Ik reken zelf nog geregeld de prijzen van producten terug naar oude guldens. Vooral de prijs van ‘un lekker pilske oet de tap’ is daarbij favoriet omdat ik me de prijs van mijn eerste nog goed kan herinneren. Het glas kosten mij één hele gulden. Voor de jeugd van tegenwoordig, dat is € 0,45. Wat het nu, in corona-tijden is, weet ik nog niet maar tijdens de Venlose vastelaovend kostte het € 2,60. Een stijging van 577%. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de inhoud van het toen gebruikelijke ‘kleintje’ 0,16 cl was en het tegenwoordige ‘fluitje’ 0,25 cl bevat. Dat maakt de werkelijke prijsstijging een stuk geringer, zo’n 370%. Alleen heb ik niets aan die wetenschap als ik de barman moet betalen. Ik moest hieraan denken na het lezen van een opiniestuk van André ten Dam in Elsevier.

Ten Dam pleit voor een ‘intelligente euro’. Hoe die eruit ziet omschrijft hij, aan het einde van zijn lange tirade tegen alles wat er nu niet goed gaat, als volgt: “Met een beetje creativiteit draaien we het ‘terug naar nationale munten’-scenario gewoon om. Dan worden ‘betaalmiddelen’ (de nationale munten/rekeneenheden) uitsluitend nationale ‘rekeneenheden’, en wordt, vice versa, de euro zowel overal het enige ‘betaalmiddel’ als de overkoepelende Europese ‘anker-rekeneenheid’. Dan krijgen we dus geen 19 nationale valuta’s en 19 nationale rekeneenheden met 1 overkoepelende Europese anker-rekeneenheid. Nee, dan krijgen we 19 nationale rekeneenheden met slechts 1 valuta annex overkoepelende Europese anker-rekeneenheid. En dat is dus véél eenvoudiger!” Om het simpel te zeggen, in Nederland rekenen we in guldens en betalen we in euro’s. De Italiaan rekent in lires en betaalt in euro’s. En hoeveel guldens of lires er in een euro gaan, kan per dag verschillen. Hij noemt dit The Matheo Solution. Helaas legt hij niet uit hoe dat zou moeten werken, daarom een poging.
Even terug naar 1998 voordat de euro werd ingevoerd. Toen hadden we in Nederland de gulden, in Duitsland de mark, in Italië de lire enzovoorts. Die zijn per 1 januari 1999 opgegaan in de euro. Op dat moment werden deze munten aan elkaar vastgeklonken. Dat gebeurde door voor iedere deelnemende munt te bepalen hoeveel van die nationale munten er in een euro gingen. Dat gebeurde op basis van de toenmalige wisselkoersen. Zo werd bepaald dat er 2,20371 gulden in één euro pasten en 1936,27 Italiaanse lires. Op dat moment gingen er zo’n 880 lires in een gulden. Daarmee werden de toenmalige economische verhoudingen in de munt ‘vereeuwigd’. Wat er niet veranderde, was dat de economische verhoudingen schommelen. Dat het ene gebied zich sterker ontwikkelt dan het andere.
Laten we het eens proberen aan de hand van een voorbeeld. Als we het heden vanuit de vroegere situatie zouden bekijken dan zou de gulden nu flink, bijvoorbeeld 60% in waarde zijn gestegen ten opzichte van de lire. In mijn voorbeeld bereiken we dit door de gulden op hetzelfde niveau te laten, dus er gaan nog steeds 2,20371 guldens in een euro. De lire is aangepast. Dat betekent dat er nu ruim 1.400 lires in een gulden zouden gaan. Als we nog in guldens en lires betaalden, dan was een vakantie naar Italië nu erg goedkoop. Dat is nu niet meer het geval en in Ten Dams intelligente oplossing ook niet.
