“De term Gouden Eeuw is op zichzelf gebouwd op geschiedvervalsing en op een achterhaald 19e eeuws beeld van het verleden.” Dit schrijft Lasse van Dikkenberg bij Joop naar aanleiding van het besluit van het Amsterdams Museum om de term ‘Gouden Eeuw’ in de ban te doen. “De term Gouden Eeuw is in de 19e eeuw ontstaan vanuit een nostalgische verering van het koloniale verleden. Het ging hier specifiek om de zaken die wij nu als negatief ervaren, zoals bijvoorbeeld de VOC en de WIC. De term kon alleen ontstaan doordat niet-elitaire perspectieven, zoals die van arbeiders of slaven, werden genegeerd.”

Zou er iemand in de Gouden Eeuw op het idee zijn gekomen om die eeuw de Gouden Eeuw te noemen? Ik denk het niet. Het is niet uitzonderlijk dat tijdperken pas nadien worden geduid en benoemd. Sterker nog, het is regel. Een middeleeuwer zou zijn tijd zelf nooit middeleeuwen noemen. Hij leefde toen, net als wij nu, aan het ‘einde’ van de geschiedenis. Na hem was er niets. Om zijn tijd middeleeuwen te kunnen noemen, zou hij moeten weten waartussen ‘zijn eeuwen’ het midden waren. Zo noemen we nu het tijdperk tussen de twee wereldoorlogen het interbellum. Die naam konden ze er in 1929 nog niet aan geven. Er was immers pas één wereldoorlog geweest.
Als geschiedkundige heb ik het altijd al bijzonder gevonden dat na de middeleeuwen de nieuwe tijd en daarna de nieuwste tijd kwam. Immers wat zou er dan na de nieuwste tijd moeten komen? De allernieuwste tijd? Nee, historische tijdperken krijgen hun naam en betekenis altijd pas achteraf. Die naam en betekenis houden altijd verband met de tijd die erna kwam, met het heden dus. Het is daarom niet vreemd dat de negentiende-eeuwers de periode voor hen benoemden in het licht van hun heden. Voor iedereen die leeft is zijn tijd de ‘nieuwste tijd’. Een nog nieuwere is er immers niet.
Inderdaad zal dit zijn gedaan als een ‘nostalgische verering van het verleden’, zoals Dikkenberg schrijft. In die negentiende eeuw ontstond er immers ineens een land: het koninkrijk der Nederlanden (het grondgebied omvattend van de huidige landen België, Luxemburg en Nederland). Een land dat door het ‘gesol’ der grootmachten ontstond, zoals ik in mijn vorige Prikker schreef. Een land waar delen iets met elkaar hadden en delen ook niets. Zo hadden de oude zeven provinciën iets samen, maar hadden ze ondertussen niets meer met het Zuidelijk deel en dat bleek nog geen twintig jaar later. Het Zuidelijke deel kwam in opstand en scheidde zich af. Een deel van de opstandige gebieden, het grootste deel van de huidige Nederlandse provincie Limburg dat de Belgische kant had gekozen, ging weer terug naar Nederland. Het Noordelijke deel en de koning hadden dit maar te slikken omdat de grootmachten de kant van de Belgen kozen.
Dat gebrek zeggenschap en het ‘verlies’ van het zuiden, moest worden gecompenseerd en die compensatie werd gezocht in het verleden. Laat dat nu de zeventiende eeuw zijn, een tijdperk dat de ‘Hollanders’ solden en een belangrijke macht waren. Door een beroep te doen op de ‘glorie van weleer’ en personen die daarin een rol hebben gespeeld tot held te verklaren, werd dat verleden nog wat verder opgepoetst.
Je beroepen op een ‘glorieus verleden’ om meer te lijken dan je bent is een vrij normaal mechanisme om dat tegenwoordig ook nog zijn werk doet. Zo zie je in Rusland een toenemende trots op het Sovjet verleden en de ‘Grote Vaderlandse oorlog’ waarbij de ‘grootsheid van de Sovjet Unie op de huidige Russen en vooral hun leider moet stralen. Bij de Engelsen zie je ook nostalgie naar de tijd dat ‘Britania’ over ‘the waves’ regeerde en Europa verdeelde zodat het kon heersen, zoals ik in die vorige Prikker schreef. Veel Brexeteers willen dat dit verleden weer heden wordt.