In een artikel bij Wynia’s Week gaat Feike Reitsma te raden bij de Duitse filosoof en socioloog Max Weber. De titel van het artikel geeft de portee van zijn betoog: Max Weber zag in dat in een noodsituatie het parlement gepasseerd mag worden. De achtergrond van het artikel zijn de plannen van de huidige Nederlandse regering, of in ieder geval de partijen die deze regering vormen, om af te wijken van de Vreemdelingenwet door een asielnoodwet in te voeren. Een bijzonder betoog.
Even Reitsma’s betoog. “Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 18 en 19 september komt de asielnoodwet ter sprake. Van Vroonhoven, plaatsvervangend fractievoorzitter van NSC, verdedigt een plan dat het mogelijk maakt om een deel van de Vreemdelingenwet tijdelijk buiten werking te stellen.” En dat zorgt ervoor dat: “In de huidige situatie, zoals geschetst in de persconferentie van koning Willem-Alexander en het antwoord van Marjolein Faber op een Kamervraag (…) duidelijk (wordt) dat ambtenaren onder druk staan om zich aan te passen aan politieke veranderingen. Volgens Weber moeten ambtenaren loyaal zijn aan de politiek, ongeacht hun persoonlijke opvattingen.” Het lijkt hier alsof Reitsma betoogt dat ambtenaren moeten doen wat is besloten. Zoals ik in mijn vorige prikker al liet zien, is dat de basis maar ligt het toch iets genuanceerder en het gevolg van die nuancering vatte ik samen in de titel van die prikker: Befehl ist niet altijd Befehl.” Het beeld dat Reitsma schetst is dat ambtenaren zich verzetten. Zoals ik in die Prikker betoogde doen die ambtenaren slechts hun werk. Dat werk is het schetsen van de (on)mogelijkheden van het idee voor een asielnoodwet.
Volgens Weber, zo betoogt hij en daar heeft hij een punt, moeten: “Politici (…)een zekere ethische verantwoordelijkheid hebben, vooral als het gaat om geweld en macht. Politici dienen te balanceren tussen ‘de ethiek van overtuiging’ en ‘de ethiek van verantwoordelijkheid’. De ethiek van overtuiging is gericht op principes en idealen, terwijl de ethiek van verantwoordelijkheid zich richt op de gevolgen van politieke acties.” Dan maakt hij de stap naar het heden: “De politieke discussie over de inzet van noodwetgeving in het kader van de asielcrisis benadrukt de spanningen tussen juridische verplichtingen en de noodzaak van politiek leiderschap. Terwijl ambtenaren wijzen op de juridische onmogelijkheid van de inzet van noodwetgeving, stelt het kabinet dat zich wel degelijk een asielcrisis voordoet. Weber wijst op de noodzaak voor politici om controversiële besluiten te nemen, zelfs als dit juridisch ingewikkeld kan zijn.” En ook dat klopt. Het is, alles afwegende, aan de politiek om in deze te besluiten, om verantwoordelijkheid te nemen.
Iets verder in zijn betoog: “Weber stelde dat politiek leiderschap, vooral in tijden van crisis, moet worden geleid door de noodzaak om maatschappelijke stabiliteit en rechtvaardigheid te waarborgen.” En vervolgt dan met een bijzondere passage: “In 1918 was Weber betrokken bij de totstandkoming van de grondwet van de Weimar-republiek. Artikel 48 bood de mogelijkheid voor de president om in dringende gevallen noodmaatregelen te nemen zonder voorafgaande goedkeuring van de Reichstag.” En hier wordt het bijzonder.
