Ik heb me twee keer bedacht voordat ik aan het schrijven van deze prikker begon. Twee keer om twee verschillende redenen. De eerste is de aanleiding, een ingezonden brief van Amerikanist Manon Portos Minetti in de Volkskrant die reageert op een ingezonden brief van Heleen den Beer Poortugael in dezelfde krant. Moet ik me als man bemoeien met een gesprek tussen twee vrouwen? En dan niet zomaar een man, maar een ‘oude witte man’, het onderwerp van het gesprek. Want voordat ik het weet, geef ik een voorbeeld van: “wat men in de Verenigde Staten treffend ‘white rage, white tears’ noemt,” waar Portos Minetti tegen ageert of nog erger: “(oude) witte fragiliteit”.
Den Beer Poortugael reageert met haar brief op een column van Martin Sommer. Sommer schreef over de samenwerking tussen de PvdA en GroenLinks en het gezamenlijke congres van de beide partijen die op veel enthousiasme van de bezoekers van het congres kon rekenen. Alleen: “ een paar oude witte mannen, zoals Ad Melkert en Hans Spekman, mompelden nog wat over kleine stapjes,” aldus Sommer. Nu voel ik me niet oud maar als Spekman oud is, dan ben ik het ook want we zijn in hetzelfde jaar geboren. Volgens Den Beer Poortugael moet het afgelopen zijn en moet: “de ‘oude witte man’ nu alsjeblieft eindelijk uitgezwaaid worden als ondraaglijk cliché en napraterij.” Omdat: “Als Rutger Bregman gelijk heeft, deugen de meeste mensen, dus ook de meeste ‘oude witte mannen’. Gek trouwens dat ik nooit iets lees over ‘oude witte vrouwen’; dat wordt zeker als kwetsend beschouwd. En terecht”
Dat is dan weer tegen het zere been van Portos Minetti die, zo schrijft ze: “Met lichte verontwaardiging,” Den Beer Poortugaels brief las omdat die: “ gedrenkt is in (oude) witte fragiliteit.”. Zij leest wekelijks in de krant: “hoe witte mensen hun lijden centreren, ten opzichte van dat van gemarginaliseerde groepen. Dit lijden bestaat uit het moeten leven in een ‘woke’ wereld en de verschrikkingen van gewezen worden op privileges, of als er kritiek wordt geuit op het actief tegenhouden van progressie.” En dat komt: “samen in de verzamelterm van de oude witte man, en ja ook zeker de oude witte vrouw. Want, zoals beargumenteerd door zwarte feministen Bell Hooks en Angela Davis: door de geschiedenis heen zijn het witte vrouwen geweest die het hardst hebben geholpen het patriarchaat en witte suprematie in stand te houden” En dan eindigt ze haar schrijven met: “Lijden is geen wedstrijd, dus probeer dat er ook niet van te maken door geprivilegieerde witte mensen zichzelf constant in deze krant als slachtoffer te centreren. Toch hoop ik echt dat het een keer klaar kan zijn met het ondraaglijke cliché en napraterij van wat men in de Verenigde Staten treffend ‘white rage, white tears’ noemt.”
Nu kan het aan mij, de ‘witte oude man’ liggen, maar ik las de brief van Den Beer Poortugael niet als een pleidooi om het ‘lijden van de witte man’ te centreren, maar als een pleidooi om ermee te stoppen om personen dat label op te plakken en hen zo buiten het gesprek te plaatsen. Buiten het gesprek te plaatsen zodat je niet inhoudelijk op hun inbreng hoeft te reageren. De ‘oude witte man’ kan immers niets zinnigs in te brengen hebben. Zijn enige doel is het tegenhouden van progressie, om Portos Minetti te parafraseren. Portos Minetti denkt, geheel in lijn met de intersectionele theorie, in groepen met vaste denkbeelden. Groepen die worden bepaald door iemands kenmerken. Kenmerken zoals geslacht, huidskleur. Ben je ‘wit’ en ‘man’ dan heb je automatisch de ‘privileges’ die het intersectionele denken die groep toebedeelt. Ben je ‘vrouw ‘en ‘zwart’ dan heb je automatisch een ‘gebrek aan privilege’. Den Beer Poortugael ziet individuen. Zij ziet mensen (Hans Spekman en Ad Melkert) met opvattingen die er mogen zijn ook al stellen ze vragen bij ‘progressie’ of zien ze die anders. Opvattingen die een serieus antwoord verdienen en niet buiten het gesprek geplaatst moeten worden.
Portos Minetti daarentegen ziet mensen als een cliché van haar theorie. Zij lijkt daarbij zover te gaan dat ze van de geschiedenis, in navolging van de zwarte Amerikaanse feministen, een karikatuur maakt met de uitspraak dat: “het witte vrouwen geweest (zijn) die het hardst hebben geholpen het patriarchaat en witte suprematie in stand te houden.” Dus die moeten ook maar hun mond houden. Bij ‘witte suprematie’ zou een zeventiende-eeuwse keuterboer of -boerin in wat nu Nederland heet, zich niets hebben kunnen voorstellen. Ja, de superieuren waren ‘wit’, maar dat waren zij, die niets te zeggen hadden, ook. De overgrote meerderheid van onze voorouders waren niet bezig was met het in stand houden van ‘witte suprematie’, maar met overleven. Inderdaad was ook, het gros van de ‘witte vrouwen’ niet bezig met de strijd tegen het patriarchaat. Niet omdat ze dat patriarchaat zo graag in stand wilden houden, maar ook weer omdat ze vooral bezig waren met overleven. Laat nu een deel van die ‘witte vrouwen’ die zich niet direct zorgen hoefden te maken om dat overleven, wel met de strijd tegen het patriarchaat hebben bemoeid. Neem, om in het Nederlandse te blijven, Betje Wolff en Aagje Deken? Neem de strijd voor het vrouwenkiesrecht met Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker, Clara Meijer-Wichmann om er een paar te noemen. Een strijd die trouwens nagenoeg synchroon liep met de strijd voor het algemeen kiesrecht. In 1918 mochten voor het eerst alle mannen naar de stembus en in 1922 mochten alle vrouwen voor het eerst stemmen.
De geschiedenis van de mensheid is veel breder, omvattender, veelzijdiger en genuanceerder dan het beeld dat je ziet als je haar bekijkt door het cliché van de intersectionaliteit waardoor Portos Minetti haar bekijkt. Zeker omdat haar cliché een theorie ter verklaring van de specifieke Amerikaanse situatie en haar geschiedenis is.