Een Nederlandse fabrikant van espressomachines heeft een zó goed product dat een Italiaanse barista interesse in het ding heeft. Hij rekent er 2.203 guldens voor. Het apparaat kost dus, om het makkelijk te maken, het mooie ronde bedrag van € 1.000. De Italiaanse barista rekent, zoals Ten Dam voorstelt, in de rekeneenheid lire en ziet dat er 1,4 miljoen in die € 1.000 gaan. Een Italiaanse fabrikant heeft ook een puik apparaat en heeft in zijn rekeneenheid lires berekent dat er 1,8 miljoen in de prijs van het apparaat gaan en dat het dus € 1.285 kost. Dat is duurder dus besluit de barista om voor de Nederlandse fabrikant te kiezen en rekent de € 1.000 af. Wat voegt hierin dat rekenen in die ‘lokale’ rekeneenheid toe? Net zoals ‘ut pilske’ maakt het niet uit waarin ik reken al is dat de ‘gold pressed latinum’ van de Ferengi uit Star Trek: The Next Generation. Wat er toe doet is de munt waarmee ik werkelijk moet betalen.
Wat verandert een dergelijke tussenstap aan de realiteit? Die stap is niet nodig om de prijzen van de producten te vergelijken. Die tussenstap is voor de Italiaanse fabrikant ook niet nodig om te zien dat zijn product te duur is. Als hij wil concurreren kan hij de prijs verlagen. Dat kan als hij zijn productiekosten verlaagt. Dat kan door de salarissen te verlagen of door de productie zo te automatiseren dat hij met minder personeel uitkomt. Hij kan er echter ook voor kiezen om de kwaliteit van zijn product te vergroten. Dan is het misschien wel duurder maar heeft het iets extra’s. Als laatste kan hij via marketing zijn product ‘verbeteren’ door er een ‘gevoel’ aan te verbinden dat je als barista dát apparaat moet hebben. Net zoals Apple zijn computers jaren geleden verkocht met de slogan ‘think different’.
Wat hij niet kan is de euro devalueren zodat zijn product goedkoper wordt dan dat van zijn Nederlandse concurrent. Die euro is immers dezelfde als waarmee de Nederlander betaalt. Dus hoe dit, zoals Ten Dam schrijft, hetzelfde resultaat bereikt: “als bij het ‘terug naar nationale munten’-scenario, maar dan dus véél eenvoudiger en zónder alle nadelen, complicaties en obstakels ervan,” is mij een raadsel. Het basisprobleem, dat de euro voor Nederland eigenlijk in prijs moet stijgen en voor de Italiaan in prijs moet dalen, wordt er niet door opgelost. De eurozone is niet de enige munteenheid die met dit probleem te kampen heeft. Laten we wel wezen, dat probleem is inherent aan iedere moderne nationale munt. De gulden was bijvoorbeeld te sterk voor Zuid-Limburg en de noordelijke provincies en te zwak voor andere delen van het land. Italië kampte met hetzelfde probleem tussen het noorden en het zuiden van het land. De huidige dollar is waarschijnlijk te zwak voor Californië en te sterk voor veel van de fly-over staten. De Indiase roepie is waarschijnlijk te zwak voor Mumbai en te sterk voor de Punjab. Waarin deze voorbeelden verschillen van de euro is dat al deze landen een manier hebben om de gevolgen van dit probleem op te vangen. Die oplossing is vrij eenvoudig en heet herverdeling via belastingen. Die mogelijkheid kent de eurozone niet. Een Europese vennootschapsbelasting die de winsten van de Nederlandse en Duitse bedrijven afroomt en het geld investeert in de versterking van de economische structuur van de zwakkere delen, zou dit gat kunnen vullen.
Maar misschien ligt dat aan mij en ontbeer ik de benodigde herseninhoud om de ‘intelligentie’ van Ten Dams oplossing te zien.
Leuke uiteenzetting, die sterker zou zijn als je de werkelijke invoeringsdatum van de euro als europese munteenheid zou vermelden.
LikeLike