op fysiek gebied was en ook niet op het gebied van werktuigen en het gebruik van vuur, want daarin verschilden de neanderthaler en de sapiens niet, moet het iets anders zijn geweest. Maar wat?

Volgens Harari heeft dat te maken met taal. Door die taal konden onze voorvaderen elkaar laten: “weten waar leeuwen en bizons uithangen.”’ Belangrijker echter dan deze praktische informatie uitwisseling is, volgens Harari, de sociale functie van taal, de ‘roddelfunctie’: “Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet, wie eerlijk is en wie juist niet. De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen.” Hierdoor kon een groep, zo betoogt Harari, groeien tot wel 150 individuen. En dan is het drie sapiens tegen één neanderthaler. Bovendien drie sapiens die sneller en makkelijker kunnen communiceren, ook tijdens de jacht.

En als we kijken waarover wij, de gemiddelde mens in de eenentwintigste eeuw, het meeste spreken dan is dat roddelend over anderen. Henk van der Meijden is er groot mee geworden en was jarenlang de ‘koning’ van het ‘prominentenroddelcircuit’. Een positie die nu is overgenomen door Albert Verlinden of loop ik wat dat betreft al weer achter. Op basis van roddel, maar dan vooral door jezelf te promoten, kun je een van de grootste bedrijven ter wereld bouwen, zo laat Mark Zuckerberg met Facebook zien. Hoe ons talig vermogen dat zo’n 70.000 jaar geleden ontstond, is niet bekend. Het biedt ons wel gigantische mogelijkheden.

“In 1988 speelde het Nederlands elftal de finale van het Europees Kampioenschap voetbal tegen de Sovjet-Unie. Nederland won door doelpunten van Gullit en dat prachtige schot van Marco van Basten. Op dat moment was er niemand die zich een wereld zonder Sovjet-Unie kon voorstellen. Een jaar later viel de Berlijnse muur en nog twee jaar later bezweek de Sovjet-Unie. Trouwens in 1914 en zelfs in 1917 kon niemand zich een wereld met Sovjet-Unie voorstellen.” Dit schreef ik in een van mijn laatste Prikkers van 2018. Roddelen vergrootte grofweg de groep van 50 naar maximaal 150 individuen. In de slag om voedsel en veiligheid is dit een bijzonder grote stap. De passage over Van Basten raakt, in mijn ogen, de cruciale stap in het succes van ons homo sapiens. Nee, dat is niet het veroveren van het Europees kampioenschap door het Nederlands elftal.

Bijzonder aan deze passage is dat zij een aantal voor ons als mens zeer reële zaken bevat die alleen voor ons mensen reëel zijn en dus bestaan. Voor ons is Nederland een reëel en werkelijk bestaand iets, net zoals de Sovjet Unie dat vanaf 1917 tot 1991 was. Nederland is voor ons zeer reëel. Net als Denemarken, Spanje en Finland. Als we ernaar toe gaan dan verandert er iets. In die landen spreken ze een andere taal en hebben ze vaak net wat andere gewoonten en soms moet je je paspoort laten zien anders kom je het land niet in. We kunnen ze op de kaart aanwijzen. Maar zoals Frits Bom in de jaren negentig met zijn programma De vakantieman liet zien, kan niet iedereen dat. Maar zelfs al kan iemand ze niet aanwijzen op de kaart, toch zijn die landen voor ons zeer reëel. Als je het elk ander dier op Aarde zou kunnen vragen, dan zou het je verdwaasd aankijken: ‘Frankrijk? Wat is dat?’ Of zoals het Klein Orkest zong: “Alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn. Worden niet teruggefloten ook niet neergeschoten. Over de muur, over het ijzeren gordijn. Omdat ze soms in het westen soms ook in het oosten willen zijn.” Landen zijn spinsels in onze menselijke fantasie maar wel spinsels die voor mensen zeer serieus en reëel zijn. Zo reëel dat het willen gaan van Oost- naar West-Berlijn je dood kon beteken. Daarmee komen we op de grootste kracht van de mens en dat is zijn vermogen om verhalen te verzinnen die voor de verzinner en voor zijn soortgenoten net zo reëel zijn als een boom of een rivier. Of zoals Harari het beschrijft: “Sinds de cognitieve revolutie leven sapiens aldus in een dubbele realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve realiteit van rivieren, bomen en leeuwen en aan de andere kant de imaginaire realiteit van goden, naties en corporaties.”  

Verhalen bedoeld om individuen te binden. Ook Böhme en haar medeauteurs komen tot een soortgelijke conclusie: “Met het spraakvermogen ontstond de mogelijkheid allerlei kennis over te dragen aan een groot aantal groepsleden. Doordat de overdracht van informatie niet alleen maar individueel en van generatie op generatie verloopt, zoals in de biologische evolutie, maar zich in de kortst mogelijke tijd in een groep kan verbreiden, verloopt de culturele evolutie heel snel.” Verhalen waardoor grote culturen ontstaan en mensen in grote groepen aan hetzelfde kunnen werken zonder elkaar persoonlijk te kennen. Zo creëren wij onze eigen fictionele feitelijkheid.

