Zoals bijna iedere zaterdag, bracht ik ook vandaag weer een bezoek aan de bakker. Met brood, een krentenbrood, harde en zachte broodjes en croissants in de speciale tas van bakker Rutten liep ik van de Parade naar huis. Me verheugend op de lunch. Ik sloeg de hoek om naar de Grote kerkstraat en schrok me een hoedje. Ik dacht daar zul je het hebben, het eerste protest van de gele hesjes in Venlo.

Al snel zag ik dat er iets niet klopte. De hesjes waren oranje. Zou het een nieuwe projectgroep zijn? Een afscheiding die zich niet helemaal kan vinden in het protest van de gele hesjes en daarom met oranje hesjes de straat op gaat. Geen onmogelijk scenario in deze tijden van ‘identiteitspolitiek’ waarbij de nadruk wordt gelegd op verschillen. Maar nee, het was geen ‘afscheidingsbeweging’ want ze droegen geen spandoeken met zaken waar ze tegen waren. Ze droegen vuilniszakken en knijpers en raapten de rommel op. Ze maakten de straten en de stad schoon. ‘Venlo schoon, heel gewoon’ stond op de door de gemeente Venlo beschikbaar gestelde vuilniszakken. Een prachtig voorbeeld van participeren, je betrokken voelen bij het wel en wee in je omgeving en je inzetten voor de samenleving. En dat allemaal als vrijwilliger. Hulde voor deze vrijwilligers zullen gemeentebestuur en -raad van de gemeente, in dit geval Venlo, zeggen.
Maar toch. Jaren geleden was stratenveger nog een beroep. Met handkar en bezem veegde hij, het overgrote deel van de statenvegers was man dus maak ik er een hij van en bied ik meteen mijn excuses aan de eventuele vrouwelijke stratenveger aan, de straten schoon. De stratenveger kreeg hiervoor betaald. Niet veel, maar het was een manier om je brood te verdienen. Zoveel waardering als de gemeentelijke overheid nu geeft aan die vrijwilligers, zo weinig waardering kon er worden opgebracht voor het werken van de stratenveger. In tijden van bezuiniging was hij een van de eersten die sneuvelde en werd wegbezuinigd. We, de gemeenschap, vonden de kosten van zijn activiteiten, zijn salaris, niet opwegen tegen de baten, een schone straat. Hij werd werkloos.
Maar ja, die rommel op straat, dat is ook geen gezicht. Zo ‘gewoon’ is een ‘schoon Venlo’ niet. Dat stoorde ons, de gemeenschap, en daarom wordt naar alternatieven gezocht. Een van die alternatieven is het inzetten van mensen in de bijstand. Om die ‘luieriken’ een ‘dagritme en arbeidsethos’ bij te brengen, worden ze her en der ingezet om vuilnis te prikken. Wellicht zit er tussen die bijstandsgerechtigden nog een voormalige stratenveger en kan hij nu om zijn veel lagere uitkering te behouden, stratenveger onder begeleiding. Dit terwijl hij het vroeger zelf kon.
Een ander alternatief liep ik dus vandaag tegen het lijf. Vrijwilligers die, met door de gemeenschap beschikbaar gesteld materiaal, de pleinen, straten en parken schoonmaken. Deze vrijwilligers krijgen, zoals gezegd, iets wat de oude stratenveger en zijn ‘bijstandsgerechtigde’ opvolger niet krijgen: waardering, lof en de complimenten.
Als we het vanuit de economie beredeneren, dan ligt het anders. Die vrijwilligers dragen nul komma nada bij aan het bruto binnenlands product, het bbp. Ook de ‘extra activiteit’ van de bijstandsgerechtigden draagt er niets extra’s bij. Zij krijgen nog steeds hun bijstandsuitkering. De stratenveger droeg vroeger wel extra bij aan het bbp. Zijn salaris was immers hoger dan de bijstand. Als we de groei van het bbp zo belangrijk vinden dan zouden we weer terug moeten naar de betaalde stratenveger. Een interessante invalshoek als je het bbp en de groei ervan belangrijk vindt.