Ja, Weber speelde een rol in de Duitse politiek na de Eerste Wereldoorlog. Hij was echter niet de grote man achter de grondwet van de Weimarrepubliek. Dat was de rechtsgeleerde Hugo Preuss. En die grondwet was, zo betoogt Patrick Dassen in zijn De Weimarrepubliek: éen compromis tussen progressief liberaal-democratisch denken en een meer traditionele en conservatieve politieke cultuur waarin gevestigde belangen werden beschermd.[1]” Weber zien als degeestelijk vader van die Grondwet gaat enkele stappen te ver. Het toeschrijven van het ‘noodrecht artikel’ zien als onderdeel van Webers denken, gaat nog veel verder. Dassen: “De rijkspresident kreeg in de grondwet grote bevoegdheden, niet voor niets werd hij wel de ‘Ersatzkaiser genoemd: hij was staatshoofd, hoofd van het leger, hij benoemde de leden van de regeringen hij kon, net als vroeger de keizer, de Rijksdag ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven.” De bijnaam van de rijkspresident laat zien welke zijde van het compromis hier aan het woord is: de traditioneel conservatieve zijde. Weber behoorde niet tot die zijde. Hij behoorde, net als trouwens Preuss, tot de liberale Duitse Democratische Partij
Dassen gaat verder: “Het meest controversiële punt van de macht van de rijkspresident was ongetwijfeld artikel 48: in tijden ‘dat de openbare veiligheid en orde in gevaar’ waren, kon hij buiten het parlement om noodverordeningen uitvaardigen en desgewenst het leger inzetten om de orde te handhaven; bepaalde grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting en vereniging, kon hij tijdelijk buiten werking stellen.” Grote probleem van dit artikel was: “dat er geen ingebouwde garanties waren tegen misbruikvan artikel 48. Immers, als de Rijksdag een presidentieel decreet verwierp, kon de president volgens artikel 25 de Rijksdag alsnog ontbinden. Bovendien bleef onduidelijk wat er precies verstaan moest worden onder een ‘uitzonderingstoestand’.[2]”
Met die laatste zin zijn we bij de cruciale vraag aangekomen. De cruciale vraag die in de Weimarrepubliek niet vooraf werd beantwoord. In Nederland bepaalt artikel 103 van de Grondwet: “in welke gevallen ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid bij koninklijk besluit een door de wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan worden afgekondigd.” De wet die dit regelt is de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Die wet, of beter gezegd, de toelichting erop, geeft antwoord: “ingeval buitengewone omstandigheden zulks noodzakelijk maken ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid, bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister-President, de beperkte of de algemene noodtoestand worden afgekondigd. Met de term «buitengewone omstandigheden» wordt aangegeven dat, voordat een noodtoestand kan worden afgekondigd zich feitelijke gebeurtenissen moeten voordoen die tot toepassing van noodwettelijke bevoegdheden nopen omdat de normale wettelijke bevoegdheden te kort schieten.” Van een buitengewone omstandigheid is sprake als de normale wettelijke bevoegdheden tekort schieten. Een antwoord, maar geen echt duidelijk antwoord.
Schieten de normale wettelijke bevoegdheden rond asiel tekort? Dat is de vraag die moet worden beantwoord. De ambtenaren gaven in hun notitie aan dat dit niet het geval is. Als het kabinet het anders ziet dan staat het hen vrij de minister-president een beroep te laten doen op de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en vervolgens een asielnoodwet aan de Kamer voor te leggen. De vier partijen moeten zich hierbij wel realiseren dat toekomstige kabinetten ook op andere terreinen de ‘noodtoestand’ kunnen uitroepen. Bijvoorbeeld een ‘klimaatnoodtoestand’ of een ‘mestnoodtoestand’. Voor een van de vier partijen, de BBB, zou een ‘mestnoodtoestand’ een middel kunnen zijn om meer mest uit te kunnen rijden. Maar de ‘mestnoodtoestand’ zou ook gebruikt kunnen worden om de veestapel te halveren.
De vraag is of we deze kant op willen met onze democratie? Bij het nadenken is de Weimarrepubliek een te bestuderen waardig voorbeeld. De diverse Rijkspresidenten zagen namelijk zeer vaak ‘noodsituaties’: “Artikel 48 zou in de Weimarrepubliek in totaal 254 keer gebruikt worden: door Ebert (1919-1925) niet minder dan 136 keer, gedurende de stabiele fase 1925-1929 slechts 9 keer, maar in de periode 1930-1932, toen de Weimarrepubliek steeds meer autoritair werd geregeerd weer veel meer en per jaar snel oplopend naar 109 keer in totaal in deze drie jaren.[3]” Per jaar gemiddeld 18 noodtoestanden. Dit lijkt mij een hellend vlak waar we niet op moeten willen. Bezint eer ge begint!
[1] Patrick Dassen, De Weimarrepubliek 1818-1933. Over de kwetsbaarheid van de democratie, pagina 87
[2] Idem. Pagina 88
[3] Idem, pagina 89