Maar zoals bijna alles, om de grote helaas te vroeg overleden ‘filosoof’ Johan Cruijff te verhaspelen: ‘ieder voordeel hep z’n nadeel.’ Verhalen die ‘binden’, scheiden ook. De verhalen zijn bedoeld om een groep te binden, maar door het binden van die groep, scheiden ze die groep ook meteen van anderen. En zoals Böhme c.s. het schrijven: “Binnen onze relevante, vertrouwde groepen concurreren wij om sympathie, strijden we om erkenning en reputatie, naar buiten toe sluiten we ons af. Dat is een erfenis uit ons grijze verleden, toen de concurrentie om voedsel, seksuele partners en andere bestaansbronnen nog veel belangrijker was om te overleven dan tegenwoordig.” En daarmee zijn we bij de reden achter ons succes als diersoort maar ook de reden waarom we ‘elkaar groepsgewijs de koppen in slaan’.

Dat nadeel is, zoals Böhme c.s. schrijven: “de schaduwzijde van een nog niet volledig ontwikkelde sociale competentie.” Gelukkig heeft dat nadeel ook een voordeel: “door ons vermogen tot zelfreflectie en de mogelijkheid om met elkaar te praten beschikken we in principe over de middelen om kloven te dichten.”

Wass sich liebt das neckt sich

Identiteit staat in het brandpunt van de belangstelling, in het regeerakkoord lees je het als volgt: “De Nederlandse identiteit blijft herkenbaar in een sterke internationale inbedding.” Die identiteit is ‘onlosmakelijk’ verbonden met de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Waarheden als een koe zeggen velen en erachteraan dat bijvoorbeeld de ‘moslimcultuur’ niet is te verenigen met de Nederlandse.

Chocolademelk

Foto: Pixabay

In zijn boek Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid schetst Yuval Noah Harari een ander beeld. Volgens Harari zijn menselijke culturen continu in beweging en in beweging in een bepaalde richting. Op microniveau en op de korte termijn zou je kunnen concluderen dat ‘culturen’ uiteenvallen. Neem bijvoorbeeld het streven van de Catalanen naar autonomie, dit zou je kunnen zien als versnippering van een (de Spaanse) cultuur. Kijk je over hele lange tijd dan is: “het glashelder dat de geschiedenis genadeloos op eenheid afstevent,” zo schrijft Harari. 

Volgens Harari zijn we al een heel eind op streek: “We hebben het nog steeds vaak over ‘authentieke’ culturen, maar als we met ‘authentiek bedoelen wat zich zelfstandig heeft ontwikkeld en bestaat uit oeroude plaatselijke tradities die nooit zijn aangetast door invloeden van buitenaf, dan zijn er op de aarde geen authentieke culturen meer over.” De ‘global village’ is een feit, we zijn allemaal met elkaar verbonden.

Die verfoeide ‘moslimcultuur’ is niet zo veel anders dan andere culturen. Er wordt gehandeld, geld vervult een belangrijke rol en ook qua religie zijn er op hoofdlijnen veel meer overeenkomsten dan verschillen. Zelfs IS en Al Qaida, die terug willen naar de tijd van de profeet, maken gebruik van moderne technieken, van moderne psychologie en bespelen de massamedia. Zelfs het meest afgesloten land, Noord-Korea, maakt deel uit van die gezamenlijke cultuur. Het kan niet zonder geld, gebruikt de technologie en zelfs de ideologie is niet specifiek Noord-Koreaans.

Harari haalt mooie voorbeelden aan van culturele vermenging die maar door blijft gaan: “Een van de interessante voorbeelden van de globalisering is het fenomeen ‘nationale keuken’. In een Italiaans restaurant verwachten we spaghetti met tomatensaus, in Poolse en Ierse restaurants vooral veel aardappelen, in een Argentijns restaurant kunnen we kiezen uit tientallen biefstukken, in een Indiaas restaurant zit in bijna alles Spaanse peper en de grootste delicatesse in een Zwitsers koffiehuis is dikke, warme chocolademelk met een Alp slagroom erop. Maar die gerechten zijn helemaal niet inheems in die landen. Tomaten, Spaanse pepers en chocolade zijn Mexicaans van oorsprong … . De aardappel is pas vierhonderd jaar bekend in Polen en Ierland. De enige biefstuk die je in 1492 kon krijgen in Argentinië was lamabiefstuk.”

“Wass sich liebt das neckt sich,” volgens een bekend Duits gezegde. Zou dat ook voor ‘nationale culturen’ gelden? Wordt er met het benadrukking van die ‘eigen identiteit’ niet de nadruk gelegd op een paar verschillen in een zee van overeenkomsten?