…langs elkaar heen lopen

“Kortom, hoe groter de gemeente, hoe slechter de herkenbaarheid van de gemeenteraad en hoe zwaarder haar taak om democratische controle uit te oefenen.”

Dit schrijft Geerten Waling over gemeentelijke herindelingen bij Elsevier. Waling ziet twee bezwaren tegen herindeling.

Landgraaf

Illustratie: Wikimedia Commons

Zijn eerste bezwaar verwoordt hij als volgt: “De gemeenteraden worden weliswaar groter, maar staan ook verder op afstand van de burger. De herkenbaarheid die zo belangrijk is voor de lokale politiek valt daarmee deels weg.” Een bekend argument: de afstand tussen politiek en burger. Nu heb ik me eerder al eens afgevraagd of de afstand tussen kiezer en gekozene niet inherent is aan onze democratie. Afgevraagd of het vertegenwoordigen van het volk niet iets anders is dan het ‘verkondigen van de mening’ van het volk. Dat het vertegenwoordigen van het volk betekent handelen namens het gehele volk en dat daarvoor afstand tot de burger van belang is.

“Ook zijn de dossiers in grote gemeenten ingewikkelder en neemt de omvang van het ambtelijk apparaat toe.” Aldus het tweede bezwaar van Waling. Een wat vreemd bezwaar omdat gemeenten in de basis allemaal dezelfde opdracht hebben. Als het rijk taken, zoals de zorg voor de jeugd of de ondersteuning van hulpbehoevenden aan de gemeente toebedeelt, dan bedeelt zij dit aan alle gemeenten toe. Laat nu het rijk steeds meer zaken bij de gemeente neerleggen omdat de gemeente de ‘meest nabije overheid’ is. Betekent dit niet dat dossiers in kleine gemeenten net zo complex zijn als in grote gemeenten? Een kleine gemeente moet, net als een grote voorbereid zijn op rampen, moet er rekening mee houden dat een jeugdige zeer dure zorg nodig heeft en die dus beschikbaar hebben voor als dit zich voordoet. Het enige verschil, is het verschil in aantal, in grotere gemeenten betreft het meer gevallen, en dus geld.

Dat verschil in aantal en geld maakt ook dat een grotere gemeente meer specialisme in huis heeft. Iets wat de kwaliteit van het bestuur ten goede komt. Dat verschil maakt dat kleinere gemeenten samen moeten werken. Als mijn ervaring bij de gemeentelijke overheid me iets heeft geleerd, dan is het dat samenwerking zeer veel energie, tijd en geld kost. Iedere gemeente wil haar eigenheid of zoals ze dat dan noemen ‘couleur locale’ behouden. Dit houdt meestal in dat iedere gemeente overal over mee wil denken, praten en besluiten. Dit is te begrijpen want iedere gemeente is ook verantwoordelijk. Tot efficiënte samenwerking leidt het zelden. Het leidt meestal tot ‘zo dicht mogelijk langs elkaar heen lopen’. Zo proberen ze de opgave aan te passen aan de gemeente, de bestuurseenheid.

Waling pleit voor beter luisteren naar de bevolking, die meestal geen herindeling wil. Hij haalt het voorbeeld van Landgraaf aan, daar: “is inmiddels per referendum tegen de fusie gestemd.” Nu is Landgraaf zelf een fusiegemeente, zouden we hier niet uit kunnen concluderen dat mensen na verloop van tijd wennen aan het nieuwe en zich eraan hechten? Als dat zo is, zouden we in dit land dan in een keer de bestuurseenheid aanpassen aan de opgave?

De Belgische bus

Bij Joop schrijft Hester Macrander over vertrouwen. Aanleiding voor haar artikel is het betoog van Jan Terlouw bij De Wereld Draait Door. Bij het lezen van Macranders artikel moest ik denken aan ervaringen uit mijn werkzame leven als gemeenteambtenaar. Ik moet dan denken aan twee spreuken.

loslaten-in-vertrouwen

Illustratie: Adobe Spark

‘De eerste is loslaten in vertrouwen’. Vanuit de gemeente geredeneerd willen ze het vertrouwen hebben dat ze iets aan burgers en bedrijven kunnen overlaten. Redeneer je vanuit de burger of een bedrijf, dan wil je erop kunnen vertrouwen dat de gemeente woord houdt en dat loslaten ook echt loslaten is. Twee keer vertrouwen of is het het gebrek eraan? De tweede spreuk is ‘ruimte voor de professional’ want die professional weet het beste wat er moet gebeuren dus waarom zou je hem of haar dan niet de verantwoordelijkheid geven? Ook daarbij staat vertrouwen centraal.

Als ik dan put uit mijn ervaringen en herinneringen, dan zie ik iets anders. Dan zie ik stuurgroepen, bestuurscommissies, overlegtafels en portefeuillehouders overleggen, namen voor ‘vergaderingen’ van wethouders of burgemeesters waarin gemeenten samenwerken. En als bestuurders een overleg hebben, is er altijd een ambtelijk vooroverleg. Alleen lijkt dat samenwerken in de praktijk op het zoveel mogelijk najagen van de eigen belangen. Als het eigen belang wordt nagejaagd, verliest dan het gezamenlijke belang en sneuvelt dan het vertrouwen?

Zo werkte ik namens mijn toenmalige werkgever aan een gezamenlijk project met zo’n stuurgroep en een ambtelijke regiegroep. Een project dat vroeg om veel handen aan de ploeg en tijdens een ‘heidag’ werd de vraag gesteld hoe we meer menskracht konden vrijmaken. Daarop keek ik rond en zei, dat er veel menskracht in het betreffende zaaltje zat die allemaal aan het ‘regisseren’ waren. Terwijl een regisseur of projectleider dat werk ook zou kunnen. Dat was echter een paar bruggen te ver, iedereen wilde aan het ‘stuur’ blijven zitten. Geen vertrouwen om los te laten?

Een tweede voorbeeld. Een paar uitvoerende partijen kregen signalen van hun medewerkers dat er een hiaat zat in de dienstverlening. Ruimte voor de professional latend zou ik de professional vragen: ‘wat ga jij eraan doen, wat heb je daarbij nodig en ga vooral meteen aan de slag’. Zij stelden voor om een stuurgroep in te richten met een bijbehorende ambtelijke werkgroep die aan een actieplan moesten werken dat vervolgens geïmplementeerd moest worden. Hoe zit het dan met het loslaten in vertrouwen? Hoeveel ruimte is er voor die professional?

Lijkt dit niet veel meer op de Belgische bus uit het mopje? Die brede bus zodat iedereen een plekje voorin heeft? Of moeten we die bus in het vervolg toch maar Nederlands noemen?