Zeep en zelfredzaamheid

“Cijfers zijn als zeepjes, schrijft Sanne in haar boek: knijp er te hard in en ze glippen uit je handen. We zijn soms zo obsessief bezig met meten dat de cijfers hun doel voorbijschieten.” Een citaat uit de aankondiging van een podcast bij de Correspondent. Een podcast met Sanne Blauw, een econometrist die het als haar doel ziet om: “cijfers weer op hun plek (te) zetten. Niet op een voetstuk. Niet bij het vuilnis. Maar waar ze horen: naast de woorden.” Aan dit citaat moest ik deze week denken. Ik moest eraan denken toen ik met enkele collega’s sprak over het boek De verhuizing van de verzorgingsstaat. Een boek waar ik vorige week ook al over schreef.

Bron: Wikipedia

“Beleid wordt niet gemaakt door beleidsmakers maar door uitvoerders. Politici noch ambtenaren op ministeries en in gemeentehuizen bepalen het beleid, maar de zorgverleners aan het bed en de politieagenten op straat.” Met die zin begint het laatste hoofdstuk. Het boek doet verslag van een onderzoek onder de uitvoerders van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Participatiewet en de de Jeugdwet. Hoe vullen zij hun werk in en hoe verhoudt zich dat tot het beleid en daarin geformuleerde doelen? De onderzoekers concluderen dat er drie verschillende werelden zijn. De eerste wereld van de beleidsnota’s, de echte wereld van de uitvoerders en de derde wereld van de ‘verantwoording van de resultaten’.

Ik moest aan het citaat denken omdat de auteurs van het boek het fenomeen zelfredzaamheid-matrix onder de loep nemen. Een instrument waarmee je kunt “bijhouden hoe de zelfredzaamheid van cliënten zich ontwikkelt.” Een instrument om te kunnen meten of het beleidsdoel: een toename van de zelfredzaamheid kan worden bereikt. Nu is er met dat begrip zelfredzaamheid iets bijzonders aan de hand, aldus de auteurs. In de beleidsdocumenten zien zij twee betekenissen die haaks op elkaar staan. Een de ene kant: “Individuele zelfstandigheid – ook wel ‘eigen kracht’ en ‘zelfzorg’ genoemd,” en aan de andere kant: “het vermogen om informele hulp te vragen aan en te ontvangen van naasten, in ‘eigen netwerken’.” De auteurs vragen zich af: “hoe ze beide onder de term ‘zelfredzaamheid’ kunnen vallen.” Gelukkig geven ze ook het antwoord: “Het antwoord schuilt in wat beide betekenissen in negatieve zin verbindt: ze staan tegenover een beroep doen op professionele hulp. Zelfredzaamheid wordt dus niet positief gedefinieerd maar vooral in termen van wat het niet is, namelijk geen beroep op professionele hulp.” Dit even als redelijk relevant terzijde. Redelijk relevant omdat je de vraag kunt stellen welke ‘zelfredzaamheid’ er wordt gemeten? De resultaten lijken daarmee al op de ‘zeepjes’.

Het wordt echter nog glibberiger. Uit hun veldonderzoek onder de uitvoerders blijkt dat: “Verslaglegging (…) het werk van professionals zwaarder (heeft) gemaakt en meer bureaucratische rompslomp met zich meegebracht. Dat hoeft hun speelruimte echter niet in te perken: ze kunnen hun verslaglegging toeschrijven naar wat het beleid wil horen.” Met hun voeten ‘onder de keukentafel’ hebben de uitvoerders nog een, redelijk logische betekenis toegevoegd aan zelfredzaamheid: “professionele hulp zoeken (teneinde in een later stadium alsnog het zelf te kunnen doen of het netwerk te kunnen vragen).” Deze extra categorie maakt dat: “Bijna alles wat een wijkteamlid of een Wmo- consulent doet, (…) als toename van zelfredzaamheid gescoord (kan) worden. En dus kan beleid op papier succesvol zijn, bijna ongeacht wat er in de praktijk gebeurt.”

