“ Wat moet hierover nog worden beweerd? Alsof niet uit mijn hele gezicht, zoals men zegt, duidelijk genoeg blijkt wie ik ben. Als iemand zou beweren dat ik Minerva of Sofia ben, dan kan hij toch met één oogopslag duidelijk zien dat ik dat niet ben. Ook als er geen woorden aan te pas zouden komen die een ware spiegel van de geest zijn. Er is bij mij geen plaats voor schmink en er staat op mijn voorhoofd niets anders te lezen dan wat er in mijn hart schuilt. Ik lijk overal op mezelf, zozeer dat de mensen niet kunnen doen alsof ze mij niet kennen, mensen die speciaal voor zichzelf persoon en titel Wijsheid opeisen en rondlopen als apen in purper en ezels in een leeuwenhuid. En terwijl zij ijverig doen alsof, komen toch ergens de uitstekende oortjes van Midas tevoorschijn. Allemachtig, wat is dit slag mensen ondankbaar! Zij zijn bij uitstek lid van mijn partij, maar ze schamen zich zo ten overstaan van de grote massa over mijn naam, dat zij die overal anderen als grote schande voor de voeten werpen. Heb ik niet het volste recht deze domoren – die juist wijzen en Thaleten willen lijken – morosofen te noemen?” De ik die in deze passage spreekt is de zotheid en die is aan het woord in Lof der zotheid van Desiderius Erasmus. Een morosoof is zoiets als een dwaaswijze.

Deze week werden we opgeschrikt of verblijd, het is maar hoe je er tegenaan kijkt, door de perikelen binnen het Forum voor Democratie. Perikelen die herkenning oproepen omdat we ze al eerder hebben gezien. De LPF en de PVV gingen de club van Baudet voor. Staand voor mijn boekenkast en met deze perikelen en de erin opererende personen in mijn achterhoofd, trok Lof der zotheid mijn aandacht. Het boek werd voor het eerst in 1511 zonder toestemming de auteur gedrukt door vrienden van de auteur. En al bladerend viel mijn oog op het vijfde hoofdstuk met als titel Zotheid vermomt zichzelf niet waarmee ik hier open. Een bij de perikelen en de erbij betrokken personen passende passage?
Erasmus biedt meer passende hoofdstukken. Bijvoorbeeld Zij imiteert moderne redenaars, het vijfde hoofdstuk. “Daarom lijkt het mij goed onze moderne redenaars te imiteren, die werkelijk geloven dat ze goden zijn, maar het lijkt er eerder op dat ze als een bloedzuiger twee tongen hebben. Zij beschouwen het als een geweldig belangrijke prestatie om in Latijnse redevoeringen van tijd tot tijd een paar Griekse woorden te vlechten als in een mozaïek, ook als ze daar niet op de juiste plaats staan. En als ze die exotische woorden niet kunnen vinden, diepen ze uit stoffige geschriften vier of vijf oude woorden op, die de lezer door hun duistere betekenis in verwarring brengen. De lezers die ze wel begrijpen zijn meer en meer met zichzelf ingenomen, bij wie ze niet begrijpen is hun bewondering omgekeerd evenredig aan hun begrip. Dit is immers juist het niet onaardige genoegen van mijn gevolg om tegen de vreemdste dingen hoog op te zien. Zij die niet zo eerzuchtig zijn lachen en klappen toch als ezels die hun oren bewegen, om anderen goed te laten zien dát ze het begrijpen.”
Of neem hoofdstuk 9 met de titel Haar gevolg. Een hoofdstuk over de personen waarmee Zotheid zich ophoudt. Erasmus: “De dame die u daar ziet, die met die opgetrokken wenkbrauwen, is de Eigenliefde. De andere, die lijkt te lachen en te applaudisseren, heet Vleierij. Die daar half lijkt te slapen is Vergeetachtigheid genaamd, en die daar met de gevouwen handen op beide ellebogen leunt heet Werkschuwheid. De dame die omkranst is met rozen en helemaal besprenkeld met parfum is Genot, die met haar rollende ogen wordt Dwaasheid genoemd. Zij daar, met haar welverzorgde huid en welgedane lichaam, heet Weelderigheid. U ziet ook twee godinnen onder de meisjes: de ene heet Dinkgelag en de andere Vaste slaap. Met behulp van dit trouwe personeel dus onderwerp ik alles en iedereen aan mijn gezag en ben ik zelfs keizers de baas.”
