Als ik ervoor zou pleiten dat de term Romeinse rijk geen geschikte term is om over de geschiedenis van het Romeinse rijk te spreken, dan word ik voor gek verklaard. De geschiedenis van het Romeinse rijk beschrijven zonder de term Romeinse rijk maar ook termen als senator, plebejer, tribuun enzovoorts, maakt het heel lastig om de Romeinse wereld te begrijpen. Toch pleit Jet Bussemaker, voorzitter van de Commissie versterking geschiedenis voormalig Nederlands-Indië voor zoiets in een artikel in de Volkskrant.
De genoemde commissie presenteert vandaag haar eindrapport Deel en verbind. Belangrijkste advies: “geef de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië een prominentere plek in het onderwijs en op straat, en maak informatie erover toegankelijk online.” Niets mis met dit advies en ieder pleidooi voor meer aandacht voor geschiedenis kan op mijn steun rekenen. Op een prominente plek op straat kan Nederlands-Indië trouwens al rekenen. Menig straatnaam is vernoemd naar een van de eilanden van de Insulinde. Gezien de naam van de commissie trouwens geen verrassend advies. Het zou bijzonder zijn als een commissie met die naam tot de conclusie kwam dat het met die geschiedenis wel een onsje minder kon. Bijzonder wordt het als Bussemaker betoogt dat: “termen als ‘voormalig Nederlands-Indië’ en ‘Indisch’ eigenlijk geen geschikte termen zijn om over deze geschiedenis te spreken.” Waarom niet? Omdat: “De term voormalig Nederlands-Indië is eigenlijk een koloniale term.” Bijzonder. Bijzonder dat je over koloniale geschiedenis niet in koloniale termen mag spreken. Die koloniale termen lijken mij juist noodzakelijk om het verleden te begrijpen.

Even wat geschiedenis om dit duidelijk te maken. Toen de drie handelsschepen Mauritius, Hollandia en de Amsterdam in 1595 samen met het kleine jacht Duyfken vanaf de rede van Texel naar Azië vertrokken, waarmee de bemoeienis met de Oost begon, bestond het land ‘Indonesië’ niet. Nederlands-Indië ook niet en Nederland trouwens ook niet. De namen van twee van de schepen geven aan van waaruit ze vertrokken namelijk uit Holland en Amsterdam. De term Nederlands-Indië is van begin negentiende eeuw. En pas zo vanaf halverwege die eeuw werd een echt begin gemaakt met het werkelijk ‘bezetten’ van de eilanden in de Oost. Voor die tijd en tot het midden van de negentiende eeuw was het veel meer een invloedssfeer. En nee, geen invloedsfeer om de erin wonende mensen te beïnvloeden. Nee, veeleer om andere Europese machten buiten de deur te houden. Dat gebeurde door een reeks forten op strategische punten en een sterke vloot. Bezet werd er, afgezien van die forten en hun directe omgeving, niet zoveel. Daarvoor ontbrak de mankracht maar vooral het geld. Het bezetten van grote gebieden is een kostbare aangelegenheid en waarom zou je dat geld eraan besteden als je vloot de concurrenten buiten de deur kon houden waardoor je met de heersers in de gebieden als monopolist kon handelen. Handel waar die inlandse vorsten stevig aan verdienden en die hun machtspositie ten opzichte van hun concurrenten konden versterken. En vorsten die contact zochten met buitenlandse concurrenten, kregen ook te maken met de kanonnen van die vloot. In het grootste deel van de archipel zag men de eerste Nederlander pas eind negentiende eeuw. Op sommige eilanden pas in het begin van de twintigste eeuw en dan zien we nog maar even af van het ‘Nederlandse’ deel van Nieuw Guinea, waarvan de Nederlanders om het cru te formuleren zo ongeveer alleen de kustlijn kenden. Pas door ‘Nederlands-Indië’ werden al die meer dan 16.000 eilanden tot een staatkundig geheel gesmeed. Voor die tijd bestond het uit zeer veel vorstendommen die met elkaar streden om macht en invloed. Zonder ‘Nederlands-Indië’ is de Republiek Indonesia niet te verklaren. Zonder die koloniale geschiedenis geen Indonesië.
Een staatkundig geheel, maar Bussemaker constateert terecht dat: “als je Indisch zegt, dan verwijs je naar Nederlanders met ten minste één Europese ouder. Je mist dan de geschiedenis van de Molukkers, de Chinezen, de Papoea’s en de Indonesiërs. Er zijn vanuit heel veel verschillende invalshoeken verhalen over deze geschiedenis te vertellen.” Nu denk ik dat je als je Papoea’s en Molukkers zegt, dat je ook vanuit veel verschillende verhalen mist omdat ook dit weer samenstellingen zijn van kleinere delen. Zo heeft ieder eiland van de Molukken een eigen verhaal net zoals alle volken die Bussemaker onder de Papoea’s schaart. Net zoals ‘Nederlanders’ een samenstelling zijn van heel verschillende verhalen. Verhalen waarin voor vooral Holland, Zeeland en de VOC een belangrijke rol vervullen. Voor wat nu Limburg is, ligt dat heel anders. Indonesiërs zijn een wat vreemde eend in de bijt van dit rijtje. De republiek Indonesië bestaat in haar huidige vorm pas sinds 1950. Toen Soekarno de Verenigde Staten van Indonesië ophief en de andere zes republieken bij zijn ‘republiek Indonesia’ voegde die hij in 1945 uitriep. Voor die tijd bestond Indonesië in de hoofden van Soekarno en zijn aanhangers.
Alle geschiedenis is, zo betoogt de geschiedfilosoof R.G. Collingwood, geschiedenis van het denken. Om te begrijpen waarom voorouders handelden zoals ze handelden, moet je begrijpen wat ze dachten toen ze handelden. Je moet proberen te her- denken wat zij dachten: “De historicus van de filosofie probeert bij het lezen van Plato te weten wat Plato dacht toen hij zichzelf in bepaalde woorden uitdrukte. De enige manier waarop hij dat kan doen, is door het zelf te denken. Dit is in feite wat we bedoelen als we spreken van het ‘begrijpen’ van de woorden. Zo probeert de historicus van de politiek of oorlogvoering die een verslag van bepaalde handelingen van Julius Caesar onder ogen krijgt, deze handeling te begrijpen, dat wil zeggen door te ontdekken welke gedachten in Caesars geest hem ertoe brachten ze te verrichten. Dit houdt in dat hij voor zichzelf de situatie onder ogen ziet waarin Caesar zich bevond en voor zichzelf te denken wat Caesar omtrent de situatie dacht en de mogelijke manieren om zich ermee in te laten. De geschiedenis van gedachten en daarom alle geschiedenis, is de heropvoering van verleden gedachten in de eigen geest van de historicus.[1]” Het beschrijven maar vooral het begrijpen van koloniale geschiedenis kan niet door koloniale termen buiten beschouwing te laten. Dan is her-denken onmogelijk.
[1] R.G. Collingwood, The idea of history, pagina 215 (vertaling Van der Dussen, Filosofie van de geschiedenis. Een inleiding, pagina 147)