Bij het zien van dat groepje ‘oranje hesjes’ moest ik weer denken aan het boek De verhuizing van de verzorgingsstaat. Ik schreef er gisteren en vorige week ook al over. Ik moest aan dit boek denken omdat er in de zorg en ondersteuning van mensen iets soortgelijks gebeurt. Ook in de zorg en ondersteuning van kwetsbare mensen wordt ernaar gestreefd om veel meer vrijwilligers en mantelzorgers in te zetten. De auteurs concluderen uit hun onderzoek dat: “De beperking van de kosten voor de verzorgingsstaat en een grotere aanspraak op het eigen sociale netwerk worden gepresenteerd als dermate onvermijdelijk en noodzakelijk dat debat daarover mogelijk noch nodig is.” Gecombineerd met: “een verhaal over wat ‘de’ burgers eigenlijk wensen, namelijk om meer zelf te doen en meer voor elkaar te doen. Het idee dat de beperking van professionele hulp niet alleen noodzakelijk maar ook door allen gewenst is,” maakt dat nauwelijks serieus wordt gekeken wat er werkelijk aan de hand was. En wat was dat volgens de auteurs: “De voorkeuren van diverse (hoger en lager opgeleide, mannelijke en vrouwelijke) burgers (…) in omgekeerde richting veranderd (zijn), … Tussen 2002 en 2011 nam onder al deze verschillende groepen (in uiteenlopende mate) de voorkeur voor een ‘warmmodern zorgideaal’ (met vooral informele zorg) af en die voor een ‘koudmodern zorgideaal’ (met vooral professionele zorg) toe.”

Dit gebrek aan discussie en zicht op de werkelijkheid op het beleidsniveau heeft zijn effect op de werkvloer. Zo wordt de inzet van vrijwilligers beleidsmatig onderbouwd met de bewering dat: “informele hulpverleners meer continuïteit zouden bieden en met meer creatieve en passender oplossingen zouden komen.” De auteurs: “Deze vermeende voordelen van de huiselijke wereld zijn we in de praktijk overigens weinig tegengekomen. Aanspreken van het netwerk was in sommige gevallen van waarde voor de cliënt, maar niet omdat er betere kwaliteit of continuïteit werd geboden. Wat het vooral opleverde, in die gevallen dat het goed ging, was meer begrip en communicatie.” Wat zij wel zagen: “In voorlichtingsmateriaal aan professionals wordt bijvoorbeeld over professionals gesteld dat het niet gaat om wat je weet maar om hoe je bent. Je persoon is belangrijk, niet je kennis. De professional deugt voor zover hij of zij een ‘professionele vriend’ is. Maar zelfs als professionals zich zo ‘onprofessioneel’ mogelijk voordoen, worden naasten nog vaak door het beleid gezien als betere hulpverleners.” Dit, zoals de auteurs het noemen, huiselijke vertoog is: “een aanslag op de professionaliteit van mensen die betaald zorg en hulp verlenen. Zij krijgen immers te horen dat anderen, zonder enige opleiding, hun werk ook wel kunnen doen.” Net zoals de vrijwilligers die ik tegen kwam ‘betere stratenvegers’ worden gevonden.
“Ironisch is dat onder professionele organisaties jarenlang grote onzekerheid en discontinuïteit is gecreëerd door marktwerking en aanbesteding. Organisaties en de daar werkende professionals weten daardoor vaak niet of ze het volgende jaar dezelfde cliënten nog wel mogen helpen. Wordt hun organisatie de aanbesteding gegund, wordt hun tijdelijke contract verlengd? Deze arbeidsonzekerheid krijgen ze nu als gebrek aan kwaliteit in hun gezicht geworpen: het netwerk is beter want het biedt meer continuïteit. Als we continuïteit zo belangrijk vinden, waarom wordt het werk dan niet zo georganiseerd dat professionals deze continuïteit kunnen bieden?” vragen de auteurs zich af. Een interessante vraag die we ook met betrekking tot een schone buitenruimte en de stratenvegers kunnen stellen.