Ook passend hoofdstuk 26. “Maar laat ik terugkeren naar waar ik aan begonnen was: wie anders dan vleierij heeft van al die boerse lieden die zo hard zijn als steen en ruw als hout een beschaafde gemeenschap gemaakt? De citers van Amphion en Orpheus hebben namelijk geen andere betekenis. Wat vormde het uiterst onrustige Romeinse volk weer tot een eensgezinde gemeenschap? Een filosofische toespraak soms? Niks hoor, eerder een belachelijk en kinderachtig fabeltje over de buik en andere lichaamsdelen. Precies evenveel waard was het fabeltje van Themistocles over de vos en de egel. Welke wijze rede zou hetzelfde bewerkstelligen als die verzonnen verhaaltjes van Sertorius over zijn hert of dat van die Spartaan over twee honden en dat belachelijke verzinsel van genoemde Sertorius over het uittrekken van haren uit een paardenstaart? Laat ik nu maar niets zeggen over Minos en Numa, die beiden de zotte menigte bestuurden met fabelachtige verzinsels. Door dit soort onzin wordt het volk, dat reusachtige en machtige ondier, gestimuleerd.” Een hoofdstuk met de passende titel Het volk laat zich leiden door onzin en verzinsels.
Als afsluiting een laatste keer naar Erasmus: “Ik heb niets tegen offers, ik word ook niet boos en ik eis geen zoenoffers als er een of andere ceremonie is overgeslagen. Ik beweeg ook niet hemel en aarde als de ander goden wel worden uitgenodigd, terwijl ik thuis moet blijven, en als ik niet mag meegenieten van de wettige walm van offerdieren. de andere goden zijn zo lichtgeraakt dat het in zekere zin meer de moeite loont en ook veiliger is hen met rust te laten dan hen te vereren. Zo bestaan er ook mensen die moeilijk doen en zich zo gauw gekwetst voelen, dat ze maar beter wildvreemden voor je kunnen zijn dan huisvrienden. Maar niemand, zegt men, offert aan de Zotheid of bouwt een heiligdom voor haar. Zoals ik al zei, verwonder ik mij inderdaad enigszins over deze ondankbaarheid. maar omdat ik zo toegeeflijk ben neem ik dat voor lief; trouwens, ik heb er ook eigenlijk helemaal geen behoefte aan. Want waarom zou ik vragen om een beetje wierook, offermeel, een bok of een varken, als alle mensen mij overal een eer bewijzen die zelfs door theologen in hoge mate wordt gebillijkt? Zou ik soms Diana moeten benijden omdat aan haar mensenbloed geofferd wordt? Ik denk dat ik heel vroom word vereerd als zij mij overal – zoals iedereen dat nu eenmaal doet – in hn hart sluiten, in hun levenswandel navolgen en in hun dagelijkse doen en laten steeds zichtbaar maken. een dergelijke heiligenverering komt zelfs bij christenen niet vaak voor. Hoeveel mensen zijn er niet die een kaars aansteken voor de Moedermaagd, midden op de dag als het nergens voor nodig is? Hoe weinig mensen zijn er daarentegen die proberen haar kuisheid te evenaren, haar bescheidenheid en haar liefde voor hemelse zaken? Want dat is pas de ware verering en die hemelbewoners het meest dierbaar. Bovendien, waarom zou ik een tempel willen hebben, wanneer de hele wereld, als ik mij niet vergis, mijn allermooiste tempel is? Priesters zijn er ook genoeg, zolang er mensen zijn. Ik ben ook niet zó zot dat ik roodgeverfde stenen beelden wil hebben. Die staan mijn eredienst maar in de weg, omdat al die sufferds en sukkels de beelden in plaats van de heiligen zelf aanbidden. Dan gebeurt er met mij precies wat die heiligen overkomt die door hun plaatsvervangers worden verdrongen. Ik geloof dat er voor mij evenveel standbeelden zijn opgericht als er mensen zijn, want zij zijn mijn levende evenbeelden, zelfs als ze dat niet willen. Zo hoef ik de andere goden nergens om te benijden, als zij op verschillende plaatsen op aarde en zelfs op vaste dagen door steeds weer andere mensen worden vereerd – zoals Phoebus op Rhodos, Venus op Cyprus, Iuno in Argos, Minerva in Athene, Jupiter op Olympus, Neptunus in Terente, Priapus in Lampsacus – zo lang de hele wereld mij maar steeds haar beste offers breng.” Aldus hoofdstuk 47 uit het werk van Erasmus met de titel De zotheid wordt altijd en overal zelfs tegen wil en dank geëerd.
Laten de opkomst van, aanhang voor en de perikelen binnen de LPF, de PVV en het FvD niet zien dat zotheid nog steeds wordt geëerd?