De auteurs concluderen hieruit dat: “Als we accepteren dat beleidsplan en verantwoording enerzijds en praktijk anderzijds verschillende werelden zijn, dan kunnen we constateren dat het met beide werelden best goed gaat.” Alleen leidt dat tot drie problemen. Als eerste wordt het zelfredzaamheidsideaal: “niet serieus ter discussie (…) gesteld noch nader (…) gepreciseerd; wat in de praktijk geleerd wordt, leidt niet tot reflectie in beleid en politiek.” Als tweede vraagt dit: “veel rituele handelingen (…) van professionals die het al heel druk hebben en weinig baat hebben bij de eindeloze verantwoordingsformulieren.” En als laatste: “kan beleid wél emotionele schade veroorzaken bij cliënten, juist wanneer de professionals beleidsopdrachten heel getrouw uitvoeren en zich dus niet als straatbureaucraten gedragen.” 

De ‘cijfers en woorden’, om het doel van Blauw te parafraseren, komen niet naast elkaar te staan. Niet alleen wordt zo het ‘zelfredzaamheidsideaal’ niet ter discussie gesteld, ook de ideologie waarop de drie genoemde wetten zijn gebaseerd, wordt niet getoetst en ter discussie gesteld. En, zoals ik al eerder schreef, is die ideologie een ‘kaartenhuis’ gebaseerd op aannames.


Datagedreven ijsjesverbod

“De ambtenaar van de toekomst komt er bekaaid vanaf in de vacatures die gemeenten publiceren.” De openingszin van een artikel op de ‘ambtenarensite’ Binnenlandsbestuur. HR-dienstverlener Yacht heeft er onderzoek naar gedaan door de vacaturetekst door te struinen en wat ze daar lazen heeft ze niet blij gemaakt: “De gemeentevacatures staan nog vol met clichés uit de oude doos (betrokken, 24 procent, sociaal, 23 procent, resultaatgericht, 26 procent), terwijl moderne competenties als klantgerichtheid, netwerken, verbinden en datagedreven erg weinig voorkomen. ‘Die laatste werd niet een keer genoemd’, zegt Mirjam Beerkens, adviseur bij Yacht en samensteller van het onderzoek.” Daarmee gaan gemeenten het niet redden in de ‘transformatie’: “Als gemeenten daarin succesvol willen zijn, doen ze er verstandig aan om in vacatures de nadruk te leggen op de vaardigheden die passen bij de ambtenaar van de toekomst in plaats van die van vroeger.”

Ijsje

Foto: Pixabay

Nu is men nergens zo goed in het voeren van semantische discussies als bij de overheid. Lijkt dat niet ook hier weer het geval? Is “klantgericht’ niet gewoon een andere omschrijving van ‘betrokken’? En ‘verbinden’ en ‘netwerken’? En werd die ‘transformatie’ waaraan gewerkt moet worden tien jaar geleden niet de ‘kanteling’ genoemd of ‘welzijn nieuwe stijl’? Ik zou trouwens niet weten wat er ‘oud’ is aan resultaatgericht werken?

Meer moeite heb ik met ‘datagedreven’, je laten drijven of leiden door data? Is je laten ‘drijven’ door data niet wat erg mager. Een voorbeeld van Ionica Smeets. Zij vertelde dit enkele jaren geleden op het Venlose Zomerparkfeest. Je hebt een lijst met ‘verdrinkingsdoden’ in een jaar en een lijst met de ijsjesverkoop in datzelfde jaar. Wat blijkt, als er veel ijsjes worden verkocht, verdrinken er meer mensen. ‘Datagedreven’ adviseert de ambtenaar om de verkoop van ijsjes te verbieden. Zou het helpen?

Neem de politie die data gebruikt bij het bepalen in welke wijk agenten worden ingezet. De resultaten van die inzet, worden vervolgens weer aan de data toegevoegd. De volgende periode gebeurt hetzelfde en is die wijk weer aan de beurt. Daar waar je zoekt, vind je immers. Waar je niet zoekt, vind je niets. Zo creëren de data hun eigen succes. Gevolg is wel dat buurten (of mensen) zich uitgezocht voelen, dat ze klagen over de politie die hen ‘stalkt’. Ze zijn het slachtoffer van ‘profilering’.

Loopt de ‘datagedreven’ ambtenaar niet grote kans om verkeerde zaken te doen? Verkeerde zaken omdat data niets zeggen. Dat data op basis van een theorie geanalyseerd en geïnterpreteerd moeten worden? Dat die theorie vervolgens getoetst moet worden in de praktijk? Dat er altijd naar alternatieve theorieën en verklaringen gezocht moet worden om tunnelvisie te voorkomen?