Een beetje integer bestaat niet

Het was me het weekje wel. En nee, dan bedoel ik niet de twee wedstrijden die het Nederlands elftal speelde en won in de achtste en kwartfinale van het Europees kampioenschap. Ook niet de erbij horende nationale discussie over wie er in de spits moet staan. Nee, ik bedoel het nieuwe kabinet dat knetterend van start ging. Knetterend van de onderlinge wrevel die de vier partijen die de coalitie vormen probeerden te maskeren door de oppositie verwijten te maken op de persoon te spelen en een ‘heksenjacht’ te beginnen.

Nu weet Wilders het een en ander van heksenjachten. De afgelopen jaren voerde hij er onder andere een tegen Sigrid Kaag. Een heksenjacht nu tegen de ministers Faber en Klever. Dit omdat ze een motie van wantrouwen aan hun broek kregen vanwege in het verleden gedane uitspraken over omvolking en hun bevestigende ontkenning van deze uitspraken tijdens hun kennismakingsgesprek met de Tweede Kamer. Het is ‘vals’ om hen uitspraken die ze in een vorige ‘functie’ hebben gedaan, na te dragen in hun nieuwe functie. Beoordeel ze op hun daden, zo betoogde Wilders. Wilders krijgt hierin bijval van Trouw. “De linkse partijen willen niet eerst het beleid van het kabinet-Schoof afwachten, maar trekken op voorhand al hun conclusie.” Aldus het Commentaar van Trouw. Volgens de krant is het indienen van een motie van wantrouwen tegen een bewindspersoon die nog niet echt is begonnen: “een wat armetierige strategie.” Een strategie die:  Afbreuk (doet) aan dit zware middel, en de effectiviteit van de motie van wantrouwen.”

Nu zijn dit niet de eerste ministers die bij de start een motie van wantrouwen aan hun broek (of rok) kregen. In 2007 trof dit lot twee staatssecretarissen van de PvdA. Ahmed Aboutaleb en Nebahat Albayrak. De indiener van de moties was …. Geert Wilders. (N)normaliter (wordt) een motie van afkeuring (…) ingediend als je iets verkeerd hebt gedaan,”  aldus Aboutaleb toen hij ervan hoorde. Zoals Trouw schrijft was: “Een motie van wantrouwen )(…) jarenlang de beproefde methode van PVV-leider Geert Wilders tegen eerdere kabinetten.”  En de motie, zo vervolgt de krant: “werd daarom in zijn handen een bot instrument.”

De overeenkomst tussen het handelen van de ‘linkse partijen’ en Wilders in het verleden is dat ze zich bedienen van een motie van wantrouwen in een bewindspersoon die nog niet is begonnen. Waar de motie van de ‘linkse partijen’ verschilt van het handelen van Wilders in 2007 is de reden voor het indienen van de moties van wantrouwen. De ‘linkse partijen’ baseren hun gebrek aan vertrouwen op de woorden en daden van de twee betrokken ministers. De woorden die ze in het verleden spraken over omvolking en de ontkennende bevestiging waarmee ze tijdens hun hoorzitting met de Tweede Kamer om de hete brij heen draaiden. Een manier van handelen die iets zegt over hun oprechtheid, karakter en integriteit. In 2007 werden de twee staatssecretarissen getrakteerd op een door Wilders ingediende motie van wantrouwen omdat ze een dubbele nationaliteit hadden. Nu konden beiden weinig doen aan die dubbele nationaliteit. Je hebt je ouders immers niet voor het uitkiezen. Een motie niet tegen hun woorden en daden en dus tegen hun handelen, karakter en integriteit, maar tegen iets waar ze niets aan konden doen.

Trouw concludeert: “Als de linkse oppositie er zo van overtuigd is dat de PVV-bewindslieden onverbeterlijk zijn, en vanuit een diepe overtuiging handelen, dan dient zich op korte termijn vast een nieuwe mogelijkheid aan waaruit dat blijkt.” Of dat gebeurt of niet zal de toekomst uitwijzen. De vraag is echter of je dat risico en alle gevolgen die eruit voortvloeien, wilt lopen? Op basis van hun uitspraken kun je twijfelen aan de integriteit van Klever en Faber. En zoals wijlen oud-minister Ien Dales ooit zei ‘Een beetje integer, dat bestaat niet.’

‘Een wethouder is niets’

‘Een wethouder is niets!’ Aan deze woorden van een voormalig collega en gemeenteambtenaar moest ik denken, toen ik bij Binnenlandsbestuur het volgende las: “Voor wethouders gaat wel een VOG-plicht gelden. Veel gemeenten laten al een risicoanalyse uitvoeren op de kandidaat, vaak door private partijen die ieder hun eigen standaard hanteren. De minister wil die vervangen door een basistoets integriteit.” Uit die toets moet blijken of: “de opgegeven diploma’s wel kloppen, of de wethouder mogelijk andere belangen heeft of dat er zaken uit het verleden zijn die zijn of haar functioneren mogelijk in de weg staan.”

Verklaring Omtrent Politiek Gedrag (geanonimiseerd)

Foto: Wikimedia Commons

“Een VOG voor raadsleden haalde het niet, want je kunt raadsleden die ooit een strafbaar feit hebben gepleegd niet het passief kiesrecht ontnemen.” Zou dat niet ook voor het wethouderschap moeten gelden? Een VOG voor wethouders, een goed idee? Een VOG is volgens de definitie van het ministerie van Justitie en Veiligheid: “een verklaring waaruit blijkt dat uw gedrag in het verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving.” De verklaring zegt iets over het verleden. Logisch, toekomstig gedrag is niet te beoordelen. Probleem is dat zo’n verklaring alleen iets zegt over ‘bekend’ gedrag in het verleden. Het onbekende blijft buiten beeld totdat het bekend wordt.  Het al dan niet hebben van een diploma, maakt niets uit. Volksvertegenwoordigers, wethouders en ministers hoeven niets ‘te kennen en kunnen’. Er zijn geen functie-eisen voor. Als volksvertegenwoordiger word je gekozen en als wethouder en minister gevraagd.

Zit het bestrijden van ‘bestuurlijke corruptie’ en ‘gebrek aan integriteit’ niet al ingebakken in ons systeem? Die voormalig collega sprak de openingswoorden van deze Prikker tegen beginnende en soms ook gevorderde ambtenaren die terugkwamen van een gesprek met een wethouder met de boodschap dat ‘de wethouder had besloten dat het zo moest’. Hij maakte hun daarmee duidelijk dat een wethouder geen besluiten kan nemen omdat alleen bestuursorganen dat kunnen. Een wethouder is geen bestuursorgaan, hij is lid van het bestuursorgaan ‘college van burgemeester en wethouders’. Zijn het niet de collega bestuurders die de integriteit moeten bewaken? Is het niet de raad die hierop moet toezien?

Zegt niet-integer of corrupt handelen van één wethouder niet iets over de rest van het college en de raad in de betreffende gemeente? Hoe integer is een college en een gemeenteraad die niet optreden tegen een niet-integer handelende bestuurder of politicus? Als de niet-integere bestuurder van geen wijken wil weten, wat let de anderen dan om, net zoals voormalig burgemeester Winants van Brunssum, hun positie ter beschikking te stellen en af te treden?